Vreemd gaan met een auto Een tijdrovende definitie Waarom gaan we niet naar de dokter? Zogezegd Eindelijk rust voor de dollar? Gezondheidszorg in het 'nulde echelon'^ RIJDAG 3 NOVEMBER 1978 PS 13 - RH 15 A door Koos van Weringh Mijn liefde voor het automobiele voertuig is inmiddels zo wijd en zijd bekend, dat ik onlangs zelfs een uitnodiging kreeg een show van nieuwe automodellen te komen bezichtigen. Dat was trouwens niet de eerste keer, de autoindustrie ziet in mij kennelijk een potentiële klant. Op mooi papier was ik al eens eerder op de hoogte gebracht van de verschijning van nieuwe modellen, ik meen mij te herinneren van een Frans merk. Helaas was ik toen verhinderd, maar deze keer ben ik gegaan, op een herfstige maar mooie zaterdagmiddag. De uitnodiging van de autofabriek, een Scandinavische ditmaal, liet weten dat dit de gelegenheid was „het autonieuws van de 80-er jaren van dichtbij te bekijken". De show werd gehouden in de foyer en de balzaal van een groot Amsterdams hotel. Ter geruststelling vermeldde de kaart, dat er voldoende parkeerruimte voor en naast het gebouw aanwezig was en dat was ook zo. Het openbaar vervoer bracht mij betrekkelijk dicht in de buurt van de plaats waar de nieuwe verlokkingen stonden opgesteld. De eerste auto ontwaarde ik al in de foyer, maar die ben ik voorbijgelopen om mij direct naar de balzaal te begeven. Deze was in een lustoord herschapen, een paradijs van blik. Glanzende, oogverblindende modellen stonden daar, met als absolute topper de Baas 009. Overal stonden bloemen en aangename muziek daalde op de bezoeker neer. Vriendelijke dames en heren legden het allemaal uit, een ober bood een drankje aan als je even plaatsnam om stilgenietend te kijken naar „één van de modernste auto's ter wereld", zoals in een fraaie brochure te lezen stond. Dat boekwerkje heb ik ter plekke vlug doorgenomen. Mijn kennis van auto's is nog minder dan nihil en ik wilde niet helemaal voor schut staan als iemand mij zou aanschieten met de vraag of ik ook niet vond dat het diagonaalsgewijs gescheiden remsysteem een belangrijke vooruitgang betekende in vergelijking met een vorig model. Het enige remsysteem dat ik ken is de terugtraprem op mijn fiets. Niemand vroeg mij gelukkig iets, mijn onkunde kon verborgen blijven achter een glimlach of een begrijpend knikje naar iemand die soms even naast mij kwam staan om naar hetzelfde model te kijken. Wij waren allen één in bewondering voor hetzelfde blik, de kennis was ondergeschikt aan de gemoedstoestand. Zo'n balzaal leek mij overigens de meest geschikte omgeving voor een show als deze. Tussen het automodel en de mens zag je verhoudingen zich ontwikkelen en tot iets moois opbloeien. Een man liep een aantal keren om een auto heen, liet soms zijn hand er voorzichtig op rusten, streelde dan weer de motorkap en trok zich uiteindelijk in de auto terug. Het leek een veroveringsritueel, dat kennelijk zeer geslaagd was, want na enige tijd kwam hij met een gelukzalig gezicht weer naar buiten. Zo'n fantastische verovering had hij nog nooit gemaakt. Als hij 's avonds bij zijn vrouw thuis de brochure nog eens doorkijkt zal hij zeker aan dat ogenblik van geluk terugdenken. De stoel van de bestuurder, zo lezen we, vormt niet alleen een belangrijk onderdeel van het rijgenot, maar staat ook bekend als de beste, meest comfortabele en anatomisch gezien de heilzaamste. Misschien is het opwindende overspel met de auto wel verantwoordelijk voor het hoge percentage echtscheidingen, dacht ik nog even toen ik in een volle, remmende en dan weer optrekkende stadsbus zonder rijgenot op weg was