„(incferen niet nodeloos lang in tehuis
Als gezinsouders moet je
niet te veel verwachten'
flS
■S'*
Oe macht van een vriendenwoord is groot
i
H
li
i
Graanschuren zo
lek als een mand
f\
lM
Mi k 1
v4
A
Wetenschap en techniek
Kunstmaan
Komkommer
ITERDAG 16 DECEMBER 1978
BINNENLAND
TROUW/KWARTET
15
men de hulpverlening aan kinderen met opvoedingsmoeilijkhe-
n neemt het gezinshuis een bijzondere plaats in. Zo'n gezinshuis
bedoeld voor die kinderen (in de leeftijd van tien tot zestien jaar),
na een behandelingsperiode van ongeveer twee jaar niet meer
ug kunnen naar het gezin waar ze oorspronkelijk vandaan
men. terwijl een pieggezin ook geen oplossing is.
I zeven jaar geleden zat er voor deze kinderen dikwijls niets
Jders op dan in het tehuis te blijven, hoewel ze er helemaal niet bij
uw baat waren daar nog lange tijd in een groep te wonen. Vandaar
er gezocht is naar een goed alternatief voor deze jongeren, die
elal toch al tussen wal en schip terecht waren gekomen.
nuit het kinderhuis Over-Schinckel van het Sociaal-agogisch
ntrum (SAC) in Amsterdam is toen het idee ontwikkeld een
n.i.vFnshuis te stichten, waar deze kinderen nog een aantal jaren in
zinsverband zouden kunnen wonen om zo de stap naar volwas-
nheid en zelfstandigheid te kunnen doen.
zijn in Nederland nu ongeveer vijftig gezinshuizen, waaronder
rspreid in Noord-Holland twaalf van het SAC. De gang van
tón is als volgt: het Centrum koopt in een gewone straat in
terdam of omgeving een huis, dat groot genoeg is om elk kind
eigen kamer te kunnen geven. In dag- en weekbladen wordt
n een advertentie voor gezinsouders gezet en na uitgebreide
;tie wordt er een echtpaar gevonden, dat dit gezinshuis wil
'giniginnen.
I
tor Kees de Leeuw
>o
10
Deze ouders 't liefst met eigen kinderen verbinden zich zo
mogelijk voor een periode van minstens vijf jaar, zodat de kinderen
drie of vier uit Over-Schinckel erop kunnen rekenen tot hun
zelfstandigheid in dit gezin te kunnen blijven. Het gezinshuis wordt
intensief begeleid door een maatschappelijk werker, die op zijn
beurt ondersteuning krijgt van een orthopedagoog en de coördina
tor van de afdeling gezinshuizen van het SAC. De gezinshuisou-
ders zorgen voor hun eigen inkomen en degene die thuis is van de
twee krijgt een maandelijkse vergoeding, naast de vergoeding voor
de verzorging van de kinderen.
Het zijn jongeren tussen de dertien en zeventien jaar, die hun
behandelingsperiode in Over-Schinckel achter de rug hebben en
die zo verder op weg worden geholpen naar eigen zelfstandigheid.
Ze kunnen niet terug naar hun eigen ouders, omdat beide partijen
dit niet meer aandurven, maar de onderlinge band met de ouders is
vaak nog wel sterk. Dat is ook de reden, dat voor hen een
pleeggezin geen oplossing is. Niet alleen is het voor deze leeftijds
groep heel moeilijk een dergelijk gezin te vinden, maar het valt ook
niet mee je op die leeftijd nog aan pleegouders te hechten.
In die situatie kan het gezinshuis een goed alternatief zijn en
bijdragen aan een betere integratie in de „gewone" manier van
leven. Voor de eigen ouders betekent het, dat weliswaar de
opvoeding en verzorging van hun kinderen wordt overgenomen,
maar dat het toch hun kinderen zijn en blijven. En de kinderen zelf
zijn in staat te ervaren wat het is om in een klein, hecht leefverband
te zijn, waarin zorg en hulp wordt geboden, maar waarin geen
sprake is van echt beslag leggen op de ander.
