ijopleiding nog niet ideaal )e 'goeie ouwe tijd' een vergissing Vliegertouw met stekker Te weinig kandidaten slagen de eerste keer 1 Wetenschap en techniek Programma Geslacht - fcRDAG 17 MAART 1979 BINNENLAND TROUW/KWARTET 13 door Dick Ringlever DEN HAAG De zojuist gepubliceerde cijfers van het Centraal Bureau Rijvaardig heidsbewijzen geven een weer wat vrolijker beeld dan veel jaren het geval is geweest. Er zit een duidelijk stijging in het percentage examenkandidaten dat de eerste keer al slaagt. Voor de categorie BE (personenauto's) be droeg dit percentage vorig jaar 25,9 (tegen 22,7 in 1977), terwijl dit percentage voor alle categorieën samen op 29,5 kwam te liggen (was 26,6). De enkele jaren geleden sterk verzwaarde eisen aan de rij-instructeur lijken hun effect te gaan krijgen. Toch: helemaal ideaal blijkt de situatie nog lang niet. Er worden ook in kringen van rijschoolhouders nog al eens klachten gehoord. Nog onlangs hief voorzitter A. H. van den Bos van de Federatie Autorijschool Mana gers de beschuldigende vinger naar veel van zijn collega's en verweet hij hun nog steeds sterk verouderde opvattingen te hebben over de opleiding voor het rijbewijs. Wat mankeert er aan die opleiding? Wat kan en wat gaat er verbeteren? e borreltaïel-verhalen zijn ekend. Wie ze voor waar eemt, kan tot geen andere otsom komen, dan dat er mmer een kandidaat door gen schuld zakte. Of de rij- chool deugde niet, óf de exa- ilnator had een slechte bul. o eenvoudig lag het natuur- k niet, al had de kandidaat in niet altijd het ongelijk in zijn kant. Want in ieder val waar het de opleidingen trof, was er nogal wat kri- ik mogelijk. Iedereen die nminste drie jaar een rljbe- js op zak had, mocht elke [spirant Inwijden in de ge- Imen van het zich gemotori- erd voortbewegen. Verdere ten werden niet gesteld. aar die tijd lijkt nu een beet- voorblj. Toen de beunhaze- (ook op het tarlevenfront) groot werd, greep de rege- ïg ln. Juridisch was dat wat compliceerd doordat er een elne wijziging in de grond- rt moest worden aange- acht (het principe „vrijheid onderwijs"), maar er >am tenslotte in 1974 Wet Rij-onderricht Motor ic iulgen. Daarin werd duide- omschreven aan welke ei- |p de instructeur moest vol len voordat hij op de leerlin ge kon worden losgelaten. W die eisen waren niet mis. e het vak van rij-instruc- wilde gaan beoefenen, est daarvoor eerst een aan- vrij pittige examens afleg- li. Alleen de oudjes werden arvan vrijgesteld (maar dat n er nu nog maar een kleine Izend op het totaal van 000). ethodisch de opleiding tot die exa- tns kwam duidelijk het ac- ït te liggen op de manier lesgeven aan de leerling, ithodische instructie, emde de wet dat, het tegen- ttelde van „maar wat aan- nmelen": er moest een dui- IJke lijn zitten in de oplei- ig, de leerling zou stap voor ip naar zijn examen moeten rden geleid. het ogenblik heeft iedere tructeur dat door de irheid geëiste instructeurs vijs op zak (behalve dan die Sell dine aak duizend oudjes). En dat heeft, dat blijkt uit de CBR-cijfers, effect Althans, enigszins. Want de resultaten zouden veel beter kunnen zijn. Hoe komt het dat dit niet het geval is? Een belangrijke oor zaak is, dat nog veel instruc teurs zich niet houden aan de richtlijnen voor het lessen, die door het ministerie zijn opgesteld. Zij hebben dan wel het diplo ma op zak, maar ze zijn na hun examen gewoon blijven doorgaan met de oude ver trouwde manier van lesgeven. Met andere woorden: de kwa liteit van de rijscholen loopt vaak nogal uiteen. Een andere oorzaak is, dat het nog steeds de leerling is, die bepaalt wanneer hij examen doet. De instructeur mag dat dan wel ontraden, maar als de