)rie groepen in de kou Geen verspilling van leven Zestig jaai communisme in Nederland M Zelfportret van een jubilaris DAG 10 NOVEMBER 1978 TROUW/KWARTET P 13 - RH 17 - S 15 meen predikant afscheid nam een gemeente, sprak hij een jcwoord tot allen die hem het ien en werken in zijn stad gelijk hadden gemaakt. Naast gemeentebestuur, de winkeliers everanciers memoreerde hij s de ambtenaren, itie-agenten, journalisten en luismannen, wier onmisbaar deel aan een dragelijk bestaan •stal als vanzelfsprekend wordt yaard. Ten onrechte werd daar iter zijn rug om gegrinnikt, samenleving zou een gelukkiger jcht vertonen, als er voor méér rkzaam heden méér waardering rd geuit. Ik vrees dat negen van tien mensen te weinig erkenning dervinden. Dat geldt zeker voor egroepen van beroepen: de est-gekritiseerde, de alleroudste de allernieuwste. mmige ambachten staan orlopend onder verdenking. Hoe ik in de laatste maanden kwam politie nu al niet negatief in het uwslHet corruptie-onderzoek, narcotica-brigade, de rinaamse jongen, het besluit van officier van justitie om die zaak der te laten rusten: het houdt top. Het is niet waar dat dit 9or linkse media opgeblazen Identen" zijn. Het Haagse orval kwam ter tafel in AVRO's levizier. „Zijn we nog veilig voor politie?" was een kop in de NRC. t is nu eenmaal de taak van de dia, alles aan de kaak te stellen it niet door de beugel kan: ook imalisten zijn rechercheurs. berpe kritiek is niet per se loyaal. Het kan moeilijk nnemelijk heten, als het protest ;en een buitenlandse mécht-staat de muur van een politiebureau toelaatbaar wordt geacht, omdat politie in een réchtsstaat utraal moet zijn. Wij kunnen leilljk anders dan woedend igeren, als de naar Duitsland gewezen Iranezen verklaren, roffen te zijn door het brutale en Ie optreden van de Nederlandse itie. zij moesten op de grond van auto gaan liggen en werden met uppels geslagen en geschopt. Het nook moeilijk met houder-ophalen worden pdaan, dat het Amsterdamse ichtenburo in één jaar 250 chten ontving. Rechercheurs in rgerkleding weigeren zich te itlmeren bij huiszoeking. Vaak et een arrestant niet eens, trom hij aangehouden en eegenomen wordt. Vragen naar waarom worden met ledigingen en handboeien eantwoord. Verdachten worden in olitrekte isolatie gehouden en nlonnatie aan familieleden blijft ege. Naast incidenten zijn icturele gebreken, zoals een ikende organisatie en llng. ider de burgerij de vrees mt dat klagen zinloos is en itige klachten niet door lankelijke instanties worden ;ocht, werkt de politie het r-één-kam-scherend spreken ver „de" politie zelf in de hand. Als len elkaar zoveel mogelijk dekt, egint het generaliseren bij de olitie zelf. aar ook dat moet ons er niet toe erleiden „de" politie aan te zien op n reeks persberichten over laatselijke schandalen. Wij zeggen ichook „de" dokters ons srtrouwen niet op, al is de schiedenis van de medische etenschap vol van moord en wdslag wegens eigenwijsheid en loezie om over de (neesmiddelen-industrie nog maar zwijgen? Een klachtenbureau >u bij élk beroep mogelijk zijn (wat li nieuwe arbeidsplaatsen!). De talloze tekenen van politionele bescherming tégen onrecht komen vanwege hun vanzelfsprekendheid niet in de krant. Wist u dat de Haagse agenten die in hun leren pakken bij de Russische ambassade stonden tijdens een symbolische Pascha-voering van het solidariteitscomité voor Joden in de Sow jet-Unie, ook de ronde paasbroden ontvingen en braken en deelden onder elkaar? „Te dien dage zal op de bellen der paarden staan: den Here heilig" (Zacharia 14 20): ook d&t mag in de krant al mag daar de vraag aan worden toegevoegd, waarom de politie zoals bij de twee begrafenissen in de film „Deutschland im Herbst" de ene keer één en al toewijding ls en de andere keer vol argwaan. Juist van hen die stelselmatig met collega's op één hoop geworpen worden „de