)rie groepen in de kou
Geen verspilling van leven
Zestig jaai
communisme
in Nederland
M
Zelfportret
van een jubilaris
DAG 10 NOVEMBER 1978
TROUW/KWARTET P 13 - RH 17 - S 15
meen predikant afscheid nam
een gemeente, sprak hij een
jcwoord tot allen die hem het
ien en werken in zijn stad
gelijk hadden gemaakt. Naast
gemeentebestuur, de winkeliers
everanciers memoreerde hij
s de ambtenaren,
itie-agenten, journalisten en
luismannen, wier onmisbaar
deel aan een dragelijk bestaan
•stal als vanzelfsprekend wordt
yaard. Ten onrechte werd daar
iter zijn rug om gegrinnikt,
samenleving zou een gelukkiger
jcht vertonen, als er voor méér
rkzaam heden méér waardering
rd geuit. Ik vrees dat negen van
tien mensen te weinig erkenning
dervinden. Dat geldt zeker voor
egroepen van beroepen: de
est-gekritiseerde, de alleroudste
de allernieuwste.
mmige ambachten staan
orlopend onder verdenking. Hoe
ik in de laatste maanden kwam
politie nu al niet negatief in het
uwslHet corruptie-onderzoek,
narcotica-brigade, de
rinaamse jongen, het besluit van
officier van justitie om die zaak
der te laten rusten: het houdt
top. Het is niet waar dat dit
9or linkse media opgeblazen
Identen" zijn. Het Haagse
orval kwam ter tafel in AVRO's
levizier. „Zijn we nog veilig voor
politie?" was een kop in de NRC.
t is nu eenmaal de taak van de
dia, alles aan de kaak te stellen
it niet door de beugel kan: ook
imalisten zijn rechercheurs.
berpe kritiek is niet per se
loyaal. Het kan moeilijk
nnemelijk heten, als het protest
;en een buitenlandse mécht-staat
de muur van een politiebureau
toelaatbaar wordt geacht, omdat
politie in een réchtsstaat
utraal moet zijn. Wij kunnen
leilljk anders dan woedend
igeren, als de naar Duitsland
gewezen Iranezen verklaren,
roffen te zijn door het brutale en
Ie optreden van de Nederlandse
itie. zij moesten op de grond van
auto gaan liggen en werden met
uppels geslagen en geschopt. Het
nook moeilijk met
houder-ophalen worden
pdaan, dat het Amsterdamse
ichtenburo in één jaar 250
chten ontving. Rechercheurs in
rgerkleding weigeren zich te
itlmeren bij huiszoeking. Vaak
et een arrestant niet eens,
trom hij aangehouden en
eegenomen wordt. Vragen naar
waarom worden met
ledigingen en handboeien
eantwoord. Verdachten worden in
olitrekte isolatie gehouden en
nlonnatie aan familieleden blijft
ege. Naast incidenten zijn
icturele gebreken, zoals een
ikende organisatie en
llng.
ider de burgerij de vrees
mt dat klagen zinloos is en
itige klachten niet door
lankelijke instanties worden
;ocht, werkt de politie het
r-één-kam-scherend spreken
ver „de" politie zelf in de hand. Als
len elkaar zoveel mogelijk dekt,
egint het generaliseren bij de
olitie zelf.
aar ook dat moet ons er niet toe
erleiden „de" politie aan te zien op
n reeks persberichten over
laatselijke schandalen. Wij zeggen
ichook „de" dokters ons
srtrouwen niet op, al is de
schiedenis van de medische
etenschap vol van moord en
wdslag wegens eigenwijsheid en
loezie om over de
(neesmiddelen-industrie nog maar
zwijgen? Een klachtenbureau
>u bij élk beroep mogelijk zijn (wat
li nieuwe arbeidsplaatsen!).
