G pe boze inlijf lust van buurman Belg KIT 'et levenswerk van minister Van Karnebeek stortte in Belgische eisen economisch en militair •Trouwt SDAG 20 DECEMBER 1978 21 It J. G. A. Thijs is weinig minder dan een a, dat zich op de 24ste 1927 afspeelt. Als de 53- ;e jonkheer dr. H. A. van ebeek, die sinds 1918 in vier iteries het departement f/ buitenlandse zaken beheerd 1/ ft en algemeen als een be- U lam en behendig diplomaat oemd wordt, het gebouw van Eerste Kamer verlaat, staat WBk besluit vast. Na de verwer- g van het verdrag met België, i de totstandkoming waarvan een belangrijk deel van een ia negenjarig ministerschap rerkt heeft, rest hem niets ontslag te nemen. ware volksbeweging was in Neder- ontstaan, vooral nadat de Tweede ier met een krappe meerderheid (50- 47) het omstreden verdrag aanvaard had. De scheidslijnen liepen in de Twee de Kamer dwars door de fracties. Hoe wel de A.R. woordvoerder Th. Heems kerk het zware woord „naastenliefde" had laten vallen („eigenlijk een rechts beginsel dat de uitoefening van de soe vereiniteit in het internationale leven moet beheersen") lieten twee fractiele den, Jan Schouten en prof. dr. Hugo Visscher, een „tegen" horen. Een regen van adressen was daarna op het hoofd van de senatoren neergedaald. Een was er zelfs bij dat wegens de ontoe laatbaar geachte toon („wij eischen ver werping niet in behandeling mocht komen. Vele krantenpagina's waren vol geschreven met klemmende vertogen te gen en, maar veel minder, voor het ver drag. Zo vroeg het Handelsblad zich op 1 mei 1926 al af of het verdrag „niet meer van het Nederlandse volk vraagt dan daarvan in redelijkheid kan worden ge vorderd". De rubriekschrijver in het christelijk weekblad Het Schouwvenster van 13 maart 1927 noemt Van Karne beek „een verstandig man, die heel goed besefte dat als de kleine jongen (België Th) niet een beetje z'n zin kreeg de grote vrienden wel eens konden gaan helpen. „Onzen Minister niet aan z'n lot overlaten", „het tractaat maar aanne men", beveelt de schrijver aan, want „men kan niet altijd voordeelige zaakjes maken". Het A.R.-dagblad De Stan daard schrijft in dezelfde geest, maar honderd vooraanstaande ARP'ers den ken er anders over. Het „Adres der Hon derd", dat zij opstellen, vat H. Diemer in het christelijk dagblad De Rotterdam mer samen met de woorden dat het tractaat „als een zwarte schaduw boven ons volk en onze natie" hangt. Schaap en wolf Dergelijke in redelijke toon gestelde ver halen hebben in de explosie van publici teit echter niet de overhand. In de Eerste Kamer geeft de SDAP'er L. M. Hermans (een van de 27 sprekers in de vijftig leden tellende senaat, een ongekend aantal, „van het goede teveel", vereucht parle mentair geschiedschrijver mr. P. J. Oud) een kleine bloemlezing uit wat er zoal gezegd is. Volgens de Amsterdamse hoogleraar H. Burger wordt „het Neder- landsche schaap eertijds een lam door zijn eigen herder aan den wolf over geleverd". Een arts: „Er zijn er vroeger het schavot opgegaan die voorzeker heel wat minder op hun kerfstok hebben dan de voorstanders van dit tractaat Een Rotterdams predikant: „Mogen wij ervoor bewaard blijven dat wij ons zou den verlagen tot slaven en slavinnen van een volk dat ons haat met een dodelij- ken haat". Zelfs zijn er die de diplomaat Van Karnebeek voor Belgisch agent aanzien, de minister memoreert het zelf bedroefd in zijn laatste, bewogen en per soonlijk getinte, parlementaire redevoe ring. Het lijkt nauwelijks overdreven om wat Van Karnebeek op 24 maart meemaakt te typeren als het „instorten van een levenswerk", woorden die Oud gebruikt. De huidige minister dr. C. A. van der Klaauw, die in 1952 op de Nederlands- Belgische betrekkingen tussen 1919 en 1939 promoveerde, schetst zijn voorgan ger van goed vijftig jaar geleden als iemand die minder op de economische voor- en