I et de fiscus alt best te spotten... Hoe nieuw is een oud huis? edichten, geen gedachten van Kopland 3= IROAG 26 MEI 1979 TROUWKWARTET 21 l'st de belastingen hebben we het geen van allen gemakkelijk. pc*n zaak om te lachen. Toch bestaat er zo iets als fiscale l-'~or cr. danv.an is nu een tentoonstelling gewijd in... het Be- Uinsmucoum te Rotterdam. Eenstukje vrolijke ïlast: ng-ge scliiedenis •KUN8T! 0 ior G. Kruis Gerard Reve bundelde verspreid werk: verhalen, brieven, gedichten, toespraken. De mooiste bijdragen zijn nog steeds ook in andere vorm verkrijgbaar, zodat de reden voor een herdruk ontbreekt. T. van Deel vraagt zich af of Reve er wel verstandig aan deed dit oude huis voor een nieuw te slijten. door T. van Deel ■M Ars. te« Is weer eens iets an- een tentoonstel- over driehonderd ar spotprenten op de hatkist. Zonder de ti- Gein en pijn" wor- n er tot 1 april vol- nd jaar zo'n 150 ge- esenteerd op zeer ver- )uwd terrein, het Be- itingmuseum prof. dr. m der Poel aan de irklaan 14-16 te Rot- •dam. Wel een tikkel- zelfspot dus eigen en het is best moge dat die „pijn" daar enigszins op slaat. it het feit ligt er dat je niet ig >aald hoeft te zoeken naar toons die de belastingen onderwerp hebben. De eidende directeur van het seum. E. J. H. Volkmaars, eerder hoofdinspecteur 's Rijks belastingen was. kans tijdens zijn loopbaan zenden prenten en ear ns op dit gebied bijeen te gen. In het boekje „Fisca- :artoons en causerieën" dat 1968 verscheen en dat nu ïmer genoeg niet meer te ip is, schreef hij dat zo'n lectie bijzonder leerzaam zijn „omdat men hierdoor dekt. hoe anderen over je ken". f. dr. J. van der Poel, de --lichter van het Belasting- -4seum. zelf ook een fervent ""^zamelaar, wist dat al: „Zijn (tammlng is van verdacht Doi. De tollenaar en de zon- I ar noemt het Nieuwe Testa- mt in één adem. Wat de rikatuur nog als goedmoe- je scherts omtrent andere Ibtenaren verbeeldt, wordt zodra de fiscus-ambtenaar rjj tonele wordt gevoerd". grappen over die „andere" ibtenaren hebben meestal 1 werktempo als onderwerp jt als basis die van de minis- aan wie gevraagd werd tveel ambtenaren op zijn listerie werkten en die toen woordde: „Ik hoop een op ifte arte". tpersers belastingambtenaren den daarbij ook nog eens gezien als meedogenloze uit- persers. Op deze tentoonstel ling. die hoofdzakelijk over de politiek-fiscale humor gaat. zie je dat dit altijd al zo ge weest is. Kijk maar naar de oudste prent van dit soort op de expositie, 't Is er een uit 1672, „Een Nachtrgesicht, Waar in vertoont word Den Geparsten Koe". Die koe, Hol land. ligt in een pers. die door een paar vreemde monsters met vissestaarten en koeie- koppen (de gebroeders De Witt volgens de toelichting) wordt aangedraaid. Het geld dat uit het arme dier stroomt wordt door hebzuchtige Fran sen bijeengegraaid. Marche rende legers op de achter grond: het was een commen taar op de lege schatkist als gevolg van de oorlog met Frankrijk. De pers komt steeds weer terug, de hele ge schiedenis door en later zijn het vooral de ministers van Financiën die ermee worden uitgerust. Het is opvallend dat de tekenaars zich op een gegeven moment helemaal ook niets meer aantrekken van het feit dat een bepaalde idee al eerder en veel vaker is gebruikt: de ministers, hier van Oud tot Hofstra, blijven de belastingbetalers als ci troenen uitpersen. Ook ty pisch: nooit als sinaasappels, wat wel iets met de smaak van doen zal hebben... Er zijn veel oude prenten, ook uit het buitenland. Van be faamde Engelse karikaturis ten als Gillray en Rowland- son, over de hondenbelasting b.v., een idee waar ze in Groot- Brittannië al in 1796 op kwa men. Ons land volgde spoedig en in 1850 bezorgde de Franse Nationale Vergadering met de invoering van een dergelijke maatregel Daumler weer vo lop stof tot tekenen. Betrokkenheid Al logen die 17e en 18e eeuwse spotprenten, aangepaste alle gorieën vaak nog. er soms he lemaal niet om. in de tweede helft van de 19e eeuw ontston den de eerste wat ik zou willen noemen „directe