G
pe boze inlijf lust van buurman Belg
KIT
'et levenswerk van minister Van Karnebeek stortte in
Belgische eisen economisch en militair
•Trouwt
SDAG 20 DECEMBER 1978
21
It J. G. A. Thijs
is weinig minder dan een
a, dat zich op de 24ste
1927 afspeelt. Als de 53-
;e jonkheer dr. H. A. van
ebeek, die sinds 1918 in vier
iteries het departement
f/ buitenlandse zaken beheerd
1/ ft en algemeen als een be-
U lam en behendig diplomaat
oemd wordt, het gebouw van
Eerste Kamer verlaat, staat
WBk besluit vast. Na de verwer-
g van het verdrag met België,
i de totstandkoming waarvan
een belangrijk deel van een
ia negenjarig ministerschap
rerkt heeft, rest hem niets
ontslag te nemen.
ware volksbeweging was in Neder-
ontstaan, vooral nadat de Tweede
ier met een krappe meerderheid (50-
47) het omstreden verdrag aanvaard
had. De scheidslijnen liepen in de Twee
de Kamer dwars door de fracties. Hoe
wel de A.R. woordvoerder Th. Heems
kerk het zware woord „naastenliefde"
had laten vallen („eigenlijk een rechts
beginsel dat de uitoefening van de soe
vereiniteit in het internationale leven
moet beheersen") lieten twee fractiele
den, Jan Schouten en prof. dr. Hugo
Visscher, een „tegen" horen.
Een regen van adressen was daarna op
het hoofd van de senatoren neergedaald.
Een was er zelfs bij dat wegens de ontoe
laatbaar geachte toon („wij eischen ver
werping niet in behandeling mocht
komen. Vele krantenpagina's waren vol
geschreven met klemmende vertogen te
gen en, maar veel minder, voor het ver
drag. Zo vroeg het Handelsblad zich op 1
mei 1926 al af of het verdrag „niet meer
van het Nederlandse volk vraagt dan
daarvan in redelijkheid kan worden ge
vorderd". De rubriekschrijver in het
christelijk weekblad Het Schouwvenster
van 13 maart 1927 noemt Van Karne
beek „een verstandig man, die heel goed
besefte dat als de kleine jongen (België
Th) niet een beetje z'n zin kreeg de
grote vrienden wel eens konden gaan
helpen. „Onzen Minister niet aan z'n lot
overlaten", „het tractaat maar aanne
men", beveelt de schrijver aan, want
„men kan niet altijd voordeelige zaakjes
maken". Het A.R.-dagblad De Stan
daard schrijft in dezelfde geest, maar
honderd vooraanstaande ARP'ers den
ken er anders over. Het „Adres der Hon
derd", dat zij opstellen, vat H. Diemer in
het christelijk dagblad De Rotterdam
mer samen met de woorden dat het
tractaat „als een zwarte schaduw boven
ons volk en onze natie" hangt.
Schaap en wolf
Dergelijke in redelijke toon gestelde ver
halen hebben in de explosie van publici
teit echter niet de overhand. In de Eerste
Kamer geeft de SDAP'er L. M. Hermans
(een van de 27 sprekers in de vijftig leden
tellende senaat, een ongekend aantal,
„van het goede teveel", vereucht parle
mentair geschiedschrijver mr. P. J. Oud)
een kleine bloemlezing uit wat er zoal
gezegd is. Volgens de Amsterdamse
hoogleraar H. Burger wordt „het Neder-
landsche schaap eertijds een lam
door zijn eigen herder aan den wolf over
geleverd". Een arts: „Er zijn er vroeger
het schavot opgegaan die voorzeker heel
wat minder op hun kerfstok hebben dan
de voorstanders van dit tractaat
Een Rotterdams predikant: „Mogen wij
ervoor bewaard blijven dat wij ons zou
den verlagen tot slaven en slavinnen van
een volk dat ons haat met een dodelij-
ken haat". Zelfs zijn er die de diplomaat
Van Karnebeek voor Belgisch agent
aanzien, de minister memoreert het zelf
bedroefd in zijn laatste, bewogen en per
soonlijk getinte, parlementaire redevoe
ring.