Het gaat hier om kinderen die emotioneel in de knoop zijn geraakt
en die in hun jonge leven veel tekort zijn gekomen. Ze zijn vaak al
meer dan eens vastgelopen in het eigen gezin, een pleeggezin of in
een tehuis. Dan is er moed voor nodig opnieuw te beginnen in een
gezinshuis, maar in zo'n situatie kan er geprobeerd worden het
vertrouwen te herstellen, zodat een kind kan geloven in een eigen
toekomst, die de moeite waard is om ervoor te knokken. Er wordt
het kind een perspectief geboden.
Voor de kinderen zelf ontstaat er zo meer duidelijkheid over hun
plaats in de samenleving. Ze hoevén niet te kiezen tussen enerzijds
de gezinsouders en anderzijds hun eigen ouders, maar er is ruimte
voor beiden en met elkaar wordt geprobeerd iets constructiefs op te
bouwen. De eigen ouders moeten er ook mee instemmen, dat hun
kind in een gezinshuis gaat wonen.
Op deze manier probeert het SAC de laatste jaren veel kinderen
in Over-Schinckel gaat het om ongeveer tien per jaar ervoor te
behoeden, dat ze nodeloos lang in een tehuis moeten blijven. Met
de ouders van een gezinshuis in Haarlem spraken we over hun
ervaringen hiermee.
HARLEM „Het klinkt mis-
liien gek, maar je moet er als
iders niet al te veel van ver-
ichten. Wat eruit komt is
segenomen en ik kan nu zeg-
dat ik me in deze situatie
st gelukkig voel. Je bouwt
eens naar toe en kunt voor
aderen iets betekenen".
zegt Wil van der Meer (40), van
oep gezinsverzorgster, aan het eind
ons gesprek over hoe het nu is om
nsouder te" zijn. Haar man Harm
I, werkzaam op een public relations-
reau, voegt eraan toe: „Hoewel ik
communicatie m'n beroep heb ge-
v6 akt, moet ik zeggen dat er een we-
J I vo
fS
voor mij openging, maar ik ervaar
als zeer bevredigend en ben blij dat
het hebben gedaan",
en Harm van der Meer zijn behalve
Iers van hun drie dochters Rietje
I, Annemieke (11) en Fransien (9).
nog (tijdelijk) ouders van de vier
ins Roy (19), Albert (18), Jack (17)
Marcel (16). De laatste vier zijn
omstig uit het kinderhuis Over-
ïinckel van het Sociaal-agogisch
itrum in Amsterdam en met z'n ne
llen wonen ze nu in een gezinshuis
de rand van de oude binnenstad
Haarlem.
e komt een echtpaar, dat zelf al drie
5S8 ideren heeft en waarvan de vrouw
rttime gezinsverzorgster is en de
in een volledige dagtaak heeft, ertoe
h aan te melden als ouders van een
Einshuis en zo nog eens de zorg op
8 te nemen van vier oudere
ideren uit een tehuis?
„De liep al langer rond met het
t, dat ik meer kon dan werken in de
Einsverzorging. Ik heb daarin men-
ikennis en ervaring opgedaan en wil-
die op een andere manier gebruiken
baan zonder eerst weer een jaren-
ge andere opleiding te volgen. We
bben daarover gepraat en toen zag
In de krant een advertentie, waarin
iouders werden gevraagd voor
huis in Haarlem".
aMfrrm: „We waren er dus wel over bezig
die advertentie werkte inspirerend,
lewel we niets wisten van gezinshui-
kregen we toch het gevoel, dat dit
tzou zijn. Het aardige hiervan was,
t Wil op deze manier kans zag om
Vfn beroep te vinden in de sfeer van
zin en opvoeding, waarbij ze niet per
het huis uit moést om zich verder te
Jtploolen. Ik heb me in m'n eigen vak
aardig kunnen ontwikkelen en ik
1, dat zij daar ook recht op had".
vi hnsi
Harm, Wil en de kinderen.
In die advertentie van het SAC vroe
gen ze een jong echtpaar met kleine
kinderen. „Dat mensen kinderen moe
ten hebben, daar ben ik het wel mee
eens, anders stellen ze hun verwachtin
gen veel te hoog, maar achter kleine
kinderen zet ik persoonlijk vraagte
kens, want die vragen veel meer je
aandacht dan wat grotere. Ik zag die
combinatie niet zo", aldus Wil.
Hoewel hun eigen situatie niet hele
maal overeenkwam met wat gevraagd
werd in die advertentie, solliciteerden
Harm en Wil toch en werden na een
strenge selectieperiode aangenomen.
