erk van Jan Toorop in Kröller-Müller Vestdijk als dichter: gevoelig technicus )verzicht omvat de jaren 1885-1910 ü§s|! JE Het Sonnet DE OUDSTE VRIENDEN -Saterdag 6 januari 1979 TROUW/KWARTET 13 Hoor Jac. Lelsz PTTERLOO Zo'n drie- vart eeuw voordat Neder- ad voor het eerst vernam Jan de drie bruiden van An on Heyboer was er al sprake jan „De drie bruiden" van |an Toorop. Hij maakte de ekening in 1893 en zij zou een lan de belangrijkste werken pit zijn symbolistische perio- |e worden. pe tekening is op het ogenblik te zien een aan Toorop gewijde tentoon- elling in het rijksmuseum Kröller- küller op de Hoge Veluwe, een van de litgebreidste exposities die sinds Jele jaren uit zijn oeuvre werden sa mengesteld. Zij omvat 118 werken, Iraarvan 90 schilderijen en voor de |est tekeningen, grafiek en door hem intworpen boekbanden, o.m. voor ro- kians van Louis Couperus. (an Toorop leefde van 1858 tot 1928. pet is dus 50 jaar geleden dat hij tierf. De tentoonstelling omspant 25 iren, de periode 1885-1910. Een tijd- (ak, dat zeer centraal staat in zijn leven en in zijn kunst. Toorop werd in Jndlë geboren. Zijn vader was een Nederlandse regeringsfunctionaris, fijn moeder een half-Chinese. Door nstandigheden hebben Jan en zijn uders elkaar vanaf zijn 9de jaar niet heer gezien. Toen hij nog slechts 9 kras, onderkende een Arabische kapi- jein, die hem van Banka naar Java Batavia) bracht, zijn talent. Jan Jan Toorop: „Trio Fleuri", 1885/1886, olieverf. De Engel se zusters Hall met links An nie, waarmee Toorop trouwde. bracht de tijd aan boord crotendeels tekenend door. Zijn biografie is te uitgebreid om in dit bestek enigszins uitputtend te kunnen weergeven. Hij krijgt een de gelijke vorming, is lid van bekende kunstenaarsverenigingen, verhuist bij herhaling en bereist heel Europa. Tijdens die reizen ontmoet hij kun stenaars, waarvan de namen in geen encyclopedie ontbreken. Vooral een reis naar Parijs is belangrijk voor hem. Hij houdt van schilders als Ma- net, Delacroix, Courbet, Corot, Millet. In een brief geeft hij de indruk niet zozeer weg te lopen met de uitgespro ken Impressionisten (Pissaro, Degas, Monet enz.) die hij „te luid" vindt. Hij heeft het gevoel dat ze te oppervlak kig zijn in hun waarneming, is er niet van overtuigd dat ze met enkele stre ken een beweging, een type, een per soonlijkheid wel zo kernachtig kun nen karakterisseren als bij een wat aandachtiger beschouwing. Stiller Zo komt Toorop tot een andere for mule voor het impressionisme. Een vorm van impressionisme, die stiller is, bezonkener, ingekeerder. Een im pressionisme ook, waarbij evenals dat met Whistler het geval was, het wit de waarde van een eigen kleur krijgt. Heel goed zien we dat in het schilderij „Trio Fleuri", een van de prachtigste doeken op deze tentoon stelling. Drie vrouwen in een tuin, geschilderd zonder het uitbundige en het stralende van de Fransen, maar verdroomder en als in gepeinzen. Het zijn de zusters Hall, leden van een rijke, Engelse familie; één van hen Annie is Toorops vrouw geworden. Toorop heeft veel in maatschappelijk hogere krijgen verkeerd. Maar ook bij de eenvoudigen voelde hij zich thuis. Hij kon met iedereen goed opschie ten. Was vriendelijk in de omgang. Bij hem vinden we dan ook, naast die schilderijen, die de betere stand als onderwerp hebben, doeken uit het klimaat van de gewone man. Sociale schilderkunst zogezegd. Schelpenvis sers, vagebonden, een tafereel dat betrekking heeft op een werkstaking, een pastel die de titel „Werken en zorgen" draagt. Verder straatgebeur tenissen: een arrestatie, een kermis. Prachtig wat betreft kleurgebruik, in dringend qua sfeertekening. Lichtvoetig tan Toorop: „De