)e Italiaanse vlekkenmakers
en rusteloos zwervende kogel
over vergiftigd burgerdom
TERDAG 9 DECEMBER 1978
KUNST
TROUW/KWARTET
23
door G. Kruis
„I Macchiaioli", een woord om steeds
weer over te struikelen, maar het be
tekent, letterlijk vertaald „de vlek
kenmakers" en die naam gal een me
dewerker van de Gazetta del Popoio,
een Florentijnse krant, in 1861 spot
tend aan een groep Ilaiaanse schil
ders. Jonge schilders uiteraard. Hun
werk, eerst in het vergeetboek ge
raakt, is de laatste jaren weer meer en
meer uit de depots tevoorschijn geko
men en is nu zeils waardig bevonden
voor een expositie tot 8 januari
in het Grand Palais te Parijs, 'n Uiter
mate interessante èn leerzame ten
toonstelling. Ook, en misschien voor
al voor de jongere generatie.
Je zlèt hier vriendelijke, zonnige
landschappen in een techniek, die
sterk aan onze eigen Haagse school
doet denken de kunstenaars waren
ook geïnspireerd door de Barbizon-
ners terwijl je wéét, dat die schilde
rijen gemaakt werden door een groep
jonge revolutionairen die met hun
werk protesteerden tegen de toenma
lige kuns^. Jonge schilders, die bij
eenkwamen in het Caffè Michelapge-
lo te Florence en die daar uren en
dagen discussieerden. Zeker niet al
leen over de schilderkunst. Want het
waren niet alleen rebellen in artistie
ke zin.
Om zo maar een paar namen te noe
men: Telemaco Signorlni en Odoardo
Borrani namen deel aan de veldslag
met vrijheidsstrijder Garibaldi; Gui-
seppe Abbatl deed in 1866 mee en
Rafaelo Sernesi raakte dat jaar ge
wond en kwam ook nog in krijgsge
vangenschap terecht. Vincenzo Cabi-
anca moest uit Verona vluchten om
dat hij door de Oostenrijkers gezocht
werd vanwege politieke activiteiten.
Radicaal
En wat je nu nog steeds ziet, de
politieke stromingen vinden een
soort weerklank in de kunst. Déze
kunstenaars-vrijheidsstrijders wil
den ook een radicale vernieuwing van
de kunst. Niet uit modieuze overwe
gingen of omdat je nu eenmaal af en
toe eens iets anders moet, maar om
dat ze zich wilden bevrijden van een
verdord academisme, dat slap en
slaafs de klassieken navolgde en imi
teerde. Ze wilden „terug naar de na
tuur". Die was, volgens hen, de enige
goede leidraad voor de kunstenaar.
Overigens was er al een halve eeuw
het een en ander gaande-
Tot de Franse revolutie werd de schil
der over het algemeen min of
meer gelijkgesteld met een gespecia
liseerde arbeider of een ambtenaar
tje. De kunstenaars zagen dat zelf
kennelijk ook zo: vele zelfportretten
Guiseppe Abbati: „Klooster", ca. 1860-'62, (120 bij 25,5)
waren. Dat stimuleerde en de groep
groeide.
Hun werk: zeer verschillende schilde
rijen. klein van formaat meestal,
waarbij Je de problemen, die de kun
stenaars zich bij het maken stelden,
meermalen nog zó kunt aflezen.
Experimenten met licht. Guiseppe
Abbatl: hoe speelt het licht om recht
hoekige blokken marmer; hoe is de
schaduwwerking van struiken langs
een muur. Borrani's aandacht voor
het licht op berghellingen, Cabian-
ca's wonderlijke romantische reéle
of reéel romantische-doeken met
die nadrukkelijke llcht-donker con
trasten. Die misschien (vooral) hier
en nu wat overdreven overkomt,
maar in feite enter plaatse puur
naturalisme is. Dat zie je ook in het
werk van Vito d'Ancona, Telemaco
Signorlni, Silvestro Lega of Rafaello
Sernesi.