Harm: „We komen allebei uit een groot
gezin al is dat geen voorwaarde en
je kunt dus wel een beetje een voorstel
ling maken van waar je aan begint.
Bovendien krijgen we vanuit het SAC
de beste begeleiding die je je maar
kunt denken". Wil: „Anders had ik het
ook niet aangedurfd. Als het nodig
mocht zijn kunnen we dagelijks con
tact hebben met de maatschappelijk
werkster".
Dat neemt niet weg, dat het eerste
jaar voor Wil en Harm, maar ook voor
alle kinderen toch wel moeilijk is
geweest. De normale gang van zaken
is, dat na een periode van kennisma
ken over en weer de kinderen uit het
tehuis en de gezinsouders met hun
kinderen samen de nieuwe woon
ruimte betrekken. In dit geval echter
woonden Roy, Albert en Jack (Marcel
is later gekomen) al in het huls en
trokken Wil en Harm met de meisjes
erbij in.
Problemen
Gezinshuisouders willen gewoonlijk
voor een periode van meestal vijf jaar
de zorg voor de pupillen op zich ne
men, maar soms moeten ze door om
standigheden hun inspanningen eer
der beëindigen. Als er dan zoals
hier kinderen in het gezinshuis
blijven wonen, moeten ze veelal toch
eerst een teleurstelling verwerken.
Maar na een gezamenlijke vakantie
vorig jaar in Spanje was het ijs gebro
ken en konden de contacten al
zoekend en aftastend verder wor
den uitgebouwd.
Wil: „Ik zal niet ontkennen dat we de
eerste tijd veel problemen hebben
gehad. De jongens zaten in het laat
ste jaar van hun school, hadden veel
vrij en zaten dan thuis te werken. Ik
werd de hele dag met hen geconfron
teerd en daar moest ik echt aan wen
nen. Nu, na anderhalf jaar, kan ik de
situatie beter aan, omdat je er als het
ware ingroeit".
Voor hun eigen kinderen was het ook
een hele overgang, al waren ze door
het jarenlang wonen in de Bijlmer
meer wel het een en ander gewend. Er
kwamen thuis altijd veel andere kin
deren over de vloer en er werd op
gewezen, dat er ook Jongeren zijn die
het minder goed hebben getroffen.
Wil: „Ik heb hun eerlijk verteld, wat
we van plan waren en gezegd: vertel
maar wat je ervan vindt. Alleen de
jongste protesteerde aanvankelijk,
maar nu vindt ze het heel gewoon. Ze
windt de jongens om haar vinger,
maar dat krijg je als je de jongste
bent van de zeven".
In het gezinshuis in Haarlem heeft
ieder kind een eigen kamer, die het
zelf kan inrichten, er is een gemeen
schappelijke huiskamer en ook finan
cieel zijn er regelingen getroffen. Niet
alleen voor de dagelijkse gang van
zaken, maar ook voor de aanschaf
van een (brom-)fiets en het houden
van vakantie.
Wil en Harm hebben zelf met elkaar
afgesproken dit werk in ieder geval
voor vijf jaar te zullen doen. Van de
vier kinderen uit Over-Schinckel zul
len er twee op den duur de deur i
uitgaan. De bedoeling is dan dat er
twee nieuwe kinderen bijkomen, die
ook weer zullen worden begeleid op
hun moeizame weg naar zelfstandig
heid. Wil: „Het is niet zo, dat we hier
een beetje vader en moedertje zitten
te spelen. Integendeel, we proberen
met elkaar een manier van leven te
vinden, waarbij iedereen zich prettig
voelt en toch in zijn of haar waarde
wordt gelaten".
Contact
Harm: „Je bent er voor het menselijk
contact, een stukje opvoeding, de
verzorging en de sociale omgang. Het
is een proces, waarbij je over en weer
van elkaar leert. Langzaam zie Je een
ontwikkeling op gang komen naar
een „normaal" gezinsleven met alle
voor- en nadelen, waarin iedereen om
elkaar geeft. Als Je heel eerlijk bent,
besef je dat de jongens zich nooit
voor honderd procent lekker zullen
voelen hier. Ideaal gesproken zou dat
bij hun ouders, die hier ook af en toe
op bezoek komen, moeten zijn, maar
dat kan om allerlei uiteenlopende re
denen nu eenmaal niet. In die zin kan
je zeggen, dat ze met minder genoe
gen moeten nemen, maar dat neemt
niet weg dat je hun toch iets van
warmte en geborgenheid kan laten
zien. De jongens beschouwen het ge
zinshuis zelf ook als een noodzakelijk
iets en zijn van daaruit best tevreden
met het leven hier".