De talloze tekenen van politionele
bescherming tégen onrecht komen
vanwege hun vanzelfsprekendheid
niet in de krant. Wist u dat de
Haagse agenten die in hun leren
pakken bij de Russische
ambassade stonden tijdens een
symbolische Pascha-voering van
het solidariteitscomité voor Joden
in de Sow jet-Unie, ook de ronde
paasbroden ontvingen en braken en
deelden onder elkaar? „Te dien
dage zal op de bellen der paarden
staan: den Here heilig" (Zacharia
14 20): ook d&t mag in de krant
al mag daar de vraag aan worden
toegevoegd, waarom de politie
zoals bij de twee begrafenissen in de
film „Deutschland im Herbst" de
ene keer één en al toewijding ls en
de andere keer vol argwaan. Juist
van hen die stelselmatig met
collega's op één hoop geworpen
worden „de luie ambtenaar", „de
domme boer", „de zware dominee"
moeten wij des te vaker iets
góeds signaleren dat om publieke
erkentelijkheid vraagt.
Speciale sympathie verdienen ook
de werkers in beroepen die alleen
daarom niet opvallen, omdat zij er
sinds mensenheugenis al zijn.
Volgens Genesis ls het oudste
beroep (in tegenstelling tot wat
gewoonlijk gesuggereerd wordt) dat
van tuinman en tuinvrouw. Hoeveel
mensen komen, zodra de
plantsoenverzorgers van Openbare
Werken in hun omgeving aan het
werk gaan, spontaan naar buiten
door Okke Jager
om hen te verwelkomen en te
bedanken? Waarom doet het
overdreven aan, als een enkeling
zich hieraan te buiten gaat?
Waarom accepteren alle anderen
het als de gewoonste zaak van de
wereld, dat het groen In hun buurt
op tijd wordt gesnoeid en dat alle
rommel wordt opgeruimd, die zij er
zelf lieten liggen omdat het „grond
van de gemeente" is? Waarom
krijgen de mannen met de langste
naam in de Winkler Prins
(gemeentereinigingsroltrommelhui-
svuilophaalautobestuurders) de
minste aandacht? Waarom worden
In jubileumtoespraken en
naamlijsten van medewerkers
uitgerekend zij die tóch al in het
licht van de schijnwerpers staan,
nóg eens in het zonnetje gezet,
terwijl de
werkers-op-de-achtergrond ook dén
op de achtergrond blijven? Kan een
universiteit bestaan, zonder
kantoorpersoneel? Kan een
tv-programma gemaakt worden
zonder camera-man? Kan een
radioregisseur werken zonder
geluidstechnicus? Hebben de
mensen-achter-de-schermen
minder behoefte aan openlijke
waardering? Zit er alleen een
computer achter, als wij elke
maand ons loon met een
loonstrookje ontvangen? Ik wil wel
bekennen dat ik van alle geleerden
op mijn Hogeschool de boekhouder
de knapste vind: hij kan
zogenaamd in het Nederlands
opgestelde formulieren over
partieel leerplichtige kinderen in
één oogopslag begrijpen.
Menig werkstuk lokt geen
dankwoord uit, omdat het zo
helemaal vanzelf lijkt te gaan: de
taak schijnt simpel te zijn of is op
het eerste gezicht volbracht door
iemand die alles uit de mouw
schudt. Niemand vermoedt hoeveel
tijd en moeite erin gestoken is. Hoe
lang moet er gestudeerd worden op
een preek om vooral niet te laten
merken hoe lang er op gestudeerd
is!
Iemand die altijd iets doet, doet dit
in aller oog allicht. Wie
beroepshalve voor ledereen
klaarstaat, staat uiteraard klaar.
Wij verbazen ons niet over het
opgaan van de zon en het
op-tijd-verschijnen van een
ochtendblad zonder lege pagina's.
Wij hebben de meeste mensen uit
onze omgeving tot
natuurverschi j nselen
teruggebracht. Een zoveelste
present-exemplaar is als het
zoveelste geen present meei;.
