roblemen oorlogsslachtoffers
orden nog steeds onderschat
nen vreemd blauw en een roomse tuimel
A
Gas uit kolen
door een pijpje
taatssecretaris opent dinsdag landelijk informatiecentrum
i
H
;i
Wetenschap en techniek
[ERDAG 17 FEBRUARI 1979
BINNENLAND
TROUW/KWARTET
13
ouw Jeltien Kraaijeveld-Wouters. staatsse-
iris van CRM, opent dinsdag het landelijk
natiecentrum voor oorlogsslachtoffers, dat
lisvest is in het pand J.M. Kemperstraat 1 te
:ht (tel. 030 - 515341). Opzet van dit cen-
is om bijstand te verlenen aan allen die op
of andere wijze door de tweede wereldoor-
ijn getroffen en daarvan nu nog of juist nu
schade ondervinden. Hier kan gepraat wor-
over welke mogelijkheden er zijn op het
in van hulpverlening, hetzij financieel, hetzij
hisch, sociaal en/of medisch.
name vanuit kringen van het voormalig
jl is in eerste instantie aangedrongen op het
iten van een Informatiecentrum, omdat voor-
orlogsslachtoffers vaak onnodig hard aan-
en tegen allerlei verschijnselen van bureau-
e. Het centrum is er uiteindelijk gekomen
door toedoen van de vorige staatssecretaris van
CRM, Wim Meijer. Deze zei in maart 1977 al, dat
er „nog dit jaar een Informatiecentrum komt van
waaruit oorlogsslachtoffers verder geholpen
kunnen worden op het terrein van hulpverlening
en uitkeringen". Dat was bij de presentatie van
het tussentijds rapport van het WAC, het werk
en adviescollege immateriële hulpverlening aan
verzetsdeelnemers.
Nu, bijna twee jaar later, kan het centrum offici
eel gaan draaien, hoewel men eigenlijk al vanaf
september bezig is geweest vanuit een zoldere
tage aan het Utrechtse Wilhelminapark. Op die
manier hebben de medewerkers al enigszins
een beeld kunnen krijgen van de mensen voor
wie het centrum is opgezet. Het team bestaat -
voorlopig - uit een juriste, een maatschappelijk
werkster, een administratief medewerker en een
directeur. Het geheel wordt volledig gesubsidi
eerd door CRM en de kosten komen per jaar op
ongeveer een kwart miljoen gulden.
In het bestuur zitten vertegenwoordigers van het
Joods Maatschappelijk Werk, de stichting Pelita,
de stichting 1940 - 1945, de werkgroep burger-
oorlogsslachtoflers, de Raad van overleg stich
ting '40 - '45, het „Centraal orgaan verenigd
verzet en slachtoffers" en de Bond van Neder
landse militaire oorlogsslachtoffers. Daarnaast
zijn als adviseurs aangetrokken het ministerie
van CRM, de Uitkeringsraad en de Buitengewo
ne Pensioenraad.
Directeur van het Informatiecentrum is mevrouw
I.W. van Oldenborgh, die overigens niet afkom
stig is uit kringen van het voormalig verzet. Zij is
van huis uit maatschappelijk werkster en stond
zeventien jaar aan het hoofd van het maatschap
pelijk advies- en informatiecentrum (MAI) in
Utrecht. „Ik raakte in dat werk helemaal doork
need en wilde weieens weg, toen deze baan zich
voordeed. Hier liggen de problemen levensgroot
en er zijn niet zoveel mensen bereid om erin te
stappen, maar uit het oogpunt van hulpverlening
vind ik het een zeer zinnige zaak".