prentenliefhebber", 1900, olieverf. De tentoonstelling toont Toorop als impressionist, pointillist en symbo list. Hij had een grote bewondering voor met name de Franse pointillist Seurat. Diens pointillistische werk wijze bestond uit het ongemengd naast elkaar plaatsen van kleurstip pen. Van de werken, die Toorop in deze categorie schilderde, is een vrij groot aantal doeken aanwezig. Dik wijls heel lichtvoetig, zoals „Bloem- bollenvelden bij Oegstgeest", „Land schap met Vaart", „De prentenlief hebber" en „Portret Mevrouw M. J. de Lange", waarbij we in het laatste geval de kleur net iets te zoetelijk vinden. Vanuit sommige schilderijen ziet men zich al lijnen ontwikkelen in de richting van het symbolisme. En ook naar een manier van werken, die wordt aangeduid met Art Nouveau (Jugendstil of Modern Style). Natuur lijk is op de tentoonstelling de affiche een litho, te zien, die Toorop in 1894 maakte voor Delftsche Slaolie. Op de affiche verdwijnt het doel van de aan kondiging bijkans achter de weelderi ge, golvende haar-decoratie. Naar aanleiding van deze affiche werd de hele Art Nouveau-stijl in Nederland wel de „slaoliestijl" genoemd. Jan Toorop: „De drie bruiden", 1893, tekening. Toorop is destijds rond 1885, lid ge weest van de Brusselse groep Les Vingt. Een club van kunstenaars, die, zoals het woord kan doen vermoeden, uit twintig leden bestond. Het was een belangrijk centrum van artiesten, en er werd nogal aangeschopt tegen het Franse impressionisme. Wat men wilde, was vereenvoudiging van kleur, lijn en vorm. De voorbeelden lagen met name in de oude Japanse houtsneden. In de Japanse kunst mist men het ons vertrouwde per spectief. Op de wereldtentoonstelling in Parijs, gehouden in 1867, was voor de Japanse wijze van uitdrukking nogal belangstelling gewekt. Alles is vlak, de kleur incluis. Toorop's affi che voor de Delftse slaolie is er ook door beïnvloed. Een flink stuk van de beschikbare tentoonstellingsruimte wordt door het symbolisme in beslag genomen. We noemden al „De drie bruiden". Een tekening die als een hoogtepunt in het symbolistische werk van Toor op wordt beschouwd. Zij is gebaseerd op een thema dat hem zeer intrigeer de: dat van het dualisme, de mens tussen Goed en Kwaad. In genoemde symbolistische prent begrippen, die in de gedaante van vrouwen zijn omgevormd tot Ascese en Wellust. Er zijn omtrent de betekenis wat aan knopingspunten. Heeft de ontwikkelingsgang van de jonge vrouw, onbewust van de krach ten der erotiek, in de richting van de non, gericht op het „hoogste-puur- ste", de eisen van het lichaam tot zwijgen gebracht? Het is in elk geval, zo is opgemerkt, een onderwerp dat Toorop na aan het hart heeft gelegen. Hij heeft er in 1893 een ingewikkelde brief over geschreven. In 1902 maakte hij er nog eens notities over in een aantekeningenboekje. De uitleg blijkt dan veel eenvoudiger, direct aan de rooms-katholieke godsdienst verbonden. Een jaar of drie later treedt hij tot de rooms-katholieke kerk toe, het geloof van zijn vrouw. Daaraan is een ernstige crisis in hun huwelijksleven voorafgegaan. Een scheiding dreigde, maar zij blijven bij elkaar. Jan Toorop, de hartstochtelij ke de zwerver, „een arme bliksem", zoals hij een van zijn werken eens heeft genoemd, en Annie Hall, die hij eens portretteerde als „De dame in het wit", de fragiele, kuise vrouw, dje zijn verlangen niet heeft kunnen be grijpen. In de fraaie catalogus, die de tentoon stelling begeleidt, wordt opgemerkt dat men van het symbolistisch werk uit de Toorop-literatuur een vertroe beld beeld heeft gekregen, omdat het uitsluitend binnen het kader van een breed cultureel kader werd geïnter preteerd. Het beeld zou evenwel