Als derde groep noemde ik: de
pioniers in de allernieuwste
beroepen die nog als indringers
worden beschouwd. Er zijn
sociaal-culturele werkers die voor
het forum van kerkelijke
functionarissen steeds opnieuw
moeten verklaren dat zij toch echt
vanuit hun geloof bezig zijn, terwijl
de ganse vergadering nooit zo'n
verantwoording hoeft af te leggen.
omdat het bij predikanten en
ouderlingen kennelijk vanzelf
spreekt dat hun motivatie zuiver is.
Bij benoemingsprocedures vindt
iedereen het normaal dat
aanstaande agogen een
psychotechnische onderzoek
moeten ondergaan en aankomende
theologen niet.
Er is een vreemde angst voor te veel
vrijgestelden in de kerk. Terwijl zij
nu juist zoveel mogelij k
gemeenteleden aan het werk zullen
zetten, vreest men blijkbaar dat zij
de vrijwilligers het werk uit handen
zullen nemen. Predikanten zien in
een maatschappelijk werkster of
opbouw-werker eerder een
bedreigende rivaal dan een
welkome versterking. Werkers in
clubhulzen en op andere
vooruitgeschoven posten
ondervinden maar zelden de nodige
steun in de rug. Naast de al té lang
vanzelfsprekende beroepen hebben
dus ook de nog onvanzelfsprekende
behoefte aan extra bemoediging.
In de kilte van een abstracte
samenleving is het leven alleen nog
vol te houden, zolang wij de geringe
moeite kunnen opbrengen van een
warme collegialiteit,
opmerkzaamheid ook voor bij
voorbaat verwachte prestaties,
persoonlijke aandacht voor
niet-erkende vergeten groepen, een
schouderklopje In het voorbijgaan,
een aanmoediging ook van de
moedigen, een herkennen van
dezelfde emotie achter een
verschillende expressie, een kiese
brief met een kuise pluürr.
ihet mogelijk nog iets nieuws toe te
Degen aan alles wat er sedert raaan-
ig jl. is geschreven en gezegd over
f W. Aantjes en zijn vertrek uit de
Dlitiek? Het is duidelijk dat nog
»1 wat gegevens naar boven ge
richt kunnen worden, zowel over
ligene wat zich in de oorlog met
un heeft afgespeeld als over de
ijie waarop hij daarover vroeger,
■O. jegens wachtmeester Pakvis te
kwfkerk, bij de studentenzuive-
ig in Utrecht, in talrijke inter
ims en zeker ook ten overstaan
in zijn naaste politieke geestver-
inten, verantwoording heeft afge-
gd. Maar daarvoor is tijd nodig,
étr tijd dan de heren De Jong en
iQ der Leeuw van het Rijksinsti-
int voor Oorlogsdocumentatie
1.1.0.D.) in eerste aanleg ter be-
(hikking stond, méér tijd ook dan
gedurende welke een fractie-
zitter van de grootste regerings-
ftij met goed fatsoen op (politiek)
ictief zou kunnen staan.
door H.J. Neuman
Nu worden van verschillende zijden
vraagtekens geplaatst bij de „ti
ming" van de onthullingen over de
heer Aantjes. Waarom wordt datge
ne wat drieëndertig jaar lang aan
iedereen, behoudens een minuscuul
klein groepje, verborgen is gebleven
nu opeens geopenbaard? Is hier niet
sprake van een samenzwering ten
einde een albm bekende tijdgenoot
onderuit te halen op het moment dat
de bezitters van bezwarende infor
matie dienst politieke beslissingen
niet langer kunnen of wensen te slik
ken? Ook op dit punt kan nadere
informatie gewenst zijn.