leerling vindt dat hij rijp ge noeg is, kan de instructeur het examen niet verhinderen. Maatregelen Die mankementen uit het sys teem halen, is het doel van minister Tuljnman, die eind vorig Jaar een aantal nieuwe maar pas volgend jaar in te voeren maatregelen aan kondigde. Die maatregelen zullen in de eerste plaats moeten bewerk stelligen, dat de instructeur zich houdt aan de instructie richtlijnen. Weliswaar kan de overheid daartoe niet ver plichten (niet gesubisidieerd onderwijs kan niet gecontro leerd worden), maar er zijn wel middelen om de rijschool min of meer onder druk te zetten. Gedacht wordt daarbij aan een systeem, dat de ANWB ontwierp. De rijschool die prijs stelde op erkenning door de bond (altijd een mooie re clame). kreeg die „vlag" pas als was aangetoond, dat school-accommodatie, lesma teriaal, maar vooral de wijze van lesgeven aan de richtlij nen van de wet voldeden. Wat dat laatste betreft: de bond ontwierp daarvoor een kaart waarop in een grafiek de vor deringen van de leerlingen moesten worden aangegeven. Vorderingen op alle 22 onder- Noem de volgorde van voorrang: O Fiets, paard en wagen, perso nenauto. vrachtauto. O Personenauto, vrachtauto, fiets. paard en wagen. O Personenauto, fiets, vrachtauto, paard en wagen. delen van de technische oplei ding én op die van het theorie programma. Steekproef Voordeel van dit systeem is, dat een duidelijk beeld ont staat van wat de kandidaat wel onder de knie heeft en waaraan nog moet worden bij- getimmerd. Dat is niet alleen van belang voor de opleiding zelf, maar ook voor het uiteindelijk exa men. Want ook de examinator zal er veel informatie uit kun nen halen, zowel over de kan didaat als over de kwaliteit van de rijschool. Hij ziet de vorderingen van de leerling tijdens de opleiding en kan dus volstaan met een steek proef, met het controleren van de cijfers. In de praktijk lijkt dit systeem waterdicht, want elke instructeur die sjoemelt met die cijfers zal gauw door de mand vallen. Als het cijfer op één onderdeel in de ogen van de examinator niet blijkt te kloppen, zal hij op een an der onderdeel inprikken. Klopt dat ook niet, dan loopt de instructeur de kans niet meer serieus te worden genomen. Voordeel van dit systeem voor de kandidaat is, dat zijn be oordeling niet langer een mo mentopname meer hoeft te zijn. Het element .zenuwen" zal een geringere rol spelen. De examinator zal immers als hij de rijschool eenmaal het betrouwbaarheids-etiket heeft gegeven ook de resul taten tijdens de opleiding in zijn overweging betrekken en zijn oordeel pas vellen na overleg met de instructeur (die de examen-route dan meerijdt). Ander voordeel voor de kandi daat: het examen kan korter zijn, in plaats van 45 minuten maar 35 minuten. De overge bleven tien minuten kunnen dan worden benut voor een betere opvang van de kandi daat teneinde het examen on der wat natuurlijker omstan digheden te kunnen afnemen. Dat laatste doel hoopt men ook te bereiken door vooraf een aantal vaste examenrou tes bekend te maken. De kan didaat weet dus van tevoren wat hij kan verwachten en hoeft niet meer in de zenuwen te raken door richting-aan wijzingen van de examinator. De andere belangrijke oor zaak van het nog steeds te lage geslaagden-percentage (het feit dat de leerling de examendatum bepaalt) wil het ministerie wegnemen door de wachttijden voor het eerste examen te bekorten. In de praktijk wordt nu vaak al aan het begin van de oplei ding een examen-aanvraag in gediend „omdat het toch nog vier maanden duurt voordat de kandidaat kan opkomen". Van die vier maanden wil de minister zes acht weken ma ken (de wachttijden voor her examens zullen dan langer