Het lijkt nauwelijks overdreven om wat
Van Karnebeek op 24 maart meemaakt
te typeren als het „instorten van een
levenswerk", woorden die Oud gebruikt.
De huidige minister dr. C. A. van der
Klaauw, die in 1952 op de Nederlands-
Belgische betrekkingen tussen 1919 en
1939 promoveerde, schetst zijn voorgan
ger van goed vijftig jaar geleden als
iemand die minder op de economische
voor- en nadelen lette dan op de grote
politieke aspecten. Als zoveel staatslie
den deden in de tijd na de vrede van
Versailles, en nog meer na het Pact van
Locarno (1925), streefde Van Karnebeek
naar vrede, stabiliteit en toenadering,
naar begrip en verzoening. Zijn verzoe
ningspogingen leden, als zoveel andere,
schipbreuk.
Comité
De campagne zonder weerga tegen het
verdrag werd volgens de historicus prof.
dr. E. H. Kosmann gefinancierd door
grote bedrijven, die de Rotterdamse
dus de Nederlandse) belangen bedreigd
zagen door wat ten gunste van Antwer
pen overeengekomen was. De campagne
werd voornamelijk georganiseerd door
een „Nationaal comité van actie", waar
in de waterstaatsingenieur A. A. Mussert
een grote rol speelde. Mussert had in
kranten al tegen het tractaat geoppo
neerd en bovendien had hij de smaak
van de politieke actie kennelijk te pak
ken gekregen. Nog in 1930 heeft de toe
komstige NSB-leider het in een stuk dat
hij rondstuurt over „een zich aan onze
zuidelijke grens sterk bewapende na
buur."
In dergelijke, met de werkelijkheid bot
sende, woorden klinkt iets door van de
opwinding die de verhouding tussen de
beide Nederlanden vooral direct na de
wapenstilstand in '18 verziekte. België
richtte de begerige blik op grondgebied
van Nederland, het land waar duizenden
van zijn onderdanen in de oorlog gast
vrij ontvangen waren („De dank der Bel
gen kent geen grenzen", spotte een Ne
derlandse kolomschrijver). Het waren ja
ren waarin, zoals Van der Klaauw op
merkt, België de „goodwill uitspeelde
die het door zijn dapper verzet in de
oorlog had verworven". De historicus H.
Algra zegt het wat anders: „België was
op verkeerde weg en nam tegen
Nederland een hautain-vijandige hou
ding aan". Mr. J. A. de Wilde en C.
Smeenk: „Geen wonder dat daartegen in
ons land een storm van verontwaardi
ging opstak". Stemmen die begrip trach
ten te wekken voor de houding van de
Belgen, zoals die van de socialist Vliegen
in 1924 in de Tweede Kamer („niet enkel
kwaadaardige buitlust", de eisen van de
Belgen hebben een reële ondergrond")
vallen als uitzonderlijk op.
Vooral over wat er omstreeks 1918/1919
gebeurde gaat het verhaal hieronder.
zijn verontrustende berich-
die de Nederlandse regering
1918, als de Troelstra-crisis
vers in het geheugen ligt, uit
isel ontvangt. De stroming
r de Belgen die zich sterk
:t voor annexatie van Neder-
s Zeeuws-Vlaanderen en
-Limburg, wordt krachtiger
le Belgische regering zou er
.1 afwijzend tegenover staan.