Wil: „Naast de zorg vooral in het
begin, hebben we nu ook veel plezier.
Je kunt dingen herkennen, signalen
verstaan en dat alles maakt dat zo'n
huls vol beslist niet saai is. Dat neemt
niet weg, dat het toch wel een hele
klus is. Je moet als gezinsouders een
hecht huwelijk hebben en goed weten
wat Je aan elkaar hebt. Je moet Je
eigen problemen onderkend hebben
en in staat zijn dadrmee om te gaan.
Je kunt deze kinderen niet opnieuw
teleurstellen en dat legt echt wel een
verantwoordelijkheid op je, maar
vanuit dat besef kun je veel voor een
ander betekenen en daar kun je al
leen maar dankbaar voor zijn".
oor J. G. A. Thijs
et klonk wat hard wat het
toeede Kamerlid Fred van der
pek van de PSP deze week in
Tweede Kamer zei: Neder-
nd heeft zich in de tweede
tteldoorlog heus niet zo mas-
tegen de Duitsers verzet:
ar#e hebben ten onrechte op dit
unt in het buitenland, en met
ame in Israël, een goede
h1lam.
a alles wat er bekend geworden is in
ruim 33 jaar die na 5 mei ,1945
rstreken zijn was de constatering
tel ft erg onthullend. Van der Speks
lorden werden later op de dag via de
tevisie verspreid, maar de kijkers zijn
orzover mij bekend niet massaal in
«tand gekomen. De mensen zijn aan
wat gewend geraakt; vooral de
Hste maanden volgde de ene schok
ide andere en een schok die zich te
r0 iak herhaalt wordt meestal niet meer
s schokkend ervaren Nederland
eft, lijkt het, leren leven met de
lachte dat het aantal mensen, dat
- uitsluitend als held gedragen
*ft. in de oorlogsjaren veel geringer
'•freest is dan in de eerste verrukking
de bevrijding aangenomen werd
Jk bij belangrijke en ernstige zaken
10 je oog op bijkomende details val-
en zo werd bij de recente onthul
den (of wat daarvoor doorgaat) mijn
indacht getrokken door de belangrij
ke rol die een brief nog kan spelen vele
jaren nadat hij geschreven werd. Een
brief die door de schrijver vrijwel zeker
aan slechts één persoon gericht werd,
maar die door onverwachte ontwikke
lingen zo grote waardtf krijgt dat het
van belang geacht wordt dat alle Ne
derlanders ervan kennis kunnen ne
men. Geheel los van de ernst van de
situatie viel me nog iets anders op: dat
brieven vrijwel altijd interessante,
boeiende en intrigerende lectuur ople
veren en dat ze vaak heel wat meer
over de schrijver onthullen dan wat
voor ander werkstuk of wat voor ander
levensuiting ook. Wat ik bedoel is heel
aardig gezegd door de schilder/schrij
ver Jacobus van Looy, toen hij de
vraag opwierp: „Zouden brieven dik
wijls niet veel beter studies zijn dan
geschilderde of getekende afbeel
dingen?"
Van Looy s vraag (die natuurlijk geen
vraag is) geldt in niet geringe mate
voor de brieven die hijzelf heeft nagela
ten. Hij schreef de geciteerde zin toen
hij, daartoe in staat gesteld doordat hij
als jong schilder de Prix de Rome won,
in 1885 en 1886 reizen door Italië en
Spanje maakte om in die landen de
beeldende kunst te bestuderen. De
brieven die hij in die jaren met grote
regelmaat schreef aan de directeur van
de Rijksacademie te Amsterdam. Au
gust Allebé, vertellen meer over de
persoon van Van Looy dan menig boek
en menig verhaal waarmee hij later
ook als schrijver naam gemaakt heeft.
