„(incferen niet nodeloos lang in tehuis Als gezinsouders moet je niet te veel verwachten' flS ■S'* Oe macht van een vriendenwoord is groot i H li i Graanschuren zo lek als een mand f\ lM Mi k 1 v4 A Wetenschap en techniek Kunstmaan Komkommer ITERDAG 16 DECEMBER 1978 BINNENLAND TROUW/KWARTET 15 men de hulpverlening aan kinderen met opvoedingsmoeilijkhe- n neemt het gezinshuis een bijzondere plaats in. Zo'n gezinshuis bedoeld voor die kinderen (in de leeftijd van tien tot zestien jaar), na een behandelingsperiode van ongeveer twee jaar niet meer ug kunnen naar het gezin waar ze oorspronkelijk vandaan men. terwijl een pieggezin ook geen oplossing is. I zeven jaar geleden zat er voor deze kinderen dikwijls niets Jders op dan in het tehuis te blijven, hoewel ze er helemaal niet bij uw baat waren daar nog lange tijd in een groep te wonen. Vandaar er gezocht is naar een goed alternatief voor deze jongeren, die elal toch al tussen wal en schip terecht waren gekomen. nuit het kinderhuis Over-Schinckel van het Sociaal-agogisch ntrum (SAC) in Amsterdam is toen het idee ontwikkeld een n.i.vFnshuis te stichten, waar deze kinderen nog een aantal jaren in zinsverband zouden kunnen wonen om zo de stap naar volwas- nheid en zelfstandigheid te kunnen doen. zijn in Nederland nu ongeveer vijftig gezinshuizen, waaronder rspreid in Noord-Holland twaalf van het SAC. De gang van tón is als volgt: het Centrum koopt in een gewone straat in terdam of omgeving een huis, dat groot genoeg is om elk kind eigen kamer te kunnen geven. In dag- en weekbladen wordt n een advertentie voor gezinsouders gezet en na uitgebreide ;tie wordt er een echtpaar gevonden, dat dit gezinshuis wil 'giniginnen. I tor Kees de Leeuw >o 10 Deze ouders 't liefst met eigen kinderen verbinden zich zo mogelijk voor een periode van minstens vijf jaar, zodat de kinderen drie of vier uit Over-Schinckel erop kunnen rekenen tot hun zelfstandigheid in dit gezin te kunnen blijven. Het gezinshuis wordt intensief begeleid door een maatschappelijk werker, die op zijn beurt ondersteuning krijgt van een orthopedagoog en de coördina tor van de afdeling gezinshuizen van het SAC. De gezinshuisou- ders zorgen voor hun eigen inkomen en degene die thuis is van de twee krijgt een maandelijkse vergoeding, naast de vergoeding voor de verzorging van de kinderen. Het zijn jongeren tussen de dertien en zeventien jaar, die hun behandelingsperiode in Over-Schinckel achter de rug hebben en die zo verder op weg worden geholpen naar eigen zelfstandigheid. Ze kunnen niet terug naar hun eigen ouders, omdat beide partijen dit niet meer aandurven, maar de onderlinge band met de ouders is vaak nog wel sterk. Dat is ook de reden, dat voor hen een pleeggezin geen oplossing is. Niet alleen is het voor deze leeftijds groep heel moeilijk een dergelijk gezin te vinden, maar het valt ook niet mee je op die leeftijd nog aan pleegouders te hechten. In die situatie kan het gezinshuis een goed alternatief zijn en bijdragen aan een betere integratie in de „gewone" manier van leven. Voor de eigen ouders betekent het, dat weliswaar de opvoeding en verzorging van hun kinderen wordt overgenomen, maar dat het toch hun kinderen zijn en blijven. En de kinderen zelf zijn in staat te ervaren wat het is om in een klein, hecht leefverband te zijn, waarin zorg en hulp wordt geboden, maar waarin geen sprake is van echt beslag leggen op de ander. Het gaat hier om kinderen die emotioneel in de knoop zijn geraakt en die in hun jonge leven veel tekort zijn gekomen. Ze zijn vaak al meer dan eens vastgelopen in het