$er in de kring van de Geallieerden al
'aan overdracht van Zeeuws-Vlaande-
[an België gedacht wordt (waarvoor
•land een stukje Duitsland, bij voor
in het Dollard-gebied, zou terugkrij-
j is eind 1918 al bekend. De situatie
fin de Belgische eisen versterkt op-
ken is voor ons land echter zeer on-
Itig: de Geallieerden nemen het ons
kwalijk dat wij tienduizenden Duit-
zij het na ontwapening, door Lim-
2 naar hun land hebben laten terugke-
i ook dat wij de Duitse keizer onder-
verleenden (het heeft er veel van weg
pen Haag niet zó onvoorbereid was op
jelm's komst).
Karnebeek neemt direct actie: hij
twee speciale afgezanten naar Pa-
'aar België met de grote mogendhe-
n vredesconferentie voorbereidt. De
•landers (een van hen is KNSM-di-
iur Heldring) doen wat ze kunnen. In
kroot aantal gesprekken wijzen zij er
r meer op dat Zuid-Limburg Neder-
enige kolendistrict is en idat het
>gelijk een Frans belang kan zijn zich
r achter de Belgische eisen te stellen
als risico dat Nederland ooit in de
n van de Duitsers gedreven zal wor-
Bij de afgevaardigden van Amerika
ngeland vinden de Nederlanders ge
beide landen zijn van het begin van
.'sprekingen af tégen overdracht van
rlands gebied.
1918, begin 1919, wordt bekend dat
elgische minister Hymans (een pro
nt met een sterk romantische en nos-
sche instelling, wiens woorden vaak
(neren aan de sfeer van 1830, (het jaar
in de Belgische opstand begon) de
ndheden inderdaad voorgesteld
Zeeuws-Vlaanderen en Zuid-Lim-
aan België toe te voegen, beide om
tair-defensieve" redenen. Zowel het
omisch belang van Antwerpen als
aire overwegingen maken het vol-
Hymans nodig dat zijn land in oor-
en vredestijd vrij over de Schelde
beschikken zonder dat Nederland de
kan afsluiten. Ook voor Zuid-Lim-
gelden belangrijke militaire overwe-
;n: wijzend op de Hollandse waterli-
(etoogt de Belg dat Nederland Zuid-
>urg niet kan en ook niet wil verde-
(testen
de eerste berichten over de Belgische
onder ons volk bekend worden,
ct er een storm van verontwaardiging
evolgd door een golf van protesten. In
weede Kamer zegt in december 1918
k. leider dr. W, H. Nolens „als Lim-
er" te hopen dat door het ganse land
reet „Raak niet aan het grondgebied
den Staat" zal gaan. Een in Zeeuws-
nderen geboren r.-k. Kamerlid, Ch. L.
de Bilt, uit zich in dezelfde geest, de
innig-democratische afgevaardigde
H. P. Marchant gebruikt krijgshaftige
als men gebied van ons wil, zal dat
imer kunnen geschieden dan door een
wen oorlog". Namens de regering zegt
mr. Ch. J. M- Ruijs de Beerenbrouck
in alle delen des lands de wil bestaat
itegriteit van den vaderlandschen bo
te handhaven" en minister jhr. G. A.
Iting von Geusau voegt eraan toe „dat
>ns niet van Zeeuws-Vlaanderen en
-Limburg zullen laten ontdoen als
schaap van zijn vacht". Een week
zegt Van Karnebeek dat hij het „on-
>ord" zou vinden als ons land slachtof-
van -annexionistische verlangens zou
len. Later heeft hij het, in antwoord
ragen over berichten dat België geëist
hebben dat de Nederlandse „bezet-
van de linker Schelde-oever opgehe-
wordt, over „ernstige omstandighe-
waarin de regering zich haar hou-
tegenover de Belgische „voorbe
lt". Ook de reacties in de pers liegen
et om. In het christelijke weekblad De
van 3 januari 1919 merkt kroniek-
Ijver P. Brouwer sarcastisch op dat
ië op dank zint voor de goede ont-
fst van de vluchtelingen hier. Op 21
Jari verzucht Brouwer dat w° er met
e onbeschaamde buurman" nog niet
er is sprake van „landhonger die
its ten koste van den Nederlandschen
fman kan worden gestild".