worden), zodat de kandidaat op een veel later moment kan beslissen. Ten aanzien van die examen datum zal de vorderingsgra fiek trouwens ook een rol kun nen spelen. De Instructeur zal op grond van cijfers met meer overtuiging de plannen van de leerling kunnen ontraden. Al deze maatregelen beogen meer orde te brengen in de nog steeds niet helemaal ge stroomlijnde rijschoolwereld en kunnen dus wellicht tot betere resultaten en mogelij ke verkorting van de oplei- dingstijd (nu gemiddeld vijf tig lessen) leiden. Een van de hulpmiddelen, waarvan sommige moderne rij scholen zich bedienen: het „vijfde oog" in de auto. Een op de achterruit gemonteerde tv-camera, die alle handelingen tij dens het proefexamen vastlegt. De leerling kan dan later zien welke fouten hij maakte. Theorie Overigens lijken deze aange kondigde veranderingen niet de enige, die in de toekomst te verwachten zijn. Bij de direc tie verkeersveiligheid van het ministerie van verkeer en wa terstaat heeft men nog wel een aantal andere wensen in studie. Hoofd afdeling rijvaardigheid van de dienst, A. W. Ganze- voort: „Er zijn nogal wat be zwaren tegen de manier, waar op nu het theoretisch examen wordt afgenomen. Het sys teem van de „multiple choice" (kiezen uit een aantal voorge legde antwoorden) heeft zeke re nadelen, doordat de intelli gentie van de kandidaat van invloed kan zijn op de uitslag. Noem de volgorde van voorrang: O Auto. bromfiets, motor, flets. O Auto, motor, bromfiets, flets. O Motor, auto, bromfiets, fiets. Iemand met een geringe lees vaardigheid, zal er bijvoor beeld moeilijker uitkomen dan iemand met een hoge in telligentie. die de antwoorden bij wijze van spreken uit het hoofd kan leren. Daardoor kun Je tot resultaten komen, die weinig met de werkelijk heid te maken hebben". In opdracht van het ministe rie zoekt het instituut voor zintuigfysiologie van TNO in Soesterberg nu naar een an der systeem. Eerder deed het dat al voor de rij-opleldlng bij de landmacht. Het kwam toen tot een systeem, waarbij de kandidaat in plaats van ge drukte teksten dia's voor ogen krijgt. Op die dia's zijn be paalde verkeerssituaties in beeld gebracht. Aan de kandi daat wordt dan gevraagd wel ke beslissingen hij ln die situatie geplaatst zou nemen. „Veel meer in overeenstem ming met de werkelijkheid", zegt Ganzevoort. „Je plaatst de kandidaat voor situaties zoals hij die ook echt op de weg ziet. Een goed middel vooral om het verkeersinzicht te testen. Het is zeker niet uitgesloten dat TNO met een soortgelijk advies voor de bur geropleidingen zal komen". Nog een paar andere ideeën over het rij-onderricht van an dere gemotoriseerde verkeers deelnemers. Zou de bromfiet ser niet voor een examen in aanmerking komen? Ganze voort: „Met die gedachte is wel eens gespeeld, maar in de praktijk is het moeilijk. Moge lijk komt er meer perspectief als er op de scholen wat meer aan verkeersonderwijs werd gedaan. Je zou dan kunnen denken aan een verkeerscerti- ficaat voor de theorie als dat onderwijs met goed resultaat is gevolgd. Zo'n certificaat zou je dan althans voor de bromfietser verplicht kunnen stellen. Maar zover is het nog lang niet. Met het verkeerson derwijs op de school blijft het een moeilijke zaak". Veel meer mogelijkheden ziet hij in de sector van het zware wegverkeer. „Nu is het zo, dat je na een met succes afgelegd examen in een licht vrachtwa gentje meteen ook de be voegdheid krijgt op grote bus sen en trucks met aanhangers te rijden. Die krijg Je er zo maar bij cadeau. Internatio naal wordt over dat vraagstuk al geruime tijd gesproken. Er is ook al een internationale overeenkomst (waarmee Ne derland heeft ingestemd) om per