ÜLUüli
Hengelen sport of jacht
- RDAG 26 MEI 1979
«pagina werd samengesteld door Hans Schmit
rij in te brengen. Toch staat ook het hengelen
aan sterker wordende kritiek bloot en hoeft
de sportvisser lang niet overal op begrip te
rekenen. Vissen is, zo valt met name de
laatste jaren steeds duidelijker te horen, niets
anders dan jagen door de kleine man. De
hengel is het geweer; laarzen en joppers
vervangen de groene loden jas en het hoedje
met de veer. Miljoenen vissen worden ge
kweekt en uitgezet omdat er anders te weinig
te hengelen zou zijn, net zoals jagers fazan
ten uitzetten en zwijnen en herten bijvoede
ren omdat er anders te weinig te schieten zou
zijn. De bioloog dr. Harm van de Veen ver
woordde onlangs, in een stelling bij zijn
proefschrift, de opvattingen van degenen die
jagen en hengelen omwille van het plezier
van de hand wijzen: „De weidelijke jacht en
de sporlvisserij zijn vormen van vrijetijdsbes
teding waarbij het toebrengen van ernstig
letsel aan dieren eerder regel dan uitzonde
ring is en dienen daarom, net als eertijds het
katknuppelen en het palingtrekken, te wor
den afgeschaft".
TROUWKWARTET 13
lp 1 juni is het weer zo ver: de anderhalf
ïiljoen sportvissers die Nederland telt, mo-
en dan hun stekkies aan één van de talloze
innenwateren opzoeken en de strijd tegen de
nzichtbare tegenstander, de vis, aanbinden,
iet lijkt een vriendelijke bezigheid: al die
lannen (vrouwen hengelen vrijwel niet) op
e kade, langs het kanaal, in het riet of in een
ootje, turend naar hun dobber, ver weg van
e dagelijkse beslommeringen. En velen ver-
ienen er nog een aardige stuiver aan, zoals
e fabrikanten en verkopers van hengels en
alles wat daar bij komt, de bootjes verhuur
ders, de caféhouder bij een populaire stek en
de eigenaars van de ongeveer 165 zeewaardi
ge schepen die duizenden sportvissers een
stukje de Noordzee op brengen. De overheid
erkent het belang van deze voor iedereen
(jong en oud, boven of onder modaal) toegan
kelijke vorm van openluchtrecreatie en is, in
het algemeen, bereid de mogelijkheden voor
de sportvisserij te verruimen.
Tot zover lijkt er weinig tegen de sportvisse-
van sloten die dichtgroeien.
Tenslotte is ook de regenboog
forel een vis die in Nederland
niet thuishoort: het is een uit
Noord-Amerika afkomstig tam
familielid van de Inheemse fo
rel, dat zich beter in stilstaand
water kan handhaven.
Het uitzetten van deze, wat de
bioloog dr. Dick Hillenius
noemde, „uitheemse parvenu-
en" heeft duidelijke nadelige
gevolgen voor het milieu. Kar
pers bij voorbeeld woelen in de
bodem, waardoor de groei van
hogere waterplanten wordt be
lemmerd. In het algemeen zijn
de op grote schaal uitgezette
uitheemse vissen concurrenten
van de oorspronkelijke bewo
ners van de Nederlandse wate
ren; met name de kleinere vis
sen worden de dupe van de ten
behoeve van de sportvisser uit
gezette „vreemdelingen". Zo
doet zich het merkwaardige
feit voor dat de overheid ener
zijds op grote schaal uitheemse
vis uitzet, terwijl diezelfde
overheid anderzijds inheemse
vissen op grond van de Natuur
beschermingswet als be
schermd moet aanwijzen. Dick
Hillenius verzucht hierover in
het boek „Wat is natuur nog?":
„Wie een beschermde vis vangt
is strafbaar. Wie een bescherm
de soort uitroeit door succes
volle buitenlandse concurren
ten uit te zetten krijgt een com
pliment van de Bond".
