eeft Vond oit geleefd? De 'Arbeiderspers' op bedriegersvoeten kijkspel net fëy fcjV. *£3 «vSïj %r^s :ranse meesters bij Douwes FERDAG 24 MAART 1979 KUNST TROUW/KWARTET 17 door T. van Deel ,Het behoort gezegd te worden: Vondel heeft nooit geleefd. Von del leeft althans op dit ogenblik liet, in het hart der Nederlandse ïatie" schreef Busken Huet in 1867 bij de onthulling van het tondel-standbeeld, lij was zijn opstel begonnen met het ■erslag van een wat informele Gijsbrecht- oorstelling: „Wij aten wafels, wij dron- :en chocolade, de gastvrouw heette Saar- je: het baatte niet. Zelfs ln dat lief gezel schap gevoelden wij ons als opgesloten in en benauwde veste; en toen de engel tafaël te langen leste zijn profetie vol- ooid had, en het gordijn gevallen was, cheen geen mindere macht dan het he nels gerecht in persoon zich over ons mtfermd te hebben." )eze ervaring lijkt nogal actueel. Nu er de elegenheid is om Vondels driehonderdste terfdag dit jaar uitvoerig te herdenken, rordt plichtmatig en zuinig enige aan- acht aan de dichterprins geschonken. De üjsbrecht is al jaren van het toneel ver wenen en de Amsterdamse Stads- chouwburg maakt voor dit jaar geen uit- ondering. Vondel is. 300 jaar na zijn dood, mand die nooit geleefd heeft. luim veertig jaar geleden, in 1937, toen ijn 350ste geboortedag werd herdacht, ras de stemming wel anders. Toen reden r vlaggende trams door Amsterdam, wa- en er fakkeloptochten, kransleggingen, uldeconcerten, erepromoties. Bij een g leine tentoonstelling in het Instituut "roor Neerlandistiek in Amsterdam die en overzicht geeft van de activiteiten in 937 schrijft Bernt Luger: „Heel Neder- ind exposeerde, declameerde, kortom erde er op los." Een Vondel-postzegel wam uit. lusken Huet heeft dan ook niet gelijk ekregen. Al in zijn eigen eeuw kwam de ondelstudie op gang. Van Lennep be- orgde Vondels werken (1855-1869). In de wintigste eeuw verschenen deze monu mentaal; ze wetden voltooid in het jaar 1937. Toen was Vondel ook niet speciaal voor de katholieken of speciaal voor de protestanten (altijd een kwestie, in de Vondel-waardering), maar voor een laat ste maal, voor iedereen. Nu is hij, lijkt het, van niemand meer. Pogingen Misschien alleen nog van de literatuurwe tenschappers, maar volgens Karei van het Reve kunnen die niet leesbaar schrijven, ais ze al iets te vertellen hebben. Gelukkig heeft ook Van het Reve ongelijk. Van universitaire zijde komt ook in Vondels 300ste sterfjaar de belangwekkendste bij drage: een tweetal pogingen om Vondel levend te houden. De eerste is een tentoonstelling in het Theatermuseum in Amsterdam. Een werkgroep studenten, onder leiding van Marije Spies, heeft zich beziggehouden met het omvanrijke lofdicht uit 1655: In- wydinge van 't Stadthuis t' Amsterdam. Zij brengen de tekst in beeld, dat wil zeggen dat ze citaten voorzien van illu straties (prenten, documenten, boeken, maquettes, etc), waardoor de dode Von del-tekst nieuw leven wordt ingeblazen. Het lofdicht op het stadhuis (abusievelijk nu het „paleis") op de Dam is geen erg aantrekkelijk gedicht. Wie de moeite neemt het in zijn geheel te lezen, zal dat eenvoudig moeten beamen. Vondel heeft oververgelijkelijk veel mooiere verzen ge schreven, om over zijn toneel dat als leesdrama prachtig kan zijn maar te zwijgen. Toch is de Inwyding wel een geschikt gedicht om aan te laten zien hoe geworteld niet alleen in een wereld van toen, maar ook in opvattingen van toen, zo'n tekst