vervoerscategorie een rij bewijs te geven. Maar wan neer die regel er komt, is nog niet te zeggen". Vooruitlopend daarop heeft een aantal rijscholen in ons land overigens al besloten deze differentiatie in te voe ren: speciale opleidingen voor chauffeurs van zware vracht wagens en voor berijders van vrachtwagencombinaties. Ui teraard zijn de tarieven dan wat pittiger: voor de gewone zware vrachtwagen omstreeks vijftig gulden per uur. voor combinaties een dikke hon derd gulden voor anderhalf uur. Dit mede op instigatie van het bedrijfsleven, dat dit geld er best voor over blijkt te hebben; brokken op de weg kosten meer. Dat ook particulier initiatief hier een steen kan bijdragen aan de kwaliteit van de oplei ding en dus op het verkeersge drag, is de laatste jaren geble ken. Ook bij de opleiding voor het gewone rijbewijs. Op een steeds groeiend aantal scho len wordt het systeem van de methodische instructie inge voerd. Met in het programma tentamens en proefexamens. Mede uit eigenbelang natuur lijk, want het publiek heeft snel door bij welke school het de beste resultaten kan ver wachten. Bovendien loopt de school, die niet meedoet de kans op een slechte naam bij het CBR. want het examen nieuwe stijl zoals dat er vol gend jaar moet komen houdt niet alleen een oordeel in over de leerling, maar ook over de instructeur. I Noem de volgorde van de voorrang *,9 of hel recht van door mogen gaan. Auto 2. aulo 1. auto 3. bromfiets. - auto 3. bromfiets. Auto 2. bromfiets, auto 1auto 3. ii or J. G. A. Thijs i mens kan zich vergissen, in die toestand Iu( nt met het verstrijken van de jaren niet veel andering. Wie kinderen op de middelbare ooi heeft kan de stelling uit het eerste deel i de vorige zin wellicht met een grappig haaltje illustreren: op een schoolbijeen- ftst was er ook een jeugdig en eigentijds Sende lerares of leraar en die werd natuur- vai* prompt voor een leerling aangezien en ook zodanig aangesproken. Het blijkt dat der- Jke incidentjes zich ook al in het schoolle- van zo'n kwart eeuw geleden voorgedaan e iben. Toen de huidige staatssecretaris van 1 terwi' ----- Twijs, dr. K. de Jong Ozn, pas leraar bij middelbaar onderwijs was dat moet in begin van de jaren vijftig in Dokkum 'eest zijn scheelde het weinig of hij was. lerarenkamer uitgezet, omdat men meende 1 met een docent maar met een leerling van n te hebben. 63 Jong vertelde dat voor de NCRV-microfoon eldj *n zondagavondlezing, waarin hij ook ter- Ne de veranderde verhoudingen op veel on- oe MJsinstellingen ter sprake bracht. Uit het *r onderwijs is („naar verluidt", voegde De er waarschijnlijk wat schertsend aan toe) ,u" vrijwel verdwenen en op veel middel schoten is het een punt van discussie wie er mogen tutoyeren (in gewoon Nederlands: jij en jouwen) en wie zich verre moeten houden van die vertrouwelijke omgangsvorm. Zo'n me dedeling kan overigens, al is het onbedoeld, aanleiding zijn voor een andere vergissing: de gedachte dat „u" steeds van beleefdheid of respect getuigt en Jij" of „Jou" van het tegen deel. Menigeen kan ervaren hebben dat achter een formeel „u" veel venijn kan schuilgaan en dat „jij" of „jou" een heel natuurlijke uiting kan zijn van een goeie, fijne verstandhouding. Vondel Vergissingen kunnen ons op heel verschillende terreinen parten spelen; dat bleek al een dag nadat dr. De Jong zich tot de NCRV-luisteraars gericht had. Voor de microfoon van dezelfde omroep was er een interessant gesprek over de dichter Vondel, wiens sterfdag in de afgelopen februarimaand drie eeuwen geleden was. Voor Vondel, zijn gedichten en zijn drama's loopt de massa van de Nederlanders niet warm. zij kennen zijn naam wellicht nog van school