Hij rapporteert allerlei doodgewone,
alledaagse dingetjes, bekent dat hij
schrijft wat hem ..voor de pen komt"
en dat hij „absoluut" een paar vellen
Jacobus van Looy voor zijn schildersezel
vol wil krijgen, al is het met gepraat
over „koetjes en kalfjes"
'Als'
Zijn Nederlands is in die tijd nog verre
van smetteloos: om de haverklap
schrijft hij na een vergrotende trap
„als" in plaats van „dan" en herhaalde
lijk gebruikt hij als het over mensen
gaat „waaronder" in plaats van „onder
wie". Kennelijk zonder ernstig berouw
geeft hij toe dat hij niet goed weet of
hij het woord „rijtje" met een ij of een
ei moet spellen en heel smakelijk ver
telt hij dat een artikeltje dat hij naar
het tijdschrift De Nieuwe Gids op
stuurde lang op plaatsing moet wach
ten onder meer ten gevolge van het feit
dat er veel taalfouten verbeterd moe
ten worden. Maar tegenover dat alles
staat een heerlijk negentiende-eeuws
woordgebruik, zoals de mededeling dat
iets „de peme (moeite) waarci" is.
Tussen de regels door bijna ontstaat
ook zoiets als een tijdsbeeld; hij vertelt
dat hij in buitenlandse kranten leest
over „sociale opstandjes" in Amster
dam (het palingoproer in de Jordaan
waarschijnlijk) en over „orthodoxe
kerkbelegeringen" (de gebeurtenissen
rondom de Doleantie in de hoofdstad).
En treffend zijn de klachten over het
feit dat brieven die Allebé aan hem
richt zo lang uitblijven, want die brie
ven zijn voor hem goud waard: „De
macht van een vriendenwoord is zo
groot voor iemand die zo'n hele lap ge
dag praat met zichzelf."
Kruisverhoor
Behalve uit dergelijke brieven weten
we over de persoon van Van Looy ook
iets uit andere bronnen In 1953 vertel
de Godfried Bomans in een uitgaafje
van Elseviers Weekblad over het wat
wonderlijke echtpaar dat vroeger (Van
Looy stierf in 1930) aan de Kleine Hout
weg in Haarlem woonde. Het viel niet
mee de nogal afgesloten levende man
te zien te krijgen. „Schaarse bezoe
kers" werden door Van Looy's vrouw
Titia „middels een luikje in de voor
deur. aan een klein kruisverhoor onder
worpen. dat gewoonlijk in een afwij
zing eindigde." Bomans woonde tien
jaar vlak naast Van Looy. maar heeft
hem al dien tijd maar één keer gezien
„wandelend in een groene cape door de
Haarlemmerhout, zijn vrouw, een klap
stoeltje dragend, enige meters achter
hem aan." In een bovenzaaltje van het
Haarlemse Frans Halsmuseum zijn
wat werkstukken van en herinneringen
aan Van Looy bijeengebracht.
door Rob Foppöma
In 1885 moeten de ontwikke
lingslanden rekening houden
met een tekoit aan voedsel-
graan van ongeveer 80 miljoen
ton. Ze zullen dan 930 miljoen
ton nodig hebben en, zoals het
er nu uitziet. 850 miljoen ton
produceren, schat de FAO. de
Voedsel-/en Landbouworganisa
tie van de VN. Die ontbrekende
80 miljoen ton zal, zoals het er
nu uitziet, wél groeien. Maar die
hoeveelheid zal tijdens trans
port of verwerking verloren
gaan, of in opslagplaatsen wor
den opgegeten door insekten,
ratten en muizen, dan wel ver
schimmelen.
„Een onbekend ontwikkelings
probleem", noemt dr. G. G. M.
Schuiten van het Koninklijk In
stituut voor de Tropen deze
massale oogstverliezen. Het is
uiteraard de bedoeling dat de
graanproduktie in 1985 beter zal
verlopen dan het er nu uitziet.
In het oog lopende methoden
daarvoor zijn uitbreiding van
landbouwgronden, bevloeiing,
verbeterde zaden en teeltmetho
den en bestrijding van plagen.
Maar de FAO wil ook het „onbe
kende probleem" van de oogst
verliezen aanpakken en zo mo
gelijk in 1985 tot de helft terug
brengen.