reactie"- prenten in kranten en vooral in tijdschriften. In de Neder- landsche Spectator over mi nister Vissering b.v. die het niet voor elkaar kreeg de im- komstenbelasting in te voe ren. De leden van de Tweede Kamer voelden zich daar ken nelijk té veel bij „be trokken" Als dat dan eenmaal (enigs zins) lukt met de vermogens- en bedrijfsbelasting komt de stroom langzaam los. Volk maars vertelt dat de fiscale grappen voor 1900, in de kran ten dan, vrij zeldzaam waren. Hij heeft niet minder dan twintig jaargangen van Punch (1880-1900) doorgebla derd en vond maar één grap over de belastingen. Omstreeks de eeuwwisseling was er plotseling geen houden meer aan, de hele belastingge schiedenis passeert hier de re vue. dit keer een zeer passend cliché. Moeilijkheden over de invoering van het algemeen kiesrecht (in 't begin mocht maar iets meer dan 50% van de volwassen mannelijke be volking meedoen en hoe ver deel je dat?), nieuwe tarieven ontwerpen tot verhoging, op centen, jeneveraccijns, suc cessiewet, de (echte) inkom stenbelasting (Treub), belas ting op tabak, nog hogere ac cijns op gedistilleerd, hogere sigarenprijzen, hogere ge meentebelastingen en nog veel meer, mogelijkheden te over. En cartoons over Colijn, de minister van Financiën, over wie, althans voor wereldoor log n, de meeste karikaturen en spotprenten verschenen. Ze zijn eens gebundeld en hij schreef er zelf het voorwoord voor. Er is ooit, in 1928, nog eens een initiatiefontwerp van wet tot drooglegging niet van de Zuiderzee, maar van heel het volk... uitgewerkt. Wam Heskes maakte daar een zeer geestige serie tekeningen voor (in opdracht van de ge- distilleerdhandel). „Droogleg- gersideaal. Antieke vaas" is de titel van de ene en dan zie je twee welgedane heren aan een tafel waarop een jenever kruik met bloemen. De twee de. „Droogleggerspraktljk. Antieke vaas", weer twee he ren, op tafel zo'n Groningse kraantjeskan, waaruit de gla zen royaal gevuld worden. L. J. Jordaan in Vrij Nederland: „Geruchten om Lieftinck", 1952. De tekst van het kranteberlcht luidt: „Den Haag, 20 juli. In Haagse kringen loopt het gerucht, dat minister P. Lieftinck binnen afzienbare tijd een belangrijke functie zal aanvaarden bij de Wereldbank in Washington. Over de verhoogde gemeente belastingen. De rijksfiscus te gen de gemeentefiscus: „Er zijn dingen die een heer niet zelf doet; neem jij hem nu maar z'n hemd af". 8paarpot Via Treub, De Geer, Colijn, Oud, De Wilde kom je terecht bij Plet Lieftinck (zó was'ie nu eenmaal bekend), een minis ter die waarachtig ook niet te klagen heeft gehad over de belangstelling van de politie ke tekenaars. Ik denk wel dat hij in leder geval de enige mi nister is geweest wiens hoofd in de vorm van een spaarpot verkocht werd. Een twijfe lachtige eer. Want het bijbe horend rijmpje sprak boekde len: „Minister Lieftinck ik zal sparen/Alles in Uw hoofd be waren/Maar wordt mijn leven tot een hel/Door Uw ang stwekkend dwangbevel/ Hoedt U dan voor Uw vrese lijk lot/Want dan...sla ik Uw hoofd kapot". En wat te den ken van een prent die de steeds weer hogere benzinebe lasting hekelde. Er is trou wens ook nog een tekening „Klopjacht op de automobi list". over de steeds hoger wordende lasten van de auto rijder. 11 februari 1967... In 1975 drukt Duisenberg zelf zijn bankpapier terwijl Den Uyl daarmee de schatkist vult. Onder de tekenaars vind je vele bekende namen: Joh. Braakensiek, Albert Hahn, Willem van der Nat, Jan Toor- op. Anton Molkenboer. L. J. Jordaan. Louis Raemaeckers, Plet van der Hem, Jan Sluy- ters, Willy Sluiter, G. .van Raemdonck, Pol Dom. Èppo Doeve, Jo 8pier, Wim Boost en Wim van Wieringen. Over 't algemeen valt het ei genlijk allemaal nogal mee, 't blijft humor. Vroeger waren we daar kennelijk toch veel feller in. De oorlog tegen Spanje, en die duurde toch mooi tachtig jaar. was voor een niet gering deel de oorlog tegen de tiende penning. Mis schien worden de helden toch wat vermoeid en dat kan dan tot verzuchtingen leiden als in de advertentie uit de jaren dertig (ook uit Volkmaars boekje): „Alva kom terug; al les is vergeten en vergeven..." Schrijven is te verge lijken met kunstrij den op de schaats, liefhebben, licht ge ven. een ei uitbroe den. Het is ook, en heel dikwijls, vergele ken met het bouwen van een huis. ..Iedere steen die er bij ge metseld wordt, is weer een stukje van dat huis", zei Jeroen Brouwers onlangs nog. 