roblemen oorlogsslachtoffers orden nog steeds onderschat nen vreemd blauw en een roomse tuimel A Gas uit kolen door een pijpje taatssecretaris opent dinsdag landelijk informatiecentrum i H ;i Wetenschap en techniek [ERDAG 17 FEBRUARI 1979 BINNENLAND TROUW/KWARTET 13 ouw Jeltien Kraaijeveld-Wouters. staatsse- iris van CRM, opent dinsdag het landelijk natiecentrum voor oorlogsslachtoffers, dat lisvest is in het pand J.M. Kemperstraat 1 te :ht (tel. 030 - 515341). Opzet van dit cen- is om bijstand te verlenen aan allen die op of andere wijze door de tweede wereldoor- ijn getroffen en daarvan nu nog of juist nu schade ondervinden. Hier kan gepraat wor- over welke mogelijkheden er zijn op het in van hulpverlening, hetzij financieel, hetzij hisch, sociaal en/of medisch. name vanuit kringen van het voormalig jl is in eerste instantie aangedrongen op het iten van een Informatiecentrum, omdat voor- orlogsslachtoffers vaak onnodig hard aan- en tegen allerlei verschijnselen van bureau- e. Het centrum is er uiteindelijk gekomen door toedoen van de vorige staatssecretaris van CRM, Wim Meijer. Deze zei in maart 1977 al, dat er „nog dit jaar een Informatiecentrum komt van waaruit oorlogsslachtoffers verder geholpen kunnen worden op het terrein van hulpverlening en uitkeringen". Dat was bij de presentatie van het tussentijds rapport van het WAC, het werk en adviescollege immateriële hulpverlening aan verzetsdeelnemers. Nu, bijna twee jaar later, kan het centrum offici eel gaan draaien, hoewel men eigenlijk al vanaf september bezig is geweest vanuit een zoldere tage aan het Utrechtse Wilhelminapark. Op die manier hebben de medewerkers al enigszins een beeld kunnen krijgen van de mensen voor wie het centrum is opgezet. Het team bestaat - voorlopig - uit een juriste, een maatschappelijk werkster, een administratief medewerker en een directeur. Het geheel wordt volledig gesubsidi eerd door CRM en de kosten komen per jaar op ongeveer een kwart miljoen gulden. In het bestuur zitten vertegenwoordigers van het Joods Maatschappelijk Werk, de stichting Pelita, de stichting 1940 - 1945, de werkgroep burger- oorlogsslachtoflers, de Raad van overleg stich ting '40 - '45, het „Centraal orgaan verenigd verzet en slachtoffers" en de Bond van Neder landse militaire oorlogsslachtoffers. Daarnaast zijn als adviseurs aangetrokken het ministerie van CRM, de Uitkeringsraad en de Buitengewo ne Pensioenraad. Directeur van het Informatiecentrum is mevrouw I.W. van Oldenborgh, die overigens niet afkom stig is uit kringen van het voormalig verzet. Zij is van huis uit maatschappelijk werkster en stond zeventien jaar aan het hoofd van het maatschap pelijk advies- en informatiecentrum (MAI) in Utrecht. „Ik raakte in dat werk helemaal doork need en wilde weieens weg, toen deze baan zich voordeed. Hier liggen de problemen levensgroot en er zijn niet zoveel mensen bereid om erin te stappen, maar uit het oogpunt van hulpverlening vind ik het een zeer zinnige zaak". Mevrouw Van Oldenborgh heeft zich het afgelo pen jaar uitvoerig in de problematiek verdiept (boeken van De Jong, Bastiaans en Musaph) en voegt eraan toe, dat het voordeel van haar leeftijd is dat ze de oorlog min of meer bewust heeft meegemaakt. „Ik ben er althans niet hele maal onbekend mee". In onderstaand gesprek wordt wat dieper ingegaan op de opzet en werkwijze van het landelijk Informatiecentrum. door Kees de Leeuw IECHT Iemand die net de oorlog geboren is, kan toch wel enigszins vreemd elfs een beetje wrang aan- n, dat nu pas - 34 jaar na - er een landelijk Infor- iecentrum voor door de og getroffenen kan wor- geopend. Toch is dat niet maal terecht, want in de van de jaren zestig (Cen- ti 45 in Oegstgeest) kwam terst volledige aandacht de materiële en immate- nood van veel oorlogs- btoffers, oud verzetstrij- en Indische Nederlan- voor was de aandacht - ook die Ie oorlogsslachtoffers zelf - alle- t gericht op de wederopbouw en euwing van het land. De ervarin- üt die oorlog werden verdrongen imen