Het uitzetten van tienduizen
den kilo's uitheemse vis ls een
schoolvoorbeeld van faunaver- i
valsing. En faunavervalsing
heeft in het verleden al tot heel
wat problemen geleid. Sommi
ge dieren blijken zich in hun
nieuwe omgeving uitstekend te
kunnen handhaven en breiden
zich. onder meer doordat na
tuurlijke vijanden ontbreken,
razendsnel uit. Ze kunnen de
inheemse fauna (en ook, door
vraat, flora» geheel verstoren,
ze kunnen zich met oorspron
kelijke soorten vermengen
waardoor alleen nog bastaar
den overblijven en ze kunnen
nieuwe ziekten overbrengen.
De bekende voorbeelden van
faunavervalsing zijn het konijn
en de muskusrat.
Hoewel de import van een dier
soort niet altijd tot nadelige
gevolgen hoeft te leiden (een
deel van onze fauna bestaat uit
in het verleden ingevoerde die
ren), is algemeen het besef ge
groeid dat maar beter van im
port kan worden afgezien om
dat het altijd een inbreuk in
het ecosysteem betekent. Ja
ren geleden al wees de Raad
van Europa in een rapport over
bedreigde dieren op het gevaar
van import Faunavervalsing is
niet te rechtvaardigen; ook
niet door succes of economisch
nut. Hier kan gemakkelijk aan
worden toegevoegd: of door het
plezier van de sportvisser.
anneer vissen zouden
nnen schreeuwen van
gst en pijn, zou een
Doie zomerse dag langs
>ot en plas wel eens
ïg zo mooi niet meer
innen zijn. Want het
kwetter van de vogels
het vage achtergrond-
luid van auto's en
insistorradio's zou dan
>rden overstemd door
t geschreeuw^ van vis-
n die, met een scherpe
ak in de bek, de slok-
rm of de maag, aan
n lijn het water wor-
n uitgetrokken.
ar alle waarschijnlijkheid
i dan een soort nationale
ontwaardiging losbarsten,
te vergelijken is met de
ontwaardiging die zeehond-
doodknuppelende Canade-
i en zangvogeltjes vangende
lianen ten deel valt. Maar
ang vissen niets anders doen
n spartelen, kronkelen en
ar lucht happen, hoeft de
irtvisser niet te vrezen dat
aan de schandpaal wordt
>onden, tussen die brute Ca-
lees en die gewetenloze Ita-
an in.
egendeel, hij kan zich verze-
d weten van de steun van
geveer de helft van de bevol-
»g. Uit een recent opinie-on-
zoek bleek vijftig procent
a de ondervraagden veel dan
I enigermate sympathie voor
20 >rtvissen te hebben; de an-
e helft kan geen sympathie
>r deze vrijetijdsbesteding
)rengen. Sportvissen stak in
onderzoek bijzonder gun-
g af tegen een vergelijkbare
iviteit, de jacht, waarvoor
ekwart geen sympathie
ek op te kunnen brengen.
g lükkig maar voor de sport-
ser dat vissen niet kunnen
ireeuwen van pijn en angst.
)23 nt hoewel menig sportvisser
I denkt dat die haak in die
Bebek het dier koud laat, ër-
irt de vis zeker in enigerlei
ai m angst en pijn. Er gaat,
prof dr F J. Verheijen in
19 op een studiedag van de
Nederlandse vereniging van
sportvissersfederaties, meer in
een vis om dan menigeen voor
mogelijk houdt. Het probleem
met het aangeven van pijn is
dat pijn niet meetbaar is. Mi-
das Dekkers, publicist, bioloog
en tegen de sportvisserij: „Je
kunt pijn echter wel afmeten
aan het gedrag, zoals kronke
len en spartelen. Wie ooit eens
heeft gezien hoe een vis zich
gedraagt die uit het water
wordt gehaald, zal het duide
lijk zijn dat er sprake is van
pijn".
