Oe dood in Delft IK, e kunst moet overal thuis zijn Ssr S. Montag: Scherpzinnig sentiment yaul Klee -100 jaar geleden geboren ss 1TE KUNST TROUW/KWARTET 19 door dr H. S. Visscher »*o graaf Dracula is een schep- >ing van de schrijver Bram Itoker. die in het begin van leze eeuw de roman „Dracula" chreef. Het bijgeloof terzake ran vampiers is echter veel en reel ouder en wordt zelfs her- eid tot culturen van lang voor jhristus' geboorte, zij het dan flan ook andere dieren dan de - niet bestaande bloedzui gende vleermuis als vampiers lelden. De vampier is, blijkens iet overal ter wereld optreden- Ie bijgeloof, een „gestalte" die o algemeen voorkomt, dat nen zou kunnen spreken van en archetype. De basisstruc- uur van dat archetype is dui- lelijk: een sluipende en slopen- le bedreiging van de levenden loor de „on-dode" dat is de etterlij ke vertaline van de naam Nosferatu die niet echt sterven kan zolang hij het bloed van levende mensen kan drinken, waarbij hij, door hen leeg te zuigen, hen tegelijk eveneens tot vampiers maakt. Alle angst van de levenden te genover de dood lijken in deze gestalte samengebald. Met name in de film blijkt de vampier een onsterfelijke ge stalte. Er zijn vele vampier-, films gemaakt, maar zelden kunnen ze zich kwalitatief me ten met de film „Nosferatu, eine Symphonie des Grauens", die niemand minder dan Mur- nau in 1922 maakte. Hendrik Galeen, de script-writer, ba seerde zich op het boek van Bram Stoker. In thema, sfeer, toon en belichting kenmerkte „Nosferatu" zich duidelijk als behorend tot de expressionisti sche Duitse filmkunst van di rect na de eerste wereldoorlog, waarvan Robert Wiene met zijn „Das Kablnett des Dr. Ca- ligari" de baanbreker was. Murnau's film is een „classic" geworden, maar aanvankelijk helemaal niet als zodanig ge waardeerd. Lotte Eisner be schrijft in haar grote monogra fie over Murnau, hoe er in ver schillende landen allerlei din gen met zijn film zijn uitge haald, waardoor bij voorbeeld de Duitse versie drie „reels" (filmrollen) langer was dan de Franse. Terwijl de jonge vrouw, die tenslotte de vam pier overwint door zich aan hem over te geven, in het origi nele script en de originele ver- 1 itlaus Kinski als de vampier Nosferatu sie sterft, heeft de Duitse versie een „happy end" door een een voudige montage-ingreep: de ontbijtscène waarin in de aan vang van de film het gelukkig en vredig bijeenzijn van het jonggetrouwde paar is ge toond, is in de Duitse aan het einde geplaats. Zó simpel is dat. Er zijn meer beroemde vam pierfilms geweest. In 1932 maakte de grote Deense regis seur zijn prachtige en indrin gende film „Vampyr". En wie zou zich niet van na de tweede wereldoorlog „The fearless vampire killers" van Polanski herinneren? Een film waarin het kluchtige en kolderieke ele ment niets afdeed aan de be- spookte, geheimzinnige en ma cabere sfeer van het door de vampier bestookte Transsylva- nië, dat al volgens Stoker er gens in de Karpaten moet liggen. Citaten De nieuwste vampierfilm, ge maakt door Werner Herzog. heet „Nosferatu", net als de schepping van Murnau, en volgt die film trouwens meestal op de voet, ja. citeert die op vele plaatsen letterlijk of. zo men wil: „beeldelijk". In Lotte Eisners bovengenoemde mono grafie vindt men allerlei beel den uit Mumau's film die regel recht zij het nu in kleur in Herzogs film zijn overgeno men, het mistige en dreigende Karpatenlandschap, het holle unheimische kasteel van graaf Dracula, of het burgerlijke ha venstadje Wismar, waar Jona than en Lucy Harker, het Jonge stel dat tot de eerste en belan grijkste slachtoffers van Nosfe ratu zal gaan