de laatste tien, vijftien jaar reer boven. Dat geldt overigens illeen voor de mensen - de zoge- eerste generatie - die uit de hel de oorlog zijn teruggekomen, ook voor de tweede generatie: lnderen die na de oorlog zijn en uit ouders, die ernstige tot ernstige oorlogservaringen heb- of van wie één deze ervaringen oorlogsleed in soorten, aldus Ir. J. Bastiaans in de bundel ;n na een oorlog" over het ver- ;n van ervaringen uit de oorlog 1945. De ergste vorm daarvan aangeduid met „KZ-syn- n", maar het onderdrukken van gservaringen kan zich op tal van eren openbaren. Door die erva- n hebben de mensen verleerd van hun emotionele „appara- te bedienen, doordat de con- atie met de vervolging hen ig tot een intense verdringing jevoelens. jeleiding ke verband tussen wetten en regelin gen zijn zij soms - zonder opzet - van het kastje naar de muur gestuurd en „onze taak is het om daarin te bemid delen door bijvoorbeeld ambtelijke stukken te vertalen in gewoon Neder lands, zodat deze mensen in ieder geval weten, waarom ze niet in aan merking komen voor buitengewoon pensioen. Verder kan dan bekeken worden of er nog andere mogelijkhe den zijn om hen te helpen". Advies Het is niet de bedoeling, dat het In formatiecentrum langdurige, hulp verlenende contacten aangaat of zelf procedures aanhangig maakt. Wel gaat het om informatie en advies met het doel mensen weer op het goede spoor te zetten. Zo nodig wordt con tact gelegd met een andere instelling in de hoop, dat daar de oplossing zal worden gegeven. Op de vraag wat onder „door de oor log getroffenen" moet worden ver staan, zegt mevrouw Van Olden borgh: degenen die uit voormalig Ne derlands Indië naar Nederland zijn gekomen en van wie het merendeel is geïnterneerd geweest in zogenaamde Jappenkampen, Joden en anderen die op grond van hun ras met vernie tiging zijn bedreigd, deelnemers aan het verzet, burger-oorlogsslachtof fers, militairen, mensen die in ver band met de Arbeits-einsatz In moei lijkheden zijn gekomen en vaarplich- tigen van de Nederlandse koop vaardij. „Erkenden" Mevrouw I.W. van Oldenborgh: de problemen liggen hier levensgroot. aantal mensen dat op dit punt eiding nodig heeft wordt ge- op meer dan honderdduizend, wie tienduizend zeer intensief, «beurt in speciale centra, zoals ïgstgeest, maar ook in psychia- le universiteitsklinieken in bij- >eeld Leiden en Amsterdam, ens het eindrapport van het is overigens pas omstreeks 1980 hte piek te verwachten van het al mensen, dat moeilijkheden met het verwerken van oorlogs- omdat de hele problematiek tot oe behoorlijk is verdrongen. een in feite klein voorval kan weer naar boven komen. De Am- amse psychiater Herman Mu- geeft in het decembernummer iet maandblad geestelijke volks- ïdheid (MOV) enkele voorbeel- Een man van 58 jaar die in het concentratiekamp Auschwitz ge weest is, rende op een avond panisch van angst een café uit waar hij een accordeon hoorde spelen. Hij zag plotseling de accordeonist voor zich die in Auschwitz aan het hoofd van de stoet moest lopen als iemand naar de appèlplaats gevoerd werd om op gehangen te worden. Het spelen van die accordeonist in deze actuele situ atie was de aanleiding voor dit reac tiepatroon, dat uit zijn binnenste nu omhoog werd geroepen. De man had jarenlang niet meer aan die situatie gedacht. Praktijk Een ander voorbeeld: een man van 66 jaar, die een vooraanstaande rol speelt in het geestelijk leven in Ne derland, vertelde dat het hem, als hij in Israël was, onmogelijk was langer dan een half uur in een kibboets te blijven. Zodra hij de huisjes zag waar in de mensen wonen, werd hij zo aan het Duitse concentratiekamp met de barakken herinnerd, dat hij het niet kon uithouden en moest weglopen. Mochten deze mensen niet weten waar ze voor hulp naar toe moeten, dan kunnen ze bij het Informatiecen trum aankloppen. Mevrouw Van Ol denborgh: „Van het begin af hebben wij gesteld, dat het centrum er niet alleen is voor materiële nood, maar evenzeer voor de immateriële nood. Dat blijkt tot nu