Een vis vindt het niet prettig
gevangen te worden: hij of zij
die eens aan de haak heeft ge
zeten, kijkt er wel voor uit nog
een tweede keer in de val te
lopen. Dr. J. J. Beukema vertel
de op de eerder genoemde stu
diedag dat uit proeven is geble
ken dat karpers hun gedrag ten
opzichte van de hengel veran
deren na er één keer mee in
aanraking te zijn geweest. De
karpers werden niet geheel on-
vangbaar. maar ze waren wel
moeilijker te vangen dan oner
varen soortgenoten. De vissen
vergeten de onaangename er
varing ook niet snel: bij kar
pers was. aldus dr. Beukema.
zelfs na een jaar nog wel iets
van de verminderde vangbaar-
heid te constateren. Deze „hen-
gelangst" blijkt ook uit het feit
dat in een afgesloten water dat
lange tijd niet is bevist, de eer
ste dagen grote vangsten wor
den gedaan, maar dat daarna
nauwelijks nog iets wordt ge
vangen, ondanks het feit dat de
vissen zijn teruggezet.
Het is de wereld der hengelaars
niet ontgaan dat, ook in andere
landen dan Nederland, de laat
ste jaren de weerstand tegen
het gebruik en misbruik van
dieren groeiende is en dat het
vis moet een vechter
zijn, weerstand bieden
en groot zijn, hoewel dat
laatste niet gemakkelijk
is omdat de vissen door
de intensiviteit van de
sportvisserij geen tijd
krijgen om groot te wor
den. Hij houdt dan ook
niet van alle soorten vis:
roofvissen zijn „specta
culaire tegenstanders",
een karper is „een fan
tastische sportvis die
langdurig strijd kan le
veren". Een karakteris
tieke inheemse vis als de
brasem noemt hij „een
natte krant" of „een luie
dweil", die „vol verach
ting terzijde wordt ge
worpen".
De sportvisser wil dat er meer
spectaculaire vissen komen,
zoals snoek, karper, forel en
snoekbaars. Vissen met levend
aas vindt hij niet zo leuk:
slechts zes procent maakt ge
bruik van een levende vis om
een andere (roof)vis binnen te
halen. De hengelaars aan het
zoete water zetten het meren
deel van wat ze vangen weer
terug (tachtig procent) en daar
van overleeft negentig procent
de ongewilde confrontatie met
de sportvisser. De zee- en wad
vissers zijn echter happiger op
hun buit: zij zetten slechts der
tien procent terug.
Deze gegevens zijn afkomstig
uit een onderzoek van het In
stituut voor toegepaste socio
logie. dat in 1975 werd gepubli
ceerd en dat een aardig beeld
geeft van „de" sportvissers.
Toch zijn er sportvissers en
sportvissers, dat wil zeggen dat
hun gedragingen nogal uiteen
lopen, en dat zij het gedrag van
hun medevisser niet altijd op
prijs stellen. Een sportvisser:
„Ik heb een vaste stek bij één
van de randmeren, een oude
zandwinningsput van ruim vier
hectare, waar ik ook met de
caravan sta. Alleen de leden
mogen er vissen. Wat ik vang,
zet ik bijna allemaal weer te
rug. Je moet weten hoe je een
vis moet behandelen, maar
vaak blijkt dat de mensen er
niets van weten en zo ondes
kundig te werk gaan dat de vis
toch kapot gaat. En dat is, ten
zij je hem wilt opeten, toch niet
de bedoeling."
Vanuit de georganiseeroe
sportvisserij wordt de nadruk
gelegd op deskundig handelen,
op het zo min mogelijk aan
stoot geven en op het voorko
men van mishandeling. Hoe
doe je dat en houden veel men
sen zich daaraan? „Veel men
sen pakken een gevangen vis
beet met een droge hand, maar
dat beschadigt de slijmhuid. Je
moet dus eerst je hand nat ma
ken. Wat ook slecht is, is het
leefnet: veel vissen beschadi
gen daarin hun huid. Ook in
emmers gaan veel vissen dood,
ze stikken door zuurstofge
brek. Je kunt een vis, die
meestal behoorlijk afgemat is
door de strijd, het beste voor
zichtig van de haak halen en
hem terugzetten. Niet met een
klap op het water gooien, maar
rustig er in laten zakken. De
keren dat je een vis wil opeten,
moet je 'm meteen dood
maken".