Toch is het nu al mogelijk twee op
merkingen te maken. De eerste is,
dat blijkbaar noch mr I. E. Hes, noch
mr H.P.J. Dolk de beide advocaten
wier uitlatingen het R.I.O.D. hebben
doen besluiten tot actie over te gaan
op de hoogte waren van de relatie
tussen de heer Aantjes en de Land
storm Nederland. De feiten die zij
wél meenden te kennen, c.q. waar
van zij hadden horen verluiden
lidmaatschap van de N.S.B., de Nati
onale Jeugdstorm, het N.S.K.K.
zijn door de onderzoekers van het
R.I.O.D. deels van de hand gewezen
als onwaarschijnlijk (punt 11b),
deels zo onbelangrijk geacht dat zij
er in hun voorlopige rapport niet
verder op terugkomen (lidmaat
schap N.S.K.K.). Met andere woor
den: als de heer Algra op de televisie
spreekt van „een dolk" die al die tijd
ergens op de achtergrond van Aan
tjes' politieke carrière heeft gehan
gen, dan heeft niemand voorheen ge
weten (zelfs het hoofd van de afde-
beheer van het R.I.O.D. niet) dat
de exacte plaats van die dolk de
Amsterdamse Herengracht 474 was.
Een tweede opmerking is dat men
het element van de „timing" sa
menzwering 6f niet niet moet
overschatten. Slechts weinigen zul
len van oordeel zijn dat de nu bekend
geworden feiten de heer Aantjes
werkelijk toestaan te blijven functi
oneren als politiek leider van het
C.D.A. De mogelijkheid dat hij tijde
lijk terug zou treden om te proberen
datgene wat tegen hem te berde is
gebracht te ontzenuwen, heeft hij
zelf overwogen en terecht verwor
pen. Op welk ander tijdstip de ont
hulling ook was gekomen, ze zou
voor de heer Aantjes persoonlijk de
zelfde of vergelijkbare consequen
ties hebben gehad. Ook als eenvou
dig parlementariër zou zijn positie
moeilijk zijn geworden. Dat er een
samenzwering zou hebben bestaan
niet om de „gedragingen" van Aan
tjes gedurende de periode van de
Duitse bezetting te onthullen
maar om die onthulling zo lang uit te
stellen dat men er hem, het C.D.A.
ais zodanig of de loyalistische vleu
gel daarbinnen maximale schade
mee kon berokkenen, lijkt tot nader
order erg ver gezocht. Zeker kan men
aannemen dat het R.I.O.D. zich voor
een dergelijk manoeuvre niet wil
lens en wetens zou laten gebruiken.
Intussen is toch de vraag de moeite
waard, in hoeverre het R.I.O.D. bij
het publiceren van zijn gegevens in
alle opzichten gelukkig heeft geope
reerd. Natuurlijk was het en prof.
De Jong zegt dat het onder de gege
ven omstandigheden ook niet anders
kon zijn dan haastwerk. De sporen
daarvan zijn in het rapport zelf terug
te vinden. Ik heb al opgemerkt dat
de samenstellen hebben verzuimd
op te helderen hoe het nu staat met
Aantjes' beweerde lidmaatschap
van het N.S.K.K.
Bepaalde formuleringen doen mis
schien ook subjectiever aan dan met
de status van een wetenschappelijk
rapport verenigbaar is. Ik denk bij
voorbeeld aan punt 6, waar de onder
zoekers meedelen dat voor hen bei
den op een gegeven ogenblik „bij
voorbaat reeds" enkele dingen vast
stonden. Een van die dingen is „dat
de heer Aantjes van januari 1941 af,
toen hij achttien jaar werd, lid ge
weest was van de N.S.B. c.q. sinds
het begin van de Duitse bezetting
blijk had gegeven van opvallende
Duitse sympathieën".