eigen gezin, een pleeggezin of in een tehuis. Dan is er moed voor nodig opnieuw te beginnen in een gezinshuis, maar in zo'n situatie kan er geprobeerd worden het vertrouwen te herstellen, zodat een kind kan geloven in een eigen toekomst, die de moeite waard is om ervoor te knokken. Er wordt het kind een perspectief geboden. Voor de kinderen zelf ontstaat er zo meer duidelijkheid over hun plaats in de samenleving. Ze hoevén niet te kiezen tussen enerzijds de gezinsouders en anderzijds hun eigen ouders, maar er is ruimte voor beiden en met elkaar wordt geprobeerd iets constructiefs op te bouwen. De eigen ouders moeten er ook mee instemmen, dat hun kind in een gezinshuis gaat wonen. Op deze manier probeert het SAC de laatste jaren veel kinderen in Over-Schinckel gaat het om ongeveer tien per jaar ervoor te behoeden, dat ze nodeloos lang in een tehuis moeten blijven. Met de ouders van een gezinshuis in Haarlem spraken we over hun ervaringen hiermee. HARLEM „Het klinkt mis- liien gek, maar je moet er als iders niet al te veel van ver- ichten. Wat eruit komt is segenomen en ik kan nu zeg- dat ik me in deze situatie st gelukkig voel. Je bouwt eens naar toe en kunt voor aderen iets betekenen". zegt Wil van der Meer (40), van oep gezinsverzorgster, aan het eind ons gesprek over hoe het nu is om nsouder te" zijn. Haar man Harm I, werkzaam op een public relations- reau, voegt eraan toe: „Hoewel ik communicatie m'n beroep heb ge- v6 akt, moet ik zeggen dat er een we- J I vo fS voor mij openging, maar ik ervaar als zeer bevredigend en ben blij dat het hebben gedaan", en Harm van der Meer zijn behalve Iers van hun drie dochters Rietje I, Annemieke (11) en Fransien (9). nog (tijdelijk) ouders van de vier ins Roy (19), Albert (18), Jack (17) Marcel (16). De laatste vier zijn omstig uit het kinderhuis Over- ïinckel van het Sociaal-agogisch itrum in Amsterdam en met z'n ne llen wonen ze nu in een gezinshuis de rand van de oude binnenstad Haarlem. e komt een echtpaar, dat zelf al drie 5S8 ideren heeft en waarvan de vrouw rttime gezinsverzorgster is en de in een volledige dagtaak heeft, ertoe h aan te melden als ouders van een Einshuis en zo nog eens de zorg op 8 te nemen van vier oudere ideren uit een tehuis? „De liep al langer rond met het t, dat ik meer kon dan werken in de Einsverzorging. Ik heb daarin men- ikennis en ervaring opgedaan en wil- die op een andere manier gebruiken baan zonder eerst weer een jaren- ge andere opleiding te volgen. We bben daarover gepraat en toen zag In de krant een advertentie, waarin iouders werden gevraagd voor huis in Haarlem". aMfrrm: „We waren er dus wel over bezig die advertentie werkte inspirerend, lewel we niets wisten van gezinshui- kregen we toch het gevoel, dat dit tzou zijn. Het aardige hiervan was, t Wil op deze manier kans zag om Vfn beroep te vinden in de sfeer van zin en opvoeding, waarbij ze niet per het huis uit moést om zich verder te Jtploolen. Ik heb me in m'n eigen vak aardig kunnen ontwikkelen en ik 1, dat zij daar ook recht op had". vi hnsi Harm, Wil en de kinderen. In die advertentie van het SAC vroe gen ze een jong echtpaar met kleine kinderen. „Dat mensen kinderen moe ten hebben, daar ben ik het wel mee eens, anders stellen ze hun verwachtin gen veel te hoog, maar achter kleine kinderen zet ik persoonlijk vraagte kens, want die vragen veel meer je aandacht dan wat grotere. Ik zag die combinatie niet zo", aldus Wil. Hoewel hun eigen situatie niet hele maal overeenkwam met wat gevraagd werd in die advertentie, solliciteerden Harm en Wil toch en werden na een