behoren, wonen. Murnau had het vermogen, aan gewone alledaagse realiteiten beroemd zijn de beelden van het lege pakhuis waar Nosfera- Stoeten lijkdragers op het marktplein van Wismar (Delft) tu met zijn doodkisten zijn in trek neemt angstaanjagende en duistere aspecten te ontlok ken. Herzogs films, die voor het merendeel nooit in „de grote bioscoop" te zien zijn geweest, berusten niet alleen in hun ge heel op dit vermogen, maar vinden ook inhoudelijk ln dat vermogen hun uitgangspunt. Voor ons zijn zijn beelden te meer onvergetelijk doordat zijn Wismar ons goede Delft is, en wij aldus in een pittoreske en solide vaderlandse omge ving plotseling de apocalypti sche ontreddering gadeslaan die Nosferatu's bezoek aan Wismar teweegbrengt: de vam pier brengt in zijn voetspoor namelijk een leger van ratten mee dat in enkele dagen tijd een geweldige pestepidemie doet uitbreken. Temidden van lijkkisten en kadavers dansen de deftige burgers, besmet door de pest en ten dode opge schreven. hun uitzinnige laat ste dans, nuttigen hun galge maal, terwijl de ratten de stra ten bevolken en losgebroken schapen en varkens vrijelijk tussen de levenden en de do den heenlopen. Als aan het slot de dokter, die steeds in verdwa zing op een wetenschappelijke verklaring en bestrijding gere kend heeft, de scherpgepunte paal hanteert waarmee volgens het bijgeloof de vampier ge dood moet worden, wil een ver dwaasde, overgebleven autori teit hem laten arresteren we gens moord. Zinloos gebaar: er is geen politie meer, geen bur gemeester, geen rechter, geen gevangenisbewaarder. De bourgeois-maatschapplj van de gereglementeerde orde is voorbij. Bourgeois Isabelle Adjani in Nosferatu De muziek in Herzogs film is fascinerend en enorm functio neel. Enerzijds gebruikt hij elektronisch gevormde, hypno tiserende en fascinerende leid motieven, anderzijds romanti sche muziek: Wagner en Gou nod. Van de laatste het Sanc- tus uit een mis. Dat sluit aan bij de gestileerde mise-en-scè- ne van de stoeten lijkdragers die. doodkisten torsend, uit alle mogelijke straten samen komen op het marktplein; maar ook de uitsluitend muzi kale begeleiding van de bour- geo is-orgie op het markplein maakt duidelijk, dat hier de dood gecelebreerd word. En het kwaad.Een „dies ireae" in optima forma. Die indruk wordt de hele film door ver diept door het afstandelijke, psychologisch niet uitgediepte spel der acteurs. Herzog heeft een feilloos gevoel voor beeld èn geluid. Het zachte klokken de geluid als Nosferatu het bloed van zijn slachtoffer drinkt, is even gering van volu me als overweldigend van ef fect. Dat geldt ook voor het bronstige, onwezenlijke ge kreun van de vampier wanneer zijn bloeddorst gewekt is. Herzog heeft in beelden en ge luiden onnavolgbaar vastge legd wat al zijn films tot uit drukking brengen, angst voor de afgrondelijkheid van het le ven, beklemmingen die uit het diepste onbewuste oprijzen, een huiverend onbehagen ter zake van het menselijk be staan, dat balanceert op de grenzen van de dood. Want „Nosferatu" is in de eerste plaats onze eigen angst, ons eigen onbehagen; en zijn Kar patenwereld van mist. estheti sche dreiging en duisternis. iST allereerst de wereld die wijzelf in ons omdragen. Zijn Dracula- k as teel is in sommige opnamen alleen maar een unheimische ruïne zigeuners vertellen Jo nathan zelfs dat het helemaal niet bestaat in andere beel den een holle, kale ruimte als van een grafkelder, maar de werkelijke woning van Dracula zijn wijzelf. En Herzog heeft hem met zijn film voor ieder zichtbaar uit de tent gelokt. t jaar, op 18 december, zal het honderd jaar geleden zijn, dat Paul Klee, een