nadelen lette dan op de grote politieke aspecten. Als zoveel staatslie den deden in de tijd na de vrede van Versailles, en nog meer na het Pact van Locarno (1925), streefde Van Karnebeek naar vrede, stabiliteit en toenadering, naar begrip en verzoening. Zijn verzoe ningspogingen leden, als zoveel andere, schipbreuk. Comité De campagne zonder weerga tegen het verdrag werd volgens de historicus prof. dr. E. H. Kosmann gefinancierd door grote bedrijven, die de Rotterdamse dus de Nederlandse) belangen bedreigd zagen door wat ten gunste van Antwer pen overeengekomen was. De campagne werd voornamelijk georganiseerd door een „Nationaal comité van actie", waar in de waterstaatsingenieur A. A. Mussert een grote rol speelde. Mussert had in kranten al tegen het tractaat geoppo neerd en bovendien had hij de smaak van de politieke actie kennelijk te pak ken gekregen. Nog in 1930 heeft de toe komstige NSB-leider het in een stuk dat hij rondstuurt over „een zich aan onze zuidelijke grens sterk bewapende na buur." In dergelijke, met de werkelijkheid bot sende, woorden klinkt iets door van de opwinding die de verhouding tussen de beide Nederlanden vooral direct na de wapenstilstand in '18 verziekte. België richtte de begerige blik op grondgebied van Nederland, het land waar duizenden van zijn onderdanen in de oorlog gast vrij ontvangen waren („De dank der Bel gen kent geen grenzen", spotte een Ne derlandse kolomschrijver). Het waren ja ren waarin, zoals Van der Klaauw op merkt, België de „goodwill uitspeelde die het door zijn dapper verzet in de oorlog had verworven". De historicus H. Algra zegt het wat anders: „België was op verkeerde weg en nam tegen Nederland een hautain-vijandige hou ding aan". Mr. J. A. de Wilde en C. Smeenk: „Geen wonder dat daartegen in ons land een storm van verontwaardi ging opstak". Stemmen die begrip trach ten te wekken voor de houding van de Belgen, zoals die van de socialist Vliegen in 1924 in de Tweede Kamer („niet enkel kwaadaardige buitlust", de eisen van de Belgen hebben een reële ondergrond") vallen als uitzonderlijk op. Vooral over wat er omstreeks 1918/1919 gebeurde gaat het verhaal hieronder. zijn verontrustende berich- die de Nederlandse regering 1918, als de Troelstra-crisis vers in het geheugen ligt, uit isel ontvangt. De stroming r de Belgen die zich sterk :t voor annexatie van Neder- s Zeeuws-Vlaanderen en -Limburg, wordt krachtiger le Belgische regering zou er .1 afwijzend tegenover staan. $er in de kring van de Geallieerden al 'aan overdracht van Zeeuws-Vlaande- [an België gedacht wordt (waarvoor •land een stukje Duitsland, bij voor in het Dollard-gebied, zou terugkrij- j is eind 1918 al bekend. De situatie fin de Belgische eisen versterkt op- ken is voor ons land echter zeer on- Itig: de Geallieerden nemen het ons kwalijk dat wij tienduizenden Duit- zij het na ontwapening, door Lim- 2 naar hun land hebben laten terugke- i ook dat wij de Duitse keizer onder- verleenden (het heeft er veel van weg pen Haag niet zó onvoorbereid was op jelm's komst). Karnebeek neemt direct actie: hij twee speciale afgezanten naar Pa- 'aar België met de grote mogendhe- n vredesconferentie voorbereidt. De •landers (een van hen is KNSM-di- iur Heldring) doen wat ze kunnen. In kroot aantal gesprekken wijzen zij er r meer op dat Zuid-Limburg Neder- enige kolendistrict is en idat het >gelijk een Frans belang kan zijn zich r achter de Belgische eisen te stellen als risico dat Nederland ooit in de n van de Duitsers gedreven zal wor- Bij de afgevaardigden van Amerika ngeland vinden de Nederlanders ge beide landen zijn van het begin van .'sprekingen af tégen overdracht van rlands gebied. 