letzelfde nummer waarin wordt ge-
I dat koningin Wilhelmina „zeer sym-
liek en schitterend" in Limburg werd
angen, valt Brouwer scherp uit tegen
een Belgische journalist, die de warme
ontvangst van de Belgische vluchtelingen
in Zeeuws-Vlaanderen gedurende de oor
log verklaart uit het „rasgevoel", het
„broederhart, dat sprak voor den Belg en
koud bleef voor den Hollander". Brouwer
bekent dat hij, toen hij dit las, even de lust
voelde opkomen „zo'n onbeschaamden
vlerk op een oud-Hollandsch pak slaag te
trakteeren".
In de loop van dat jaar krijgt Brouwer nog
gelegenheid te over zich te ergeren aan
„buurman schrokkius" en aan buurman
„die zeurt en dwingt als 'n kind dat z'n zin
doorzetten wil". In mei klaagt hij zelfs
over tendentieuze berichten van persbu
reaus over raadsverkiezingen in Maas
tricht, waar de „annexionistische" groepe
ringen gewonnen zouden hebben, terwijl
er geen enkele annexionist meedeed.
Brouwer: „Het liegt soms dat het kraakt
in het internationale dradennet".
Mooi stukje land
In augustus schrijft J. H. Kuyper in het
zelfde blad onder de titel „Wij willen Lim
burg houen" over „den boozen inlijflust
der Belgen": „Voor niets ter wereld zou
den wij zuid-Limburg willen missen, dat
mooie stukje land, met zijn blauwe heu
vels en vruchtbare akkers, met zijn vrien
delijke gastvrije bevolking". Kuyper
meldt dat er in Zuid-Limburg enthousias
me voor Nederland is, maar helaas zijn er
ook die zich door de Belgen laten gebrui
ken om propaganda voor annexatie te
bedrijven. Zo verschijnt er een blaadje,
„De Kroniek", waarin annexatie bepleit
wordt. Het gevaar is volgens Kuyper nog
geenszins geweken, het „leven van een der
elf Nederlandsche kinderen" wordt be
dreigd door „menschen, voor wie dit kind
goedhartig, gul en gastvrij is geweest toen1
zij in lijden en moeite waren". Het even
eens christelijke weekblad Timotheus
constateert op 18 januari 1919 dat het „nu
wel duidelijk uitgesproken is dat Zeeuws-
Vlaanderen en Zuid-Limburg bij Neder
land willen blijven" en dat is „in het
belang van een duurzame vrede". De week
daarop publiceert het blad een „brief uit
Zeeland", waarin annexatie van Zeeuws-
Vlaanderen „rechtsschennis" genoemd
wordt. „Verweezing onzer goede Zeeuws-
Vlamingen" zou er volgens de brief het
gevolg van zijn.
Ach, waren we maar!
In de dagbladpers krioelt het in deze
maanden van vaak verwarde en elkaar*
tegensprekende berichten; kennelijk met
graagte worden stemmen uit België geci
teerd die zich tégen annexatie uitspreken.
In de Nieuwe Rotterdamsche Courant ver
telt een Belgische schippersknecht die in
de oorlog in Rotterdam werkte maar daar
na naar zijn land terugging, dat hij vaak
van gewezen vluchtelingen te horen
krijgt: Ach, waren we maar in Holland
gebleven! De schipper zet zich af tegen
„de drijverij van sommige menschen over
Holland". Op 6 februari wordt gemeld dat
niet alleen de Koningin vele blijken van
aanhankelijkheid uit Zeeuws-Vlaanden
en Zuid-Limburg ontving; minister Ruijs
de Beerenbrouck kreeg van meer dan hon
derd gemeenteraden en andere organisa
ties en lichamen „betuigingen van trouw
en protest tegen elk annexionistisch stre-1
ven". Deze „vaderlandslievende" houding
zal volgens de minister voor de regering
„een spoorslag" zijn zich „ten krachtig
ste" te verzetten tegen elke afstand van
grondgebied. Als minister Van Karnebeek
op 15 februari in de Kamer gezegd heeft
dat de eisen „met den meesten nadruk en
de grootste beslistheid" zullen worden af
gewezen, verzucht de Nieuwe Haagsche
Courant verheugd: „Men moge in België
heel vriendelijke woorden aan ons adres
richten, wij zullen ons niet in slaap laten
sussen". De NRC: „Indien de territoriale
aanspraken van België doorgezet worden,
zou Nederland gedwongen moeten
worden".