toe ook wel uit de praktijk. Mensen komen binnen met vragen over een uitkering, maar tij dens het gesprek komt al gauw naar voren, dat er in feite veel meer achter- zit en ook daarmee proberen we iets te doen. In die zin, dat zo nodig door verwezen wordt naar algemene hulp verleningsinstellingen of bij heel ern stige nood naar speciale klinieken". Mevrouw Van Oldenborgh vertelt, dat in de afgelopen 33 jaar verschei dene mensen die door de oorlog ge troffen zijn, tussen wal en schip zijn geraakt. Gezien het dikwijls moeilij- „Het gaat bij de hulpverlening door het centrum overigens niet alleen om de wettelijk „erkenden", maar om allen die menen op de één of andere manier door de oorlog getroffen te- zijn en daarvan nu nog schade onder vinden". Op mijn opmerking of ook NSB'ers en hun kinderen onder die ruime for mulering vallen, antwoordt ze: „Die vraag had ik al verwacht. Laat ik zeggen, dat we daar in eerste instan tie niet voor zijn. Ik vind dat de algemene hulpverlening dat pro bleem moet oppakken. Gelet echter op de aard van het centrum is dit toch wel moeilijk. Wat er op den duur mogelijk is. weet ik niet. Bij deze categorie zijn duidelijk problemen, maar de kwestie ligt zeer gevoelig". Meer in het algemeen stelt de direc teur van het centrum, dat de hele problematiek rond de oorlogsslach toffers nogal wordt onderschat, ook doordat tal van hulpverleners er niet of nauwelijks raad mee weten. „Vaak worden de problemen niet onder kend, doordat cr geen verband wordt gelegd tussen bepaalde lichamelijke en/of geestelijke klachten en het oor logsleed. Van de eerste generatie haalt bijna niemand in zijn werk de 65 jaar Immers, naast de veelal al moeilijke financiële situatie hebben ze ook te kampen met versnelde ou- derdomsverschijnselen, allerlei ang sten. slaapstoornissen en neurosen. Om nog maar niet te spreken van de schuldgevoelens, waaronder veel mensen lijden, omdat zij wel de oor log hebben overleefd en tientallen familieleden, vrienden en kennissen niet". Het hoeft geen verbazing te wekken, dat dit alles ook zijn uitwerking heeft op de „tweede generatie", omdat deze kinderen vanaf hun Jeugd zijn opge groeid in een heel belastende omge ving. Het gaat hier om mensen die nu ongeveer tussen de 35 en 45 jaar zijn, bij wie stoornissen optreden in het regelen van de agressie. Dit kan uit eenlopen van een houding in de trant van „Ik zal wraak nemen op wat mijn ouders is aangedaan" tot aan „Ik hoef niets meer te presteren, want wij hebben het beroerd genoeg gehad". Belangstelling „Het moeilijke functioneren van deze groep", aldus mevrouw Van Olben- borgh, „wordt gelukkig veel duidelij ker erkend en herkend tegenwoordig. Feit is ook dat er nu meer mogelijk heden zijn op het gebied van de hulp verlening dan vlak na de oorlog". Zij noemt apart de kinderen van Neder landers uit voormalig Indië. die vaak met hun ouders in Jappenkampen hebben gezeten. „Daarover is nog weinig bekend, omdat we deze cate gorie ngg helemaal niet gehad hebben". Het gesprek komt tot slot op de hui dige belangstelling van radio en tele visie voor het gebeuren uit de tweede wereldoorlog, zoals recent het Eng- landspiel en binnenkort Holocaust. „Ik weet niet waardoor dat nu zo naar boven komt, maar het speelt kenne lijk toch, al maakt het bij bepaalde mensen wel weer veel los. Natuurlijk is het van belang dat iedereen goede informatie krijgt over wat er toen is gebeurd maar je kunt je ook afvragen of het allemaal opnieuw moet worden opgehaald. De oorlogsslachtoffers zelf zeggen vaak: waarvoor hebben wij het gedaan, men is het toch alle maal vergeten. Aan de andere kant roepen dergelijke uitzendingen soms heftige reacties op. Er zit nogal wat tegenstrijdigheid in dit alles". De vraag is ook of je deze mensen altijd kunt ontzien en hoe dat dan zou moeten. Bovendien is niet ieder een in gelijke mate kwetsbaar. Zoals dat echtpaar, dat de oorlogsproble men redelijk goed heeft verwerkt, op 4 mei altijd uithuilt en dan weer ver der leeft. Of het klassieke