luie ambtenaar", „de domme boer", „de zware dominee" moeten wij des te vaker iets góeds signaleren dat om publieke erkentelijkheid vraagt. Speciale sympathie verdienen ook de werkers in beroepen die alleen daarom niet opvallen, omdat zij er sinds mensenheugenis al zijn. Volgens Genesis ls het oudste beroep (in tegenstelling tot wat gewoonlijk gesuggereerd wordt) dat van tuinman en tuinvrouw. Hoeveel mensen komen, zodra de plantsoenverzorgers van Openbare Werken in hun omgeving aan het werk gaan, spontaan naar buiten door Okke Jager om hen te verwelkomen en te bedanken? Waarom doet het overdreven aan, als een enkeling zich hieraan te buiten gaat? Waarom accepteren alle anderen het als de gewoonste zaak van de wereld, dat het groen In hun buurt op tijd wordt gesnoeid en dat alle rommel wordt opgeruimd, die zij er zelf lieten liggen omdat het „grond van de gemeente" is? Waarom krijgen de mannen met de langste naam in de Winkler Prins (gemeentereinigingsroltrommelhui- svuilophaalautobestuurders) de minste aandacht? Waarom worden In jubileumtoespraken en naamlijsten van medewerkers uitgerekend zij die tóch al in het licht van de schijnwerpers staan, nóg eens in het zonnetje gezet, terwijl de werkers-op-de-achtergrond ook dén op de achtergrond blijven? Kan een universiteit bestaan, zonder kantoorpersoneel? Kan een tv-programma gemaakt worden zonder camera-man? Kan een radioregisseur werken zonder geluidstechnicus? Hebben de mensen-achter-de-schermen minder behoefte aan openlijke waardering? Zit er alleen een computer achter, als wij elke maand ons loon met een loonstrookje ontvangen? Ik wil wel bekennen dat ik van alle geleerden op mijn Hogeschool de boekhouder de knapste vind: hij kan zogenaamd in het Nederlands opgestelde formulieren over partieel leerplichtige kinderen in één oogopslag begrijpen. Menig werkstuk lokt geen dankwoord uit, omdat het zo helemaal vanzelf lijkt te gaan: de taak schijnt simpel te zijn of is op het eerste gezicht volbracht door iemand die alles uit de mouw schudt. Niemand vermoedt hoeveel tijd en moeite erin gestoken is. Hoe lang moet er gestudeerd worden op een preek om vooral niet te laten merken hoe lang er op gestudeerd is! Iemand die altijd iets doet, doet dit in aller oog allicht. Wie beroepshalve voor ledereen klaarstaat, staat uiteraard klaar. Wij verbazen ons niet over het opgaan van de zon en het op-tijd-verschijnen van een ochtendblad zonder lege pagina's. Wij hebben de meeste mensen uit onze omgeving tot natuurverschi j nselen teruggebracht. Een zoveelste present-exemplaar is als het zoveelste geen present meei;. Als derde groep noemde ik: de pioniers in de allernieuwste beroepen die nog als indringers worden beschouwd. Er zijn sociaal-culturele werkers die voor het forum van kerkelijke functionarissen steeds opnieuw moeten verklaren dat zij toch echt vanuit hun geloof bezig zijn, terwijl de ganse vergadering nooit zo'n verantwoording hoeft af te leggen. omdat het bij predikanten en ouderlingen kennelijk vanzelf spreekt dat hun motivatie zuiver is. Bij benoemingsprocedures vindt iedereen het normaal dat aanstaande agogen een psychotechnische onderzoek moeten ondergaan en aankomende theologen niet. Er is een vreemde angst voor te veel vrijgestelden in de kerk. Terwijl zij nu juist zoveel mogelij k gemeenteleden aan het werk zullen zetten, vreest men blijkbaar dat zij de vrijwilligers het werk uit handen zullen nemen. Predikanten zien in een maatschappelijk werkster of opbouw-werker eerder een bedreigende rivaal dan een welkome versterking. Werkers in clubhulzen en op andere vooruitgeschoven posten ondervinden maar zelden de nodige steun in de rug. Naast de al té lang vanzelfsprekende beroepen hebben dus ook de nog onvanzelfsprekende behoefte aan extra bemoediging. In de kilte van een abstracte samenleving is het leven alleen nog