naar huls. Lang heb ik daar niet over nagedacht, want 's avonds heb ik de brochure gelezen. De wereld van de reclame: dat is weer een andere opwinding. Het drukwerkje begint als volgt: „De auto is een onafscheidelijk deel van ons dagelijks leven geworden. Wij hebben hem nodig daar anders de maatschappij tot stilstand zou komen en de mens deze niet langer doeltreffend zou kunnen dienen." Dat is toch proza van formaat als we bedenken dat het enige in deze maatschappij dat echt tot stilstand is gekomen een file van gemiddeld vijftig kilometer per dag is. Zal de auto op de langere duur, zo wordt vervolgens voorzichtig gevraagd, in ons dageliijks leven een even voor de hand liggende rol blijven spelen? Het antwoord op die suggestieve vraag is natuurlijk gemakkelijk te geven. „Nee" kan het nooit zijn, want anders zou ik niet met een uitnodiging worden vereerd de nieuwe modellen te komen bezichtigen. Zomaar „ja" zeggen op zo'n vraag kan in dit tijdsgewricht met de milieuvriendelijke grijns en duizenden lijken langs de weg ook niet meer. Het antwoord is dusJa" op voorwaarde dat! En die voorwaarde is dat „wij erin slagen de auto aan te passen aan een wat verstandiger levenswijze, die de realiteit van de toekomst van ons zal eisen". Bovendien moeten wij de auto op verstandige wijze gebruiken. U begrijpt al lang, dat ..binnen de grenzen van deze fundamentele eisen" juist deze nieuwe auto is gecreëerd, de auto die rekening houdt met de mens en zijn toekomstige eisen. Niets staat ons meer in de weg tot aanschaf over te gaan. De Baas 009, zoals die in de brochure omschreven wordt, is een rijdend paradijsje, waarin de mens, nog meer dan voorheen, centraal staat. Ik zal hier niet alle fantastische eigenschappen opnoemen, de files zijn immers al lang genoeg, maar over wat „het weggedrag" genoemd wordt moet ik toch enige inlichtingen verschaffen. Dat is „werkelijk exceptioneel", zoals de fabriek ook zelf al laat weten. De auto gedraagt zich altijd foutloos, zowel bij hoge als bij lage snelheden en hij blijft onverstoorbaar wanneer u gas geeft, gas mindert of hard remt in de bochten. Dat is al niet mis natuurlijk, maar het wordt nog mooier; de Baas 009.heeft ook de begeerlijke eigenschap bepaalde onjuiste handelingen van de bestuurder te .vergeven'." Dat moet toch het einde zijn. Ik heb alle brochures nog eens doorgebladerd, maar een nieuw model begrafenisauto kon ik niet vinden. Stelling van J. Schrijver: „Oprech te spontaniteit is een groot goed, maar wordt nogal eens verkeerd be grepen". (RU-Groningen). Stelling van J. P. A. Munnik: „Bij de evaluatie van het functioneren van de ondernemingsraad dient ook de achterbanproblematiek van de voorzitter betrokken te worden" (R.U.-Groningen). Stelling van W. Joenje: „Natuurbe houd als argument voor inpoldering van delen van de Waddenzee moet met groot wantrouwen worden be zien" (R.U.-Groningen). Stelling van mevrouw M. P. Rasker- Krijgsman: „Het gezegde „snoep verstandig, eet een appel" vindt geen gezaghebbende steun in het oude testament" (R.U.-Groningen). Stelling van J. E. M. Groener: „Van wege de sterk toegenomen belang stelling voor het houden van huis dieren dienen studenten dierge neeskunde bekwaamd te worden in de psychologie van de mens om inzicht te krijgen in de motieven van de eigenaars en de gevoelens die zij in hun huisdieren projecte ren" (R.U.-Utrecht). Stelling van M. M. van Bruinissen: „De idee, dat Nederlandse arbei ders, gastarbeiders in Nederland en arbeiders in de Derde Wereld uitein delijk objectief dezelfde belangen hebben is een subjectieve, norma tieve a priori opinie, die slechts met vage generaliserende uitspraken te ondersteunen valt. Het is niet te 1 verwachten, dat vakbonden hun be- I leid ooit op deze idee zullen base ren". (R.U.