strenge selectieperiode aangenomen. Harm: „We komen allebei uit een groot gezin al is dat geen voorwaarde en je kunt dus wel een beetje een voorstel ling maken van waar je aan begint. Bovendien krijgen we vanuit het SAC de beste begeleiding die je je maar kunt denken". Wil: „Anders had ik het ook niet aangedurfd. Als het nodig mocht zijn kunnen we dagelijks con tact hebben met de maatschappelijk werkster". Dat neemt niet weg, dat het eerste jaar voor Wil en Harm, maar ook voor alle kinderen toch wel moeilijk is geweest. De normale gang van zaken is, dat na een periode van kennisma ken over en weer de kinderen uit het tehuis en de gezinsouders met hun kinderen samen de nieuwe woon ruimte betrekken. In dit geval echter woonden Roy, Albert en Jack (Marcel is later gekomen) al in het huls en trokken Wil en Harm met de meisjes erbij in. Problemen Gezinshuisouders willen gewoonlijk voor een periode van meestal vijf jaar de zorg voor de pupillen op zich ne men, maar soms moeten ze door om standigheden hun inspanningen eer der beëindigen. Als er dan zoals hier kinderen in het gezinshuis blijven wonen, moeten ze veelal toch eerst een teleurstelling verwerken. Maar na een gezamenlijke vakantie vorig jaar in Spanje was het ijs gebro ken en konden de contacten al zoekend en aftastend verder wor den uitgebouwd. Wil: „Ik zal niet ontkennen dat we de eerste tijd veel problemen hebben gehad. De jongens zaten in het laat ste jaar van hun school, hadden veel vrij en zaten dan thuis te werken. Ik werd de hele dag met hen geconfron teerd en daar moest ik echt aan wen nen. Nu, na anderhalf jaar, kan ik de situatie beter aan, omdat je er als het ware ingroeit". Voor hun eigen kinderen was het ook een hele overgang, al waren ze door het jarenlang wonen in de Bijlmer meer wel het een en ander gewend. Er kwamen thuis altijd veel andere kin deren over de vloer en er werd op gewezen, dat er ook Jongeren zijn die het minder goed hebben getroffen. Wil: „Ik heb hun eerlijk verteld, wat we van plan waren en gezegd: vertel maar wat je ervan vindt. Alleen de jongste protesteerde aanvankelijk, maar nu vindt ze het heel gewoon. Ze windt de jongens om haar vinger, maar dat krijg je als je de jongste bent van de zeven". In het gezinshuis in Haarlem heeft ieder kind een eigen kamer, die het zelf kan inrichten, er is een gemeen schappelijke huiskamer en ook finan cieel zijn er regelingen getroffen. Niet alleen voor de dagelijkse gang van zaken, maar ook voor de aanschaf van een (brom-)fiets en het houden van vakantie. Wil en Harm hebben zelf met elkaar afgesproken dit werk in ieder geval voor vijf jaar te zullen doen. Van de vier kinderen uit Over-Schinckel zul len er twee op den duur de deur i uitgaan. De bedoeling is dan dat er twee nieuwe kinderen bijkomen, die ook weer zullen worden begeleid op hun moeizame weg naar zelfstandig heid. Wil: „Het is niet zo, dat we hier een beetje vader en moedertje zitten te spelen. Integendeel, we proberen met elkaar een manier van leven te vinden, waarbij iedereen zich prettig voelt en toch in zijn of haar waarde wordt gelaten". Contact Harm: „Je bent er voor het menselijk contact, een stukje opvoeding, de verzorging en de sociale omgang. Het is een proces, waarbij je over en weer van elkaar leert. Langzaam zie Je een ontwikkeling op gang komen naar een „normaal" gezinsleven met alle voor- en nadelen, waarin iedereen om elkaar geeft. Als Je heel eerlijk bent, besef je dat de jongens zich nooit voor honderd procent lekker zullen voelen hier. Ideaal gesproken zou dat bij hun ouders, die hier ook af en