vol te houden, zolang wij de geringe moeite kunnen opbrengen van een warme collegialiteit, opmerkzaamheid ook voor bij voorbaat verwachte prestaties, persoonlijke aandacht voor niet-erkende vergeten groepen, een schouderklopje In het voorbijgaan, een aanmoediging ook van de moedigen, een herkennen van dezelfde emotie achter een verschillende expressie, een kiese brief met een kuise pluürr. ihet mogelijk nog iets nieuws toe te Degen aan alles wat er sedert raaan- ig jl. is geschreven en gezegd over f W. Aantjes en zijn vertrek uit de Dlitiek? Het is duidelijk dat nog »1 wat gegevens naar boven ge richt kunnen worden, zowel over ligene wat zich in de oorlog met un heeft afgespeeld als over de ijie waarop hij daarover vroeger, ■O. jegens wachtmeester Pakvis te kwfkerk, bij de studentenzuive- ig in Utrecht, in talrijke inter ims en zeker ook ten overstaan in zijn naaste politieke geestver- inten, verantwoording heeft afge- gd. Maar daarvoor is tijd nodig, étr tijd dan de heren De Jong en iQ der Leeuw van het Rijksinsti- int voor Oorlogsdocumentatie 1.1.0.D.) in eerste aanleg ter be- (hikking stond, méér tijd ook dan gedurende welke een fractie- zitter van de grootste regerings- ftij met goed fatsoen op (politiek) ictief zou kunnen staan. door H.J. Neuman Nu worden van verschillende zijden vraagtekens geplaatst bij de „ti ming" van de onthullingen over de heer Aantjes. Waarom wordt datge ne wat drieëndertig jaar lang aan iedereen, behoudens een minuscuul klein groepje, verborgen is gebleven nu opeens geopenbaard? Is hier niet sprake van een samenzwering ten einde een albm bekende tijdgenoot onderuit te halen op het moment dat de bezitters van bezwarende infor matie dienst politieke beslissingen niet langer kunnen of wensen te slik ken? Ook op dit punt kan nadere informatie gewenst zijn. Toch is het nu al mogelijk twee op merkingen te maken. De eerste is, dat blijkbaar noch mr I. E. Hes, noch mr H.P.J. Dolk de beide advocaten wier uitlatingen het R.I.O.D. hebben doen besluiten tot actie over te gaan op de hoogte waren van de relatie tussen de heer Aantjes en de Land storm Nederland. De feiten die zij wél meenden te kennen, c.q. waar van zij hadden horen verluiden lidmaatschap van de N.S.B., de Nati onale Jeugdstorm, het N.S.K.K. zijn door de onderzoekers van het R.I.O.D. deels van de hand gewezen als onwaarschijnlijk (punt 11b), deels zo onbelangrijk geacht dat zij er in hun voorlopige rapport niet verder op terugkomen (lidmaat schap N.S.K.K.). Met andere woor den: als de heer Algra op de televisie spreekt van „een dolk" die al die tijd ergens op de achtergrond van Aan tjes' politieke carrière heeft gehan gen, dan heeft niemand voorheen ge weten (zelfs het hoofd van de afde- beheer van het R.I.O.D. niet) dat de exacte plaats van die dolk de Amsterdamse Herengracht 474 was. Een tweede opmerking is dat men het element van de „timing" sa menzwering 6f niet niet moet overschatten. Slechts weinigen zul len van oordeel zijn dat de nu bekend geworden feiten de heer Aantjes werkelijk toestaan te blijven functi oneren als politiek leider van het C.D.A. De mogelijkheid dat hij tijde lijk terug zou treden om te proberen datgene wat tegen hem te berde is gebracht te ontzenuwen, heeft hij zelf overwogen en terecht verwor pen. Op welk ander tijdstip de ont hulling ook was gekomen, ze zou voor de heer Aantjes persoonlijk de zelfde of vergelijkbare consequen ties hebben gehad. Ook als eenvou dig parlementariër zou zijn positie moeilijk zijn geworden. Dat er een samenzwering zou hebben bestaan niet om de „gedragingen" van Aan tjes gedurende de periode van de Duitse bezetting te onthullen maar om die onthulling zo lang uit te stellen dat men er hem, het C.D.A. ais zodanig of de loyalistische vleu gel daarbinnen maximale schade mee kon berokkenen, lijkt tot nader order erg ver gezocht. Zeker