-Utrecht). Stelling van E. J. van Zoelen: „De vrouw is pas geëmancipeerd als ook middelmatige vrouwen hoge posten kunnen bekleden" (R.U.-Utrecht). door H. J. Neuman Vandaag precies een week geleden aanvaardde de oud-staatssecreta ris van buitenlandse zaken mr. P. H. Kooijmans het ambt van ge woon hoogleraar in het volken recht aan de rijksuniversiteit van Leiden. Hij sprak een rede uit on der de titel „De volkenrechtswe tenschap en de crisis in het volken recht". De crisis waar de oudstaatssecreta ris over sprak heeft vele facetten. Eén daarvan vatte hij in de volgen de zin samen: „De oprijlaan naar het Vredespaleis, woonstee van het Wereldhof, wordt heden ten dage veelvuldig betreden door toeristen doch zelden door vertegenwoordi gers van staten teneinde een ge schil aan het hoogste rechterlijke orgaan van de wereldgemeenschap voor te leggen". Als oorzaken van deze onbevredi gende stand van zaken noemde prof. Kooijmans o.m. dat er in de wereld grote ideologische tegen stellingen bestaan, dat de rechtsop vattingen niet met elkaar stroken en dat er uiteenlopende betekenis sen worden gehecht aan hetzelfde woord. Als voorbeeld haalde hij de ervaringen aan, die zijn opgedaan bij de omschrijving van het begrip „agressie". Over een dergelijke definitie is al gesproken in 1923, toen de Volken bond zich bezig hield met een ont- werp-Verdrag van Wederzijdse Bij stand. In 1924 bleek dat men het over een dergelijk ontwerp niet eens kon worden en het begrip „agressie" bleef onomschreven. Een kleine tien jaar later diende de Sowjet-Unie bij de Ontwapenings conferentie van 1933 een voorstel in, waarbij daden van agressie werden opgesomd. Deze lijst vorm de later de basis van de zgn. Litwi- now-Politis definitie, die door de Commissie voor Veiligheidsvraag stukken van die conferentie werd aanvaard. De omschrijving werd ook opgenomen in bilaterale over- eenkomsten tussen de Sowjet-Unie en elf andere staten. In 1945 besloten de opstellers van het Handvest van de Verenigde Na ties het aan de Veiligheidsraad over te laten om uit te maken wat nu precies een bedreiging van de vrede, een inbreuk op de vrede of een daad van agressie is. Ze kwa men hiertoe omdat, zoals het in een van de subcommissies van de con ferentie van San Francisco werd uitgedrukt, „de vooruitgang van de moderne oorlogvoeringstechnie ken het zeer moeilijk maakt alle gevallen van agressie te definië ren". En allicht dat dan de Veilig heidsraad minder betekenis zou toekennen aan die daden welke op de lijst niet voorkwamen (of nóg niet voorkwamen). Pas in 1950 kwam binnen de Ver enigde Naties voor het eerst de vraag aan de orde hoe men „agres sie" zou moeten omschrijven. Bij de bespreking van een agendapunt genaamd „Plichten van staten voor het geval vijandelijkheden uitbre ken" diende de Sowjet-Unie, net als in 1933 een ontwerp-resolutie in, die een lijst met daden van agressie bevatte, een zgn. enumeratieve de finitie. De Algemene Vergadering meende er wijs aan te doen de zaak te verwijzen naar de International Law Commission, voor studie en aanbeveling. Sindsdien is dit punt aan de orde geweest in de Algemene Vergade ring, de International Law Com mission, de Zesde (Juridische) Commissie en in de drie speciale commissies die zijn opgericht in 1953, 1956 en 1968. Laatstgenoemde speciale commissie, die uit 35 leden bestond, heeft de definitie opges teld die tenslotte is aangenomen. Zij werkte met drie