Niet alleen worden hier categorieën
van ongelijke zwaarte (lidmaat
schap sympathieën) onder één
noemer samengebracht, maar boven
dien wordt dan in punt Ha weer
geconcludeerd dat dit lidmaatschap
„niet waarschijnlijk" lijkt. Ook is
niet zonder meer duidelijk waarom
in de tekst van het rapport op voor
hand wordt uitgesloten dat zich in
de status van de heer Aantjes tijdens
zijn verblijf in Port Natal wijzigin
gen hebben voorgedaan (gevangene
staflid).
Het heeft uiteraard geen zin te ont
kennen dat we met zijn allen leven in
het televisietijdperk, en dat perscon
ferenties als die van prof. De Jong
maandagavond en van mr Aantjes
dinsdagmiddag derhalve niet alleen
informatieve en dramatische, maar
ook hun dramaturgische betekenis
hebben. Dat had er een reden temeer
voor moeten zijn a) dat prof. De Jong
gezegd was of dat hij zelf had beslo
ten zijn onmiskenbare gaven als tele-
v isie-persoonlijkheid zoveel moge
lijk in te tomen, en b) dat de C.D.A.-
top maatregelen had genomen om
alles wat er maandagavond op radio
en televisie werd gezegd te registre
ren en mr Aantjes een exact lijstje te
verstrekken van punten en/of aantij
gingen waarop hij de volgende dag
nader zou moeten ingaan. Nu leek
het bijna of hij zowat de enige in
Nederland was die de avond tevoren
door de elektronische media niet
was bediend en of hij het R.I.O.D.-
rapport slechts amper had kunnen
lezen.
Al met al is dit een tragedie van een
omvang en op een peil zoals we in
ons land bepaald niet gewoon zijn.
De persoon van de heer Aantjes zal
ook in de toekomst nooit helemaal
zijn los te maken van hetgeen zich
deze week heeft afgespeeld. Toch
valt te wensen en aan te nemen dat
met het verstrijken van de tijd de
positieve betekenis die zijn optreden
in de Nederlandse politiek heeft ge
had een toenemend accent zal ver
krijgen. Zelf heeft hij in een eerste
opwelling aangekondigd dat hij
„niet onweersproken" zal laten wat
er nu over hem te berde is gebracht.
Naar de mens gesproken is dat be
grijpelijk. Maar ik zou hopen dat hij
er niet te veel tijd in steekt. De
dilemma's waarvoor hij destijds
meende te staan en de motieven
waardoor hij zich heeft laten leiden
kan hij misschien nog wat nader
toelichten, maar bij de kennis die we
nu bezitten lijken de feiten op hoofd
punten onaantastbaar. En het zou
bijzonder jammer zijn als een men
senleven dat zich, naarmate het rijp
te, meer en meer leek in te stellen op
de uitdagingen van de toekomst
voortaan verspild zou worden aan
een zinledig en ongelijk gevecht met
het verleden.
door Joop Morriên
Het is deze maand zestig jaar geleden om precies te ziln
op 17 november dat de Sociaal Democratische Partij
(SDP) tijdens een congres in Leiden tot naamsverandering
besloot en zich „Communistische Partij in Nederland" ging
noemen. Deze naamsverandering betekende de geboorte
van de Communistische Partij in ons land, hetgeen met een
symposium,een herdenkingsbijeenkomsten enkele speciale
publikaties door de CPN wordt gevierd.
De CPN is uiteraard niet uit het
niets verschenen, maar zij heeft een
voorgeschiedenis gehad, die nauw
samenhangt met de ontwikkeling
van de Nederlandse arbeidersbewe
ging en de historische omstandighe
den waaronder die plaats vond. In
1909 was er een afsplitsing van revo
lutionaire marxisten uit de sociaal
democratische arbeiderspartij
(SDAP), die een eigen partij, SDP.
vormden.
De Eerste Wereldoorlog (1914-18)
betekende internationaal een breuk
binnen alle sociaal-democratische
partijen, omdat de leidingen in de
oorlogvoerende landen zich niet
aan het besluit hadden gehouden
tegen hun eigen regeringen op te
treden. Consequente marxisten
vormden eigen partijen en groepe
ringen.