voorbeeld van de man, die tijdens zijn vakantie in Spanje heerlijk aan het strand ligt te genieten, totdat hij plotseling Duits hoort praten. Woedend staat hij op, scheldt de Duitsers uit voor rotte vis en is het daarna kwijt. Het is echter mogelijk dat dit slechts uit zonderingen zijn, waar het merendeel van de door de oorlog getroffenen nog niet aan toe is. Of wellicht nooit meer aan toe zal komen. J. G.. A. Thijs was een merkwaardige belevenis 'eek te beginnen met de wat ige klanken van de „Snikken en lachjes" van Piet Paaltjens nog hoofd. Zaterdagavond waren er de radio een paar gedichten uit ten onrechte vaak als uitslui- grappig beschouwde negentien- uwse bundel voorgelezen en 'as een stimulans om op je boe lanken weer eens te zoeken naar e van dominee Francois Havers- dt bezit. Want dat is een zegen- Wfect van dergelijke uitzendin- helpen je de stap te doen naar enkast of bibliotheek, ze dwin- e bijna tot lezen of herlezen. Ook zen blijkt tot nieuwe ontdek- les te kunnen leiden. Ditmaal ^het niet alleen de constatering ^^Jommige van Piet Paaltjens' ge en wat stijl en toon betreft heel in deze eeuw geschreven zouden en zijn (bijvoorbeeld een cou- iit „Drie studentjes", waarin van 'an de drie gezegd wordt dat van «ealen ln de praktijk niet veel bleef: „Ze hebben den groten Ier/Zóólang gerold en gesold/Tot at er frisch was en edel/In zijn borst. U gestold"). Vooral viel nu Midacht op de inleiding tot de waarin Francois Haver zijn „dubbelganger", de &&md op geheimzinnige wijze 'enen Piet Paaltjens, aan de le- 'oorstelt. In deze „levensschets" onder meer ter Gprake de nde kleur blauw in de ogen van gens aan de waddenkust („op de uiterste punt van een ver in zee uit stekend hoofd") gesignaleerde jonge ling en daarbij het het: „Zoolang het nieuwe woordenboek er niet is. is er in onze taal ook geen woord voor dat blauw". De taal Het nieuwe woordenboek! Haver- schmidt moet daarmee gedoeld heb ben op de reusachtige onderneming, die de hoogleraar Matthias de Vries in de vorige eeuw in gang zette. In 1864, drie jaar vóórdat de bundel van Piet Paaltjens het licht zag, was de eerste aflevering (a tot ajuin) versche nen van wat het grote woordenboek der Nederlandse taal moest (en nog steeds moet) worden. Daarmee zijn we bij een tweede opvallende gebeur tenis van het begin van deze week aangeland: de televisie schonk uit voerig aandacht aan het monsterkar- wei waarmee taalkundigen in een sta tig pand in Leiden nu al meer dan een eeuw bezig zijn: de inventarisatie van zo ongeveer de hele Nederlandse taal. In die uitzending passeerden natuur lijk wat fraaie woorden en combina ties van woorden en revue. Zo viel onder meer even de schijnwerper op het woord „tuimel" (ongeveer: ver voering), door Theun de Vries in een van zijn boeken gebruikt. Ook zo n opmerking drijft je in de richting van je boekenplanken en inderdaad: in „Het zwaard, de zee en het valse hart" wordt van de raadselachtige ReonLx Anton van Duinkerken gezegd dat zij was „...droomgelijk, spookgelijk, doodstil, ondanks de tui mel van haar tengere en bezeten omarming". Feest Van „tuimel" zal ongetwijfeld in rui me mate sprake zijn tijdens een jaar lijks weerkerend rooms volksfeest, dat opnieuw voor de deur staat. Veel protestanten hebben steeds wat vreemd en vaak afkeurend aangeke ken tegen het carnaval, waarvan ze vaak weinig meer kunnen vertellen dan dat er flink uit de band gespron gen pleegt te worden. Ook Kamer voorzitter Vondeling moet van dat roomse feest niet zo'n geweldige dunk hebben: op een verzoek van een WD-kamerlid van roomse huize, drs. literaire kennis waarover hij toen al beschikte aantoonde dat het carna val de mens niet verlaagt maar dat het daarentegen is de eenwording van stof en geest, „de jubel om de eeuwigheid van de lente", „het feest onzer onvergankelijkheid". Bij de be schrijving van het wezen van het car naval trok Van Duinkerken nog meer krachtige registers open: het feest is uiting van „een lyrische bezetenheid van het onsterfelijk