toe op bezoek komen, moeten zijn, maar dat kan om allerlei uiteenlopende re denen nu eenmaal niet. In die zin kan je zeggen, dat ze met minder genoe gen moeten nemen, maar dat neemt niet weg dat je hun toch iets van warmte en geborgenheid kan laten zien. De jongens beschouwen het ge zinshuis zelf ook als een noodzakelijk iets en zijn van daaruit best tevreden met het leven hier". Wil: „Naast de zorg vooral in het begin, hebben we nu ook veel plezier. Je kunt dingen herkennen, signalen verstaan en dat alles maakt dat zo'n huls vol beslist niet saai is. Dat neemt niet weg, dat het toch wel een hele klus is. Je moet als gezinsouders een hecht huwelijk hebben en goed weten wat Je aan elkaar hebt. Je moet Je eigen problemen onderkend hebben en in staat zijn dadrmee om te gaan. Je kunt deze kinderen niet opnieuw teleurstellen en dat legt echt wel een verantwoordelijkheid op je, maar vanuit dat besef kun je veel voor een ander betekenen en daar kun je al leen maar dankbaar voor zijn". oor J. G. A. Thijs et klonk wat hard wat het toeede Kamerlid Fred van der pek van de PSP deze week in Tweede Kamer zei: Neder- nd heeft zich in de tweede tteldoorlog heus niet zo mas- tegen de Duitsers verzet: ar#e hebben ten onrechte op dit unt in het buitenland, en met ame in Israël, een goede h1lam. a alles wat er bekend geworden is in ruim 33 jaar die na 5 mei ,1945 rstreken zijn was de constatering tel ft erg onthullend. Van der Speks lorden werden later op de dag via de tevisie verspreid, maar de kijkers zijn orzover mij bekend niet massaal in «tand gekomen. De mensen zijn aan wat gewend geraakt; vooral de Hste maanden volgde de ene schok ide andere en een schok die zich te r0 iak herhaalt wordt meestal niet meer s schokkend ervaren Nederland eft, lijkt het, leren leven met de lachte dat het aantal mensen, dat - uitsluitend als held gedragen *ft. in de oorlogsjaren veel geringer '•freest is dan in de eerste verrukking de bevrijding aangenomen werd Jk bij belangrijke en ernstige zaken 10 je oog op bijkomende details val- en zo werd bij de recente onthul den (of wat daarvoor doorgaat) mijn indacht getrokken door de belangrij ke rol die een brief nog kan spelen vele jaren nadat hij geschreven werd. Een brief die door de schrijver vrijwel zeker aan slechts één persoon gericht werd, maar die door onverwachte ontwikke lingen zo grote waardtf krijgt dat het van belang geacht wordt dat alle Ne derlanders ervan kennis kunnen ne men. Geheel los van de ernst van de situatie viel me nog iets anders op: dat brieven vrijwel altijd interessante, boeiende en intrigerende lectuur ople veren en dat ze vaak heel wat meer over de schrijver onthullen dan wat voor ander werkstuk of wat voor ander levensuiting ook. Wat ik bedoel is heel aardig gezegd door de schilder/schrij ver Jacobus van Looy, toen hij de vraag opwierp: „Zouden brieven dik wijls niet veel beter studies zijn dan geschilderde of getekende afbeel dingen?" Van Looy s vraag (die natuurlijk geen vraag is) geldt in niet geringe mate voor de brieven die hijzelf heeft nagela ten. Hij schreef de geciteerde zin toen hij, daartoe in staat gesteld doordat hij als jong schilder de Prix de Rome won, in 1885 en 1886 reizen door Italië en Spanje maakte om in die landen de beeldende kunst te bestuderen. De brieven die hij in die jaren met grote regelmaat schreef aan de directeur van de Rijksacademie te Amsterdam. Au gust Allebé, vertellen meer over de persoon van Van Looy dan menig boek en menig verhaal waarmee hij later ook als schrijver naam gemaakt heeft. Hij rapporteert allerlei