'Hans Faverey heeft het over „vasttimmeren" en „monteren" als hij over het maken van poëzie spreekt. En Slauerhoff meende: „Alleen in mijn gedichten kan ik '-"onen." Het werk als bouwwerk, in uitbreiding met elk nieuw geschrift, of in renovatie, of anderszins aan verande ring onderhevig Gerard Reve heeft destijds in het brievenboek „Ik Had Hem Lief" (1975) de beeldspraak van het bouwen omstan dig. en nogal vervelend, geëxploiteerd, niet alleen in verband met zijn liefde, ook in relatie tot zijn kunst. In details beschrijft hij daar de vorderingen in de opbouw van zijn Franse kasteel, zodanig dat het plaatsvervangende karak ter van het moeitevolle ge sjouw wel in het oog loopt. Het nieuwe boek van Reve heet „Een Eigen Huls". De titel geeft aan dat Reve het door hem geschrevene, en hier gebundelde, opvat als een onderkomen, een huis vesting waarbinnen vrij heid en liefde mogelijk is. Het is het domein van zijn kunst. Uit enkele bijdra gen in dit boek blijkt dat hij het een voorwaarde acht dat kunst „een eigen huis" is. Bundeljaar- Het lijkt een jaar te zijn waarin wat verspreid gepu bliceerd is. gebundeld wordt. Mulisch stelde een boek samen met artikelen uit de Jaren vijftig, zestig en zeventig: „Paniek der Gerard Reve onschuld". Hermans bracht nieuwe en oude stukken bijeen in „Houten lèeuwen en leeuwen van goud". En Reve overziet zijn produktie. merkt op dat een en ander nog nooit in boekvorm verschenen is, dat sommige, wél ooit in boekvorm verschenen tek sten best herdrukt zouden kunnen worden om het ge heel wat steviger te ma ken: „Een Eigen Huis". Het zou niet aardig zijn te suggereren dat dit nieuwe boek zijn ontstaan vQoral dankt aan het feit dat schrijvers ook leven moe ten en geld moeten verdie nen om een eigen huis te bekostigen. Maar wie de in houdsopgave ziet zal zich toch bedrogen voelen. De mooiste bijdragen staan namelijk al in andere boeken, die nota bene nog steeds verkrijgbaar zijn. De lange brief over de kunst, die Reve schreef bij etsen van Frans Panne- koek en die hem op zijn droevigst en geestigst to nen, in een periode van groot stilistisch vermogen die brief komt voor in „Vier pleidooien" (Athe- naeum-Polak Sc Van Gen nep. 1971). evenais de be faamde redevoeringen, ge houden in het Ezelproces, en de Toespraak in het Muiderslot ter gelegenheid van de toekenning van de P.C. Hooftprijs. Niet alleen „Vier pleidooien", ook de poëziebundel „Het Zin gend Hart" (Athenaeum- Polak Sc Van Gennep, 1973) is hier geheel her drukt. Het komt er, alles bijeengenomen, op neer dat iets minder dan de helft van het boek al aan ieder bekend is en door wie dat nog zou willen in een eerdere uitgave gekocht kan worden. Soberheid—— Dat is niet het geval met „De laatste jaren van mijn grootvader" een tekst die alleen voorkomt in het in 1956 wat prematuur ver vaardigde „Verzameld Werk" dat antiquarisch al leen met moeite en voor een hoge prijs verkrijgbaar is. Dit vroege verhaal is prachtig van soberheid en beschrijft de neergang van een grootvader in de oor logsjaren. Kopers van „Een Eigen Huls" worden opgelicht, maar niet wat betreft „De laatste Jaren van mijn grootvu .tr". Behalve deze kamers, bezit het nieuwe huls van Reve nog een groot aantal ver sierinkjes: kleine verhalen, sprookjes, een paar toe spraken. Het is geen slecht werk. maar bij-werk. Zo staan er de vier „vieze" sprookjes in. die Reve in 1969 onder de titel .Ik bak ze bruiner" op een gram mofoonplaat voorlas. Ze zijn ongetwijfeld hoogst vermakelijk, met zinnetjes als: „Sonynige mensen ko ken weer heel uiteenlo pend" of „Het Vlaams is bij voorbeeld meer zoals het wordt uitgesproken". Sti