is. De weerzin die veel mensen bevangt bij het -lezen van een historische tekst is meestal terug te voeren op het besef dat met geen mogelijkheid de tijd die hen van die tekst scheidt, overbrugd kan worden Het is het fnuikende gevoel van nooit, nóóit een zeventiende-eeuwer te kunnen Iv. Vondels INWYDING E van't ^STADTHUI t'Amfterdam.1 TECTUM AUGU5TU1 INGEVS- (Bjrï* M D C L vm Vanuit deze visie is Vondels Inwyding in beeld gebracht. Woorden of passages gaan via het illustratieve materiaal voor ons leven, zoals een dode tak plotseling blade ren krijgt. Vondel verdedigde de bouw van het stadhuis. Het kostte destijds 8 9 miljoen gulden, een bedrag dat omgere kend naar de tegenwoordige geldwaarde zeker met 20 vermenigdvuldigd moet wor den. Het was een prestige-object van het stadsbestuur, en aan hen droeg Vondel zijn lofdicht ook op. Hij zag het stadhuis als symbool: van de Amsterdamse wel vaart en van de basisprincipes van het Amsterdams overheidsgezag. Niet alleen is Vondels gedicht in hoge mate politiek, het is ook doordrenkt van een ideologie die het goede gezag als middelpunt vari een harmonische gemeenschap be schouwde en als representant van het Goddelijke op aarde. Zo bezien kan een stadhuis niet groot en mooi genoeg zijn! Behalve een uitwaaiering van illustraties (we belanden zelfs in een zaaltje met op video een Lucifer-opvoering uit 1966, want de Lucifer wordt in het lofdicht genoemd) laat de tentoonstelling ook nog duidelijk zien hoe, in Vondels tijd, zo'n gedicht in elkaar werd gezet. Er waren regels voor. De rethorica, de leer der welsprekendheid, gaf preciese aanwijzingen omtrent de op zet: eerst een inleiding, om de aandacht te trekken, dan het eigenlijke betoog openen met een algemeen geldende waarheid (hier over stadhuizen) die wordt bewezen, waarop het concrete geval aan de orde komt (het Amsterdamse stadhuis), waar na het vers besluit met een afrondend emotioneel beroep om Amsterdam en haar burgemeesters te eren. Met behulp van „handjes" die voor het zeventiende eeuwse publiek de tekstbege- leidende en uitleggende gebarentaal der rethorica zijn is op de tentoonstelling de structuur van de Inwyding zichtbaar gemaakt. Titelgravure van de eerste uitgave van J. v. d. Vondel, Inwydinge van het Stadthuis t' Amsterdam, 1655 (Collectie Vondelmuseum). zijn. De filologie is de wetenschap die de onze is weliswaar, maar die toch op ervoor wil zorgen dat zo'n stokoude tekst zoveel punten door ons begrepen kan wor- weer een wereld om zich heen krijgt, waar- den, dat er enige actualiteit niet aan ont- in hij een rol speelt een wereld, die niet zegd kan worden. Analyse Vondel-publikatie: .Visies op Vondel na 300 jaar." Marijke Spies doet daar voor vakgenoten uit de doeken, wat zij in de catalogus van de tentoonstelling voor ie dereen deed. Behalve haar studie staan er in „Visies" tal van. eveneens heel leesbare, onderzoekingen op het Vondel-terrein. Ik noem een rondgang door Vondels emble mata-bundel Den Gulden Winckel door de kenner van beeldtekst K. Porteman. Arie- Jan Gelderblom doet met een vers over de droogmaking van de Beemster hetzelfde als de werkgroep deed met Inwyding: hij geeft de tekst de ruimte van zijn eigen tijd. Niet alleen kon Vondel goed dichten, hij kon ook goed schrijven over hoe je een goed dichter kon worden. Zijn „Aenleldin- ge ter Nederduitsche dichtkunst" is daar van het bekendste voorbeeld. Hierover schrijft L. Streftgholt. Peter King gaat met behulp van de