vhabot's kunst, onument van ededogen De zwerf jaren van Poppie Nongena Verslag' van een frustratie VRTI :nhea i ook en lei levanf I 3 de jnkti op *G 12 MEI 1979 TROUW/KWARTET 21 ■KUNST! idrik Chabot (1894-1949) die in Sprang, een testantse enclave in het rooms-katholieke Brabant d geboren, was een van de voornaamste tegenwoordigers van het Hollandse expressionisme, zijn belangrijkste werk horen de schilderijen die hij in mrlog maakte, schilderijen over vluchtelingen, angenen, joden en onderduikers, een cyclus, die enkele in geleden in het Rijksmuseum te Amsterdam is »nd als „wellicht het meest authentieke logsmonument dat Nederland bezit". cjchiLf G. Kruis aandef Hendrik Chabot: „De Zweedse broden", 1945 Chabot's sirai3st nu tot 27 mei 9 en en bij Louis Dijk- Kunsthandel, (uim, testraat 235a te (opiiwijk is een n lee lument van me igen. Mededogen medemensen, de en, de sjouwers, idien ninder bedeelden de grote stad, de lurgo ae boeren en dag- cnaoi irs. temidden van hij woonde en ,oen' tte. op Walcheren naarfengs de Rotte, on- "eigi de rook van Rot- ?rvan r( mput (ot werd diep bewogen hun ellende, hun ang- I en hun trieste simpel- jjTa',, Hij beeldde ze uit als t willoze werkmachi- die nauwelijks begre- sneeijwaarom de sla en de iten waaraan ze zoveel en kostbare tijd be- hadden, doorge- id moesten worden, grote gekerfde han- 'liggen, onwennig, bang .betrapt te worden in ni nietsdoen, op de brede lên. i trole an is er de oorlog. Cha ds werk uit die tijd uit ook op deze expo- enkele doeken te zien werd zij het wat in 1970, in het Rijks- keum te Amsterdam ge- N l v enteerd als „wellicht authentieke oor- lonument dat Neder- bezit". enki fioi be iruto id er is een rauw brok ge en eiedenis, geschilderd r een man, die niet al- toeschouwer was, ar door een die er mid- in zat, meeleed. Het is cyclus overladen met ïdeloosheid, die het ge- 50 i van iedere oorlog is, enu wanhoop van vluchte- igi en, van vernederde inge dse mensen, van onder- fkers, gevangenen, die in cel op hun dood iten. bombardement van iterdam, dat Chabot heel dichtbij zag. Die :hrikkelljke rode die hem bijbleef, nt op verschillende van schilderijen voor: hier mt hij de helse achter- ind voor een vluchtend in. igiek, radeloosheid, ar die van het soort dat Jit tot een werkelijke barsting komt. Chabot's nsen gillen hun ellende niet uit; ze ondergaan dit barre leven, hoe groot hun angst ook is, met een schijnbaar berustende ge latenheid. „...zijn figuren glimlachen haast nooit", schreef Mari- us van Beek in I960, „zelfs als zij in de oorlog het Zweedse brood ontvangen, wordt hun starre lach als die van ter dood veroor deelden, die tot levenslang begenadigd worden". Donkere doeken vaak, in een sober, vaak wat eento nig coloriet. Breed, met ex pressieve vervormingen, die niet voortkwamen uit de behoefte van de mens een grove karikatuur te- maken, maar weer uit puur mededogen. En dat komt dóór, duidelij ker en meer overtuigend dan bij de weergave van iedere wanhoopsrimpel, ie dere bluts in een gezicht,- iedere kloof in een werk manshand. Chabot's „overdrijvingen" waren nooit een manier van doen, dat zie je, hij deed het steeds anders, 't is geen mode, hij wilde alleen zijn uitdrukkingskracht versterken. Chabot keek, was boos, woedend of ver rukt, en schilderde. Ook die prachtige land schappen in maanlicht, waarvan er hier ook een is, geen idyllische schilderij en, maar felle uitingen die je indringend betrekken bij het natuurgebeuren. Of zo'n vreugdevolle Betuwe- in de lente, van na de oor log, een stralend schilderij, 'bijna extatisch door de schitterende kleurenveel- heid. Henk Chabot was een uniek kunstenaar, wiens indrukwekkend werk tel kens weer opnieuw schokt, opnieuw een ontdekking is. Hij timmerde nooit aan de weg, was schuchter en in zichzelf gekeerd, zijn le ven is niet verweven met boeiende verhalen of pun tige anekdotes. Dat werkt altijd door: zijn naam heeft nog steeds niet die algeme ne bekendheid zoals som mige kunstenaars die bui ten de kunstwereld hebben. 