1918, begin 1919, wordt bekend dat elgische minister Hymans (een pro nt met een sterk romantische en nos- sche instelling, wiens woorden vaak (neren aan de sfeer van 1830, (het jaar in de Belgische opstand begon) de ndheden inderdaad voorgesteld Zeeuws-Vlaanderen en Zuid-Lim- aan België toe te voegen, beide om tair-defensieve" redenen. Zowel het omisch belang van Antwerpen als aire overwegingen maken het vol- Hymans nodig dat zijn land in oor- en vredestijd vrij over de Schelde beschikken zonder dat Nederland de kan afsluiten. Ook voor Zuid-Lim- gelden belangrijke militaire overwe- ;n: wijzend op de Hollandse waterli- (etoogt de Belg dat Nederland Zuid- >urg niet kan en ook niet wil verde- (testen de eerste berichten over de Belgische onder ons volk bekend worden, ct er een storm van verontwaardiging evolgd door een golf van protesten. In weede Kamer zegt in december 1918 k. leider dr. W, H. Nolens „als Lim- er" te hopen dat door het ganse land reet „Raak niet aan het grondgebied den Staat" zal gaan. Een in Zeeuws- nderen geboren r.-k. Kamerlid, Ch. L. de Bilt, uit zich in dezelfde geest, de innig-democratische afgevaardigde H. P. Marchant gebruikt krijgshaftige als men gebied van ons wil, zal dat imer kunnen geschieden dan door een wen oorlog". Namens de regering zegt mr. Ch. J. M- Ruijs de Beerenbrouck in alle delen des lands de wil bestaat itegriteit van den vaderlandschen bo te handhaven" en minister jhr. G. A. Iting von Geusau voegt eraan toe „dat >ns niet van Zeeuws-Vlaanderen en -Limburg zullen laten ontdoen als schaap van zijn vacht". Een week zegt Van Karnebeek dat hij het „on- >ord" zou vinden als ons land slachtof- van -annexionistische verlangens zou len. Later heeft hij het, in antwoord ragen over berichten dat België geëist hebben dat de Nederlandse „bezet- van de linker Schelde-oever opgehe- wordt, over „ernstige omstandighe- waarin de regering zich haar hou- tegenover de Belgische „voorbe lt". Ook de reacties in de pers liegen et om. In het christelijke weekblad De van 3 januari 1919 merkt kroniek- Ijver P. Brouwer sarcastisch op dat ië op dank zint voor de goede ont- fst van de vluchtelingen hier. Op 21 Jari verzucht Brouwer dat w° er met e onbeschaamde buurman" nog niet er is sprake van „landhonger die its ten koste van den Nederlandschen fman kan worden gestild". letzelfde nummer waarin wordt ge- I dat koningin Wilhelmina „zeer sym- liek en schitterend" in Limburg werd angen, valt Brouwer scherp uit tegen een Belgische journalist, die de warme ontvangst van de Belgische vluchtelingen in Zeeuws-Vlaanderen gedurende de oor log verklaart uit het „rasgevoel", het „broederhart, dat sprak voor den Belg en koud bleef voor den Hollander". Brouwer bekent dat hij, toen hij dit las, even de lust voelde opkomen „zo'n onbeschaamden vlerk op een oud-Hollandsch pak slaag te trakteeren". In de loop van dat jaar krijgt Brouwer nog gelegenheid te over zich te ergeren aan „buurman schrokkius" en aan buurman „die zeurt en dwingt als 'n kind dat z'n zin doorzetten wil". In mei klaagt hij zelfs over tendentieuze berichten van persbu reaus over raadsverkiezingen in Maas tricht, waar de „annexionistische" groepe ringen gewonnen zouden hebben, terwijl er geen enkele annexionist meedeed. Brouwer: „Het liegt soms dat het kraakt in het internationale dradennet". Mooi stukje land In augustus schrijft J. H. Kuyper in het zelfde blad onder de titel „Wij willen Lim burg houen" over „den boozen inlijflust der Belgen": „Voor niets ter wereld zou den wij zuid-Limburg willen missen, dat mooie stukje land, met zijn blauwe heu vels en vruchtbare akkers, met zijn vrien delijke gastvrije bevolking". Kuyper meldt dat er in Zuid-Limburg enthousias me voor Nederland is, maar helaas zijn er ook die zich door de Belgen laten gebrui ken om propaganda voor annexatie te bedrijven. Zo verschijnt er een blaadje, „De Kroniek", waarin annexatie bepleit wordt. Het gevaar is volgens Kuyper nog geenszins geweken, het „leven van een der elf Nederlandsche