ontwerp-defi- nities: één van de Sowjet-Unie, één van een groep van dertien landen (Colombië, Cyprus, Ecuador, Gha na, Guyana, Haïti, Iran, Madagas car, Mexico, Spanje, Oeganda, Uru guay en Joegoslavië), en één van een groep van zes landen (Austra lië, Canada, Italië, Japan, het Ver enigd Koninkrijk en de Verenigde Staten). Pas in 1973 begon het er naar uit te zien dat de speciale commissie een zekere mate van overeenstemming zou bereiken, en dan voornamelijk via onofficiële, raadplegingen en onderhandelingen. De definitieve tekst van de ontwerp-definitie werd het jaar daarop aan de Alge mene Vergadering voorgelegd. De voorzitter van de speciale commis sie, de Fin Bengt Broms, zei bij die gelegenheid dat de berëikte over eenstemming slechts mogelijk was geweest als gevolg van de bestaan de internationale situatie en dat zij een bewijs was voor het bestaan van een geest van ware détente, waarin niet alleen rekening werd gehouden met de belangen van de grote Mogendheden maar ook met die van de middelgrote en kleine staten. J Op zaterdag 14 december 1974 nam de Algemene Vergadering zonder hoofdelijke stemming resolutie 3314 (XXIX) aan waarin de over eengekomen omschrijving van het begrip „agressie" was vervat. Het is hier niet de plaats de preambule en al de acht artikelen van deze resolutie weer te geven. v<£ m w door Jelle Jan Klinkert Ik heb een kennis die om de haverklap bij de dokter zit. Als hij maar ddt heeft, dan zit hij alweer in de wachtkamer. Zijn hele medicijnkast is gevuld met allerhande pillen en drank jes, waar hij op grote schaal gebruik van maakt. Ik zelf ben zo niet. Als ik wat heb kruip ik in bed en laat mij enkele dagen door vrouw en kinderen vertroetelen. Dan ben ik al gauw weer beter. Ik zoek mijn hulp in, zoals dat tegenwoor dig heet, het nulde echelon. Artikel 1 noemt agressie „het ge bruik van gewapend geweld door een staat tegen de soevereiniteit, territoriale onschendbaarheid of politieke onafhankelijkheid van een andere staat of dat anderszins onverenigbaar is met het Handvest van de Verenigde Naties." In de daarop volgende artikelen wordt de definitie nader aangescherpt. Zien we af van de „prehistorie" ten tijde van de Volkenbond, dan moe ten we vaststellen dat het opstellen van deze definitie bijna een kwart eeuw in beslag heeft genomen en dat het eindprodukt toch nog niet de gewenste klaarheid biedt. Enige maanden tevoren, om pre cies te zijn: in de vroege ochtend uren van 14 augustus 1974 gingen Turkse strijdkrachten over tot een invasie op het eiland Cyprus. Ik keer nu terug naar de rede van prof. Kooijmans waar hij zegt dat hem omstreeks die tijd bleek „uit persoonlijke gesprekken met men sen die nauw betrokken waren ge weest bij de redactie van de defini tie dat aan de hand daarvan niet zonder meer was vast te stellen of deze inval nu als agressie moest worden gekarakteriseerd of niet, gezien de specifieke verdragsbepa lingen die ten aanzien van Cyprus golden." Je zou, met Goethe, willen zeggen: „Denn eben, wo Begriffe fehlen, da Stellt ein Wort zur rechten Zeit sich ein" (want juist waar begrip pen ontbreken, daar treedt te rech ter tijd een woord in de plaats). Onze gezondheidszorg lijkt wat op een flatgebouw dat tot nu toe drie verdiepingen had. Op de eerste, ook wel het eerste echelon of de eerste lijn genoemd, zitten al die hulpver leners waar de burger zonder ver wijzing toegang toe heeft. Op de tweede krijgt de burger ambulante maar meestal niet aan huis gegeven medische zorg. die gewoonlijk slechts na verwijzing door de huis arts toegankelijk is; te denken valt aan fysiotherapie en