doodgewone, alledaagse dingetjes, bekent dat hij schrijft wat hem ..voor de pen komt" en dat hij „absoluut" een paar vellen Jacobus van Looy voor zijn schildersezel vol wil krijgen, al is het met gepraat over „koetjes en kalfjes" 'Als' Zijn Nederlands is in die tijd nog verre van smetteloos: om de haverklap schrijft hij na een vergrotende trap „als" in plaats van „dan" en herhaalde lijk gebruikt hij als het over mensen gaat „waaronder" in plaats van „onder wie". Kennelijk zonder ernstig berouw geeft hij toe dat hij niet goed weet of hij het woord „rijtje" met een ij of een ei moet spellen en heel smakelijk ver telt hij dat een artikeltje dat hij naar het tijdschrift De Nieuwe Gids op stuurde lang op plaatsing moet wach ten onder meer ten gevolge van het feit dat er veel taalfouten verbeterd moe ten worden. Maar tegenover dat alles staat een heerlijk negentiende-eeuws woordgebruik, zoals de mededeling dat iets „de peme (moeite) waarci" is. Tussen de regels door bijna ontstaat ook zoiets als een tijdsbeeld; hij vertelt dat hij in buitenlandse kranten leest over „sociale opstandjes" in Amster dam (het palingoproer in de Jordaan waarschijnlijk) en over „orthodoxe kerkbelegeringen" (de gebeurtenissen rondom de Doleantie in de hoofdstad). En treffend zijn de klachten over het feit dat brieven die Allebé aan hem richt zo lang uitblijven, want die brie ven zijn voor hem goud waard: „De macht van een vriendenwoord is zo groot voor iemand die zo'n hele lap ge dag praat met zichzelf." Kruisverhoor Behalve uit dergelijke brieven weten we over de persoon van Van Looy ook iets uit andere bronnen In 1953 vertel de Godfried Bomans in een uitgaafje van Elseviers Weekblad over het wat wonderlijke echtpaar dat vroeger (Van Looy stierf in 1930) aan de Kleine Hout weg in Haarlem woonde. Het viel niet mee de nogal afgesloten levende man te zien te krijgen. „Schaarse bezoe kers" werden door Van Looy's vrouw Titia „middels een luikje in de voor deur. aan een klein kruisverhoor onder worpen. dat gewoonlijk in een afwij zing eindigde." Bomans woonde tien jaar vlak naast Van Looy. maar heeft hem al dien tijd maar één keer gezien „wandelend in een groene cape door de Haarlemmerhout, zijn vrouw, een klap stoeltje dragend, enige meters achter hem aan." In een bovenzaaltje van het Haarlemse Frans Halsmuseum zijn wat werkstukken van en herinneringen aan Van Looy bijeengebracht. door Rob Foppöma In 1885 moeten de ontwikke lingslanden rekening houden met een tekoit aan voedsel- graan van ongeveer 80 miljoen ton. Ze zullen dan 930 miljoen ton nodig hebben en, zoals het er nu uitziet. 850 miljoen ton produceren, schat de FAO. de Voedsel-/en Landbouworganisa tie van de VN. Die ontbrekende 80 miljoen ton zal, zoals het er nu uitziet, wél groeien. Maar die hoeveelheid zal tijdens trans port of verwerking verloren gaan, of in opslagplaatsen wor den opgegeten door insekten, ratten en muizen, dan wel ver schimmelen. „Een onbekend ontwikkelings probleem", noemt dr. G. G. M. Schuiten van het Koninklijk In stituut voor de Tropen deze massale oogstverliezen. Het is uiteraard de bedoeling dat de graanproduktie in 1985 beter zal verlopen dan het er nu uitziet. In het oog lopende methoden daarvoor zijn uitbreiding van landbouwgronden, bevloeiing, verbeterde zaden en teeltmetho den en bestrijding van plagen. Maar de FAO wil ook het „onbe kende probleem" van de oogst verliezen aanpakken en zo mo gelijk in 1985 tot de helft terug brengen. Daarvoor ligt geen plan op tafel dat langs strakke lijnen ver loopt. Er is een fonds waaruit elk land bij de FAO