Deze ontwikkeling onderging een
enorme impuls door de Russische
revolutie, die bij de werkers nieuwe
hoop en verwachting en bij de kapi
talistische regeringen ook in ons
land vrees verwekten. Elke com
munistische partij heeft haar eigen
wordingsgeschiedenis,die overigens
niet overal gelijktijdig werd afge
rond. Wat West Europa betreft ont
stonden bijvoorbeeld de communis
tische partijen vanFrankrijk en Ita
lië begin der twintiger Jaren.
Zestig jaar is een lange periode, rijk
aan zoveel gebeurtenissen dat zij in
een beknopt artikel nauwelijks hun
weerslag kunnen vinden. Het ls een
geschiedenis van op- en neergang
geweest, waarin ook fouten werden
gemaakt en rechtgezet. Kenmer
kend evenwel is het feit dat de com
munistische partij op hoofdpunten
in staat ls geweest tot een oriëntatie
en optreden die haar een onvergan
kelijke plaats geven. Dat is het ge
val in de strijd tegen het fascisme,
voor de verdediging van de demo
cratie en de onafhankelijkheid van
ons land en in het koloniale vraag
stuk.
In het verkiezingsprogram februari
1918 van de SDP was opgenomen:
„Indië los van Holland. Volledig en
vrij zelfbeschikkingsrecht voor alle
overzeesche bezittingen en kolo
niën". De Hollandse marxistische
school, welke theoretische onvolko
menheden daarin ook schuil gin
gen, kwam op voor de koloniale
volkeren ln het bijzonder het Indo
nesische volk. Er heeft sindsdien
een historische continuïteit gelegen
in de communistische politiek van
solidariteit met de onderdrukte vol
keren, al werd zij daarvoor door
anderen bestreden en met hoon
overladen. De communistische visie
kreeg een extra betekenis na de
proclamatie van de Indonesische
Republiek ln 1945.
Heden ten dage heet het in be
schouwingen maar al te vaak, dat
de Nederlandse Indonesië-polittek
ls mislukt door onbegrip, voor het
vrijheidsverlangen. De communis
ten hebben de vrijheidsstrijd naar
de mate van hun krachten onder
steund. uitgaande ook van het Ne
derlandse belang op langer zicht
Het was vanuit dit verworven in
zicht, dat de CPN aan de zijde van
het Vietnamese volk stond tegen de
Amerikaanse interventie,
Zij weert zich thans tegen neocolo
nialism e en benadrukt, dat ontwik
kelingshulp pas echt van werkelijke
betekenis kan zijn, als sociale struc
turen in de ontwikkelingslanden
zich wijzigen en de westelijke lan
den zich daar niet tegen verzetten.
Onafhankelijkheid
In het aangezicht van de dreiging
van het fascisme onderstreepte de
CPN ln 1935 nog eens dat zij als
Nederlandse partij en als deel van
Nederland de rechten en vrijheden
van het Nederlandse volk verdedig
de. Op haar congres verklaarde zij,
dat bij een mogelijke poging tot
overweldiging van Nederland door
Nazl-Duitsland de oorlog het karak
ter van een nationale bevrijdings
oorlog kon aannemen. Dit stand
punt werd verder uitgewerkt en op
28 september 1938 bood CPN-frac-
tievoorzitter L. de Visser minister
president Colijn een brief aan,
waarin de CPN het nut erkende van
maatregelen van militaire aard ter
beveiliging van de grenzen tegen
een eventuele fascistische dreiging.
In het schrijven wordt gezegd:
„Onze fractie acht het evenzeer
noodzakelijk, dat ernstige maatre
gelen worden overwogen tegen het,
de onschendbaarheid van het land
ondermijnende nationaal-soclalls-
me in Nederland, en dat ernstig
wordt toegezien, dat de nationaal-
socialistische gezindheid uit het le
ger en de overige weermacht wordt
geweerd". Haar leuze was. Neder
land. onafhankelijk, welvarend,
vrij.