poliklinische hulp door een specialist. De derde verdieping wordt gevormd door al die vormen van gezond heidszorg, waarvoor de patiënt wordt opgenomen in een instelling, waarin verzorging, resp. behande ling wordt verleend. Sinds korte tijd is er sprake van een nieuwe verdieping, wonderlljker- „wijs onderaan bijgebouwd: de par terre, want zo zou Je het nulde eche lon wel kunnen aanduiden. Hulp krijgen bij ziekte of onwel bevinden betekent hier: het bezoek aan of advies en steun van bekenden of familieleden, van niet-professionele hulpverleners. Financiën Waar komt deze belangstelling plot seling vandaan? Er zijn denk ik verschillende redenen voor. Aller eerst natuurlijk een financiële re den: het kost aanzienlijk minder óm hulp in te roepen in je directe omge ving dan bij de arts, laat staan bij een specialist. Als er veel klachten en problemen in het nulde echelon zouden kunnen worden behandeld, zou dat de kosten van de gezond heidszorg wellicht kunnen drukken. In deze tijd van bezuiniging een ongedacht perspectief. Een tweede reden van de belang stelling voor dit echelon is, dat het de aandacht richt op aspecten van de gezondheidszorg waar patiënten ontevreden mee zijn. Vaak staan emancipatorische elementen dan ook op de voorgrond in het nulde echelon. In de gewone gezondheids zorg heeft de patiënt het gevoel zijn leven niet meer in de hand te heb ben; er wordt met hem gedaan zon der dat hij daar inzicht in heeft, of daar invloed op kan uitoefenen. In het nulde echelon echter staat de patiënt als gelijke tegenover zijn hulpverleners. Allen weten evenveel van de zaken af en de patiënt is geheel vrij in het nemen van zijn beslissingen. Anders gezegd: de behoefte aan self-help om deze veel gebruikte Engelse term nog maar eens te la ten vallen komt vaak voort uit de behoefte aan mondigheid, aan de mogelijkheid je lot in eigen hand te nemen. Kennelijk wordt deze moge lijkheid je lot in eigen hand te ne men. Kennelijk wordt deze moge lijkheid soms belangrijker geacht dan de zekerheid of ook mogelijk heid? deskundige medische hulp te verkrijgen. Een derde reden voor de keuze voor het nulde echelon is, dat de officiële gezondheidszorg voor veel patiën ten geen adequate hulp biedt. Ze komen met problemen waarvoor het indrukwekkend technisch in strumentarium geen antwoord heeft. Dat dit op ieder die in een ziekenhuis verzeild raakt bijna au tomatisch en routinematig wordt toegepast, doet veel patiënten naar andere mogelijkheden omzien. Soms kan het nulde echelon die bieden. De aandacht voor het nulde echelon in de gezondheidszorg is nieuw, maar het bestaan zelf ervan natuur lijk niet. Medische sociologen die zich vanwege de aard van hun be roep wat afstandelijker ten opzich te van de officiële opvatttingen kunnen opstellen, hadden er al eer der op gewezen. Zo maakte de Ame rikaan Freidson enig Jaren geleden onderscheid tussen een verwijssys teem en een professioneel verwijs systeem. Hij duldde daarmee aan. dat er enerzijds het officiële systeem ln de gezondheidszorg is. waarin de pa tiënt aan verschillende artsen ad vies vraagt en van de een naar de ander wordt doorverwezen, al of niet met gesloten envelop. Maar. zei Freidson. er bestaat als spiegel beeld hiervan anderzijds een leken- verwijssysteem. Dat werkt net zoals het officiële, maar de deskundigen zijn nu geen artsen: de patiënt con sulteert met zijn klacht een collega, familielid of een bekende die hij deskundigheid toeschrijft. En net als in het professionele systeem treedt verwijzing op: de collega van de klager verwijst hem naar de zus ter van zijn echtgenoot, die zelf