listisch is Reve altijd wel vindingrijk, maar deze bij dragen zijn toch te kort of te fragmentarisch om lang bij stil te staan. Misschien is toch over het geheel ge nomen wel het verhaal van toepassing over slager Cro- lus. die van een klant een viool koopt in de mening verkerend dat die duizen den guldens waard is. Maar als hij hem in de stad wil verkopen geeft men er nog geen tientje voor. „Slager Crolus Koopt Een Oude Vi ool" is een aardig sprookje. „Een Nieuw Huls" is een aardig boek met bijeenge harkt oud werk maar wie In Reve wil wonen kan beter „Oud en Eenzaam" lezen, of „Nader tot U". Gerard Reve. Een Eigen Huis. Amsterdam-Brussel, Elsevier/Manteau, 1979. 232 bis. 17,90. S>wel mateloze ergernis als mateloze ontroering wekt de nieuwe gedichtenbundel van Rutger Kopland op bij onze recensent Fokkeina. Ij vindt het poëzie „die een meevoelend en meedenkend lezer vraagt". En dat kan ook van zijn bespreking daarvan gezegd worden. or R. L. K. Fokkema die mooie beloften", de jong- bundel van Rutger Kopland, •t niet alleen bij mij de meest cheiden reacties op, maar, zo ie gebleken, ook bij anderen, in reacties bewegen zich tus- mateloze ergernis en matelo- lontroering over een en hetzelf- de onzekerheid. Ik weet dus ét goed wat te denken van poë- lflf die deze tegenstrijdige gevoe- |s weet op te roepen. Met deze hnulering die een tegenstelling tvat tussen denken en voelen is •fruwens een kern geraakt van enk dilemma waarvoor Koplands lêzie in het algemeen stelt. Wer schreef hij: „Gedichten zijn geen lachten maar woorden die je beschrij- I zoals een landkaart een landschap afbeeldt maar oproept Met dit (angspunt kunnen we een eind uit de |ten dichten heeft niets te maken met |der denken, het is een zoeken en tasten r communicatie met jezelf, met ande- Daarmee wil de dichter emoties op- l die binnen het gedicht in techni- tzin wel voltooid worden (het gedicht t op», maar niet in psychologische zin. Koplands poëzie geeft gelegenheid tot meevoelen, meedenken, en mediteren. Wanneer het gedicht een werkelijke com municatie zou bewerkstelligen zou dat in strijd zijn met het leven waarin de com municatie zo vaak niet tot stand komt. Daarenboven is een ander uitgangspunt van Kopland enigszins gelieerd aan een wetenschappelijke houding voorzover de dichter liever een vraag heeft dan een antwoord Vragen houdt het leven en de mensen open. in beweging. Een conclusie mag dan niet bereikt worden, die sluit af Het ontbreken van een slotsom bij Kop land heeft dan ook tot gevolg dat de lezer in beweging wordt gezet. Die beweging heeft zowel te maken met de activiteit van het lezen als met de emotionering van het gemoed Voorzover de gemoederen door „Al die mooie beloften" verhit zijn ge raakt treft de bundel dus bedoelde snaren. Gesprek Niet de dichter maar de lezer moet aan deze poëzie voltooiing geven, voorzover hij daartoe dan in staat is. De dichter is in ieder geval niet de autoriteit, die uit de doeken doet wat wij allen problematisch vinden. De toon van de gedichten is die van het intieme gesprek, en Kopland is heel knap in de suggestie met zijn le2er, met zichzelf in gesprek te zijn. Misschien is de nabij heid. de geringe distantie oorzaak van de wrevel die bij lezing ontstaat, maar die intimiteit van Koplands poëzie is niet iets om verbaasd over te zijn Deze poëzie is dat altijd geweest. Veel gesprekken, veel brieven, veel vertelsels komen in zijn bundels voor. veel uitroe pen, krachttermen en aansprekingen die met bittertafelwendingen het themati sche op indringende manier aansnijden. Het thema is vrijwel altijd de onachter- haalbaarheid van het verlorene waarover met „een vreemd soort ontroering" ge praat kan worden, en het zoeken van enige geborgenheid in de poging tot com municatie. in het gedicht. Ook in zijn jongste bundel worden op een authentie ke manier tegenstellingen aan gevoel en verstand gepeuterd, zoals daar zijn in een willekeurige opsomming die tussen licha melijkheid en bewustzijn, tussen af- en aanwezigheid, tussen object en