Bezoek
Begin maart ddnkt de Koningin telegra
fisch voor de „schitterende bewijzen var
vaderlandsliefde" die zij uit Limburg ont
ving. „Door duizenden stemmen is thans
opnieuw vertolkt dat dit schoone gewest
een onverbrekelijk geheel met Nederland
vormtvoegt de Nieuwe Haagsche
Courant aan het bericht toe. Op 12 maart
brengt de landingsdivisie van het oorlogs
schip „Heemskerk" een bezoek aan Ter-
neuzen, De officieren worden, na een mu
zikale ommegang door „alle straten der
stad" op het stadhuis door de burgemees
ter toegesproken; de manschappen wor
den ondertussen in een bovenzaal „van
wege het anti-annexatie-comité gul ont
haald". Het bezoek wordt gebracht „als
blijk van sympathie met het streven der
Zeeuws-Vlamingen" en gemeld wordt dat
een week later eenzelfde bezoek aan Bres-
kens gebracht wordt. Op 14 maart belegt
HET WERK VAN MINISTER VAN KARNEBEEK.
Mlnlstor Vwi Karnebeek „Zoo kindoren, nu niet meer gekibbeld» en nu weer goede vriendjes
als voorbeeo. (Uit het christelijk weekblad „De Ster" van 30 Juni 1930)
het Algemeen Nederlandsch Verbond een
grootse betoging in het Utrechtse Tivoli,
waar tot in het Fries toe uitgeroepen
wordt dat ons grondgebied één en ondeel
baar is. Er weerklinken vaderlandse liede
ren, er wordt natuurlijk ook een telegram
van trouw en aanhankelijkheid aan de
Koningin verzonden.
Terwijl de boosheid en de opwinding der
Nederlanders geen grenzen kennen, gaat
het diplomatieke overleg in Parijs verder.
Omdat het een vredesoverleg is tussen
voormalige oorlogvoerende landen wil het 'VptnrppVif'
neutrale Nederland er eigenlijk niet bij »ciui cua
betrokken zijn. Maar is het toch geen
Nederlands belang om mee te praten, op
dat niet zonder ons over ons beslist wor
de? Professor dr. H. T. Colenbrander, die
in 1920 in het gedenkboek „Nederland in
oorlogstijd" zal betogen dat België de
„wijdheid van blik ontbeert" die nodig is
om de betrekkingen met Nederland te
regelen, zegt nu in „De Gids" dat Neder
land mee moet praten. Staatsraad dr. A.
A. H. Struijcken komt tot eenzelfde con
clusie. mits vaststaat dat „Nederland
geen enkele verandering behoeft te aan
vaarden waarin het niet toestemt" en dat
ons land deelneemt „als gelijkgerechtigde
partij". Ook mag Nederland, vindt
Struijcken, geen enkele procedure aan
vaarden waarin de beslissing aan de grote
mogendheden overgelaten wordt.