Mevrouw Van Oldenborgh heeft zich het afgelo
pen jaar uitvoerig in de problematiek verdiept
(boeken van De Jong, Bastiaans en Musaph) en
voegt eraan toe, dat het voordeel van haar
leeftijd is dat ze de oorlog min of meer bewust
heeft meegemaakt. „Ik ben er althans niet hele
maal onbekend mee". In onderstaand gesprek
wordt wat dieper ingegaan op de opzet en
werkwijze van het landelijk Informatiecentrum.
door Kees de Leeuw
IECHT Iemand die net
de oorlog geboren is, kan
toch wel enigszins vreemd
elfs een beetje wrang aan-
n, dat nu pas - 34 jaar na
- er een landelijk Infor-
iecentrum voor door de
og getroffenen kan wor-
geopend. Toch is dat niet
maal terecht, want in de
van de jaren zestig (Cen-
ti 45 in Oegstgeest) kwam
terst volledige aandacht
de materiële en immate-
nood van veel oorlogs-
btoffers, oud verzetstrij-
en Indische Nederlan-
voor was de aandacht - ook die
Ie oorlogsslachtoffers zelf - alle-
t gericht op de wederopbouw en
euwing van het land. De ervarin-
üt die oorlog werden verdrongen
imen de laatste tien, vijftien jaar
reer boven. Dat geldt overigens
illeen voor de mensen - de zoge-
eerste generatie - die uit de hel
de oorlog zijn teruggekomen,
ook voor de tweede generatie:
lnderen die na de oorlog zijn
en uit ouders, die ernstige tot
ernstige oorlogservaringen heb-
of van wie één deze ervaringen
oorlogsleed in soorten, aldus
Ir. J. Bastiaans in de bundel
;n na een oorlog" over het ver-
;n van ervaringen uit de oorlog
1945. De ergste vorm daarvan
aangeduid met „KZ-syn-
n", maar het onderdrukken van
gservaringen kan zich op tal van
eren openbaren. Door die erva-
n hebben de mensen verleerd
van hun emotionele „appara-
te bedienen, doordat de con-
atie met de vervolging hen
ig tot een intense verdringing
jevoelens.
jeleiding
ke verband tussen wetten en regelin
gen zijn zij soms - zonder opzet - van
het kastje naar de muur gestuurd en
„onze taak is het om daarin te bemid
delen door bijvoorbeeld ambtelijke
stukken te vertalen in gewoon Neder
lands, zodat deze mensen in ieder
geval weten, waarom ze niet in aan
merking komen voor buitengewoon
pensioen. Verder kan dan bekeken
worden of er nog andere mogelijkhe
den zijn om hen te helpen".
Advies
Het is niet de bedoeling, dat het In
formatiecentrum langdurige, hulp
verlenende contacten aangaat of zelf
procedures aanhangig maakt. Wel
gaat het om informatie en advies met
het doel mensen weer op het goede
spoor te zetten. Zo nodig wordt con
tact gelegd met een andere instelling
in de hoop, dat daar de oplossing zal
worden gegeven.
Op de vraag wat onder „door de oor
log getroffenen" moet worden ver
staan, zegt mevrouw Van Olden
borgh: degenen die uit voormalig Ne
derlands Indië naar Nederland zijn
gekomen en van wie het merendeel is
geïnterneerd geweest in zogenaamde
Jappenkampen, Joden en anderen
die op grond van hun ras met vernie
tiging zijn bedreigd, deelnemers aan
het verzet, burger-oorlogsslachtof
fers, militairen, mensen die in ver
band met de Arbeits-einsatz In moei
lijkheden zijn gekomen en vaarplich-
tigen van de Nederlandse koop
vaardij.
„Erkenden"
Mevrouw I.W. van Oldenborgh: de problemen liggen hier
levensgroot.
aantal mensen dat op dit punt
eiding nodig heeft wordt ge-
op meer dan honderdduizend,
wie tienduizend zeer intensief,
«beurt in speciale centra, zoals
ïgstgeest, maar ook in psychia-
le universiteitsklinieken in bij-
>eeld Leiden en Amsterdam,
ens het eindrapport van het
is overigens pas omstreeks 1980
hte piek te verwachten van het
al mensen, dat moeilijkheden
met het verwerken van oorlogs-
omdat de hele problematiek tot
oe behoorlijk is verdrongen.
een in feite klein voorval kan
weer naar boven komen. De Am-
amse psychiater Herman Mu-
geeft in het decembernummer
iet maandblad geestelijke volks-
ïdheid (MOV) enkele voorbeel-
Een man van 58 jaar die in het
concentratiekamp Auschwitz ge
weest is, rende op een avond panisch
van angst een café uit waar hij een
accordeon hoorde spelen. Hij zag
plotseling de accordeonist voor zich
die in Auschwitz aan het hoofd van
de stoet moest lopen als iemand naar
de appèlplaats gevoerd werd om op
gehangen te worden. Het spelen van
die accordeonist in deze actuele situ
atie was de aanleiding voor dit reac
tiepatroon, dat uit zijn binnenste nu
omhoog werd geroepen. De man had
jarenlang niet meer aan die situatie
gedacht.