Daarvoor ligt geen plan op tafel
dat langs strakke lijnen ver
loopt. Er is een fonds waaruit
elk land bij de FAO twee- tot
driehonderdduizend dollar kan
loskrijgen voor de aanzet tot
een programma voor verliesbe-
perking. De essentiële voor
waarde is dat het binnen redelij
ke tijd (twee jaar) meetbare re
sultaten oplevert bij de kleine
boeren.
Aan die meetbaarheid heeft het
tot nog toe ontbroken, maakte
Schuiten deze week duidelijk op
een informatiebijeenkomst in
zijn instituut. Het onderwerp
wordt dan ook beheerst door
indianenverhalen en onbruikba
re oplossingen. De tien procent
waarop de FAO de oogstverlie
zen taxeert, is een erg voorzich
tig cijfer. Het kost weinig moei
te om publikaties te vinden die
twintig of dertig procent aange
ven: dat zijn aansprekende cij
fers om geld voor projecten los
te weken.
Maar voordat je zinvolle maat
regelen kimt voorstellen, moet
je in meer detail weten wat er
aan de hand is. En die gegevens
zijn er nauwelijks. Er verschijnt
juist dezer dagen een internatio
nale handleiding voor het verza
melen ervan, want ook dat leidt
licht tot misverstanden. Ter illu
stratie gaf Schuiten de enige
volgens hem betrouwbare
schatting van oogstverliezen in
een ontwikkelingsland, voor
rijst in de Filippijnen:
oogsten 1-3%
transport 2-7%
dorsen 2-6%
drogen 1-5%
opslag 2-6%
verwerking 2-10%
totaal 10-37%
Ook over de aard van zinvolle
maatregelen hebben giganti
sche misverstanden geheerst.
Om de opslag te verbeteren be
gon men in Afrika met het in
voeren van de metalen graansi
lo's die het ook in Europa en
Noord-Amerika zo voortreffelijk
doen. Die voortreffelijkheid
bleek samen te hangen met ons
gematigde klimaat. De grote
verschillen tussen dag- en
nachttemperatuur in Afrika rie
pen een condenswaterprobleem
op dat onoverkomelijk bleek.
Nat graan blijft niet lang goed
en de silo's zijn sindsdien leeg
gebleven.
De benadering zat er trouwens
om nog een nadere reden naast.
Met die massale opslag en het
daarbij behorende distributie
systeem raak je maar de rand
van het probleem. De verliezen
die je wilt bestrijden zitten bij
de kleine boeren: van de totale
produktie komt 85 procent niet
buiten de boerderij.
Het kan geen toeval zijn. aldus
Schuiten, dat in heel Afrika de
traditionele opslagplaatsen in
wezen een zelfde grondpatroon
volgen. Het zijn grote afgedekte
manden, op pootjes, zodat ook
langs de bodem natuurlijke ven
tilatie optreedt. Want ook als
het condenswater niet langs de
wanden druipt, is het vochtge
halte nog van essentieel belang.
Als het hoger dan een procent of
veertien komt, beginnen de
schimmels vrij spel te krijgen.
Scheef
Die traditionele opslag werkt
heel behoorlijk de mensen
hebben daar tenslotte een eeuw
of wat ervaring mee maar het
begint scheef te lopen wanneer
met geïmporteerde methoden
de landbouwproduktie wordt
opgevoerd. Voor maïs, waar
Schuiten zijn betoog op toespit
ste, lopen er zeiis verschillende
dingen tegelijk scheef. Ten eer
ste is er gewoon meer op te
slaan. Fijn natuurlijk, maar het
blijkt geen goede oplossing te
zijn om dan maar grotere man
den te bouwen. Dat is lastig
werk en, erger, de natuurlijke
ventilatie laat het afweten.
Maar bovendien heeft het op te
bergen produkt een paar twijfel
achtige kwaliteiten. De nieuwe
maïs rass en groeien zo enthousi
ast dat de kolf zijn neus bulten
de schutbladeren steekt. Hij is
dus zelfs op de akker al kwets
baar voor vraat en eieren leg
gende insecten, die zich extra
welkom voelen doordat de kor
reis zachter zijn dan die van het
traditionele gewas.