en hebben misschien ooit een paar versregels van hem van buiten geleerd (of moeten leren, dat is waarschijnlijker). Ook die toestand is niet van de laatste jaren, zij gaat zelfs veel verder terug dan de jaren vijftig van deze eeuw In 1867 werd Vondels standbeeld onthuld in het naar hem genoemde Amsterdamse park (toen nog aangeduid al „rij- en wandelpark") en ter gele genheid daarvan schreef de criticus Conrad Busken Huet dat Vondel niet leefde (of nooit geleefd had) „in het hart der Nederlandsche natie". „Onopengesneden en ongelezen dom melt Vondel" naast de eveneens onopengesne den en ongelezen Bilderdijk „in de boekenkas ten van twee- of drieduizend inteekenaren", aldus Huet (die overigens wel van mening was dat geen andere Nederlandsche dichter „voor alsnog" in Vondels schaduw kon staan). Die dus al meer dan een eeuw oude situatie kwam natuurlijk ook maandagavond voor de radio ter sprake en dr. A. H. Wage, die onder vraagd werd. noemde een paar ooizaken van het feit dat Vondels taalgebruik voor ons zo moeilijk te verteren is. Niet alleen heeft Von dels taal sterk Zuldnedeplandse trekken, waar door Noordnederlandse tijdgenoten van de dichter er zelfs al moeite mee gehad moeten hebben, ook zijn sterk klassiek gerichte instel ling zorgt voor problemen. Om Vondels werk te begrijpen is een kennis nodig die, aldus dr. Wage, nu niet meer aanwezig is. Vóór de oorlog was het publiek, zei hij, veel breder gevormd. *de historische belangstelling is nu veel minder dan toen. Dr. Wage lichtte die laatste stelling niet nader toe en hij werd er helaas ook niet kritisch over ondervraagd. Jammer, want ik heb sterk de indruk dat de gemakkelijk uitge sproken bewering niet meer dan een vergissing is. Wie het grote aantal boeken over historische onderwerpen ziet dat de laatste jaren ver schijnt en in de boekwinkels ook over de toonbank gaat kan slechts tot de conclusie komen dat er wel degelijk interesse voor de geschiedenis bestaat, al is die dan wat minder op het „feit" en op het „jaartal" gericht dan vroeger. De uitspraak van dr. Wage riekt mij iets te veel naar verering van de „goeie ouwe tijd". Zelfs met mijn geringe ervaring van het vooroorlogse onderwijs durf ik de stelling aan dat de gedachte dat er ooit een goeie ouwe tijd geweest is een vergissing van formaat is. Gevaarlijke zone Vergissingen, zoals gezegd, op veel terreinen. De zelden ln lange zinnen verstrikt rakende minister-president Van Agt hoorde ik onlangs toen de kritiek op zijn kabinet ter sprake kwam, voor de televisie zeggen,: ik geloof dat wij daarmee geen recht worden gedaan (terwijl we zo graag gehoord zouden hebben:dat ons daarmee geen recht gedaan wordt). En in een keurig gedrukt boekje met journalistieke memoires van dr. P. G. J. Korteweg (de man die vele jaren de ..wereldpanorama's" voor de NCRV-radio uitsprak) staat niet „puriteins" maar „puritijns" en niet „weids" maar „wijds". Professor A A. Verdenius schreef eens dat we met de el- en ij-spellingen in „een gevaarlijke zone" komen. En dót was beslist geen vergis sing. De laatste die de neiging voelt deze bewering tegen te spreken is wellicht de aan dachtige krantelezer. V,' door Rob Foppema Kleine oefening om de geest wendbaar te houden: stel je een kruising voor tussen een vlieger en een elektriciteitscentrale. Oef, dat is inderdaad een moei lijke. Maar hij is niet helemaal uit de lucht gegrepen: op de universiteit van Sydney lopen twee Australiërs rond met opmerkelijke ideeën over de mogelijkheid om al vliegend een stukje energieprobleem op te lossen. Het Idee begint bil de windtur- bine, de volgens moderne in zichten verbeterde windmolen die mogelijk een deel van