eduldig gewroet in Spion van nobel bloed' e verborgen ederlaag an een jchtwapen itse starheid in '40-'45 in Ie Carré sluit Smiley-tijdperk af JUkG 12 SEPTEMBER 1978 P 6 - H 17 iet luub Elzerman ill? ede ion van nobel bloed", de spionageroman van Carré zullen zijn trouwe hoofdpersoon George de oude meester van de geheime dienst, moeten In dit boel verkeert Smi- !lP< ijn nadagen. Hij is terug- n om de Engelse geheime dienst weer op poten te zetten, nadat deze dienst door een Phil- by-achtige dubbelagent nage noeg aan de grond is gebracht. Geduldig wroetend, manipule rend en intrigerend kwijt Smiley zich van zijn taak om de Britse spionage weer wat aanzien te ge ven. Maar na zijn laatste mees terzet de ontmaskering van een Sowjet-agent in China— ver dwijnt hij definittief van het podium. Carré, het pseudoniem van de ex- diplomaat David Cornwell, heeft met de afsluiting van het Smiley- tijdperk geen half werk verricht. In een kloeke spionageroman van zo'n vijfhonderd pagina's schildert hij opnieuw met veel overtuiging het eenzame, kille bestaan van geheime agenten, die wanhopig zoeken naar een houvast, naar enige zekerheid in hun geïsoleerde schijnwereld. Dat gevecht om klaarhied laat Carré zijn lezer regel voor regel meemaken. Na een traag begin vol duistere toespelingen, vinger wijzingen en vaagheden een methode waarop Carré nu een maal patent heeft— ontstaan langzaam de contouren van een obsederend verhaal. Helemaal opgelost worden de problemen, die Carré oproept nooit. Dat is waarschijnlijk ook niet de bedoe ling. De verhalen van Carré blijven buitengewoon gecompliceerd. Maar ook in dit verhaal verveelt die schimmigheid nooit. Integen deel, schijnbaar moieteloos her haalt Carré het niveau van zijn befaamde „Spion aan de muur". Schijnbaar moeiteloos, want aan het boel ligt veel research ten grondslag. Alleen al voor de sfeerbeschrij vingen bezocht hij Vietnam, Thailand, Laos en Hongkong. Zijn observaties van het vreemde mengelmoes van mensen in Hongkong, de Britse aanwezig heid daar. de chaotische ineen storting van Vietnam en Cam bodja; het zijn observaties die zijn boek body hebben gegeven. Het is geen loze bladvulling. Het hoort er allemaal bij. Juist de mengeling van sfeer- en karakter tekeningen, van actiebeschrijvin gen en diepgravenden beschou wingen, van elkaar steunende en bezwendelende geheime dien sten, van intriges en conflicteren de loyaliteiten maken van „Spion van nobel bloed" een meeslepen de thriller. „Spion van nobel bloed" door John Ie Carré. Uitg. Sijthoff Alphen aan den Rijn. 494 blz. Prijs 29,50. >8 \N* G. van Zweden Jisen heeft zijn geschiedenis van de luchtoorlog boven Noord- Nederland voltooid. Drie delen luchtgevechten staan nu in de kast; zij werden even met nijvere speurzin en na veel monnikenwerk. De lectuur van loeken is geen pretje, maar wie de moeite neemt kennis te nemen van de komt wel tot onthutsende conclusies. ngrijkste conclusie die elf ook trekt in zijn epi- (dat het offensief van het ombardementswapen in iede Wereldoorlog om r i één reden een misluk- 'jjeweest. Omgekeerd kun dat de Duitsers onge- het nachtelijk duister, lekend succesvolle strijd geleverd in het Westeuro- ntruim. En dat op een waarop in het bezette Ne- werd gedacht dat het uchtwapen weinig meer lenen had. Duitsland zo grondig en ondub belzinnig werd verslagen, de ge beurtenissen op de achtergrond nagenoeg aan het oog onttrok ken. Feit is dat de zware Britse bommenwerpers een gemakkelij ke prooi waren voor de met radar uitgeruste en door radar geleide Duitse nacht jagers. Nederlaag Ikkelijke prooi ielijk heeft het feit dat Ab Jansen beperkte zich vrijwel uitsluitend tot het effect van de vliegbasis Leeuwarden, en komt al tot ongelooflijke cijfers. Alleen reeds vanaf deze basis zijn tegen de vierhonderd bommenwerpers neergeschoten. Als men bedenkt dat dit voor het merendeel vier motorige machines