kan men aannemen dat het R.I.O.D. zich voor een dergelijk manoeuvre niet wil lens en wetens zou laten gebruiken. Intussen is toch de vraag de moeite waard, in hoeverre het R.I.O.D. bij het publiceren van zijn gegevens in alle opzichten gelukkig heeft geope reerd. Natuurlijk was het en prof. De Jong zegt dat het onder de gege ven omstandigheden ook niet anders kon zijn dan haastwerk. De sporen daarvan zijn in het rapport zelf terug te vinden. Ik heb al opgemerkt dat de samenstellen hebben verzuimd op te helderen hoe het nu staat met Aantjes' beweerde lidmaatschap van het N.S.K.K. Bepaalde formuleringen doen mis schien ook subjectiever aan dan met de status van een wetenschappelijk rapport verenigbaar is. Ik denk bij voorbeeld aan punt 6, waar de onder zoekers meedelen dat voor hen bei den op een gegeven ogenblik „bij voorbaat reeds" enkele dingen vast stonden. Een van die dingen is „dat de heer Aantjes van januari 1941 af, toen hij achttien jaar werd, lid ge weest was van de N.S.B. c.q. sinds het begin van de Duitse bezetting blijk had gegeven van opvallende Duitse sympathieën". Niet alleen worden hier categorieën van ongelijke zwaarte (lidmaat schap sympathieën) onder één noemer samengebracht, maar boven dien wordt dan in punt Ha weer geconcludeerd dat dit lidmaatschap „niet waarschijnlijk" lijkt. Ook is niet zonder meer duidelijk waarom in de tekst van het rapport op voor hand wordt uitgesloten dat zich in de status van de heer Aantjes tijdens zijn verblijf in Port Natal wijzigin gen hebben voorgedaan (gevangene staflid). Het heeft uiteraard geen zin te ont kennen dat we met zijn allen leven in het televisietijdperk, en dat perscon ferenties als die van prof. De Jong maandagavond en van mr Aantjes dinsdagmiddag derhalve niet alleen informatieve en dramatische, maar ook hun dramaturgische betekenis hebben. Dat had er een reden temeer voor moeten zijn a) dat prof. De Jong gezegd was of dat hij zelf had beslo ten zijn onmiskenbare gaven als tele- v isie-persoonlijkheid zoveel moge lijk in te tomen, en b) dat de C.D.A.- top maatregelen had genomen om alles wat er maandagavond op radio en televisie werd gezegd te registre ren en mr Aantjes een exact lijstje te verstrekken van punten en/of aantij gingen waarop hij de volgende dag nader zou moeten ingaan. Nu leek het bijna of hij zowat de enige in Nederland was die de avond tevoren door de elektronische media niet was bediend en of hij het R.I.O.D.- rapport slechts amper had kunnen lezen. Al met al is dit een tragedie van een omvang en op een peil zoals we in ons land bepaald niet gewoon zijn. De persoon van de heer Aantjes zal ook in de toekomst nooit helemaal zijn los te maken van hetgeen zich deze week heeft afgespeeld. Toch valt te wensen en aan te nemen dat met het verstrijken van de tijd de positieve betekenis die zijn optreden in de Nederlandse politiek heeft ge had een toenemend accent zal ver krijgen. Zelf heeft hij in een eerste opwelling aangekondigd dat hij „niet onweersproken" zal laten wat er nu over hem te berde is gebracht. Naar de mens gesproken is dat be grijpelijk. Maar ik zou hopen dat hij er niet te veel tijd in steekt. De dilemma's waarvoor hij destijds meende te staan en de motieven waardoor hij zich heeft laten leiden kan hij misschien nog wat nader toelichten, maar bij de kennis die we nu bezitten lijken de feiten op hoofd punten onaantastbaar. En het zou bijzonder jammer zijn als een men senleven dat zich, naarmate het rijp te, meer en meer leek in te stellen op de uitdagingen van de toekomst voortaan verspild zou worden aan een zinledig en ongelijk gevecht met het verleden. door Joop Morriên Het is deze maand zestig jaar geleden om precies te ziln op 17 november dat de Sociaal Democratische Partij (SDP) tijdens een congres in Leiden tot naamsverandering besloot en zich „Communistische Partij