Giovanno Fattori is de meest beken
de, achteraf in ieder geval de meest
bekend gebleven schilder van de
Macchiaoli: lekker breed gedane
smeuïge (pasteus heet dat) schilderij
en, in lichte tonen vaak, zoals het
meeste werk hier.
rani begonnen ermee en later sloot KritlPk
Vincenzo Cabianca, na een toevallige 1X1 ,Uürx
ontmoeting, zich bij hen aan. Buiten
schilderen, ieder op eigen wijze en
daarover praten in het Caffè Miche
langelo. Met Giovanni Fattori, dan
nog een echt academisch schilder, die
geboeid naar hen luisterde. Met Sera-
fino de Tivoli, die in 1855 de Wereld
tentoonstelling in Parijs bezocht en
daar het werk zag van de Barbizon-
ners, die met iets dergelijks bezig
Door hun kritiek op de starre, acade
mische kunst van hun tijd, door hun
manier van werken, door hun werk
zelf, kregen ze zelf veel kritiek te
verwerken. Ze konden het aan, door
hun vrijheidszin. Felle jongens alle
maal, die niet met zich lieten sollen.
'k Heb een niets-ontziende voorvech
ter van (een weer wat latere) moderne
uit die tijd, schreef Phoebe Pool eens,
leggen de nadruk op de ijver en het
fatsoen van hun makers.
De daarna komende romantische ge
neratie beeldde zichzelf af als trots en
ongenaakbaar. Ook de opvattingen
van de jonge Italianen, de latere Mac
chiaioli, zijn voor mijn gevoel nog
grotendeels afkomstig uit die levens
sfeer: hun afkeer van een schilder
kunst, die tè formeel, tè af was en hun
ideeën over de onafhankelijke, de
echt vrije kunstenaar, iemand die het
altijd aan de stok heeft met de geves
tigde mening (modern vertaald: het
establishment), die voordurend op
zoek is naar het nieuwe, het onbeken
de (het experiment).
Het nieuwe...
Het nieuwe, verduidelijkt door het
vaak gebruikte devies „n brutto per il
brutto": alles van het gewone leven is
de moeite van het schilderen waard.
Het nieuwe: buiten in de natuur wer
ken, nlèt om schetsen te maken voor
schilderijen, die later, in het atelier
nauwgezet opgebouwd zouden wor
den, maar gewoon om te kunnen la
ten zien, hoe zij het gezien hadden.
Het nieuwe: door het „noterende"
werk buiten, veranderde ook de tech
niek. 't Moest dikwijls uiterst snel
gaan, want licht en (dus) schaduw
veranderen steeds en daardoor de
kleur: vlugge, en als het kon, rake
toetsen...macchia!
Telemaco Signorlni en Odoardo Bor- Giovanni Fattori: „De rode toren", (paneel 14 bij 30)
Telemaco Signorini: „Straa
tje in de Capponcina", 1875-
'81. (karton 29 bij 16,5)
kunst eens horen zeggen, dat hij al
lang genoeg had van al die molentjes
en slootjes, waarmee hij de schilderij
en bedoelde van de Haagse School.
Van hun Italiaanse kunstbroeders uit
die tijd, toen echt helemaal in 't mid
delpunt der belangstelling, als revo
lutionaire kunstvernieuwers vooral,
ken je hier de namen niet eens meer...
'k Moet bij dergelijke gevallen altijd
denken aan de Franse impressionist
Camille Pissarro, de verrukkelijk
schilder, die anarchist was, zo één. die
steeds maar het Louvre in brand wil
de steken. Zijn werk hangt nu in
datzelfde museum. En de tijd gaat
gewoon door...
or T. van Deel
Ike najaarsaanbieding komen wel
paar debutanten voor. Bijna
t zijn ze helemaal onbekend, ten-
I ite niet voor degenen die gere-
literaire tijdschriften lezen,
ir zodra hun werk in boekvorm
chijnt wordt het toch pas echt
telijk om er een enigszins hout-
,jc dend oordeel over te vormen. De
■rang is groter en de samenhang
beter gezien worden.
van de opvallendste nieuwko-
1 dit jaar, lijkt mij, Patrizlo Cana-
En niet alleen vanwege zijn
in, die op het eerste gezicht als
pseudoniem aandoet voor ie-
id die in het Nederlands schrijft.