waren, dan gaat men vermoeden dat hier een materiaalslag is geleverd, die al leen in het voordeel van de gealli eerden kon uitpakken dank zij het oppermachtige potentieel van de Amerikaanse industrie. Vanuit Britse zijde bezien is er zonder twijfel sprake van een ne derlaag. Niet alleen waren de bommenwerpers te licht bewa pend, maar ze hadden ook een belangrijke „dode hoek". Naar beneden toe konden ze niet vu ren. Jarenlang hebben de Duitse nachtjagers van die dode hoeken geprofiteerd, waardoor eigenlijk nauwelijks sprake was van een „gevecht" in de klassieke zin van het woord. De meeste bommen werpers hebben nooit terugge vochten, De jagers kropen in het donker onder hun weerloze buik, en scheurden vervolgens de hele machine van voor tot achter open met hun twintig-millimeter-' kanons. (Jaren geleden heeft Len Deighton in zijn roman „Bom ber" een zeer gedetailleerde be schrijving van zo'n actie ge geven.) Geen tegenvuur Ab Jansen vertelt dat een van de nachtjagerpiloten, Ludwig Be cker, de aanvalstactiek zo perfect beheerste, dat hij van de laatste 32 machines die hij neerschoot (in totaal haalde hij er 44 neer) niet eens tegenvuur kreeg. Dit waren dus acties die voor de Duitse nachtjagerpiloten een vrij géring risicd betekenden. Er zijn dan ook weerzinwekkende scores behaald. August Geiger schoot 53 bommenwerpers neer, Hel- muth Lent 110 en Heinz Schnau- fer (het record) 121 machines. Schnaufer overleefde die 121 ac ties; hij kwam bij een auto-onge luk om het leven. Het vreemdste (waarschijnlijk moet je zeggen: het ergste) is dat het Britse bombardementscom mando kennelijk werd geleid door zeer starre en daardoor on bekwame geesten. Bekend is ik heb daar zelf in deze krant al eens over geschreven dat de Britten, zeer tot hun schade, halsstarrig hun luchtoorlog tegen vrouwen en kinderen bleven voe ren (de uitzonderingen daafgela- ten), terwijl hun machtige wapen, als het inderdaad tegen militaire doelen was ingezet, honderdvou dig effect zou hebben gehad. En wat de strijd van hun bom menwerpers betreft hebben de Engelsen aanvankelijk nauwe lijks gedacht aan een analyse»van hun hoge verliescijfers. Jaren lang hebben ze zich laten afslach ten als weerloze schapen, zonder dat er veel effectiefs tegenover stond. Pas tegen het eind van de oorlog, als de geallieerden baden in de oceaan van hun numerieke overmacht, begint het getij ook voor het bombardementswapen te keren. Catastrofe Ab Jansen concentreerde zich op een zeer beperkt terrein. Maar je moet er niet aan denken dat ie mand de lust zou kunnen opbren gen (en over de middelen kon beschikken) om een totaalbeeld van die luchtoorlog te schetsen. Diep uit het moeras zou dan het beeld van een catastrofe boven de modder worden getild. Maar aangezien tegen die tijd ook de laatste verantwoordelijken dood zullen zijn, zal het schandaal geen eigen leven meer leiden. Het is wellicht zinloos er achteraf druk over te doen. vlogen) bij een werkelijk treffen even kansloos waren als de Ne derlanders in de meidagen van 1940 in hun verouderde tweedek- kertjes. Het wonderlijkste is dat deze ca tastrofe voor de mensen die de oorlog bewust hebben meege maakt verbonden is met hun sterkste en meest levendige oor logsherinneringen. Want juist die luchtarmada's, die soms dage lijks over onze hoofden heentrok-, ken, betekenden erg veel voor ons in onze geknechte positiè. Maar het moet ongeveer duide lijk zijn dat de Britse bommen werperbemanningen in de Twee de Wereldoorlog (sterker dan de Amerikanen, die veel overdag Veel van onze geestelijke vitali teit, en van onze hoop, ontleen den we aan dat indrukwekkende vertoon van macht, dat nog diep in ons wezen nadreunt. Naar aanleiding van het ver schijnen van het derde deel van „Wespennest Leeuwar den", van Ab A. Jansen. Uitg. Hollandia, Baarn. Geb. Prijs 29,50.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1978 | | pagina 17