computer het gods beeld na in Vondels Lucifer en komt tot de conclusie dat er weinig samenhang in zit: „Een mislukt theologisch toneelstuk." Verschillende bijdragen concentreren zich, merkwaardig genoeg, op het huwe lijk, in poëzie en drama van Vondel. Moeilijk De analyse van de argumentele opbouw van het lofdicht kan men lezen niet alleen in de voortreffelijke catalogus van de ten toonstelling, maar ook en dan héél degelijk in de tweede belangwekkende Welnu, is Vondel met deze twee vormen van aandacht weer ónder ons? Ik denk van niet. De Amsterdamse tentoonstel ling zal wel te moeilijk gevonden worden iinderdaad, het is het beste éérst de cata logus goed te bestuderen) en de bundel „Visies" komt in feite regelrecht van de universiteit. Maar voor wie enige moeite niet al meteen teveel is en zou er niet enige moeite gepaard mogen gaan in dit soort strijd met „het eeuwige telaat" voor diegenen is er iets moois te zien in Amsterdam, iets helders op te maken uit de catalogus en uit de studiebundel. Alle maal over Vondel. De tentoonstelling duurt tot 6 mei. Thea termuseum, Herengracht 168, Amster dam. Open van 10-17 uur op werkdagen, van 13-17 uur op zon- en feestdagen. Cata logus aldaar voor 12.- verkrijgbaar Komt later in de handel voor 24,50. Is een prachtig uitgevoerd boek. met zeer verhelderende en bevattelijk geschreven tekst, veel illustraties. De bundel Visies verscheen bij Nijhoff Tjeenk Willink Noorduijn, Den Haag. 328 blz.. 37,50. door J. van Doorne De gerenommeerde uitge verij „De Arbeidersperste Amsterdam houdt zich met haar uitgave „Brieven uit Rusland" van ene markies de Custine zeer verdacht op in het woud der Nederlandse letteren. Het boek is een deel van de voortreffelijke serie „Privé-domein", een domein dat tot nu toe als weinig an dere niet door stropers be laagd werd. Toch is het dit maal wel degelijk het geval. Ik moet zeggen dat de strikken op geraffineerde wijze zijn aange bracht. En ik moet óók zeggen, dat ik er mijn buitengewoon plezier aan beleefd heb. De auteur, Astolphe-Louis Lénor, markies van Custine werd geboren in 1790, te Niderviller. Hij maakte in 1839 een reis door Rusland. Hij was rijk, geestig en had enkele boeken geschreven, die het niet al te best deden, totdat hij in 1843 zijn „La Russie en 1839" publiceerde, een zeer lijvig werk dat hem veel succes bracht en de woede van Rusland opwekte. Het vierdelig boekwerk bevat het reisverhaal van de twee maanden die hij in Rusland door bracht. De heer Karei van het Reve heeft aan het boek een uitgebreide bio grafie van de auteur toegevoegd en de lezer opmerkzaam gemaakt op de allermerkwaardigste overeen komst tussen het Rusland van toen en het Rusland van nu. Evenals de auteur geeft Karei van het Reve de lezer déze visie, dat de schepping van Peter de Grote, namelijk de Russische droom tot een zo hecht en zo groot mogelijk rijk, nog altijd overeind staat, ongeacht het regiem in politieke en maatschappelijk-so- ctale zin. Bij het lezen van dit boeiende boek. dat tal van historische bijzonderhe den bevat, overviel mij twijfel. Hoe verder ik in het werk vorderde, hoe minder ik er geloof aan hechtte. Het waren niet de feiten die mij deden twijfelen, maar de nadrukkelijk zich opdringende parallellen en de profetieën die onze markies zo'n honderdveertig Jaar geleden had uitgesproken. Nu kan het zijn, dat een negentiende eeuwse Franse au teur plotseling uit de duisternis van het onbekende opduikt. Maar een boek