in Nederland" ging noemen. Deze naamsverandering betekende de geboorte van de Communistische Partij in ons land, hetgeen met een symposium,een herdenkingsbijeenkomsten enkele speciale publikaties door de CPN wordt gevierd. De CPN is uiteraard niet uit het niets verschenen, maar zij heeft een voorgeschiedenis gehad, die nauw samenhangt met de ontwikkeling van de Nederlandse arbeidersbewe ging en de historische omstandighe den waaronder die plaats vond. In 1909 was er een afsplitsing van revo lutionaire marxisten uit de sociaal democratische arbeiderspartij (SDAP), die een eigen partij, SDP. vormden. De Eerste Wereldoorlog (1914-18) betekende internationaal een breuk binnen alle sociaal-democratische partijen, omdat de leidingen in de oorlogvoerende landen zich niet aan het besluit hadden gehouden tegen hun eigen regeringen op te treden. Consequente marxisten vormden eigen partijen en groepe ringen. Deze ontwikkeling onderging een enorme impuls door de Russische revolutie, die bij de werkers nieuwe hoop en verwachting en bij de kapi talistische regeringen ook in ons land vrees verwekten. Elke com munistische partij heeft haar eigen wordingsgeschiedenis,die overigens niet overal gelijktijdig werd afge rond. Wat West Europa betreft ont stonden bijvoorbeeld de communis tische partijen vanFrankrijk en Ita lië begin der twintiger Jaren. Zestig jaar is een lange periode, rijk aan zoveel gebeurtenissen dat zij in een beknopt artikel nauwelijks hun weerslag kunnen vinden. Het ls een geschiedenis van op- en neergang geweest, waarin ook fouten werden gemaakt en rechtgezet. Kenmer kend evenwel is het feit dat de com munistische partij op hoofdpunten in staat ls geweest tot een oriëntatie en optreden die haar een onvergan kelijke plaats geven. Dat is het ge val in de strijd tegen het fascisme, voor de verdediging van de demo cratie en de onafhankelijkheid van ons land en in het koloniale vraag stuk. In het verkiezingsprogram februari 1918 van de SDP was opgenomen: „Indië los van Holland. Volledig en vrij zelfbeschikkingsrecht voor alle overzeesche bezittingen en kolo niën". De Hollandse marxistische school, welke theoretische onvolko menheden daarin ook schuil gin gen, kwam op voor de koloniale volkeren ln het bijzonder het Indo nesische volk. Er heeft sindsdien een historische continuïteit gelegen in de communistische politiek van solidariteit met de onderdrukte vol keren, al werd zij daarvoor door anderen bestreden en met hoon overladen. De communistische visie kreeg een extra betekenis na de proclamatie van de Indonesische Republiek ln 1945. Heden ten dage heet het in be schouwingen maar al te vaak, dat de Nederlandse Indonesië-polittek ls mislukt door onbegrip, voor het vrijheidsverlangen. De communis ten hebben de vrijheidsstrijd naar de mate van hun krachten onder steund. uitgaande ook van het Ne derlandse belang op langer zicht Het was vanuit dit verworven in zicht, dat de CPN aan de zijde van het Vietnamese volk stond tegen de Amerikaanse interventie, Zij weert zich thans tegen neocolo nialism e en benadrukt, dat ontwik kelingshulp pas echt van werkelijke betekenis kan zijn, als sociale struc turen in de ontwikkelingslanden zich wijzigen en de westelijke lan den zich daar niet tegen verzetten. Onafhankelijkheid In het aangezicht van de dreiging van het fascisme onderstreepte de CPN ln 1935 nog eens dat zij als Nederlandse partij en als deel van Nederland de rechten en vrijheden van het Nederlandse volk verdedig de. Op haar congres verklaarde zij, dat bij een mogelijke poging tot overweldiging van Nederland door Nazl-Duitsland de oorlog het karak ter van een nationale bevrijdings oorlog kon aannemen. Dit stand punt werd verder uitgewerkt en op 28 september 1938 bood CPN-frac- tievoorzitter L. de Visser minister president Colijn een brief aan, waarin de CPN het nut erkende