Dat was ook haar uitgangspunt na
de Duitse overweldiging ln mei
1940. De CPN beschikte in februari
1941 over de illegale organisatie om
aan de opgekropte gevoelens rich
ting te geven en een volksprotest te
ontketenen. Mannen en vrouwen
van velerlei politieke opvatting en
geloofsovertuiging protesteerden in
Amsterdam en omgeving met een
algemene staking tegen de bezet
ting en tegen de vervolging van
Joodse landgenoten. De CPN nam
een eervolle plaats in het nationale
vereet, al leed zij zware verliezen,
bijvoorbeeld toen in 1943 haar cen
trale leiding uiteen werd geslagen.
Vele Nederlanders, onder wie vooral
ook Jongeren, bleven echter de weg
naar de illegale CPN vinden en ver
sterkten haar rijen.
Tot het eind van de oorlog bleef de
CPN ongebroken. De Waarheid be
hoorde tot de meest verbreide ille
gale organen. De discussies met an
dere illegale bladen waren soms fel,
maar men was één tegen de bezet
ter. Trouw constateerde ln die tijd:
„wij strijden tegen de Dultschers en
hun wereldbeschouwing; de com
munisten doen dat evenzeer met
niet minder overtuiging en over
gave"
Naar socialisme
De CPN staat met haar zestig jaar
in het volle leven. Zij treedt op in
het spectrum van de Nederlandse
politieke partijen en blijkt, zoals in
het vraagstuk van de neutronen
bom, ln staat tot initiatieven van
ingrijpende betekenis tegen het
oorlogsgevaar. De strijd voor de
vrede is het centrale vraagstuk ln
haar activiteiten. In het internatio
nale krachtenpatroon beschouwt
zij de landen, waar een nieuwe soci
alistische maatschappij wordt op
gebouwd, met alle problemen en
moeilijkheden van dien, als een zeer
belangrijke factor. Als we echter
spreken over de vooruitzichten voor
de vrede moeten we ons realiseren,
dat het gaat om de uitkomst van de
strijd ln de kapitalistische landen
en de zogenaamde derde wereld.
De communistische partij wil de
maatschappij kennen en op de ont
wikkeling inspelen. Zij streeft naar
het socialisme en tienduizenden
mannen en vrouwen hebben ln de
loop van de geschiedenis met grote
inzet, met persoonlijke offerbereid
heid de politiek van de Communis
tische Partij uitgedragen en met
hun in de praktische en theoreti
sche strijd verworven Inzichten die
politiek helpen mee bepalen.
Het 26ste congres van de CPN, dat
ln januari dit jaar werd gehouden
besloot tot de uitwerking van een
partijprogram voor de Nederlandse
weg naar het socialisme. Bij de ves
tiging van het socialisme ln landen,
waar het produktlestelsel al ls ver
anderd, werden verschillende we
gen gegaan. Het socialisme kan al
leen tot stand komen door uit te
gaan van de historisch gegroeide
voorwaarden en kan ook ln ons land
alleen het resultaat zijn van het
denken en het handelen van de Ne
derlandse werkers. Het ls een pro
ces dat op creatieve wijze tegemoet
moet worden getreden en waarbij
velen, communisten, socialisten,
progressieve andersdenkenden
moeten worden betrokken.
Correcties en veranderingen op
ideeën die tot ontwikkeling zijn ge
bracht. moeten steeds mogelijk
zijn. Maatschappelijke verantwoor
delijkheid dwingt naar het inzicht
van de CPN om te komen tot bet
socialisme.
Joop Morriên, die op ons verzoek
dit „zelfportret" van de CPN
schreef, is parlementair redacteur
van „De Waarheid" en lid van de
jubilerende partij.