onze elektriciteitsvoorziening zou kunnen overnemen. Dat aan die mogelijkheid niet alleen wordt gedacht maar dat er serieuze nationale onderzoekprogram ma's voor zijn ingesteld, wijst er eigenlijk op dat we tamelijk om- hoogzitten met de energievoor ziening op langere termijn. Want de nadelen van de wind turbine springen aanstonds ln het oog. Weliswaar is de „brandstof" on uitputtelijk. gratis en niet door boycots te treffen. Maar er is weinig onderzoek voor nodig om in te zien dat een windturbine af en toe geen stroom levert, ge woon omdat het niet waalt, of maar heel zachtjes. Er is dus óf een opslagsysteem nodig, óf re servecapaciteit die stroom uit andere energiebronnen kan le veren. Een opslagsysteem is vooralsnog niet in zicht en daar door is windenergie zo onbe trouwbaar dat het ln de huidige filosofie alleen een marginale rol in de elektriciteitsvoorziening kan spelen. Men denkt aan een procent of tien van het totaal opgestelde vermogen: leuk mee genomen, maar niet meer dan één van de vele deeloplossingen die het samen moeten gaan maken. Een tweede probleem is, waar je windturbines neerzet en hoe Je er tegen aankijkt. Voor een bee tje serieuze toepassing moet Je toch aan torens van een meter of vijftig denken, op onderlinge afstanden van een kilometer, over aanzienlijke lappen grond neergezet. Nog afgezien van de vraag of dat mooi is, roept het problemen van ruimtelijke or dening op. Een daartoe Ingestel de commissie kon zelfs geen ge bied ln Nederland vinden, waar zo'n windmolenpark niet zou moeten concurreren met andere doelen waarvoor we onze schaarse ruimte graag willen gebruiken. fort heet alles boven 33 m/s or kaan (windkracht 12). Het ver schijnsel heeft van de weerkun digen een beeldende naam mee gekregen: de straalstroom. Als je een permanente storm ter beschikking hebt, loont het de moeite om een windturbine te bouwen die daar gebruik van kan maken. Laag-bij-de-grond- se ontwerpen worden bij storm Juist stilgezet, om te voorkomen dat de hele installatie ln de soep draait. Maar die zijn dan ook gemaakt voor de matige wind snelheden die daar vaker voor komen. Klein Touwtje Ingenieur Clive Fletcher is een enthousiast zweefvlieger en hij is evenmin als zijn collega Bry an Roberts benauwd voor een oorspronkelijke gedachte. Dit leidde tot de conceptie van de windturbine-aan-een-touwtje, de kruising tussen een vlieger en een elektriciteitscentrale. Je moet even aan het idee wennen, OpldtGH maar dan is het ook van een oogverblindende schoonheid. Een „stormturbine" (om daar mee maar even het verschil aan te geven) hoeft namelijk niet zo fp-oot te zijn. In de straalstroom is per vierkante meter een ver mogen van zo'n twintig kilowatt beschikbaar, dat is ongeveer dertig keer zo veel als op grond niveau. Aangezien van een windturbine de gigantische wie ken zowat het duurste onder deel zijn, laat zich vermoeden dat een stormturbine die bij kleinere afmetingen hetzelfde vermogen levert, goedkoper te bouwen zal zijn. En omdat de straalstroom aan merkelijk betrouwbaarder is dan de wind op zeeniveau, zou ook de beschikbaarheid van de stormturbine gunstig afsteken tegen die van zijn lager opge stelde soortgenoten. Helemaal wordt het probleem van de re servecapaciteit daardoor niet ondervangen. Roberts verwacht dat de straalstroom gemiddeld een halve dag per maand bene den stormkracht (20 m/s) blijft. De Australiërs willen een proto type bouwen. Op een zweef vliegtuig met een spanwijdte van veertig meter zouden vier stormturbines moeten worden gemonteerd, die elk een elektri sche generator voor een vermo gen van 425 kilowatt aandrij ven. Roberts en Fletcher schat ten dat zo'n