Veel mensen hebben moeite
een dier te doden. Naast het
instinct tot vangen en jagen, is
er ook een soort natuurlijke
afkeer van doden. Jongetjes die
met hun vader mee gaan vis
sen, hebben de eerste keer een
soort afschuw die ze alleen on
der druk van het vaderlijk ge
zag en de opwekking een man
te zijn. overwinnen Heb jij dat
ook? „Ja inderdaad, dat lleeft
iedereen wel, maar daar kom je
wel overheen. Mijn vrouw kan
er nog steeds niet tegen".
Sportvissers houden van na
tuur en rust en zouden, zo lees
ik in de Vissersgids, eigenlijk
kenners en beschermers van de
natuur moeten zijn. Hoe is de
praktijk? „Die valt wel tegen.
Er wordt veel vuil en rommel
achtergelaten. Ook brood dat
onder meer ratten aantrekt.
Hoe vaak denk je niet beet te
hebben en een plastic zak aan
je hengel te hebben? Het ge
beurt ook dat, vooral bij de
karpervangst, rietkragen wor
den kapotgetrapt. Slechte vis
sers varen ook rietkragen ka
pot of leggen aan waar dat niet
kan en mag. Een goede visser
heeft altijd een paar stokken in
de boot waar hij de boot aan
kan vastmaken. Nee, veel vis
sers zouden zich nog wel wat
beter kunnen gedragen".
In de kweekvijvers van
de Organisatie tot verbe
tering van de binnenvis
serij (OVB) worden jaar
lijks miljoenen vissen
grootgebracht, die ten
behoeve van de sportvis
sers in de binnenwateren
worden uitgezet. Anders
zou er al snel weinig
meer te vissen zijn. Te
gen het uitzetten van vis
is weinig in te brengen,
indien alle soorten vis
zouden worden uitgezet
die in het Nederlandse
binnenwater thuishoren.
Dat nu ls echter niet het geval;
de vissen die worden uitgezet,
zijn die soorten die de sportvis
ser op prijs stelt: snoek, karper,
forel, snoekbaars. Vissen die
„sportief" zijn, die weerstand
bieden, die moeilijk het water
uit 'zijn te krijgen. Aan „luie
dweilen" en „natte kranten"
zoals de brasem is geen enkele
behoefte. Die worden dan ook
niet uitgezet, integendeel, de
minimum vangstmaat is zelfs
afgeschaft En dat terwijl de
brasem juist een typisch in
heemse vis is. hetgeen van de
vissen die worden uitgezet niet
kan worden gezegd
Zo is de snoekbaars afkomstig
uit Oost-Europa. In de vorige
eeuw is deze vis tenslotte in
Duitsland uitgezet in de Rijn
en zo ons land binnengekomen.
De karper komt uit Aziè en is al
in de Romeinse tijd en in de
middeleeuwen in West-Europa
ingevoerd. Door vermenging
met diverse gekweekte soorten
karpers is de oorspronkelijke
wilde vorm inmiddels aan het
verdwijnen; het aantal wilde
karpers wordt nu op nog maar
tien procent van het totaal
aantal karpers geschat. Sinds
enkele jaren wordt een nieuwe
exotische karper in grote aan
tallen uitgezet: de uit China
afkomstige graskarper, die een
voorkeur heeft voor bepaalde
planten en daarom ook gezien
wordt als een goede, reiniger
vissen daarbij niet buiten
schot bleef. Meer dan in het
verleden is daarom het accent
op het sportieve van het vissen
gelegd: hengelen werd sport
vissen. En zoals bij iedere
sport, ontstond er ook zo iets
als „topsport": nationale kam
pioenschappen, kanjercompe
tities.
Vanuit dat sportieve element
benadert prof. Verheijen de
vraag of het moreel aanvaard
baar is dat de mens voor zijn
plezier vissen vangt. Zijn ant
woord is: ja, waarbij hij op
merkt „dat dit plezier 'slechts'
kan bestaan uit het meten van
eigen slimheid, behendigheid
en kracht met die van de vis".
Toch blijft vissen een wat
vreemde sport, omdat de ene
partij altijd „plezier" heeft en
de andere partij altijd „pijn"
heeft. Op de grasmat en de
sintelbaan wisselen winst en
verlies en vreugde en verdriet
elkaar tenminste af
Wat is een sportvisser en
wat zoekt hij? Rust en
vrije natuur, maar ook:
een vis boven halen. Die