'Toch was zijn werk al sinds 1923 vaak te zien in bin- De Zuidafrikaanse schrijfster Elsa Joubert laat in haar roman „Die Swerf jare van Poppie Nongena" een vrouw van gemengde afkomst haar levensverhaal vertellen. „Het zijn", aldus de schrijver van dit artikel. Hans Ester, „ervaringen op ieder gebied van het leven, die hier aan de waarlijk bevoorrechte lezer worden verteld". door Hans Ester Terecht schreef H. Serfontein in deze krant onlangs, dat de Zuid afrikaanse schrijvers Engelsta lig en Afrikaanstalig in hun land de werkelijke oppositie vor men. Binnen de Afrikaner bevol kingsgroep hebben de schrijvers zich sinds het begin van de jaren zestig steeds meer van bazuinbla zers der natie tot gevoelige seis- mografen van hun samenleving ontwikkeld. En omdat juist de boeken van deze schrijvers door de Afrikaners worden gelezen, krijgen ze een belang, dat het puur literaire ver overschrijdt. Opnieuw is dit op zeer overtuigende wijze bewezen door de roman „Die Swerfjare van Poppie Nongena" van de hand van de schrijfster Elsa Joubert. In de roman vertelt een vrouw van „ge mengde" afkomst, Poppie Nongena. haar levensverhaal, vanaf haar kindertijd in Upington, via haar jeugd in Lambertsbaai tot en met het jaar 1976, het jaar, waarin, zoals deel VII van dit boek het formuleert „die opstand van die kinders" plaatsvond. De manier van vertellen wekt de indruk, dat Poppie naast iemand zit, aan wie zij haar verhaal vertelt. De lezer van het boek heeft het voorrecht om mee te luisteren. De eigenlijke vertelster spreekt tijdens lange gedeelten van het boek over Poppie als derde persoon. Om toch de genoemde indruk te continueren, last ze van tijd tot tijd het zinnetje „sé (=zegt) Poppie" in. Of zo'n herhaalde ingreep nodig is, betwijfel ik. Maar de bedoeling van de schrijfster wordt ermee benadrukt, om Poppies au thentieke ervaringen weer te geven. In het woord vooraf formuleert de schrijfster deze bedoeling als volgt: „Die boek pro beer nie 'n geheelbeeld gee van die politie ke en sosiale gebeure van die afgelope veertig jaar wat betref die plattelandse, stedelike en hervestigde swartmense nie. Dit probeer alleen om een gesin se belewe- nis van dié tydperk so getrou dit vir my moontllk was, te beskryf. Niks word dus bygevoeg wat nie deur Poppie of haar gesinslede zelf beleef is nie." nen- en buitenland, in de museums en tentoonstel lingszalen. Er is zelfs, en dat is ook weer te weinig bekend, een speciaal Chabot-museum aan de Berglustlaan 12 in Rotterdam en daar zijn meer dan vijftig wer ken van deze kunstenaar te zien waaronder niet min der dan 27 schilderijen uit de oorlogscyclus. De tentoonstelling in de Kunsthandel Louis Dijk stra is dagelijks, ook op zondag 13.00 tot 17.00 uur geopend. „De intocht van Christus" 1949, onvoltooid in Chabot's atelier. Hendrik Chabot: „Slapende boerin", 1947 Bij het lezen van deze roman ben ik steeds meer deelgenoot geworden van de hier weergegeven ervaringen van Poppie en haar familie. Haar relaas is niet de verdui delijking van een vooropgezette gedachte. Integendeel, het zijn ervaringen op ieder gebied van het leven, die hier aan de waarlijk bevoorrechte lezer worden ver teld. Het zijn dagelijkse ervaringen, de gevoelens bij het kinderspel, bij het vol wassen worden, bij huwelijk en moeder schap en dan als een allengs het leven van uur tot uur beheersend thema: de in het kader van een hervestigingspolitiek rigou reus doorgevoerde gedwongen verhulzin- gen. Eerst de verhuizing naar Kaapstad en later naar de Ciskei (Crossroads!). Het geweld, dat de schoolkinderen in 1976 doen losbarsten, is in deze ervaringen van Poppie en van al die anderen geworteld: „Toe lyk dit vir my bale rou, die plek, vertel Poppie, want dis mos nuwe huise, daar lê nog suffel rowwe stukke sement in ons pad, en omgedolwe grond, en die gras is lank rondom die huls. Toe gan ons in en ek voel nou bale hartseer, want die plek is so vreemd, en ek ken niemand nie. Toe voel ek regtlg ek is nou weggegooi, ek is nou kom weggegooi." (blz. 151) Al blijft Poppie daarin zelf passief, het zijn toch haar ervaringen met de beruchte