kinderen" wordt be dreigd door „menschen, voor wie dit kind goedhartig, gul en gastvrij is geweest toen1 zij in lijden en moeite waren". Het even eens christelijke weekblad Timotheus constateert op 18 januari 1919 dat het „nu wel duidelijk uitgesproken is dat Zeeuws- Vlaanderen en Zuid-Limburg bij Neder land willen blijven" en dat is „in het belang van een duurzame vrede". De week daarop publiceert het blad een „brief uit Zeeland", waarin annexatie van Zeeuws- Vlaanderen „rechtsschennis" genoemd wordt. „Verweezing onzer goede Zeeuws- Vlamingen" zou er volgens de brief het gevolg van zijn. Ach, waren we maar! In de dagbladpers krioelt het in deze maanden van vaak verwarde en elkaar* tegensprekende berichten; kennelijk met graagte worden stemmen uit België geci teerd die zich tégen annexatie uitspreken. In de Nieuwe Rotterdamsche Courant ver telt een Belgische schippersknecht die in de oorlog in Rotterdam werkte maar daar na naar zijn land terugging, dat hij vaak van gewezen vluchtelingen te horen krijgt: Ach, waren we maar in Holland gebleven! De schipper zet zich af tegen „de drijverij van sommige menschen over Holland". Op 6 februari wordt gemeld dat niet alleen de Koningin vele blijken van aanhankelijkheid uit Zeeuws-Vlaanden en Zuid-Limburg ontving; minister Ruijs de Beerenbrouck kreeg van meer dan hon derd gemeenteraden en andere organisa ties en lichamen „betuigingen van trouw en protest tegen elk annexionistisch stre-1 ven". Deze „vaderlandslievende" houding zal volgens de minister voor de regering „een spoorslag" zijn zich „ten krachtig ste" te verzetten tegen elke afstand van grondgebied. Als minister Van Karnebeek op 15 februari in de Kamer gezegd heeft dat de eisen „met den meesten nadruk en de grootste beslistheid" zullen worden af gewezen, verzucht de Nieuwe Haagsche Courant verheugd: „Men moge in België heel vriendelijke woorden aan ons adres richten, wij zullen ons niet in slaap laten sussen". De NRC: „Indien de territoriale aanspraken van België doorgezet worden, zou Nederland gedwongen moeten worden". Bezoek Begin maart ddnkt de Koningin telegra fisch voor de „schitterende bewijzen var vaderlandsliefde" die zij uit Limburg ont ving. „Door duizenden stemmen is thans opnieuw vertolkt dat dit schoone gewest een onverbrekelijk geheel met Nederland vormtvoegt de Nieuwe Haagsche Courant aan het bericht toe. Op 12 maart brengt de landingsdivisie van het oorlogs schip „Heemskerk" een bezoek aan Ter- neuzen, De officieren worden, na een mu zikale ommegang door „alle straten der stad" op het stadhuis door de burgemees ter toegesproken; de manschappen wor den ondertussen in een bovenzaal „van wege het anti-annexatie-comité gul ont haald". Het bezoek wordt gebracht „als blijk van sympathie met het streven der Zeeuws-Vlamingen" en gemeld wordt dat een week later eenzelfde bezoek aan Bres- kens gebracht wordt. Op 14 maart belegt HET WERK VAN MINISTER VAN KARNEBEEK. Mlnlstor Vwi Karnebeek „Zoo kindoren, nu niet meer gekibbeld» en nu weer goede vriendjes als voorbeeo. (Uit het christelijk weekblad „De Ster" van 30 Juni 1930) het Algemeen Nederlandsch Verbond een grootse betoging in het Utrechtse Tivoli, waar tot in het Fries toe uitgeroepen wordt dat ons grondgebied één en ondeel baar is. Er weerklinken vaderlandse liede ren, er wordt natuurlijk ook een telegram van trouw en aanhankelijkheid aan de Koningin verzonden. Terwijl de boosheid en de opwinding der Nederlanders geen grenzen kennen, gaat het diplomatieke overleg in Parijs verder. Omdat het een vredesoverleg is tussen voormalige oorlogvoerende landen wil het 'VptnrppVif' neutrale Nederland er eigenlijk niet bij »ciui cua betrokken zijn. Maar is het toch geen Nederlands belang om mee te praten, op dat niet zonder ons over ons beslist wor de? Professor dr. H. T. Colenbrander, die in 1920 in