Praktijk
Een ander voorbeeld: een man van 66
jaar, die een vooraanstaande rol
speelt in het geestelijk leven in Ne
derland, vertelde dat het hem, als hij
in Israël was, onmogelijk was langer
dan een half uur in een kibboets te
blijven. Zodra hij de huisjes zag waar
in de mensen wonen, werd hij zo aan
het Duitse concentratiekamp met de
barakken herinnerd, dat hij het niet
kon uithouden en moest weglopen.
Mochten deze mensen niet weten
waar ze voor hulp naar toe moeten,
dan kunnen ze bij het Informatiecen
trum aankloppen. Mevrouw Van Ol
denborgh: „Van het begin af hebben
wij gesteld, dat het centrum er niet
alleen is voor materiële nood, maar
evenzeer voor de immateriële nood.
Dat blijkt tot nu toe ook wel uit de
praktijk. Mensen komen binnen met
vragen over een uitkering, maar tij
dens het gesprek komt al gauw naar
voren, dat er in feite veel meer achter-
zit en ook daarmee proberen we iets
te doen. In die zin, dat zo nodig door
verwezen wordt naar algemene hulp
verleningsinstellingen of bij heel ern
stige nood naar speciale klinieken".
Mevrouw Van Oldenborgh vertelt,
dat in de afgelopen 33 jaar verschei
dene mensen die door de oorlog ge
troffen zijn, tussen wal en schip zijn
geraakt. Gezien het dikwijls moeilij-
„Het gaat bij de hulpverlening door
het centrum overigens niet alleen om
de wettelijk „erkenden", maar om
allen die menen op de één of andere
manier door de oorlog getroffen te-
zijn en daarvan nu nog schade onder
vinden".
Op mijn opmerking of ook NSB'ers
en hun kinderen onder die ruime for
mulering vallen, antwoordt ze: „Die
vraag had ik al verwacht. Laat ik
zeggen, dat we daar in eerste instan
tie niet voor zijn. Ik vind dat de
algemene hulpverlening dat pro
bleem moet oppakken. Gelet echter
op de aard van het centrum is dit
toch wel moeilijk. Wat er op den duur
mogelijk is. weet ik niet. Bij deze
categorie zijn duidelijk problemen,
maar de kwestie ligt zeer gevoelig".
Meer in het algemeen stelt de direc
teur van het centrum, dat de hele
problematiek rond de oorlogsslach
toffers nogal wordt onderschat, ook
doordat tal van hulpverleners er niet
of nauwelijks raad mee weten. „Vaak
worden de problemen niet onder
kend, doordat cr geen verband wordt
gelegd tussen bepaalde lichamelijke
en/of geestelijke klachten en het oor
logsleed. Van de eerste generatie
haalt bijna niemand in zijn werk de
65 jaar Immers, naast de veelal al
moeilijke financiële situatie hebben
ze ook te kampen met versnelde ou-
derdomsverschijnselen, allerlei ang
sten. slaapstoornissen en neurosen.
Om nog maar niet te spreken van de
schuldgevoelens, waaronder veel
mensen lijden, omdat zij wel de oor
log hebben overleefd en tientallen
familieleden, vrienden en kennissen
niet".
Het hoeft geen verbazing te wekken,
dat dit alles ook zijn uitwerking heeft
op de „tweede generatie", omdat deze
kinderen vanaf hun Jeugd zijn opge
groeid in een heel belastende omge
ving. Het gaat hier om mensen die nu
ongeveer tussen de 35 en 45 jaar zijn,
bij wie stoornissen optreden in het
regelen van de agressie. Dit kan uit
eenlopen van een houding in de trant
van „Ik zal wraak nemen op wat mijn
ouders is aangedaan" tot aan „Ik
hoef niets meer te presteren, want wij
hebben het beroerd genoeg gehad".