dat na zijn verschijnen zoveel furore in Frankrijk maakte en noch tans in Nederland onbekend was? Nee, dat kon niet. Ik zou er iets van geweten hebben. Het kon ook niet en het was het ook niet. Er heeft nooit een markies van Custine bestaan. Omslag-afbeelding van „Brieven uit Rusland", toegeschreven aan Gustave Doré. Nederland. Ik schrij! kostelijke, ik waardeer het ook nog als boek, want geen enkel detail Is vergeten, hoe vreemd dit klinken moge Kostelijk Het boek is een van de weinige kostelijke literaire bedriegerijen in Zo hebben we niet te doen met een volledige vertaling. Nee. het boek is een keuze. Nauwkeurig wordt ver meld wie het copy-right hebben van het boek alsmede de keuze, en an dere bijzonderheden. De gulten die hier hebben achterge zeten geef ik mijn compliment. Op het omslag staat een aller merk waardigst plaatjé dat aan Gustave Doré wordt toegeschreven Nu was de genoemde meester nog een kind in 1843, maar deze tegenwerping gaat niet op, omdat de vervaardi gers van dit geschrift ervoor hebben gezorgd, dat het boek in Frankrijk verscheidene een stuk latere ver schenen herdrukken heeft gekre gen. Dat het overigens geestige plaatje niet van Doré gestolen kan zijn, is in één opslag duidelijk. Als Daumier genoemd was. zou de ge loofwaardigheid verhoogd zijn. Nu kan men zich afvragen wat de zin van zulk een grap is. Een grap heeft zin in zichzelf. Zeker is. dat toch een snufje sardonisch plezier aanwezig is. Als iemand, zoals dat heet „er in stinkt", geeft dat vreug de aan de grappenmaker. En dat is zeker niet een ethisch hoogstaand plezier. Maar in dit geval geloof ik niet in dat sardonisch plezier.'Ik waardeer dit boek als een heel zorg vuldig uitgewerkte grap. Er staan in het werk beschouwin gen over de historie van het grote Russische rijk, die ik heel belang wekkend vind. Het gedwongen sa mensmelten van mongoolse en by zantijnse culturen, gevolg van het bedrijven van de oerzonde der men sen door de heersers van Moscovië, namelijk het begeren van zo groot mogelijke macht over volkeren en de enkele mens. wordt duidelijk aangetoond. Die zonde is overigens niet een speciaal Moscovische zon de. Ook de rol van de Grieks-ortho doxe Kerk wordt aan een onderzoek onderworpen. Als geen andere kerk heeft zij gehoereerd met de staats macht en de bezitters. Het valt dui delijk op, dat in die landen, waarin door de reformatorische kerken ge leerd werd dat alle macht en bezit slechts leengoed is, de democratie een grotere kans had om te ont staan dan elders, al moet gezegd worden, dat die vrij hachelijk was. Helaas moet ook gezegd worden dat de democratieën gebrekkig functio neren. De zonde om de macht niet als dienend te zien, maar om haar te begeren als doel in zichzelf, is niet dan met de grootste moeite eniger mate te beteugelen. ASTOLPHETOarquis de Custine: „Brie ven uit Rusland." Deel van de aerle „Privé-domein". Bij de Arbeiderspers te Amsterdam. Oorspronkelijke titel: „Lettres de Russie". Vertaald door Car- ly Misset en Anton van der Niet. Met een Nawoord van Karei van het Reve. Pa perback. Aantal pagina's 376. Prijs 38,50. Lachen is toegestaan. Eugene Boudin (1824-1898): „Bassin de l'Eure, Le Havre" loopt van 1810 tot 1890. Wat het eerste veranderde was de oude the orie wat betreft rang en plaats van het thema. De „stijl" werd steeds meer aan de keuze van het individu overgelaten en na deze ommekeer de meest ingrijpende in Europa sinds het einde van de klassieke oudheid