ooketc. De meest klachten wor den zo op bevredigende wijze afge handeld, vooral natuurlijk ook om dat nu eenmaal veel klachten van zelf verdwijnen. Het onderscheid tussen deze ver wijssystemen werd duidelijk toen men ontdekte dat wie ziek is. lang niet altijd naar de dokter gaat. Het lijkt zo'n vanzelfsprekende zaak: wie ziek is, gaat naar de dokter. In feite blijkt dat helemaal niet zo voor de hand te liggen. Eerder blijkt het tegendeel waar te zijn: wie ziek is gaat niet naar de dokter. Een voorbeeld van onderzoek naar dit veel gesignaleerde verschijnsel vond ik in een rapport uit Engeland. Het betrof hier onderzoek onder een steekproef van duizend mensen van zestien Jaar en ouder. Hun werd gevraagd, of ze pijnlijke of veront rustende symptomen hadden erva ren in de twee weken voorafgaand aan het Interview. Wat bleek: slechts vijf procent van de onder vraagden had deze symptomen niet ervaren en was dus, zou je kunnen zeggen, gezond geweest. De rest had zich als volgt gedragen: 19 procent deed helemaal niets en 56 procent ondernam niet-medische actie. Dat wil zeggen dat men dingen deed zoals: het slikken van aspirientjes, het zuigen van keeltabletten, onder de rode lamp zitten, een pleister plakken, enzovoorts. De rest van de steekproef, twintig procent, stelde zich onder medische behandeling of was daar reeds onder: 17 procent bezocht de huisarts, drie procent de polikliniek en 0.5 procent lag in het ziekenhuis. Uitstel Je hoort wel de vraag: waarom gaan mensen niet naar de dokter? Gezien het bovenstaande lijkt het beter te vragen: waarom gaan mensen ei genlijk wèl naar de dokter? Want duidelijk is dat er allerlei andere factoren van invloed zijn op de be slissing de arts te raadplegen dan bijvoorbeeld de ernst van de klacht of de pijnlijkheid. Toch is het op merkelijk dat Wel gaan nog steeds als „normaal' of gewenst gedrag wordt gezien en niet-gaan als abnor maal en ongewenst. De term „uitstelgedrag" laat dit ho ren. Met dit woord wordt het ver schijnsel aangeduid van het niet- gaan naar de dokter bij aanwezig heid van herkenbare symptomen. En bij dat woord hoor Jc als het ware de foeü-klank: uitstel mag' niet. het is niet goed en het is onver standig. Uitstel is uitstel van echte hulp. Misschien is het goed dit taalge bruik eens in overweging te nemen. Net als bij het feminisme waar men daar ook terecht uiterst gevoe lig voor is, is het ook in de termino logie van de gezondheidszorg zaak de détails in de gaten te houden. Taal geeft niet alleen de werkelijk heid weer. het is ook een afspiege ling van een door sommigen gewen ste werkelijkheid. Een woord kan beschrijven en veroordelen tegelijk; en zo'n woord is „uitstelgedrag". De hernieuwde belangstelling voor het nulde echelon, nu ook van offi ciële zijde, kan hier wellicht toe bijdragen. Als de belangstelling voor het nulde echelon betekent, dat men de inzichten en opvattin gen van de patiënt in de gezond heidszorg serieus gaat nemen dan zal de term „uitstelgedrag" ook moeten verdwijnen. Want naast de twintig procent van de patiënten die zich onder medische behande ling stelden was er 56 procent die niet-medische behandeling zocht. Dat is geefi uitstelgedrag, maar gewoon hulpzoekend gedrag, zij het bij anderen dan de officiële in stanties. En wie dat „uitstelgedrag" blijft noemen, veroordeelt de pa tiënt in plaats van het falen van de gezondheidszorg zelf te onder zoeken. Drs. J. J. Klinkert is wetenschap pelijk medewerker aan de vak groep gedragswetenschappen van de Vrije Universiteit te Am sterdam

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1978 | | pagina 15