hel der kunnen worden wanneer uitge gaan werd van de stelling dat zijn eigen emotionele problemen er de ei genlijke inhoud van vormen. De Toorop-tentoonstelling in Kröller- Müller duurt tot 10 februari. door T. van Deel Vestdijk is niet alleen maar romancier, maar ook als dichter ongelooflijk produk- tief geweest. Dat feit is, ge loof ik, nog te weinig be kend, al verscheen een paar jaar geleden zijn Verzamelde Gedichten in drie dikke delen. De oplage was maar berekend op een kleine lezerskring en daarom kan het vooroordeel over deze poë zie blijven bestaan dat zij te koel, te bedacht, te moeilijk is. Het zijn kwalificaties die Vestdijk zijn hele schrijversloopbaan door heeft moe ten verduren, maar die meer zeggen over de verwachtingen van lezers dan over de eigenschappen van zijn werk. Wie vindt dat poëzie min of meer directe gevoelsuitstorting moet zijn en als zodanig ogenblik kelijk verstaanbaar door het hart, komt inderdaad bij Vestdijk bedro gen uit. Hij is een virtuoos techni cus. een pikant filosoof, een soms vermoeiend, maar lonend vragen steller en als poëzie om interpreta-, tie vraagt dan is het die van hem wel. Wie zich daartoe zet, zal echter spoedig merken dat achter een vor melijk meesterschap en door een gigantisch brein de meest wezenlij ke gevoelens vrijkomen. Zo schreef Vestdijk in de oorlogsja ren. toen hij gegijzeld werd in Sint- Michielsgestel en het papier voor romans niet lag opgeschept, een enorme hoeveelheid gedichten. Na de oorlog werden die gepubliceerd in wat wellicht zijn mooiste en in elk geval zijn omvangrijkste bundel is: Gestelsche Liederen. Daarin staat ondermeer een reeks Griek- sche Sonnetten, waarin via een ei gen interpretatie van Griekse my then het christendom gekritiseerd wordt. Wat in zijn studie De Toe komst der Religie in beschouwend proza staat geformuleerd, dichtte hij in deze reeks. Eveneens in ver band hiermee schreef hij een cyclus van 150 sonnetten. Madonna met de Valken, die als een (middeleeuws) verhaal in allerlei stadia een ver beelding zijn van een geestelijke, innerlijke tocht. Tegen het eind van de oorlog reflecteerde Vestdijk in poëzie op het verschijnsel dood: hij gaf in een reeks van dertig sonnet ten aan hoe de dood volgens hem geïntegreerd kan worden in het le- De woorden worden in een nieuw verband Als in een zind'lijk weeshuis opgenomen: Vier slaapzalen begrenzen wand aan wand Afwisselend jongens- en meisjesdroomen. Boven de bedden, naar den and'ren kant, Wordt onderling een lokroep wel vernomen: Wat ze verloren met den ouderband Moet toch als kinderliefde bovenkomen. Onder de zalen huizen de regenten, Achter drie tafels, achter *t groene kleed, En ingespannen pluizend om den wreed Onterfden kleinen deugden in te prenten, Om hen, ook zonder hun zielseigen moeder, Nog tot een draag'lijk einde op te voeden. „Verzen" bevat, men ziet het, prach tig werk. In „De Judaskus" bij voor beeld, naar een fresco van Giotto, klinkt al vroeg Vestdijks Judas-op- vatting, zoals hij die verwoordde in „Essays in duodecimo". Een aan grijpende verbeelding van de dood vindt men in „De witte uil". Verder is er een rijkdom aan versvormen en onderwerpen: mooie schilderij-ge dichten, plastische diergedichten, jeugdherinneringen, balladeachtige teksten, surreële verbeeldingen. Het wordt tijd voor de dichter Vest dijk. S. Vestdijk. Verzen. Amsterdam. Querido, 1978. 