zijn er in één en dezelfde tijd richtingen en vormen mogelijk die zeer verschillend zijn. Toppen 'n Paar toppen op deze verkoopex positie: een schitterende late Eugè- ne Boudin („Bassin de l'Eure, Le Havre," 1892) wiens nauwkeurige schilderwijze Georges Peillex sprak van een „verliefde zorgvuldig heid" onder de invloed van Jong kind ijler wordt en vager, waarna er dan dat soort zee- en havengezich ten ontstaat van een voluit feestelij ke natuurgetrouwheid. Een duide lijke verbinding tussen het vroeg- negentiende eeuwse landschap en de kunst van de impressionisten. Ik noemde Johan B. Jonkind: er zijn hier niet minder dan vier schil derijen en een ets. Ongelooflijk zo'n paneeltje als „Le canal St. Martin Paris", 1875: je vraagt je af hoe uit zo'n toch eigenlijk*t>rijïge massa vol strepen, vegen en krassen, zoiets prachtigs kon groeien. En zo'n etsje Jongkind maakte er maar een stuk of twintig op 't eerste ge zicht ook weer wat krasserig, maar uitermate scherp gezien wat ruimte en beweging betreft. Dan is er Gustave Courbet, een dreigende zee bij ondergaande zon, met jagende wolkenmassa's, een werkelijk majestueus schilderij. En Charles F Daubigny, al meer im pressionistisch. een romantische J. Dupré, een tekening van Constan- tin Guys in dat van hem bekende, soepele, glijdende schrift. Eugene Isabey's heldere romantiek, een heel verstilde H. Harpegnies en een sprankelende kleurensymfonie van Adolphe Monticelli. Dinsdag t/m vrijdag van 10-5 uur, zaterdag van 11-4 uur. confronteerd met de sporen van een nooit te stuiten ontwikkeling, tel kens merk je dat je in deze voor het grootste deel nog zonder meer en voluit „schone kunst" allerlei ingre diënten aantreft die later niet meer als zodanig maar in „ongemengde toestand als allerlei richtingen, stij len en stromingen de geschiedenis zouden ingaan. Want hoe rustig die negentiende eeuw uiterlijk dan ook mocht lijken, „achter vele sluiters vormde zich de nieuwe werkelijkheid waar in we nu leven" (Lankheit). Met de negentiende eeuw wordt in de kunstgeschiedenis niet de gebruike lijke kalenderperiode aangeduid, maar een tijdvak dat zo ongeveer Stanislas Lepine (1835-1892): „Le canal de l'Ourcq a la Vilette" H «y» t3K£' tor G. Kruis n n e grote galeries en kunst- andels die. laat ik het zo s- laar uitdrukken, niet op het d lernieuwste mikken, maar loral op de kunst uit de lit arige en het begin van deze le luw, komen zo meestal in ize voorjaarstijd voor de j ag met wat ze in het afgelo- ;n jaar weer hebben weten - verwerven. Dit keer is er weer heel veel moois te zien bij de Kunsthandel Gebr. Dou wes aan het Rokin 46. Amsterdam, tot 12 april is daar een tentoonstel ling van schilderijen, aquarellen en etsen van negentiende eeuwse Franse kunstenaars. 't Fijne van exposities zoals deze is, dat je er gewoon weer eens lekker schilderijen kunt bekijken. Ze han gen er zoals je ze 't beste kunt genieten. Er worden geen histori sche overzichten gegeven, geen strakke scheidslijnen getrokken tussen de verschillende stromingen onderling. x;: dere keer sta je er eigenlijk weer g rsteld van waar ze het allemaal o.fmdaan halen; telkens weer word ageconfronteerd met een volhar- g en een speurzin die aan het rtBigelooflijke grenst. Toch is ook deze tentoonstelling, helemaal vanzelf eigenlijk, veel meer geworden dan alleen maar een kleurrijk kijkspel. Je wordt er, al genietend, toch ook steeds weer ge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 17