Belangstelling
„Het moeilijke functioneren van deze
groep", aldus mevrouw Van Olben-
borgh, „wordt gelukkig veel duidelij
ker erkend en herkend tegenwoordig.
Feit is ook dat er nu meer mogelijk
heden zijn op het gebied van de hulp
verlening dan vlak na de oorlog". Zij
noemt apart de kinderen van Neder
landers uit voormalig Indië. die vaak
met hun ouders in Jappenkampen
hebben gezeten. „Daarover is nog
weinig bekend, omdat we deze cate
gorie ngg helemaal niet gehad
hebben".
Het gesprek komt tot slot op de hui
dige belangstelling van radio en tele
visie voor het gebeuren uit de tweede
wereldoorlog, zoals recent het Eng-
landspiel en binnenkort Holocaust.
„Ik weet niet waardoor dat nu zo naar
boven komt, maar het speelt kenne
lijk toch, al maakt het bij bepaalde
mensen wel weer veel los. Natuurlijk
is het van belang dat iedereen goede
informatie krijgt over wat er toen is
gebeurd maar je kunt je ook afvragen
of het allemaal opnieuw moet worden
opgehaald. De oorlogsslachtoffers
zelf zeggen vaak: waarvoor hebben
wij het gedaan, men is het toch alle
maal vergeten. Aan de andere kant
roepen dergelijke uitzendingen soms
heftige reacties op. Er zit nogal wat
tegenstrijdigheid in dit alles".
De vraag is ook of je deze mensen
altijd kunt ontzien en hoe dat dan
zou moeten. Bovendien is niet ieder
een in gelijke mate kwetsbaar. Zoals
dat echtpaar, dat de oorlogsproble
men redelijk goed heeft verwerkt, op
4 mei altijd uithuilt en dan weer ver
der leeft. Of het klassieke voorbeeld
van de man, die tijdens zijn vakantie
in Spanje heerlijk aan het strand ligt
te genieten, totdat hij plotseling
Duits hoort praten. Woedend staat
hij op, scheldt de Duitsers uit voor
rotte vis en is het daarna kwijt. Het is
echter mogelijk dat dit slechts uit
zonderingen zijn, waar het merendeel
van de door de oorlog getroffenen nog
niet aan toe is. Of wellicht nooit meer
aan toe zal komen.
J. G.. A. Thijs
was een merkwaardige belevenis
'eek te beginnen met de wat
ige klanken van de „Snikken en
lachjes" van Piet Paaltjens nog
hoofd. Zaterdagavond waren er
de radio een paar gedichten uit
ten onrechte vaak als uitslui-
grappig beschouwde negentien-
uwse bundel voorgelezen en
'as een stimulans om op je boe
lanken weer eens te zoeken naar
e van dominee Francois Havers-
dt bezit. Want dat is een zegen-
Wfect van dergelijke uitzendin-
helpen je de stap te doen naar
enkast of bibliotheek, ze dwin-
e bijna tot lezen of herlezen. Ook
zen blijkt tot nieuwe ontdek-
les te kunnen leiden. Ditmaal
^het niet alleen de constatering
^^Jommige van Piet Paaltjens' ge
en wat stijl en toon betreft heel
in deze eeuw geschreven zouden
en zijn (bijvoorbeeld een cou-
iit „Drie studentjes", waarin van
'an de drie gezegd wordt dat van
«ealen ln de praktijk niet veel
bleef: „Ze hebben den groten
Ier/Zóólang gerold en gesold/Tot
at er frisch was en edel/In zijn
borst. U gestold"). Vooral viel nu
Midacht op de inleiding tot de
waarin Francois Haver
zijn „dubbelganger", de
&&md op geheimzinnige wijze
'enen Piet Paaltjens, aan de le-
'oorstelt. In deze „levensschets"
onder meer ter Gprake de
nde kleur blauw in de ogen van
gens aan de waddenkust („op de
uiterste punt van een ver in zee uit
stekend hoofd") gesignaleerde jonge
ling en daarbij het het: „Zoolang het
nieuwe woordenboek er niet is. is er in
onze taal ook geen woord voor dat
blauw".