twee- tot driehonderdduizend dollar kan loskrijgen voor de aanzet tot een programma voor verliesbe- perking. De essentiële voor waarde is dat het binnen redelij ke tijd (twee jaar) meetbare re sultaten oplevert bij de kleine boeren. Aan die meetbaarheid heeft het tot nog toe ontbroken, maakte Schuiten deze week duidelijk op een informatiebijeenkomst in zijn instituut. Het onderwerp wordt dan ook beheerst door indianenverhalen en onbruikba re oplossingen. De tien procent waarop de FAO de oogstverlie zen taxeert, is een erg voorzich tig cijfer. Het kost weinig moei te om publikaties te vinden die twintig of dertig procent aange ven: dat zijn aansprekende cij fers om geld voor projecten los te weken. Maar voordat je zinvolle maat regelen kimt voorstellen, moet je in meer detail weten wat er aan de hand is. En die gegevens zijn er nauwelijks. Er verschijnt juist dezer dagen een internatio nale handleiding voor het verza melen ervan, want ook dat leidt licht tot misverstanden. Ter illu stratie gaf Schuiten de enige volgens hem betrouwbare schatting van oogstverliezen in een ontwikkelingsland, voor rijst in de Filippijnen: oogsten 1-3% transport 2-7% dorsen 2-6% drogen 1-5% opslag 2-6% verwerking 2-10% totaal 10-37% Ook over de aard van zinvolle maatregelen hebben giganti sche misverstanden geheerst. Om de opslag te verbeteren be gon men in Afrika met het in voeren van de metalen graansi lo's die het ook in Europa en Noord-Amerika zo voortreffelijk doen. Die voortreffelijkheid bleek samen te hangen met ons gematigde klimaat. De grote verschillen tussen dag- en nachttemperatuur in Afrika rie pen een condenswaterprobleem op dat onoverkomelijk bleek. Nat graan blijft niet lang goed en de silo's zijn sindsdien leeg gebleven. De benadering zat er trouwens om nog een nadere reden naast. Met die massale opslag en het daarbij behorende distributie systeem raak je maar de rand van het probleem. De verliezen die je wilt bestrijden zitten bij de kleine boeren: van de totale produktie komt 85 procent niet buiten de boerderij. Het kan geen toeval zijn. aldus Schuiten, dat in heel Afrika de traditionele opslagplaatsen in wezen een zelfde grondpatroon volgen. Het zijn grote afgedekte manden, op pootjes, zodat ook langs de bodem natuurlijke ven tilatie optreedt. Want ook als het condenswater niet langs de wanden druipt, is het vochtge halte nog van essentieel belang. Als het hoger dan een procent of veertien komt, beginnen de schimmels vrij spel te krijgen. Scheef Die traditionele opslag werkt heel behoorlijk de mensen hebben daar tenslotte een eeuw of wat ervaring mee maar het begint scheef te lopen wanneer met geïmporteerde methoden de landbouwproduktie wordt opgevoerd. Voor maïs, waar Schuiten zijn betoog op toespit ste, lopen er zeiis verschillende dingen tegelijk scheef. Ten eer ste is er gewoon meer op te slaan. Fijn natuurlijk, maar het blijkt geen goede oplossing te zijn om dan maar grotere man den te bouwen. Dat is lastig werk en, erger, de natuurlijke ventilatie laat het afweten. Maar bovendien heeft het op te bergen produkt een paar twijfel achtige kwaliteiten. De nieuwe maïs rass en groeien zo enthousi ast dat de kolf zijn neus bulten de schutbladeren steekt. Hij is dus zelfs op de akker al kwets baar voor vraat en eieren leg gende insecten, die zich extra welkom voelen doordat de kor reis zachter zijn dan die van het traditionele gewas. Je zou het volumeprobleem na tuurlijk radicaal kunnen aan pakken door de boer ervan te overtuigen dat hij niet de kol ven maar alleen de korrels moei opslaan. Maar dat hij