subject, tussen mogelijkheid en werkelijkheid, tussen poëzie en realiteit, tussen trouw en ontrouw, tussen beloften en schuld Eer der schreef Kopland bij voorbeeld „paar den zijn bijna hetzelfde als mensen, maar lichaam en huis tegelijk". Er spreekt een jaloezie uit ten opzichte van de staat der dieren, bij wie mogelijk heid en werkelijkheid samenvallen, in ver gelijking tot de staat der mensen, bij wie vervreemding ontstaat als gevolg van het feit dat ons wonen in de wereld niet gelijk is aan ons bewustzijri van de wereld. In de nieuwe bundel komt een afdeling voor met de titel „omdat we van onszelf geen huis zijn", zodat wat dit betreft de bundel niet buiten de lijn der wachtingen valt Vervreemden De vervreemding als een belangrijk mo tief in de bundel hangt samen met het gevoel der leegte, een leegte die verstan delijk op vele manieren is te vullen, maar dan nauwelijks de gewenste harmonie op levert. Het lijkt er in „Al die mooie belof ten" op alsof die leegte als de goddelijke presentie wordt ervaren. In de cyclus G die de bundel opent kan men een gesprek lezen met de God van Psalm 139. wiens alwetendheid de vromen een troost is. zoals het opschrift luidt. Wie. zoals Kop land. zelf graag zijn wereld inricht zonder steun van een autoriteit komt met G in conflict Als er al een afrekening te lezen valt in de cyclus, dan heeft ze in elk geval niets van doen met een lamentabel afzweren van een christelijk verleden of met een koddi ge beschrijving ervan waarin sommige Nederlandse romanciers grossleren De lege lucht bevat een Instantie die zich onzichtbaar manifesteert. Is dat ons ver langen naar iets waarvan wij het bestaan en de inlossing tegelijk ontkennen? Is dat het hopeloos gevoel met iets bezig te zijn dat tegelijk niets is? Is dat een ander of is dat ons innerlijk waarmee we voortdu rend in gesprek zijn en zich vaak in late avonden wanneer de weemoedigheid over ons valt presenteert? Meerduidigheid Dat alles lijkt mij mogelijk, maar een zeker weten bezit ik niet. Kopland schrijft: „Het komt van het koude gras aan de voeten, daar komt het allemaal van". En zo'n passage alleen al is. ondanks de schijn van het tegendeel, boordevol meerduidigheid waarmee de bundel vol staat. Spreekt er de angst voor de dood uit? Of het besef dat we geen hoeven dragen maar schoenen, met andere woor den draait het om de tegenstelling cul tuur-natuur? De lezer zal het zelf moeten uitmaken, de dichter stelt zich niet als een alwetend man op, hij roept op. hij sugge reert ten einde een warm voelen in de plaats te stellen van koude kennis. Een bijna tastbare zinnelijkheid is er het ge volg van. die in de godverlatenheid de redding kan betekenen, wanneer er een onbestemd gevoel van voorbije vrede zich aanmeldt. Zitten onder de appelboom kan zo een gevoel teweeg brengen; dat heeft met liefde te maken, maar ook met de boom der kennis in een verwinterd Eden. Dat is de boom vol gedachten, maar een boom „zonder blad. zonder vrucht, zonder vrouw". Liever is het de dichter „zomer met warme heide, warm zand en een war me meid op een handdoek, om van te houden en dat te blijven doen". In de allerlaatste vijf woorden is de wormste kigheid der vergankelijkheid alweer inge bouwd. Alles gaat voorbij, en dat is een mistroostige gedachte De tijd staat geen uitstel toe, In tegenstel ling tot de illusie, de poëzie waarin de tijd uitstel kan worden afgedwongen. Maar de papieren met dromen zijn verscheurd. en het verlangen „weg. met Jou" is tegelijk in de desillusie een bevel tot ophoepelen Zo zijn er aan alle uitspraken in Koplands gedichten twee of meer kanten. Dat alles hier in den brede te tonen, is onmogelijk Dit is maar een poging tot rekenschap ten overstaan van een poëzie die een meevoelend en meedenkend lezer vraagt „Al die mooie beloften, wat is er van terechtgekomen", en die niet tevre den is met een eenduidig antwoord. Rutger Kopland. Al die mooie beloften. Van Oorschot, Amsterdam 1979. 58 bis. 12,56.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 21