De taal
Het nieuwe woordenboek! Haver-
schmidt moet daarmee gedoeld heb
ben op de reusachtige onderneming,
die de hoogleraar Matthias de Vries
in de vorige eeuw in gang zette. In
1864, drie jaar vóórdat de bundel van
Piet Paaltjens het licht zag, was de
eerste aflevering (a tot ajuin) versche
nen van wat het grote woordenboek
der Nederlandse taal moest (en nog
steeds moet) worden. Daarmee zijn
we bij een tweede opvallende gebeur
tenis van het begin van deze week
aangeland: de televisie schonk uit
voerig aandacht aan het monsterkar-
wei waarmee taalkundigen in een sta
tig pand in Leiden nu al meer dan een
eeuw bezig zijn: de inventarisatie van
zo ongeveer de hele Nederlandse taal.
In die uitzending passeerden natuur
lijk wat fraaie woorden en combina
ties van woorden en revue. Zo viel
onder meer even de schijnwerper op
het woord „tuimel" (ongeveer: ver
voering), door Theun de Vries in een
van zijn boeken gebruikt. Ook zo n
opmerking drijft je in de richting van
je boekenplanken en inderdaad: in
„Het zwaard, de zee en het valse hart"
wordt van de raadselachtige ReonLx
Anton van Duinkerken
gezegd dat zij was „...droomgelijk,
spookgelijk, doodstil, ondanks de tui
mel van haar tengere en bezeten
omarming".
Feest
Van „tuimel" zal ongetwijfeld in rui
me mate sprake zijn tijdens een jaar
lijks weerkerend rooms volksfeest,
dat opnieuw voor de deur staat. Veel
protestanten hebben steeds wat
vreemd en vaak afkeurend aangeke
ken tegen het carnaval, waarvan ze
vaak weinig meer kunnen vertellen
dan dat er flink uit de band gespron
gen pleegt te worden. Ook Kamer
voorzitter Vondeling moet van dat
roomse feest niet zo'n geweldige
dunk hebben: op een verzoek van een
WD-kamerlid van roomse huize, drs.
literaire kennis waarover hij toen al
beschikte aantoonde dat het carna
val de mens niet verlaagt maar dat
het daarentegen is de eenwording
van stof en geest, „de jubel om de
eeuwigheid van de lente", „het feest
onzer onvergankelijkheid". Bij de be
schrijving van het wezen van het car
naval trok Van Duinkerken nog meer
krachtige registers open: het feest is
uiting van „een lyrische bezetenheid
van het onsterfelijk leven", het is
„een orgie van de zegepralende
geest". De zedelijke betekenis zag de
jeugdige auteur vooral in het gevoel
één te zijn: „Men behoeft slechts een
maal te zijn opgenomen in de stroom
van algemene vrolijkheid om te we
ten hoezeer die het gevoel van saam
horigheid herstelt".
Francois Haverschmidt
Ed. Nijpels, om op camavalsdinsdag
de 27e niet te vergaderen antwoordde
Vondeling volgens de WD-fractie af
wijzend met de opmerking „dat de
Kamer toch ook niet voor elk particu
lier feestje een dag vrij neemt". Het is
maar goed, ben je haast geneigd te
denken, dat do rooms-katholieke
dichter-schrijver Anton van Duinker
ken deze woorden niet meer heeft
kunnen horen, want het valt te vrezen
dat ze hem door de ziel gesneden
zouden zijn.