ttponi debuteertde niet lang gele
re in „De Revisor" en de voortva-
Iheid waarmee zijn eerste verha-
undel geproduceerd is, bewijst
alleen hoe gretig uitgevers reage-
op iets nieuws, maar ook dat
ïponi een echte schrijversinstel-
heeft. Wie „Een gondel in de
ngracht" leest, zal begrijpen wat
armee bedoel.
i niet goed mogelijk om over zijn
te spreken zonder erbij te be
ken dat Canaponi van „Neder-
«-Italiaansen bloede" is. Dit ver-
rt namelijk globaal de intematio-
wereld waarin de verhalen zich
ilen. De titel van zijn boek wijst
jv ndien dezelfde richting. Dit pro
za verschijnt als een gondel in de
Herengracht. Het is van een onneder-
landse soort: exuberant, elegant, ge
maniëreerd. Er zullen in het vervolg
van deze bespreking nog wel andere
karakteriseringen komen.
Vijf verhalen zijn het, die onderling
samenhangen. De centrale figuur
ookj als hij soms een bijrol lijkt te
spelen is Attillo Santini, zoon van
een Italiaanse en een Nederlander,
verwekt in Praag waar zijn moeder
verpleegster was en zijn vader als
gewonde Oostfrontstrijder lag. In fei
te is de geschiedenis van Attilio's
ontstaan, kenmerkend voor alle ge
schiedenissen in dit boek. Ze zijn
allemaal curieus, spelingen van het
lot, door hun onstuitbare vaart ener
zijds heel werkelijk, maar door hun
bizarheid ook nogal gedroomd van
aard. Die vreemde, verre conceptie
van Attllio, waarbij twee werelden
gemoeid waren in den vreemde,
speelt door alle verhalen heen een rol.
ze malen, ook net vertelprocédé van
Canaponi is op variatie toegespitst.
Als zijn verhalen een kenmerk bezit
ten dan is het wel die van eindeloze
detaillering. Elke gebeurtenis roept
een nieuwe en geheel andere gebeur
tenis op, aan elk woord zit zoveel
herinnering vast dat er vertellaby-
rinthen ontstaan die bepaald verdo
lend werken. Geen van de vijf verha
len las ik zonder een gevoel van ver
warring. De kluwen voorvallen ove
rigens verteld met een groot gevoel
voor snelheid en humor wordt niet
Détaillering
Die doen zich voor als onderzoekin
gen naar verleden tijd. Ze schilderen
de jeugd van Attilio, tussen oma's en
tante's in Amsterdam. Ze gaan na
hoe het leven van de stiefvader was.
die de Oostfrontstrijder opvolgde. De
ene keer zijn we in Engeland, in mon
daine cocaïnesnuivende kunste
naarskringen, de andere keer in een
Amsterdams grachtenpand; dan
weer in Italië, dan weer in Indonesië.
Niet alleen variëren de locaties tallo-
Patrizio Canaponi
echt ontward; het blijft een cumula
tie van joyeuse avonturen. Wie zich
kan concentreren op fragmenten be
leeft echter ontzaglijk veel plezier
aan Canaponi, daar ben ik zeker van.
Hij heeft een fantastische voorraad
anecdotes, stuk voor stuk eigenaar
dig, en zijn stijl is perfect voor een
spannende verwerking ervan. Maar
het blijft glamour, en deze stapelin
gen missen een overheersende mede
deling.
Ontroerend
Er is minstens één verhaal dat mij
niet alléén maar knap voorkomt: het
slotverhaal, met de voor Canaponi
typerend barokke titel: „De gouden
stad maar onder een andere titel
(De verdwaalde kogel) een duet)".
Inderdaad is dit verhaal een duet,
gezongen aan het graf van de vader.
Attillo, de zoon, legt er een bosje
bloemen neer en raakt in gesprek met
zijn verwekker. Hun dialoog verhel
dert niet alleen veel van wat bleef
aangeduid in de voorafgaande verha
len, maar de herinneringen b.v. aan
de motorrijder die de vader was
zijn hier zuiver en de detaillering is
bijzonder ontroerend. Misschien ook
levert dit laatste verhaal, op de laat
ste bladzijden, een Ingang tot appre
ciatie van de wilde anecdotenvloed.