leven", het is „een orgie van de zegepralende geest". De zedelijke betekenis zag de jeugdige auteur vooral in het gevoel één te zijn: „Men behoeft slechts een maal te zijn opgenomen in de stroom van algemene vrolijkheid om te we ten hoezeer die het gevoel van saam horigheid herstelt". Francois Haverschmidt Ed. Nijpels, om op camavalsdinsdag de 27e niet te vergaderen antwoordde Vondeling volgens de WD-fractie af wijzend met de opmerking „dat de Kamer toch ook niet voor elk particu lier feestje een dag vrij neemt". Het is maar goed, ben je haast geneigd te denken, dat do rooms-katholieke dichter-schrijver Anton van Duinker ken deze woorden niet meer heeft kunnen horen, want het valt te vrezen dat ze hem door de ziel gesneden zouden zijn. Van Duinkerken (hij overleed in 1968), heeft als 24-jarige jongeman een felle „verdediging van carnaval" geschreven, een ruim veertig forse pagina's tellend, nog steeds boeiend geschrift, waarin hij met jeugdig vuur en met de niet geringe historische en „Vervoering" Voor wie van carnaval niet veel meer weet dan wat radio en televisie er de laatste jaren van doorgeven, klinkt Van Duinkerkens proza nogal hoog dravend. Toch heeft de auteur er op latere leeftijd niets van willen terug nemen; hij zou, verklaarde hij, het nog steeds zó schrijven. Aan dat schrijven bewaarde hij kennelijk fij ne herinneringen. In de carnavalsda gen van 1927, vertelde hij later, schreef hij zijn „verdediging" in één ruk: „Mij had een woeste vervoering te pakken Ik stond uitsluitend van mijn werktafel op om mij op nieuw in de roes van het feest te begeven. Terwijl ik hoste en zong, met de anderen mee, bedacht ik nieu we alinea's voor mijn geschrift". Von deling zou dat toch allemaal nog eens moeten lezen! door Rob Foppema Hoewel we zijn gezicht niet kunnen zien, is er alle reden om aan te nemen dat de heer midden op de foto tevreden staat te kijken naar de steenkoolvergasser op de achtergrond Want Shell maakt tamelijk en thousiaste geluiden over de in Amsterdam-Noord ont wikkelde methode om kolen om te zetten in een schone brandstof. De proeffabriek biedt een be drieglijke aanblik je ziet ei genlijk alleen de bijzaken, hoe onmisbaar die ook zijn. De ge streepte toren huisvest de aan voer van tot poeder vermalen steenkool, die op de voorgrond in manshoge aluminium contai ners staat opgeslagen. De wir war van pijpen aan de linker kant dient ln hoofdzaak voor de zuivering van het geproduceer de gas. In de bijna lege tussen ruimte gebeurt het, binnen af metingen die haast menselijk te noemen zijn. Twee koperen leidinkjes van zes milimeter dik spuiten elk per seconde 35 gram poederkool van weerszijden een kleine reac tor in. Met meegeblazen zuur stof en stoom verbrandt de stof wolk daar binnen enkele secon den, bij een druk van dertig bar (30 atmosfeer). Er is lang niet voldoende zuurstof om die ver branding volledig te laten verlo pen. Dan zou ook alle nuttige warmte uit die kleine ruimte moeten worden afgevoerd, en dat is technisch geen doen. Het is Juist de onvolledige verbran ding die een mengsel van gassen oplevert dat zelf nog als brand stof bruikbaar is hoofdzake lijk koolmonoxide, flink wat wa terstof en een snuifje methaan. Dat de verbranding onvolle dig is, wil niet zeggen dat het in de reactor niet heet toegaat. Er worden in de holle reactorruim te plaatselijk temperaturen van tweeduizend graden bereikt. Het geproduceerde gas komt er op 1400-1500 graden uit. Door ook die warmte verstandig te gebruiken, komt de installatie tot vrij keurige rendementen. Van de verbrandingswarmte van de verwerkte kolen wordt tachtig procent teruggevonden in de verbrandingswarmte van het gas. Nog eens veertien pro cent wordt direct in de vorm van warmte gebruikt. Dat levert net ongeveer genoeg stoom op om de bijbehorende zuurstoffabriek draaiende te houden. Als warm- terendement voor de totale In stallaties wordt 77 procent genoemd. As Dat betekent nog altijd dat 23 procent van Je kolen geen nutti ge warmte levert, dus het