Van Duinkerken (hij overleed in
1968), heeft als 24-jarige jongeman
een felle „verdediging van carnaval"
geschreven, een ruim veertig forse
pagina's tellend, nog steeds boeiend
geschrift, waarin hij met jeugdig vuur
en met de niet geringe historische en
„Vervoering"
Voor wie van carnaval niet veel meer
weet dan wat radio en televisie er de
laatste jaren van doorgeven, klinkt
Van Duinkerkens proza nogal hoog
dravend. Toch heeft de auteur er op
latere leeftijd niets van willen terug
nemen; hij zou, verklaarde hij, het
nog steeds zó schrijven. Aan dat
schrijven bewaarde hij kennelijk fij
ne herinneringen. In de carnavalsda
gen van 1927, vertelde hij later,
schreef hij zijn „verdediging" in één
ruk: „Mij had een woeste vervoering
te pakken Ik stond uitsluitend
van mijn werktafel op om mij op
nieuw in de roes van het feest te
begeven. Terwijl ik hoste en zong,
met de anderen mee, bedacht ik nieu
we alinea's voor mijn geschrift". Von
deling zou dat toch allemaal nog eens
moeten lezen!
door Rob Foppema
Hoewel we zijn gezicht niet kunnen zien, is er alle
reden om aan te nemen dat de heer midden op de foto
tevreden staat te kijken naar de steenkoolvergasser
op de achtergrond Want Shell maakt tamelijk en
thousiaste geluiden over de in Amsterdam-Noord ont
wikkelde methode om kolen om te zetten in een
schone brandstof.
De proeffabriek biedt een be
drieglijke aanblik je ziet ei
genlijk alleen de bijzaken, hoe
onmisbaar die ook zijn. De ge
streepte toren huisvest de aan
voer van tot poeder vermalen
steenkool, die op de voorgrond
in manshoge aluminium contai
ners staat opgeslagen. De wir
war van pijpen aan de linker
kant dient ln hoofdzaak voor de
zuivering van het geproduceer
de gas. In de bijna lege tussen
ruimte gebeurt het, binnen af
metingen die haast menselijk te
noemen zijn.
Twee koperen leidinkjes van zes
milimeter dik spuiten elk per
seconde 35 gram poederkool
van weerszijden een kleine reac
tor in. Met meegeblazen zuur
stof en stoom verbrandt de stof
wolk daar binnen enkele secon
den, bij een druk van dertig bar
(30 atmosfeer). Er is lang niet
voldoende zuurstof om die ver
branding volledig te laten verlo
pen. Dan zou ook alle nuttige
warmte uit die kleine ruimte
moeten worden afgevoerd, en
dat is technisch geen doen. Het
is Juist de onvolledige verbran
ding die een mengsel van gassen
oplevert dat zelf nog als brand
stof bruikbaar is hoofdzake
lijk koolmonoxide, flink wat wa
terstof en een snuifje methaan.
Dat de verbranding onvolle
dig is, wil niet zeggen dat het in
de reactor niet heet toegaat. Er
worden in de holle reactorruim
te plaatselijk temperaturen van
tweeduizend graden bereikt.
Het geproduceerde gas komt er
op 1400-1500 graden uit. Door
ook die warmte verstandig te
gebruiken, komt de installatie
tot vrij keurige rendementen.
Van de verbrandingswarmte
van de verwerkte kolen wordt
tachtig procent teruggevonden
in de verbrandingswarmte van
het gas. Nog eens veertien pro
cent wordt direct in de vorm van
warmte gebruikt. Dat levert net
ongeveer genoeg stoom op om
de bijbehorende zuurstoffabriek
draaiende te houden. Als warm-
terendement voor de totale In
stallaties wordt 77 procent
genoemd.
As
Dat betekent nog altijd dat 23
procent van Je kolen geen nutti
ge warmte levert, dus het inte
ressante punt is wel wat het
proces aan prettige dingen ople
vert. Kortom, hoe schoon is
„schoon"? Het omvangrijkste
probleem bij het verbranden
van kolen is as. In huishoudelij
ke hoeveelheden was as heel
vroeger handig om in de winter
dag het trottoir slipvrij te hou
den. Maar als Je het bij duizen
den tonnen overhoudt, is dat
vervelend. Wanneer je het er
gens wilt storten, komt er al
gauw iemand informeren hoe
veel giftige metaalverbindingen
daar in de loop der tijd wel zul
len uitspoelen.