De vader vertelt dat hij zijn leven
lang een kogel in het hoofd heeft
meegedragen, die langzaam bewoog
om hem tenslotte, Jaren na de oorlog,
nog te doden. Op het ogenblik van
Attilio's verwerkklng schoot deze ko
gel even los, waardoor de vader bui
ten bewustzijn raakte. Hij zegt tegen
zijn zoon: „Toen hij op het hoogte
punt van mijn lust verschoof, schoot
mijn zaad los. Die kogel is meer in Jou
dan in mij. Sinds hij in mij tot rust is
gekomen, zwerft hij rusteloos door
Jou heen. Je kunt er niet van slapen,
he, van die blauwe boon, jij, fijnge
voelige prins. Hij holt Je uit Het
verschil is dat hij bij jou een andere
substanstie heeft aangenomen: week,
glibberig, ongrijpbaar —maar hij holt
je uit. Je zou 't een llntwormkop
kunnen noemen, die kogel zoals hij
door Jou heen zwerft en Je uitholt. Je
zult ouder worden en er hinder van
ondervinden. Je zult, op zijn minst,
een dichter moeten worden om hem
kwijt te raken. Want Je zült hem met
alle geweld proberen kwijt te raken.
Je zult draden proberen te ontwarren.
Je zult Jezelf... uithalen.'
'Een gondel in de Herengracht' is wel
op te vatten als een poging tot ont
warring, tot uithalen. Briljant ge
schreven, geestig en vol vaart, emoti
oneert dit onderzoek naar verleden
tijd mij niet altijd voldoende. Als de
verve waarmee Canaponi te werk
gaat echter iets wordt ingetoomd
blijkt duidelijk hoe goed hij is.
Patrisio Canaponi. Een gondel in de
Herengracht. Amsterdam, Querido,
1978. 222 bis 24,50.
or J. van Doorne
«man „Toen wij allen samen wa-
van de Belg Aster Berkhof stelt
voor een buitengewone moeilijk-
Het woord „buitengewoon"
tit in het Nederlands in oneigenlij-
on gebruikt. Het wordt gebruikt
..keel groot". Ik heb daar wel
le mee, maar ik wil het woord nu
eens gebruiken als „buiten de
moeilijkheden staande". Die
iijkheden behoeven dus niet gro-
e zijn dan andere moeilijkheden.
Ujn alleen niet veel voorkomend.
H maar zeggen dat ik het woord
kngewoon" vooral niet bijwoor-
tlk maar bijvoegelijk wil gebrui-
Wat is het geval? De roman
yn wij allen samen waren" is een
•Üsche roman, die het leven tekent
k dit was in de jaren '30, de jaren
voor het uitbreken van de laatste
k oorlog.
In het boek is sprake van het wel en
wee van een zeer gegoede, rooms-
katholieke familie, wonend in de
Kempen. Nu is geen enkele roman
waarheidsgetrouw in dié zin, dat men
de inhoud als zuivere afspiegeling
mag zien van de werkelijkheid. Een
roman is zeker geen reportage. En
zelfs de meest eerlijke reporteur geeft
een subjectief beeld: hij zegt slechts
wat hij gezien heeft. Hij heeft lang
niet alles gezien en daarboven kiest
hij nog uit wat hij gezien heeft, al of
niet door vooroordelen beïnvloed.
Ik moet een Belgische roman bespre
ken, die kennelijk grotendeels auto
biografisch is. Het kan ook zijn dat de
schrijver geput heeft uit wat hij van
anderen wist en wat hij over anderen
wist.
Onthutsend
Het beeld dat hij schept, is onthut
send, vooral ook wat betreft de
rooms-katholieke kerk. Het beeld is
ongeloofwaardig. Toch is de roman
dat niet. Hij overtuigt.
Dat ik ertoe neig, auto-biografische
gegevens niet te willen uitsluiten,
komt doordat de roemruchte kardi
naal De Roey in de roman voorkomt.
Hij wordt hier ingevoerd als iemand
die in de familie een rol speelt. Hij
treedt in het boek niet maar slechts
in het openbaar op, maar wel degelijk
als een medespeler in het gekonkel
van het gezin.
Het gezin woont op een groot bulten.