het gedenkboek „Nederland in oorlogstijd" zal betogen dat België de „wijdheid van blik ontbeert" die nodig is om de betrekkingen met Nederland te regelen, zegt nu in „De Gids" dat Neder land mee moet praten. Staatsraad dr. A. A. H. Struijcken komt tot eenzelfde con clusie. mits vaststaat dat „Nederland geen enkele verandering behoeft te aan vaarden waarin het niet toestemt" en dat ons land deelneemt „als gelijkgerechtigde partij". Ook mag Nederland, vindt Struijcken, geen enkele procedure aan vaarden waarin de beslissing aan de grote mogendheden overgelaten wordt. Dat laatste tracht België tijdens de hele kritieke fase van het Parijse overleg te bereiken, maar tevergeefs. Nederland krijgt lang niet op elk punt zijn zin. Hoe wel het hardnekkig vasthoudt aan de fic tie dat het niet meedoet aan het vredeso verleg, wijken de vergaderingen waarin de De belangrijkste Belgische eisen, in en na 1918 gesteld, zijn als volgt samen te vat ten: Opheffing van de bij de afschei ding in 1839 opgelegde neutraliteit, die als beperking van de souvereiniteit ge zien wordt en in 1914 geen bescherming geboden heeft; De benedenloop van De Schelde moet niet langer uitsluitend Ne derlands zijn. Het beheer moet gezamen lijk geregeld worden en wel zo dat Neder land de rivier niet meer kan afsluiten, ook niet in oorlogstijd voor oorlogssche pen. De bepaling dat Antwerpen geen oorlogshaven mag zijn moet vervallen, De scheepvaart op de Maas moet gere geld worden en er moeten twee kanalen komen; één van Antwerpen naar de Moerdijk en één van Antwerpen naar Ruhrort, door Nederlands Limburg lo pend maar onder Belgische souvereini teit staande. De eisen waren nauw verbonden met militaire verlangens naar een stuitender verdedigingsstelsel. De meest extreme Belgische opvatting was dat een regeling voor de Schelde alleen mogelijk was als geheel Zeeuws-Vlaanderen Belgisch zou worden. Minder ver ging het standpunt dat België bepaalde rechten zou moeten krijgen (zoals Belgische souvereiniteit over het kanaal Gent-Temeuzen) in een overigens Nederlands blijvend Zeeuws- Vlaanderen. De meest extreme standpun ten leidden, vooral op instigatie van het te Brussel gevestigde „Comité de Politi que Nationale" (destijds CPN genoemd) tot eisen van annexatie. Deze eisen leef den vooral sterk in katholieke kringen. Het heeft tot juni 1919 geduurd dat de Belgische regering duidelijk afstand van het comité nam omdat zij tot het inzicht gekomen was dat gebiedsuitbreiding ten koste van Nederland niet te verwezenlij ken was. Kamer ervan op de hoogte gesteld heeft, gaat een zucht van verlichting door ons land: het Belgische annexionisme heeft, dat staat nu wel vast, verloren. „Daardoor besteeedde men misschien wel te weinig aandacht aan de voor Nederland minder gunstige kanten van het besluit", aldus dr. Van der Klaauw. Die minder gunstige kanten zullen in de maanden en Jaren daarna volop aan het licht komen. Dat de situatie voor ons land bijzonder kritiek geweest is staat wel vast. Van der Klaauw meldt bij voorbeeld dat op 15 februari in Parijs serieus de mogelijkheid besproken is Nederland te dwingen gealli eerde troepen over zijn grondgebied naar het Rijnland te laten trekken. De histori cus mr. dr. C. Smit wijst er niet alleen op dat de overdracht van Zeeuws-Vlaande ren voor de geallieerden lang vastgestaan heeft, ook die van Zuid-Limburg gold „als een uitgemaakte zaak". Het blijkt onder meer uit de formulering van artikel 361. van het vredesverdrag. Door de haast waarmee het opgesteld werd is daarin blijven staan dat, indien België binnen 25 Jaar een kanaal naar Ruhrort zou graven, Duitsland het op zijn gebied liggende deel daarvan zou moeten aanleggen. Van Ne derlands Limburg was in die opzet kenne lijk geen sprake meer. „Nederland was, dank zij het beleid van Van Karnebeek aan een groot gevaar