inte ressante punt is wel wat het proces aan prettige dingen ople vert. Kortom, hoe schoon is „schoon"? Het omvangrijkste probleem bij het verbranden van kolen is as. In huishoudelij ke hoeveelheden was as heel vroeger handig om in de winter dag het trottoir slipvrij te hou den. Maar als Je het bij duizen den tonnen overhoudt, is dat vervelend. Wanneer je het er gens wilt storten, komt er al gauw iemand informeren hoe veel giftige metaalverbindingen daar in de loop der tijd wel zul len uitspoelen. Gegeven de hoge temperaturen ln de reactor, smelt de as in het Shell-Koppers proces op het moment dat hij ontstaat. Het grootste deel druipt letterlijk van de wanden af en valt in een bak water, waar het stolt tot glasachtige, gladde, wat onre gelmatige konijnekeutels. We hebben het nog niet uitputtend bekeken, zegt ir K. J. W Oroe- neveld, we zijn nog niet verder gegaan dan een dag of wat ko ken ln zeewater. Maar daarbij loste er niets op. Er wordt verder gekeken. Een deel van de as vliegt met de gasstroom mee en wordt, na stolling, ln achtereenvolgens droge en natte afscheiders er uit geplukt. In de natte afscheiders wordt het water gerecirculeerd, want afvalwaterstromen zijn ta boe in de gehanteerde filosofie, dat is maar lastig. De as komt droog uit het systeem. En voor het geval die fijnverdeelde as minder onoplosbaar zou blijken, speelt men met de gedachte om die terug de reactor in te wer ken. Dan smelt het spul weer en komt uiteindelijk toch in de vorm van nette keutels vrij. Chemie Ons gas is inmiddels zeer stof vrij geworden, maar chemisch is het nog vies. Wat er aan zwavel in de kolen zat, is hoofdzakelijk zwavelwaterstofgas geworden. Er zit wat ammoniak ln. en zelfs een spoortje blauwzuur. Dat is niet onoverkomelijk, vindt Shell, dat zijn allemaal dingen die er met bestaande, commer cieel beschikbare technieken uit te halen zijn. Als het er op aan komt, bouwen wij een installa tie waar alleen van onderen die keutels uit komen, en aan de zijkant ordelijke blokken zwa vel en verder wat het milieu betreft helemaal niks. Schoon dus. En voor zover we nog een stil berouw hadden over die 23 procent verlies, is er een aardig verhaal in voorraad voor het geval we met ons kolengas elektriciteit willen opwekken. Dan blijkt ten volle dat we de voordelen van gas als brandstof ter beschikking hebben. Met de hete verbrandingsgassen kan eerst een gasturbine worden aangedreven. De nog steeds hete uitlaat daarvan produceert stoom waarmee vervolgens stoomturbines aan het draaien worden gehouden. Dat is momenteel de meest effi ciënte manier om elektriciteit te maken, maar die truc is met kolen als directe brandstof on mogelijk, omdat een gasturbine nu eenmaal alleen op gas loopt. Met een kolenvergasser, zegt Groeneveld, kun Je een centrale bouwen met een totaal rende ment van 42 tot 45 procent. En dat haal je zonder die omweg van de vergassing van z'n leven niet. De Investeringskosten zou den zo'n vijftien tot twintig pro- rent hoger zijn. maar dat be taalt zichzelf vlot weer terug. Alleseter De Amsterdamse proefinstalla tie heeft het afgelopen jaar een eigenschap bewezen waar de ontwerpers nadrukkelijk op hadden gemikt: het proces draait op elk soort steenkool. Aangezien er zeer verschillende kwaliteiten her en der uit de bodem worden gehaald, is dat een belangrijke factor. Verschil lende vergassingsprocessen zijn al op moeilijkheden gestuit wanneer de grondstof een mijn verder werd gehaald dan het- materiaal waarmee de ontwer pers begonnen waren. Een opmerkelijk vertrouwen spreekt ook uit de grote stappen waarmee het proces wordt ont wikkeld. De Amsterdamse in stallatie, voor zes ton kolen per dag. was de eerste die werd ge bouwd. Een tweede in Hamburg (150 ton per dag), werd eind vo rig jaar tn gebruik gesteld. En men verwacht op basis van de Duitse ervaringen ln een Jaar of twee een commerciële installa tie te kunnen ontwerpen, waarin het om duizenden tonnen per dag gaat.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 13