van maatregelen van militaire aard ter beveiliging van de grenzen tegen een eventuele fascistische dreiging. In het schrijven wordt gezegd: „Onze fractie acht het evenzeer noodzakelijk, dat ernstige maatre gelen worden overwogen tegen het, de onschendbaarheid van het land ondermijnende nationaal-soclalls- me in Nederland, en dat ernstig wordt toegezien, dat de nationaal- socialistische gezindheid uit het le ger en de overige weermacht wordt geweerd". Haar leuze was. Neder land. onafhankelijk, welvarend, vrij. Dat was ook haar uitgangspunt na de Duitse overweldiging ln mei 1940. De CPN beschikte in februari 1941 over de illegale organisatie om aan de opgekropte gevoelens rich ting te geven en een volksprotest te ontketenen. Mannen en vrouwen van velerlei politieke opvatting en geloofsovertuiging protesteerden in Amsterdam en omgeving met een algemene staking tegen de bezet ting en tegen de vervolging van Joodse landgenoten. De CPN nam een eervolle plaats in het nationale vereet, al leed zij zware verliezen, bijvoorbeeld toen in 1943 haar cen trale leiding uiteen werd geslagen. Vele Nederlanders, onder wie vooral ook Jongeren, bleven echter de weg naar de illegale CPN vinden en ver sterkten haar rijen. Tot het eind van de oorlog bleef de CPN ongebroken. De Waarheid be hoorde tot de meest verbreide ille gale organen. De discussies met an dere illegale bladen waren soms fel, maar men was één tegen de bezet ter. Trouw constateerde ln die tijd: „wij strijden tegen de Dultschers en hun wereldbeschouwing; de com munisten doen dat evenzeer met niet minder overtuiging en over gave" Naar socialisme De CPN staat met haar zestig jaar in het volle leven. Zij treedt op in het spectrum van de Nederlandse politieke partijen en blijkt, zoals in het vraagstuk van de neutronen bom, ln staat tot initiatieven van ingrijpende betekenis tegen het oorlogsgevaar. De strijd voor de vrede is het centrale vraagstuk ln haar activiteiten. In het internatio nale krachtenpatroon beschouwt zij de landen, waar een nieuwe soci alistische maatschappij wordt op gebouwd, met alle problemen en moeilijkheden van dien, als een zeer belangrijke factor. Als we echter spreken over de vooruitzichten voor de vrede moeten we ons realiseren, dat het gaat om de uitkomst van de strijd ln de kapitalistische landen en de zogenaamde derde wereld. De communistische partij wil de maatschappij kennen en op de ont wikkeling inspelen. Zij streeft naar het socialisme en tienduizenden mannen en vrouwen hebben ln de loop van de geschiedenis met grote inzet, met persoonlijke offerbereid heid de politiek van de Communis tische Partij uitgedragen en met hun in de praktische en theoreti sche strijd verworven Inzichten die politiek helpen mee bepalen. Het 26ste congres van de CPN, dat ln januari dit jaar werd gehouden besloot tot de uitwerking van een partijprogram voor de Nederlandse weg naar het socialisme. Bij de ves tiging van het socialisme ln landen, waar het produktlestelsel al ls ver anderd, werden verschillende we gen gegaan. Het socialisme kan al leen tot stand komen door uit te gaan van de historisch gegroeide voorwaarden en kan ook ln ons land alleen het resultaat zijn van het denken en het handelen van de Ne derlandse werkers. Het ls een pro ces dat op creatieve wijze tegemoet moet worden getreden en waarbij velen, communisten, socialisten, progressieve andersdenkenden moeten worden betrokken. Correcties en veranderingen op ideeën die tot ontwikkeling zijn ge bracht. moeten steeds mogelijk zijn. Maatschappelijke verantwoor delijkheid dwingt naar het inzicht van de CPN om te komen tot bet socialisme. Joop Morriên, die op ons verzoek dit „zelfportret" van de CPN schreef, is parlementair redacteur van „De Waarheid" en lid van de jubilerende partij.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1978 | | pagina 17