Gegeven de hoge temperaturen
ln de reactor, smelt de as in het
Shell-Koppers proces op het
moment dat hij ontstaat. Het
grootste deel druipt letterlijk
van de wanden af en valt in een
bak water, waar het stolt tot
glasachtige, gladde, wat onre
gelmatige konijnekeutels. We
hebben het nog niet uitputtend
bekeken, zegt ir K. J. W Oroe-
neveld, we zijn nog niet verder
gegaan dan een dag of wat ko
ken ln zeewater. Maar daarbij
loste er niets op. Er wordt verder
gekeken.
Een deel van de as vliegt met
de gasstroom mee en wordt, na
stolling, ln achtereenvolgens
droge en natte afscheiders er uit
geplukt. In de natte afscheiders
wordt het water gerecirculeerd,
want afvalwaterstromen zijn ta
boe in de gehanteerde filosofie,
dat is maar lastig. De as komt
droog uit het systeem. En voor
het geval die fijnverdeelde as
minder onoplosbaar zou blijken,
speelt men met de gedachte om
die terug de reactor in te wer
ken. Dan smelt het spul weer en
komt uiteindelijk toch in de
vorm van nette keutels vrij.
Chemie
Ons gas is inmiddels zeer stof
vrij geworden, maar chemisch is
het nog vies. Wat er aan zwavel
in de kolen zat, is hoofdzakelijk
zwavelwaterstofgas geworden.
Er zit wat ammoniak ln. en zelfs
een spoortje blauwzuur. Dat is
niet onoverkomelijk, vindt
Shell, dat zijn allemaal dingen
die er met bestaande, commer
cieel beschikbare technieken uit
te halen zijn. Als het er op aan
komt, bouwen wij een installa
tie waar alleen van onderen die
keutels uit komen, en aan de
zijkant ordelijke blokken zwa
vel en verder wat het milieu
betreft helemaal niks.
Schoon dus. En voor zover we
nog een stil berouw hadden over
die 23 procent verlies, is er een
aardig verhaal in voorraad voor
het geval we met ons kolengas
elektriciteit willen opwekken.
Dan blijkt ten volle dat we de
voordelen van gas als brandstof
ter beschikking hebben. Met de
hete verbrandingsgassen kan
eerst een gasturbine worden
aangedreven. De nog steeds
hete uitlaat daarvan produceert
stoom waarmee vervolgens
stoomturbines aan het draaien
worden gehouden.
Dat is momenteel de meest effi
ciënte manier om elektriciteit te
maken, maar die truc is met
kolen als directe brandstof on
mogelijk, omdat een gasturbine
nu eenmaal alleen op gas loopt.
Met een kolenvergasser, zegt
Groeneveld, kun Je een centrale
bouwen met een totaal rende
ment van 42 tot 45 procent. En
dat haal je zonder die omweg
van de vergassing van z'n leven
niet. De Investeringskosten zou
den zo'n vijftien tot twintig pro-
rent hoger zijn. maar dat be
taalt zichzelf vlot weer terug.
Alleseter
De Amsterdamse proefinstalla
tie heeft het afgelopen jaar een
eigenschap bewezen waar de
ontwerpers nadrukkelijk op
hadden gemikt: het proces
draait op elk soort steenkool.
Aangezien er zeer verschillende
kwaliteiten her en der uit de
bodem worden gehaald, is dat
een belangrijke factor. Verschil
lende vergassingsprocessen zijn
al op moeilijkheden gestuit
wanneer de grondstof een mijn
verder werd gehaald dan het-
materiaal waarmee de ontwer
pers begonnen waren.
Een opmerkelijk vertrouwen
spreekt ook uit de grote stappen
waarmee het proces wordt ont
wikkeld. De Amsterdamse in
stallatie, voor zes ton kolen per
dag. was de eerste die werd ge
bouwd. Een tweede in Hamburg
(150 ton per dag), werd eind vo
rig jaar tn gebruik gesteld. En
men verwacht op basis van de
Duitse ervaringen ln een Jaar of
twee een commerciële installa
tie te kunnen ontwerpen, waarin
het om duizenden tonnen per
dag gaat.