der grootste nstenaars uit de eerste eeuwhelft, in Münchenbuchsee, bij Bern, Zwitserland, geboren werd. el tentoonstellingen: in Duitsland, Zwitserland en Amerika. Keulen begint, in de Kunst- He daar wordt op 11 april een grote tentoonstelling geopend, terwijl later exposities volgen de Stadtische Galerie in München en in het Kunstmuseum van Bern. lor G. Kruis var wig pei zullen bij die gelegenheden weinig (een doublures zijn. Klee's oeuvre zo uitgebreid, zo veelomvattend, het mogelijk is zelfs voor grotere izichten apart uit verschillende nnen te putten. In dit geval zullen luseums telkens andere perioden chten. il Klee (1879-1940) onderscheidt eigenlijk op een bijzondere ma- Tvan de andere groten uitzijn tijd. Kandinsky bijvoorbeeld, wiens ste abstracte aquarel uit 1910 de gaf tot een volkomen nieuwe wikkeline in de beeldende kunst van Picasso, wiens „Demoiselles ignon" in zekere zin toch het rk van het kubisme inluidde, e daarentegen stond niet aan de g van een stroming of richting, die ff als „stijl" de geschiedenis zou aan. Hij schiep geen stijl, mis- ien heeft hij er wel zijn leven lang ar gezocht. Hij experimenteerde, alyseerde, werkte zeer systema- ch, maar stuitte toch telkens weer een onoplosbaar probleem, de hoogste sfeer" schreef hij in 19 in zijn dagboek, „begint het ge- mzinnige en schiet het intellect tunerlijk tekort. Mijn hand is ge- !l werktuig van een hogere sfeer, t is ook niet mijn hoofd, dat func- neert, maar iets anders, een hoger, afgelegen Ergens". Een benade- g van het onverklaarbare, een uit raak, die je in tegenstelling tot vele nstbeschouwingen, van vlot popu- tot strikt wetenschappelijk, dui- ijk maakt, dat het zogenaamde 'grijpen" van kunst een fictie is. ndoorgrondelijk uist. zo maakt Klee je duidelijk, is i ondoorgrondelijk geheim, dat de ns en dat betreft een van de angrijkste facetten van het mens- i toch blijft trachten te door inden Want anders dan bijvoor- 'ld de surrealisten, die spreken van psychisch automatisme, een dic- t van de gedachte, ongecontro- rd door het verstand, of afhanke- van elk esthetisch of moreel voor deel. stelt Klee. dat het werkelijke ieppingsproces overdenking ver- t en vooral ook de beheersing van bepaald métier. vording dus juist, verdieping, bijeenvoegen van losse flarden lachten en invallen tot een poë- 'h geheel, verdichting. De poëzie i de verbeelding, de dichterlijk- id van een „bekende", bijna ver duwde vreemdheid. M Ieders hoofd dwarrelen toch tel- pias weer die oncontroleerbare ge- Ichten rond. die gedachten waar- Paul Klee aan het werk, 1921 mee je geen raad weet, die in je dro men rondspoken en daarna heel vaak met een „niet meer aan denken" wor den afgedaan. Paul Klee moet juist die ondefinieerbare gedachtenflitsen hebben willen vasthouden; hij tracht te ze te vangen in lijn en kleur, in persoonlijke symbolen en tekens „Kunst", zei Kandinsky, „geeft niet het zichtbare weer, ze maakt zicht baar". Je zou Klee een „universele individu alist" kunnen noemen, een kunste naar, die zijn flitsende gedachten in beelden vertaalde met een levendige bewogenheid in .vereenvoudigde (dat is iets anders dan primitieve) sugges tieve vormen. Ontaard Zo'n kunstenaar Klee vestigde zich in 1906 in Duitsland moest wel in ongenade vallen bij de nazi's. In een Düsseldorfse krant we.