passen- wetten (deel IV „Poppie kry moeilijkhe den met die wet"), die als het ware model staan voor de onvrede bij de gekleurde bevolking. Het bijzondere van dit boek is, dat het zonder opzet tot de wortels van de Zuid afrikaanse samenleving doordringt. Te- Elsa Joubert gen wil en dank moet Poppie aan het slot erkennen, dat er voor de schoolkinderen geen andere weg dan die van het geweld overbleef. Het meest ontroerend is haar poging om haar geloof in Ood vast te houden en haar nieuwe gedachten daarin te verankeren: „Die kinders sal moet sien lat hulle regkom, sé Poppie. Haar stem klink weer soos haar eige stem. Maar die hardheid wat in haar hart kom sit het. weet sy, is nou vir altyd daar. Oor alles het ek gekom, dink sy, maar nou het ek geleer. hieroor kan ek nie kom nie. Want dis nou uit my hande uit geneem, dis nou oorgege in my kinders se hande. Dis nou my kin ders wat voortgaan. Vrede sal daar nie kom nie. sè sy vir Mosie. Selfs dié wat vrede wil hé, word ingesleep in die moei likheid. Daaraan sal ons maar gewoond moet word. Daaraan kan on niks doen nie. Maar God is my getuie, sè Poppie, ek het die moeilikheid nie gesoek nie."(blz. 276). Confrontatie Dat in april 1979 al de derde druk van deze roman verscheen, is verheugend maar ook deprimerend. Het betekent, dat de litera tuur hier een confrontatie met de Zuid afrikaanse werkelijkheid biedt, die ieder kan doormaken, die zijn gekleurde arbei der of huisbediende naar diens ervaringen vraagt. Dat dit relaas voor velen in Zuid- Afrika iets nieuws presenteert, spreekt boekdelen maar kan de roman zelf uiter aard niet worden verweten. In de Zuidafri kaanse pers is een geweldige discussie in de rubriek „ingezonden brieven" het ge volg geweest van deze publlkatie. Het beste commentaar gaf de in Nederland welbekende Stellenbossche hoogleraar J. J. Degenaar. Hij schreef in „Die Burger" van 5 Januari 1979: „Juis omdat „Poppie Nongena" nie in die gewone sin 'n politie ke Inslag het nie, slaag dit daarin om deur te dring tot die basiese politieke strukture van die swartman se situasie in ons land. Né „Poppie Nongena" durf geen Afrikaner meer in onkunde te wees oor die menslike werkllkheid van daardie strukture nie. Dit is te hope dat die debat oor „Poppie Nongena" nie sal afdwaal in 'n onvrugbare party-politieke polemiek nie. maar dat ons oë oop sal bly vir die menslike en politieke werkllkheid wat Elsa Joubert vir ons geskep het." De roman van Elsa Joubert bezit m.i. een klassiciteit, die hem vergelijkbaar maakt met „Tranen over Johannesburg" van Alan Paton. Bij Paton de Transvaal, bij Jourbet de Kaap in het middelpunt. „Die Swerfjare van Poppie Nongena" verscheen bij uitgeverij Tafelberg te Kaapstad, kost Rand 7,95 en kan bij de boekhandel in Nederland worden besteld. ijdt: ling Bt debuut van Agnes de Haas: „Als schil- ts van bladerdeeg" is in Nederland zeer instig ontvangen. Ik ben dan ook vol s: rwachting begonnen aan „Laten wij het iderons houden". Het is haar tweede >ek. De hoofdfiguur is ene Agnes, een hrijfster, die een stroom van woorden Idt aan haar minnaars. Het is een wer- ig van ondernavelse notities, waaraan hoe verder ik in het boek vorderde, moeilijker een touw kon vastkno- Het was alsof ik met mijn voeten in ivelsnaaigaren terecht gekomen was. >e ene schamperheid volgde op de ande* Bitterheid, sarcasme en vulgariteit wis- siden elkaar af. Waarom? De roman. »cht ik, is een woedend protest van een frustreerde vrouw, wier wereld beperkt leef tot het seksuele. Een in dubbele zin nge wereld. Tegen het einde van het boek Heek mij, dat de schrijfster de lotgevallen an enkele vriendinnen tot de hare had fmaakt. Dat verklaarde uiteraard veel begreep, dat de Agnes van het >oek echt niet al die stuitende narig- eden zelf, had ondergaan, maar dat zij e zich had toegeëigend. Dat wil nog iet zeggen, dat ik door dit inzicht vrede c?t het boek kreeg. Integendeel. Het beisje Agnes is van huis uit rooms. Tallo- e giftigheden spuit zij over het rooms- Voor het tweede boek van Agnes de Haas „Laten we het onder ons houden", heeft