Dat laatste tracht België tijdens de hele
kritieke fase van het Parijse overleg te
bereiken, maar tevergeefs. Nederland
krijgt lang niet op elk punt zijn zin. Hoe
wel het hardnekkig vasthoudt aan de fic
tie dat het niet meedoet aan het vredeso
verleg, wijken de vergaderingen waarin de
De belangrijkste Belgische eisen, in en na
1918 gesteld, zijn als volgt samen te vat
ten: Opheffing van de bij de afschei
ding in 1839 opgelegde neutraliteit, die
als beperking van de souvereiniteit ge
zien wordt en in 1914 geen bescherming
geboden heeft; De benedenloop van De
Schelde moet niet langer uitsluitend Ne
derlands zijn. Het beheer moet gezamen
lijk geregeld worden en wel zo dat Neder
land de rivier niet meer kan afsluiten,
ook niet in oorlogstijd voor oorlogssche
pen. De bepaling dat Antwerpen geen
oorlogshaven mag zijn moet vervallen,
De scheepvaart op de Maas moet gere
geld worden en er moeten twee kanalen
komen; één van Antwerpen naar de
Moerdijk en één van Antwerpen naar
Ruhrort, door Nederlands Limburg lo
pend maar onder Belgische souvereini
teit staande.
De eisen waren nauw verbonden met
militaire verlangens naar een stuitender
verdedigingsstelsel. De meest extreme
Belgische opvatting was dat een regeling
voor de Schelde alleen mogelijk was als
geheel Zeeuws-Vlaanderen Belgisch zou
worden. Minder ver ging het standpunt
dat België bepaalde rechten zou moeten
krijgen (zoals Belgische souvereiniteit
over het kanaal Gent-Temeuzen) in een
overigens Nederlands blijvend Zeeuws-
Vlaanderen. De meest extreme standpun
ten leidden, vooral op instigatie van het
te Brussel gevestigde „Comité de Politi
que Nationale" (destijds CPN genoemd)
tot eisen van annexatie. Deze eisen leef
den vooral sterk in katholieke kringen.
Het heeft tot juni 1919 geduurd dat de
Belgische regering duidelijk afstand van
het comité nam omdat zij tot het inzicht
gekomen was dat gebiedsuitbreiding ten
koste van Nederland niet te verwezenlij
ken was.
Kamer ervan op de hoogte gesteld heeft,
gaat een zucht van verlichting door ons
land: het Belgische annexionisme heeft,
dat staat nu wel vast, verloren. „Daardoor
besteeedde men misschien wel te weinig
aandacht aan de voor Nederland minder
gunstige kanten van het besluit", aldus
dr. Van der Klaauw. Die minder gunstige
kanten zullen in de maanden en Jaren
daarna volop aan het licht komen.
Dat de situatie voor ons land bijzonder
kritiek geweest is staat wel vast. Van der
Klaauw meldt bij voorbeeld dat op 15
februari in Parijs serieus de mogelijkheid
besproken is Nederland te dwingen gealli
eerde troepen over zijn grondgebied naar
het Rijnland te laten trekken. De histori
cus mr. dr. C. Smit wijst er niet alleen op
dat de overdracht van Zeeuws-Vlaande
ren voor de geallieerden lang vastgestaan
heeft, ook die van Zuid-Limburg gold „als
een uitgemaakte zaak". Het blijkt onder
meer uit de formulering van artikel 361.
van het vredesverdrag. Door de haast
waarmee het opgesteld werd is daarin
blijven staan dat, indien België binnen 25
Jaar een kanaal naar Ruhrort zou graven,
Duitsland het op zijn gebied liggende deel
daarvan zou moeten aanleggen. Van Ne
derlands Limburg was in die opzet kenne
lijk geen sprake meer. „Nederland was,
dank zij het beleid van Van Karnebeek
aan een groot gevaar ontsnapt", aldus dr.
Smit. Bij dat beleid is niet nagelaten alle
mogelijke kanalen te gebruiken. Zo heeft
men via de vertegenwoordiger bij de Heili
ge Stoel in Rome weten te bereiken dat de
Belgische kardinaal Mercier de ons land
niet bijster goed gezinde Belgische koning
Albert voor het annexionisme waar
schuwde.