Installatie, gemid deld over een jaar. een elek trisch vermogen van één mega watt zou leveren (1000 kW). Deze verwachting, zestig procent van het geïnstalleerde vermogen van 1.7 MW. geeft een indruk van hun ideeën over de goede betrouwbaarheid van het systeem. Over de ruimtelijke ordening hoeven we niet meer te pieke ren. Een plek om een touwtje vast te maken, moet her en der te vinden zijn. En ook het be scheiden gebouwtje waarin de door de kabel geleverde stroom aan het distributienet wordt aangepast, moet ln het land schap zijn in te passen Veel meer dan dat zal de argeloze voorbijganger niet ontwaren. Want Roberts en Fletcher stel len zich voor, hun onbemande zweefvliegtuig-met-windturbine tot ongeveer elf kilometer hoog te op te laten stijgen. Dat noopt ons weliswaar om naast het klei ne gebouwtje een tamelijk grote kabelhaspel te projecteren, maar verder biedt het alleen maar voordelen, aldus de Aus traliërs. In subtropische streken (en die zijn ln Australië ruim voorhan den) treffen we op die hoogte een vrij permanent loeiende storm aan. De lucht mag dan wat ijler zijn, maar windkracht zeven is wel ongeveer het mini mum (15 meter per seconde). En het kan oplopen tot meer dan 100 m/s. Om de gedachten te bepalen, op de schaal van Beau- Om hun zwaar beladen vlieger op te laten, denken de heren (op grondniveau) niet meer nodig te hebben dan een matige tot vrij krachtige wind. En ze hebben ook al bedacht dat het verstan dig zou zijn, het experiment uit te voeren ln een gebied waar geen luchtverkeersroutes over heen lopen. Voor het geval op een kwaad moment toch hun vliegerkabel zou breken, zou het zweeftuig met afstandbesturing ordelijk naar de grond terugge bracht moeten worden. En de val van de kabel zou met para chutes gebroken worden. Je kunt je van het hele verhaal afvragen of het nu grenst aan science-fiction, dan wel of het die grens ruimschoots over schrijdt. Maar het Britse week blad New Scientist, waaraan wij de gegevens ontleenden, zette het (8 maart) in de rubriek Tech nologie en niet ln de olijke hoek jes die de redactie voor echt zotte dingen reserveert. De pre sentatie is een tikje Ironisch, maar niet lacherig. En zelfs als morgen iemand aantoont dat een kruising tussen een vlieger en een elektriciteitscentrale vol strekte flauwekul is, blijf ik het een schitterende gedachte sprong vinden. Aan het eind van een regel worden woordw in de krant nog wel eens anders afgebroken dan dal-op scholen onderwezen wordt. Zo maakt de setcomputer duidelijk dat ;hij bij hei indelen van de I n 1— -l.tWI - f fk |r raM tekst in regels werkt met een opvoliqaakt „arbrtekprpgramma". Hij beschikt over vaste instructies waarmee hij de nfaeste woor den correct in lettergrepen kan verdelen, maar een klein petcenta- ge gaat de mist in. t ft Dit als verklarende Inleiding voor een grapje dat onlangs de achterpagina van het vakblad Computable sierde, te aardig om niet verder te vertellen: Bij de Staatsuitgeverij noemen se het afbreekprogramma intern „Bestek W'. De Californische condor staat op uitsterven. In een natuurreser vaat benoorden Los Angeles wonen de laatste veertig, maar de broedresultaten sijn zorgelijk, meldt het Vakblad voor biologen. Amerikaanse onderzoekers gaan nu de mogelijkheid na om de vogels in gevangenschap te houden en aan de leg te krijgen. Een van hun moeilijkheden: bet verschil ontdekken tussen mannetjes en vrouwtjes. „Het is hierbij niet mogelijk gebleken op de uiterlij ke kenmerken af te gaan", aldus het Vakblad op sorgelijke toon. En het vaststellen van het geslacht „is uiteraard van vitaal belang" voor het projecL Z

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 13