48 blz. (De Boek vink) 9,90. Simon Vestdijk ven: Thanatos aan banden uit de gelijknamige bundel. Het zijn niet alleen de oorlogsjaren geweest waarin Vestdijk poëtisch actief was. Ook voordat hij begon met prozaschrijven, maakte hij honderden verzen, naar verluid aan ziekbedden, waar hij als arts ver scheen. Die eerste vloedgolf leverde een flink aantal grote bundels op: Berijmd Palet, Vrouwendienst, en Kind van Stad en Land. geheel Klimmende Legenden en Simplicia, ten dele. Zijn debuut, Verzen, in 1932 als aflevering van De Vrije Bladen verschenen, is te beschou wen als een bloemlezing uit wat hij toen had liggen en werd daarna verspreid heropgenomen in de vol gende bundels Als afzonderlijke bundel komt Verzen dan ook niet voor in de Verzamelde Gedichten. Daarom is het een goed idee om dit poëtisch debuut van Vestdijk in de Boekvink-reeks te herdrukken Het kan voor deze of gene aanleiding zijn Vestdijk voortaan als dichter niet minder hoog te schatten (of zelfs hoger) dan als romancier. De kracht van Vestdijk als dichter ligt in wat hij plastiek noemde. Daaronder verstond hij veel meer dan alleen beeldende kracht (in De Glanzende Kiemcel, zijn poëtica). Hij was er zich van bewust dat in poëzie abstracte en filosofische kwesties aan bod komen, maar wil de die nooit wezenloos en ongrijp baar behandelen. „Concrete plas tiek geeft niet alleen gehalte, rugge- graat. houding aan het vers, waar borgt niet alleen een inhoud, die veelbeteekenend kan zijn zonder in abstracte beteekenissen te verstar ren of in welluidende gevoelsexcla- maties te vervluchtigen, zij levert ook den besten waarborg tegen ver warring en twijfel bij den dichter zelf." Vestdijk trok met reden het keurslijf aan: zo groef hij dieper, kon hij grondiger voelen. Aardig ironisch wordt dat geformu leerd in Het Sonnet uit Verzen. Dit gedicht gaat over zichzelf. De woorden worden vergeleken met weeskinderen, het sonnet wordt vergeleken met een weeshuis. Een versregel heeft zoveel bedden als er woorden zijn, en elke versregel is een slaapzaal. Er zijn jongensslaap zalen (de versregels met mannelijk rijm) en meisjesslaapzalen (die met vrouwelijk rijm). De „lokroep" kan op verschillende poëtische ver schijnselen slaan die samenhang tussen de onderscheiden onderde len bewerkstelligen: De organisatie van een sonnet schept verband. Binnen de beeldspraak van het weeshuis gaat het gedicht in de laatste twee strofen door ónder de slaapzalen: daar bevinden zich zes regententafels. Volgens de traditio nele sonnetconstructie regeert het sextet over het octaaf (de eerste acht regels), in het sextet krijgt het octaaf zijn toepassing, wordt in elk geval een wending of duiding gege ven aan het octaaf. Dat doen de regenten. Wie de woorden baart is de dichter. De „zielseigen moeder" is als de dichter te beschouwen, en de woor den, eenmaal los van hun maker, zijn gelijk weeskinderen. Ze moeten nu op zichzelf staan. Dit vernuftige en mogelijk niet eens geheel kloppende sonnet zou, dat besef ik nu, alweer de in druk kunnen wekken dat Vestdijk gevoelloos, cerebraal e.d. is. Daar om haast ik mij het prachtige, erop volgende sonnet te citeren: Als Jaren komen, kan het uur bedanken. Op school gelden slechts uren. vriendschap, twist En de verveling die ons vergewist Dat wij saamhoorig zijn als de schoolbanken. Dan komen jaren, ook al vielen Franken En Slag bij Nieuwpoort in de boekenkist, Maar als men eens in 't jaar de brieven mist, Die niet meer komen, dan gaat 't jaór bedanken. En dan geldt weer de oudste muntstandaard: Minuten, zoet herleefd, nooit opgespaard, Of die verstrooid tusschen de scherven liggen. Een pot lijmt men wel sa&m, geld is te sparen, Maar uit minüten kunnen steenen biggen Geen uren zaam'len of uit uren jaren. kj<j ik urm/iu m m ttiutw wlams !/ua -f-bsylmtkut v-u wu* m&upuw ik /ckjinrtm.1t 1/t/tix^ ptidti (u> frxif^c u-d «w rn* 'ut kcltw'üi 'Het Sonnet' zoals Vestdijk het noteerde.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 13