*d hij zonder meer als een „Siberische jood" en een gevaarlijk cultuurbolsjewist gedood verfd. Hij was helemaal niet Joods. Dat de nazi's zijn werk gevaarlijk vonden, pleit tenminste nog eniger mate voor hun intelligentie. Ze heb ben in ieder geval het werk van een vrije ongebonden geest herkend. Oskar Schlemmer schreef al in 1930, toen zijn fresco's in het Bauhaus. waar ook Klee doceerde, werden overgeschilderd: „Het verschrikkelij ke, de cultuurreactie, ligt hierin, dat het niet gaat om de vervolging van werken met politieke tendenzen. maar om puur artistieke, esthetische werken". Hij bedoelde waarschijn lijk: niet allèèn werken met politieke tendenzen. Want uiteraard was dat er evenzeer bij betrokken, het betrof iedere vrije kunstuiting. Entartet, ontaard, was: alle werk van joodse kunstenaars met pacifistische, socia listische en marxistische thematiek, alle expressionistische en alle ab stracte kunst. Op de tentoonstelling „Entartete Kunst", in 1937 in München in twee maanden tijd twee miljoen bezoekers werd een beroep gedaan op het „gezonde oordeel van het volk": „Kom het bekijken, oordeel zelf over deze ziekelijke fantasten en deze krankzinnige nietsnutten. Daarvoor betaalden rijks- en stedelijke instel lingen destijds gewetenloos miljoe nen (van uw belastingcenten) terwijl Duitse kunstenaars verhongerden" Op deze expositie hingen alleen al zeventien werken van Paul Klee, ter wijl er ook nog eens 102 werken in Duits openbaar bezit in beslag geno men werden, 't Is dè oplossing, als je met iets niet helemaal weg weet, noem het ontaard en verban het. Dat is overigens niets iets specifiek natio- naal-socialistisch. Als je je werkelijk in Klee's werken verdiept en dat gaat als vanzelf, word je als het ware gedwongen tot den ken. Vreemd-vrije gedachten, die dus kunnen verwarren, maar dik wijls ook vreugdevol zijn, je blij ma ken en lichtvoetig. Die misschien juist omdat je er niet helemaal raad mee weet wat weten wij nog van sprookjes? op een bijna magische wijze boeien. „De kunst" schreef Klee eens, „moet klinken als een sprookje en overal thuis zijn en omgang hebben met goed. zowel als met slechtDe mensen moet ze tot zomerverblijf zijn. om eens van gezichtspunt zoals van lucht te verwisselen en zich in een wereld verplaatst te zien, die als afleiding niets anders dan aange naams biedt en waarvan hij weer gesterkt naar het leven van alledag kan terugkeren." De Keulse tentoonstelling en Keu len ligt niet aan de andere kant van de wereld is een onderdeel van een omvangrijk project dat in samenwer king met de Stadtische Galerie, Mün chen en met de Paul Klee-Stichting in het Kunstmuseum Bern georgani seerd is. Vanaf 11 april en tot 4 juni: „Paul Klee Het werk uit de jaren 1919 tot 1933", dagelijks van 10 tot 17 uur, dinsdag en vrijdag van 10 tot 22 uur. Paul Klee: „Bruine, recht - hoekig strevende driehoek", 1915. Paul Klee: „De grote koepel" 1927. door T. van Deel De verteller van de negen- tiende-eeuwse roman laat zo nu en dan een personage optreden dat er niet is: de 'oplettende voorbijganger'. Deze verbeelde figuur zou, indien hij getuige was ge weest van de gebeurtenis sen, 'ongetwijfeld' hebben opgemerkt wat de verteller ons vervolgens vertellen gaat. De oplettende voor bijganger is dus de instan tie die waarneemt wat an ders verborgen zou blijven, hij dwaalt door het verhaal en wordt te hulp geroepen als er behoefte bestaat aan nadere bijzonderheden. De tweede bundel overpeinzingen van S. Montag heet 'Een opletten de voorbijganger'. Dat is een pas sende typering voor de positie die in deze stukjes wordt ingenomen. Montag schrijft over wat gewoon lijk onopgemerkt blijft, over de tails die inderhaast verwaarloosd worden, maar die voor wie er bij stil staat belangrijk blijken te zijn. Hij doet wekelijks verslag in de zaterdagbijlage van NRC/Han- delsblad, onder de kop 'Overpein zingen' eveneens de Utel van zijn eerste bundel (1976). Onder de columnisten is