Agenten
De annexionisten nemen hun nederlaag
allerminst. Zij gooien het over een andere
boeg: de Limburgers ertoe overhalen zich
uit te spreken voor het houden van een
volksstemming, waarbij zij dan natuurlijk
voor aansluiting bij „la mére patrie", Bel
gië dus, zouden kiezen. Als uitlekt dat
Belgische agenten in opdracht van het
militaire hoofdkwartier en de regering in
Brussel in Nederlands Limburg actief zijn,
steekt er in Nederland een nieuw stormpje
van verontwaardiging op. Van Karnebeek
zegt in de Kamer dat de regering er hoogst
onaangenaam door getroffen is. dat zij dit
„niet voor mogelijk" had gehouden.
In de r.-k. Kamerfractie barst een bom, als
fractielid mr. H.A.G. van Groenendael er
van beschuldigd wordt relaties te onder
houden met annexionisten; zelfs zou hij
zich in Brussel voor het houden van een
volksstemming uitgesproken hebben. De
beschuldigde zegt dat hij er alleen over
„geschertst" heeft, maar in antwoord op
vragen van de a.r. dr. J.G. Scheurer zegt
Van Karnebeek dat hij niet kan bevesti
gen dat de zaak „helemaal uit de lucht
gegrepen is". De r.-k. fractie stoot het van
„onvaderlandse" houding betichte lid uit.
Van Groenendael blijft tot 1922 als een
ling in de Kamer; de eerder geciteerde P.
Brouwer spot dat hij „kleeft aan zijn
stoel"
De Wielingen
Nederlands-Belgische kwestie aan de orde
komen in niets af van de overige conferen
tie-besprekingen. En hoewel Nederland
steeds onderhandelingen uitsluitend tus
sen België en Nederland bepleit heeft,
wordt de regeling van deze kwesties opge
dragen aan een commissie waarin ook een
aantal grote mogendheden zitting heeft.
Belangrijk is echter dat Nederland in feite
een vetorecht bezit (eenstemmigheid is
voorgeschreven) en nóg belangrijker is
dat als een van de uitgangspunten voor de
besprekingen aanvaard is de Nederlandse
stelling dat er geen sprake kan zijn van
overdracht van grondgebied of aantasting
van souvereiniteit.
Gevaar afgewend
Eerst als dit laatste vaststaat het is dan
juni 1919 lijkt het directe gevaar afge
wend. Als minister Van Karnebeek de
Het overleg in Parijs sleept zich intussen
voort. Dank zij het feit dat Van Karne
beek zich bereid verklaart over alle econo
mische (vooral scheepvaart-) kwesties te
praten, komen de beide landen tot een
akkoord op bijna alle punten, maar als het
in de loop van 1920 zo ver is brengen de
Belgen plotseling oud zeer ter tafel: de
nimmer geregelde kwestie van de Wielin
gen. Zij willen niet verder praten als Ne
derland vasthoudt aan zijn rechten op
deze zeegeul voor de Scheldemond. De
geul loopt vlak langs de Belgische kust en
zou daarom tot de Belgische territoriale
wateren moeten behoren, maar Nederland
wijst erop dat het vanouds de souvereini
teit over de Wielingen gehad heeft. Zelfs
de graaf van Vlaanderen zou slechts Iets
te vertellen hebben gehad zover hij vanaf
de kust met zijn zwaard in zee kon reiken.
Jarenlang stokt het overleg; pas in 1924 en
1925 komt het weer wat op gang De
Wielingen blijven een bron van onenig
heid, maar tenslotte wordt vastgelegd dat
(beide landen zich hun rechten voorbehou
den en worden er afspraken gemaakt voor
de loodsdienst in dit gebied. Er blijven
meer punten van meningsverschil. Zo wei
gert Nederland in een militair akkoord te
verklaren dat het Zuid-Limburg en de
Maaslinie zal verdedigen. Dat het verdrag
toch getekend kan worden is een gevolg
van de ruime concessies die Nederland op
economische punten wil doen.
Zie verder
pagina 27