Er zijn acht kinderen. De vader is een
politicus, de moeder een hem zeer
toegewijde, harde vrouw. Alles wat er
gebeurt binnen de familie-kring, is
erop gericht, het aanzien van het ge
zin te verhogen. Alles wordt daaraan
opgeofferd. Persoonlijk geluk van de
kinderen is van geen belang.
De vader is een slimme intrigant, die
het aan het einde van het boek tot
minister brengt. Hij heeft nauwelijks
oog voor zijn kinderen. Zijn kinderen
bewandelen niet alleen de weg die hij
voor hen gekozen heeft. Zij worden
daarom met behulp van de kerk en
politieke vrienden van het toneel af
gevoerd. Mijn buitengewone moei
lijkheid ligt nu hierin dat ik haast
niet kan geloven dat het in België in
de jaren '30 toeging zoals in dit boek.
Het is een volstrekt corrupte samen-
leveing die getekend wordt.
De oudste dochter is ongelukkig ge
huwd, verlaat haar man voor een tijd,
keert later tot hem terug, maar mag
niet meer bij haar ouders komen. De
oudste broer is priester geworden,
maar blijkt een homofiel te zijn. Hij
wordt weggestopt. Een tweede broer
wordt gedwongen, een vrouw te hu
wen, die geen gemeenschap met hem
hebben kan. Hij wordt gedwongen,
zijn vriendin op te geven en dat op
een manier die in een sensatieroman
zeer wel passen zou. Een oudere zus
ter van de „ik" van het verhaal heeft
een verhouding met haar hoogleraar
te Leuven. Het komt uit. De hoogle
raar wordt naar de Kongo wegge
werkt en het meisje wordt als ver
pleegster in een gesticht gestopt. De
„ik" moet naar de mening van zijn
ouders eveneens priester worden.
Slechts met de grootste moeite slaagt
hij erin, die druk te weerstaan. De
Jongste kinderen zijn nog niet oud
genoeg om door de vader gebroken te
worden.
Aanklacht
De hele roman is een lange litanie,
een woedend protest tegen een we
reld van ouderlijk machtsmisbruik
en ook een aanklacht tegen de kerk.
Religie, macht en bezit worden er
geketend als een poel van kuiperijen.
De visie die de auteur heeft op het
België van voor de tweede wereldoor
log is zeker niet vleiend voor dat land.
Het boek is levendig geschreven. Het
Nederlands is uitstekend.
Toch zit mij iets dwars in dit boek. De
geschetste toestanden kunnen in
overeenstemmimg met de werkelijk
heid zijn. of zij kunnen dat niet zijn.
maar het beeld doet in leder geval als
echt aan. Daar ligt het niet aan. Wat
mij dwars zit, is dit. Er worden in het
boek vier zogenaamd illegale liefdes
relaties geschetst. ZIJ lopen alle op
niets uit. De eerste, die van de bedro
gen oudste dochter van het gezin
doet eveneens „echt" aan. De andere
drie doen dat niet. De homofiele ver
houding van de priester komt zoals
dat heet, uit de lucht vallen en heeft
een ongeloofwaardig einde. De lief
desverhouding van de tweede zoon,
de man die met een vrouw getrouwd
is met wie hij volgens canoniek recht
niét getrouwd is (de huwelijksdaad is
nooit voltrokken), is van zó idyllische
aard, dat die affaire lijkt te zijn inge
voerd om tegenwicht te geven aan de
rampzalige legale relaties. En de vier
de. die van de „ik" met het meisje
Lea, is rechtstreeks uit een ulevellen-
roman genomen. Wat heeft de auteur
bezield toen hij die deels groteske,
deels idyllische verhoudingen in
vlocht in het geheel? Ik kan slechts
raden. Ze doen afbreuk aan de geloof
waardigheid van het boek.
Toch moet gezegd, dat deze boelend
geschreven roman getuigt van wezen-
Jke boosheid over een perfide, door
religieuze praktijken vergiftigd bur
gerdom.
Aster Berkhof: „Toen wij allen sa
men waren". BIJ Standaard uitge
verij te Antwerpen en P. N. van
Kampen Zoon te Amsterdam. Pa
perback. Aantal pagina's 325. Prijs
27,50.
I