Je zou het volumeprobleem na
tuurlijk radicaal kunnen aan
pakken door de boer ervan te
overtuigen dat hij niet de kol
ven maar alleen de korrels moei
opslaan. Maar dat hij en zijn
grootvader het altijd zo gedaan
hebben, is een krachtig argu
ment onder boeren, en lang niet
altijd uit de lucht gegrepen. Als
hij zijn oogst in één keer zou
dorsen (waarmee, trouwens?)
zou de kleine Afrikaanse boei
merken dat het vochtgehalte
van korre lm als nog nauwer luis
tert. Bij meer dan twaalf pro
cent water slaat de schimmel al
toe. In Zambia, aldus Schuiten,
kwamen de deskundigen na
langdurig onderzoek slechts tot
het advies om dichte maïskol
ven voor de opslag te bestem
men en de open exemplaren
voor snelle consumptie.
Op een enkele uitzondering na.
is geen van de mooi bedachte
opslagmethoden en drooginstal
laties door de Afrikaanse boeren
als praktisch bruikbaar overge
nomen. Die mogelijke uitzonde-
'ring sluit vrij nauw aan bij de
traditionele constructies: een
mand op poten, naar behoefte in
de lengte uitgebouwd. De breed
te wordt aangepast aan de
plaatselijke ventilatiebehoefte
zestig centimer in vochtige
gebieden tot twee meter in dro
gere streken. Als je er eens in de
maand met de flitspuit langs
gaat, is insectenvraat goed te
voorkomen en de rat die in een
poot wil klimmen zal slechts
zeer hard zijn kop stoten. Mis
schien wordt het wat.
Dit lijkt het soort toegepaste
wetenschap waar Afrikaanse
boeren misschien iets aan heb
ben. Niet het fraai bedachte irri
gatieproject dat Schuiten met
huiver in .Tsjaad signaleerde
Dat produceerde rijst, die mid
den in de regentijd oogstrijp
was. En met geen mogelijkheid
droog te krijgen. Dan kom Jc
inderdaad bij opslagverliezen
van méér dan tien procent
terecht.
Dit alles wil natuurlijk niet zeg
gen dat de moderne techniek
geen wonderen vermag. Om
even in de graansector te blij
ven: de Amerikaanse NASA
meldde vorige maand met bijna
voelbare voldoening dat hun fo
tograferende kunstmaan Land-
sat de Russische tarweoogst
van 1977 correct had voorspeld
Zulke voorspellingen zijn altijd
een belangrijke doelstelling van
het Landsat-project geweest.
Het is erg comfortabel om
vroeg in het seizoen al een idee'
te hebben welke kant het op
gaat met de ongewisse interna
tionale graanmarkt.
Met hun eigen grote graanvlak-
ten als belangrijkste vergelij
kingsmateriaal, hadden de
Amerikanen zich als doel ge
steld om buitenlandse oogsten
met eerj nauwkeurigheid van
plus of min tien procent te kun
nen voorspellen. De Russische
oogst werd voor 1977 geschat op
91.4 miljoen ton. En zie. wat
meldden naderhand de Sowjet-
statistieken? Het is haast te
mooi om waar te zijn: 92,0 mil
joen ton. „Het vermogen om een
dergelijke nauwkeurigheid jaar
in jaar uit te bereiken, zal nog
moeten worden aangetoond",
aldus de NASA bescheiden in
zijn persbericht.
Maar in ieder geval hebben de
Amerikanen dus kunnen zien
aankomen, dat de Russische
graanoogst in het afgelopen jaar
een formidabele omvang had. In
hoeverre die voorinformatie he
lemaal kan hebben geleld tol
een scherp inzicht in het markt
gebeuren, is Intussen een beetje
twijfelachtig geworden. Want
berichten uit de SowJetrUnie
maken melding van nogal wat
technisch-organlsatorische
moeilijkheden bij het opslaan
van de oogst. De oogstverliezen
zouden dus wel eens wat groter
kunnen uitvallen dan gebruike- j
lijk. Zulke dingen ziet zelfs een
kunstmaan niet aankomen.
Komkommer smaakt van nature naar niets. De karakteristieke
aromastof (voor de liefhebbers: 2-trans-6-cisnonadienal) ontstaat
alleen als het weefsel, bijvoorbeeld door aansnijden, beschadigd
wordt. Aldus meldt het Vakblad voor Biologen (58, 336; 1978) uit
onbekende bron. Best gek eigenlijk.