J. van Doorne nauwelijks een goed woord over: het is, zo besluit hij zijn bespreking, zo taai als een lap leer... door J. van Doorne katholicisme uit. Zij ontziet zich niet, schuttingwoorden te gebruiken. Er staan er honderden in deze roman. Zo wordt bij voorbeeld minister-president Van Agt ver geleken met, althans aangeduid als het mannelijk geslachtsdeel, maar dan wel in vulgair taalgebruik. En dat is nog maar een tamelijk zoetsappig voorbeeld. De haat ten opzichte van de religie en het gewone burgerlijke fatsoen is grenzeloos. Nu behoeft dat op zichzelf het scheppen van een kunstwerk niet in de weg te staan Er zijn in de literatuur voorbeelden van grote werken die hun oorsprong vonden in diepe haat. Maar dan wordt zulk een haat gevoed door een felle afkeer van onrecht. Zulk een haat is wat in de bijbel „toorn" heet. Zulk een haat wordt gevoed door liefde. Maar daar geeft het boek geen enkele blijk van. In tegendeel. Nu heeft de schrijfster de lezer wel "laten weten, dat al de door haar beschreven zaken niet één enkele figuur betreffen, maar daar heb ik geen boodschap aan. Zij heeft een romanfiguur geschapen, die een vat vol seksuele Jammer is. En daar houd ik mij aan. En die figuur is een uitermate ziekelijke vrouw, die een psychiater hard' nodig heeft. Het is namelijk een figuur die alles en allen ontluistert. Een volstrekt negatieve mens. Ik citeer (bladzijde 122): „Het zien van de stoet oersaaie veel te vette huisvrouwen, die klokke tien altijd haar raam passeerde, stemde haar van morgen treurig. Dezelfde dikke achterwer ken in de zakvormige kameelharen jassen. Ook droegen ze dezelfde gemakschoenen; hadden dezelfde rooddooraderde wangen waarop geen grein make-up zat, waarbij men met enige fantasie gemakkelijk het kraken der oud-roze corsetten kon horen, die deze wandelende vleesmassa's nog kop en kont gaven. Muren van beige jas sen. die haar verstikten. Onmisbaar, naar het scheen, bij deze menselijke fantomen, waren ook de vlossige parelgrijs geperma nente hoofden. Waarom vrat iedereen zo veel, alsof er nog te groeien was? Waarom werd iedereen moddervet, droeg elke Hol landse die prammen als koeieuiers be rucht bij Franse couturiers en röntgenolo gen als kankenzakken voor zich uit met een trots alsof het in plaats van een lust voor de man, één voor het oog zou zijn, vroeg ze zich af." Uit dit citaat, dat ik gekozen heb omdat het niet al te stuitend is, blijkt dat de „ik" geen enkele liefde, geen enkel mededogen kan opbrengen voor wat zij als volks vrouw belieft te zien. Het geeft blijk van een visie op de mens, die mij aan een zinkputje doet denken. Maar er valt méér over te zeggen Wat Franse couturiers met de gemiddelde Hol landse vrouw te maken hebben, snap ik niet. En dat borstkanker in alle lagen van de bevolking voorkomt, schijnt de schrijf ster te ontgaan. En wat is een gemak schoen? Ik heb wel eens van een gemak stoel gehoord. Maar van een gemak schoen? Een zeer onsmakelijke aangele genheid Met „dezelfde achterwerken" en „dezelfde wangen" weet ik helemaal geen raad. Een dergelijk fenomeen kan misschien bij eer Siamese tweeling voorkomen. Ik ben ech ter geen medicus. Zeker is, dat de schrijf ster hier bedoelt, „gelijke" of „eendere"' Er valt op dit gebied heel wat in het boek te vlooien. Zo vind ik dat een schrijfstei moet weten dat het niet „indentificeren" is, maar identificeren. Ik neem aan dat de schrijfster gepoogd heeft gestalte te geven aan haar woede over het feit. dat de vrouw slechts lustob ject van de man is. Zij schildert haar vrouwelijke hoofdfiguur echter af als een wezen dat daarnaar vraagt. Zij rebelleert tegen haar vrouw-zijn. Maar zij doet dat op de manier van een straatmeid. Ik vind dat triest. Daarenboven is het boek door de stijl en door de eindeloze herhaling van steeds op elkaar gelijkende situaties (vrijwel louter seksuele) zo taai als een lap leer. Agnes de Haas „Laten wij het onder ons houden". Bij Nijgh Van DItmar, Den Haag. Pa perback Aantal pagina's 304. Prijs 29.75.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 21