ontsnapt", aldus dr. Smit. Bij dat beleid is niet nagelaten alle mogelijke kanalen te gebruiken. Zo heeft men via de vertegenwoordiger bij de Heili ge Stoel in Rome weten te bereiken dat de Belgische kardinaal Mercier de ons land niet bijster goed gezinde Belgische koning Albert voor het annexionisme waar schuwde. Agenten De annexionisten nemen hun nederlaag allerminst. Zij gooien het over een andere boeg: de Limburgers ertoe overhalen zich uit te spreken voor het houden van een volksstemming, waarbij zij dan natuurlijk voor aansluiting bij „la mére patrie", Bel gië dus, zouden kiezen. Als uitlekt dat Belgische agenten in opdracht van het militaire hoofdkwartier en de regering in Brussel in Nederlands Limburg actief zijn, steekt er in Nederland een nieuw stormpje van verontwaardiging op. Van Karnebeek zegt in de Kamer dat de regering er hoogst onaangenaam door getroffen is. dat zij dit „niet voor mogelijk" had gehouden. In de r.-k. Kamerfractie barst een bom, als fractielid mr. H.A.G. van Groenendael er van beschuldigd wordt relaties te onder houden met annexionisten; zelfs zou hij zich in Brussel voor het houden van een volksstemming uitgesproken hebben. De beschuldigde zegt dat hij er alleen over „geschertst" heeft, maar in antwoord op vragen van de a.r. dr. J.G. Scheurer zegt Van Karnebeek dat hij niet kan bevesti gen dat de zaak „helemaal uit de lucht gegrepen is". De r.-k. fractie stoot het van „onvaderlandse" houding betichte lid uit. Van Groenendael blijft tot 1922 als een ling in de Kamer; de eerder geciteerde P. Brouwer spot dat hij „kleeft aan zijn stoel" De Wielingen Nederlands-Belgische kwestie aan de orde komen in niets af van de overige conferen tie-besprekingen. En hoewel Nederland steeds onderhandelingen uitsluitend tus sen België en Nederland bepleit heeft, wordt de regeling van deze kwesties opge dragen aan een commissie waarin ook een aantal grote mogendheden zitting heeft. Belangrijk is echter dat Nederland in feite een vetorecht bezit (eenstemmigheid is voorgeschreven) en nóg belangrijker is dat als een van de uitgangspunten voor de besprekingen aanvaard is de Nederlandse stelling dat er geen sprake kan zijn van overdracht van grondgebied of aantasting van souvereiniteit. Gevaar afgewend Eerst als dit laatste vaststaat het is dan juni 1919 lijkt het directe gevaar afge wend. Als minister Van Karnebeek de Het overleg in Parijs sleept zich intussen voort. Dank zij het feit dat Van Karne beek zich bereid verklaart over alle econo mische (vooral scheepvaart-) kwesties te praten, komen de beide landen tot een akkoord op bijna alle punten, maar als het in de loop van 1920 zo ver is brengen de Belgen plotseling oud zeer ter tafel: de nimmer geregelde kwestie van de Wielin gen. Zij willen niet verder praten als Ne derland vasthoudt aan zijn rechten op deze zeegeul voor de Scheldemond. De geul loopt vlak langs de Belgische kust en zou daarom tot de Belgische territoriale wateren moeten behoren, maar Nederland wijst erop dat het vanouds de souvereini teit over de Wielingen gehad heeft. Zelfs de graaf van Vlaanderen zou slechts Iets te vertellen hebben gehad zover hij vanaf de kust met zijn zwaard in zee kon reiken. Jarenlang stokt het overleg; pas in 1924 en 1925 komt het weer wat op gang De Wielingen blijven een bron van onenig heid, maar tenslotte wordt vastgelegd dat (beide landen zich hun rechten voorbehou den en worden er afspraken gemaakt voor de loodsdienst in dit gebied. Er blijven meer punten van meningsverschil. Zo wei gert Nederland in een militair akkoord te verklaren dat het Zuid-Limburg en de Maaslinie zal verdedigen. Dat het verdrag toch getekend kan worden is een gevolg van de ruime concessies die Nederland op economische punten wil doen. Zie verder pagina 27

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1978 | | pagina 21