en zijn grootvader het altijd zo gedaan hebben, is een krachtig argu ment onder boeren, en lang niet altijd uit de lucht gegrepen. Als hij zijn oogst in één keer zou dorsen (waarmee, trouwens?) zou de kleine Afrikaanse boei merken dat het vochtgehalte van korre lm als nog nauwer luis tert. Bij meer dan twaalf pro cent water slaat de schimmel al toe. In Zambia, aldus Schuiten, kwamen de deskundigen na langdurig onderzoek slechts tot het advies om dichte maïskol ven voor de opslag te bestem men en de open exemplaren voor snelle consumptie. Op een enkele uitzondering na. is geen van de mooi bedachte opslagmethoden en drooginstal laties door de Afrikaanse boeren als praktisch bruikbaar overge nomen. Die mogelijke uitzonde- 'ring sluit vrij nauw aan bij de traditionele constructies: een mand op poten, naar behoefte in de lengte uitgebouwd. De breed te wordt aangepast aan de plaatselijke ventilatiebehoefte zestig centimer in vochtige gebieden tot twee meter in dro gere streken. Als je er eens in de maand met de flitspuit langs gaat, is insectenvraat goed te voorkomen en de rat die in een poot wil klimmen zal slechts zeer hard zijn kop stoten. Mis schien wordt het wat. Dit lijkt het soort toegepaste wetenschap waar Afrikaanse boeren misschien iets aan heb ben. Niet het fraai bedachte irri gatieproject dat Schuiten met huiver in .Tsjaad signaleerde Dat produceerde rijst, die mid den in de regentijd oogstrijp was. En met geen mogelijkheid droog te krijgen. Dan kom Jc inderdaad bij opslagverliezen van méér dan tien procent terecht. Dit alles wil natuurlijk niet zeg gen dat de moderne techniek geen wonderen vermag. Om even in de graansector te blij ven: de Amerikaanse NASA meldde vorige maand met bijna voelbare voldoening dat hun fo tograferende kunstmaan Land- sat de Russische tarweoogst van 1977 correct had voorspeld Zulke voorspellingen zijn altijd een belangrijke doelstelling van het Landsat-project geweest. Het is erg comfortabel om vroeg in het seizoen al een idee' te hebben welke kant het op gaat met de ongewisse interna tionale graanmarkt. Met hun eigen grote graanvlak- ten als belangrijkste vergelij kingsmateriaal, hadden de Amerikanen zich als doel ge steld om buitenlandse oogsten met eerj nauwkeurigheid van plus of min tien procent te kun nen voorspellen. De Russische oogst werd voor 1977 geschat op 91.4 miljoen ton. En zie. wat meldden naderhand de Sowjet- statistieken? Het is haast te mooi om waar te zijn: 92,0 mil joen ton. „Het vermogen om een dergelijke nauwkeurigheid jaar in jaar uit te bereiken, zal nog moeten worden aangetoond", aldus de NASA bescheiden in zijn persbericht. Maar in ieder geval hebben de Amerikanen dus kunnen zien aankomen, dat de Russische graanoogst in het afgelopen jaar een formidabele omvang had. In hoeverre die voorinformatie he lemaal kan hebben geleld tol een scherp inzicht in het markt gebeuren, is Intussen een beetje twijfelachtig geworden. Want berichten uit de SowJetrUnie maken melding van nogal wat technisch-organlsatorische moeilijkheden bij het opslaan van de oogst. De oogstverliezen zouden dus wel eens wat groter kunnen uitvallen dan gebruike- j lijk. Zulke dingen ziet zelfs een kunstmaan niet aankomen. Komkommer smaakt van nature naar niets. De karakteristieke aromastof (voor de liefhebbers: 2-trans-6-cisnonadienal) ontstaat alleen als het weefsel, bijvoorbeeld door aansnijden, beschadigd wordt. Aldus meldt het Vakblad voor Biologen (58, 336; 1978) uit onbekende bron. Best gek eigenlijk.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1978 | | pagina 15