Montag bepaald niet de drukstbesproke- ne Carmiggelt. Blokker, Tamar, Bijkaart, Grijs. Koot en Komrij S. Montag om er een paar uit een rijke voor raad te noemen kent ledereen wel. Carmiggelt gaat deze dagen in honderdduizenden exemplaren de boekwinkel uit als boeken weekgeschenk. Renate Rubin steins (Tamar) boekje over schei den, 'Niets te verliezen en toch bang', haalde in een recordtijd Uen drukken. Hermans (Bijkaart) bundelde zojuist in 'Houten leeu wen en leeuwen van goud' onder meer zijn Parool-kolommen, Que- rido geeft de NRC-cursiefjes van Hans Kok uit: 'Het zoeken van een passende woning'. Kranten en weekbladen zorgen de laatste Ja ren kortom voor heel wat litera tuur. en dikwijls niet de minste. Voorbijganger Montag schuilnaam van de scherpzinnige journalist H. J. H. Hofland neemt onder zijn colle ga's cursivtsten een eigen plaats in. Hij richt zich zelden op actuali teit. polemiseert niet en is niet satirisch. Hij overpeinst een be ter woord is er niet voor. In bijna alle stukjes overpeinst hij: de tijd. Niet voor niets noemt hij zich een 'voorbijganger', hij denkt in feite voornamelijk over dat voorbij gaan van alles, van hemzelf incluis. Meestal levert zo'n instelling die van 'beroepshypochonder' weinig behoorlijks op. Maar Mon tag laat zich door zijn sentimen ten niet verleiden en blijft ze altijd scherp en Ironisch formuleren. Zijn stijl voorkomt halfzachtheid en in zijn diepgaande en emotio nerende analyses van dagelijkse vormen van vergankelijkheid is hij alleen te vergelijken met de Kousbroek van 'Een kuil om snik kend in te vallen'. Bij beiden in tensiveert de rede het gevoel. Wat valt Montag zoal op? Het ver schil tussen het Nederlandse land schap vroeger en nu. De kwaliteit van de Amsterdamse tramhuisjes. De rotzooi op straat Trottoirtui niers. De terreur der dingen Het ongemak van muggen. De Oriènt- Expres. 8neeuw in kinderboeken Het feit dat 's nachts steeds meer gebouwen verlicht moeten wor den. De overpeinzing 'Oude lucht' loopt parallel aan Mulisch' gelijk namige verhaal en gaat in op een advertentie waarin om 'oude lucht' werd gevraagd, lucht dus in bij voorbeeld „een brulboei van 1899". Dat levert schitterende Montagse overwegingen op. Iets verderop overdenkt hij dat 'oud geluid', "hoe het klonk als de con ducteur van de Amsterdamse tram de bestuurder het sein gaf dat de rit kon worden voortgezet. Dat geluid was in geen enkele an dere stad te beluisteren; het klonk als een korte, zwiepende fluit en het werd veroorzaakt door de ruk aan een touw dat overlangs ln het rijtuig was gespannen'. Achtertuin Een goed stuk vind ik 'Alweer op reis', een sombere, maar door heel wat humor verdraaglijk gemaakte beschrijving door heel wat humor verdraaglijk gemaakte beschrij ving van een mens die peinzend staat in zijn achtertuin, gevlucht uit de toestand ln de wereld: 'Kijk ik tegenwoordig uit een dak raam, dan zie ik altijd wel ergens iemand doodstil in een achtertuin staan. Die is op reis, in de groene tunnels van het gebladerte, op de tast zijn weg volgend naar voor bije zomers, inwendig verstomd door het ongrijpbaar avontuur, beschermd, ommuurd en gevan gen door de hoge achterkanten van de hulzen, en verjaagd door wat zich aan de voorkant afspeelt. Reizen daar doet een mens niet voor zijn plezier. Roerloos staat hij er het beste van te maken.' 8. Montags eerste boekje werd ln t geheel niet verkocht, het ging de ramsj in Ik heb dat nooit begre pen. Er zijn blijkbaar veel onoplet tende lezers. 8. Montag. Een oplettende voor bijganger. Amsterdam, De Bezig* Bij, 1979. 184 blz. 24,50.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 19