provinciale meesters k ben in beesten pgesomd' ^Saaie uitstalling van kleine lichter Chr. van Geel: *<4 wc!-: f i s 'ff' f-* KUNST TROUW/KWARTET 17 ERÖAG 9 SEPTEMBER 1978 Wybrand Simonsz. de Geest: Portret van Barthold(?) van Douma (1647) maniëristische allegorieën rond de muziek, de beeldende kunst, de lief de en de muziek, de vrede en de rechtvaardigheid, volgepropt met Rubensiaanse lijfelijkheden en zon der veel fantasie lekker barok ln elkaar geknutseld. Limburg - Bonnefantenmuseum, Bonnefantenstraat 4, Maastricht houdt het voor deze speciale gele genheid bij de oudheden, maar laat via een lange lijst van tentoonstel lingen sinds 1969, wèl duidelijk we ten. dat de moderne kunst in dat museum ook en vooral een heel grote rol speelt Maar nu is er een keuze gedaan uit de collectie kerke lijke kunst en kunstnijverheid en dat leverde een opstelling van lou ter topstukken op. Zeeland tenslotte Zeeuws Mu seum. Abdij 3-4, Middelburg be licht door middel van hoofdzakelijk prenten, plattegronden, kaarten en bladen met (heraldische) wapens de aandacht op mr. Jacob Verheye van Citters. een typische achttiende- eeuwsc verzamelaar. 'n Beetje trage expositie, alles bij elkaar genomen, .naar 't idee van die samenwerking op zichzelf kan misschien best nog eens iets heel interessants opleveren. Voor de gelegenheid beschouw ik ook deze eend als een dichter Werd in 'Zwaan' alleen de dichterlijke attitude omschreven als: een willen ingaan op 'dieper stilte' in het geval van deze eend. evenals in dat van de reiger, concentreert Van Geel zich op het dichterlijke produkt. Bij de reiger was dat een witvis. bij de eend zijn dat zijn veren. De reiger wilde door zijn spieden iets uit het duister aan het licht brengen. De reden waarom de eend zijn veren afstaat UJkt gecompliceerder. Blijkbaar wil hij iets van zichzelf zijn donsveren ln een omge ving gebracht zien waarin het opvalt. Paral lel aan de witvis wordt ook bij de eend de verhelderende werking van het dons gerele veerd. dat als lichtpunt in een donkere wereld wordt voorgesteld. Hoewel afkom stig van de eend. zijn de veren als ze een maal ver buiten hem drijven, getuigen van een ander domein. Ze vertegenwoordigen "zijn weelde". die hij moet slijten aan zijn omgeving. Als een dichter temidden van zijn gedichten, drijft deze eend tenslotte temidden van zijn veren. De dichterlijke activiteit heet hier: veren slijten aan het water. Die veren zijn het liefste bezit van de eend, ze zijn z'n 'weelde', maar hij wenst zich daarvan te distantiëren, om 'wit in donker' te kunnen ontdekken, vergelijk baar met het witvis van de reiger, die in het donker 'aan het licht' komt. Beelden van het dichterschap in deze zin komen op verschillende plaatsen in de bun del voor. Zo geeft een zich oprichtende zwaan, die 'wijd haar vleugels slaat' 'veren aan het waaien mee', zij 'stuurt haar krullen uit wat spreidt'. Niet alleen veren, ook rim pels kunnen het poëtisch produkt verbeel den. Naar voedsel zoekende zwanen maken aan de oppervlakte zichtbaar waar zij mee bezig zijn: 'de kringen die zich om hun hals heen rijgen liggen tot de oever bloot' Een duidelijker voorbeeld levert de spin. die denkt 'aan het vermogen om te spinnen'. Het web dat hij maakt is meer dan veren van een eend of zwaan, afkomstig van het dier zelf. het is 'uit wat spint ontstaat', precies dat is ook met een gedicht het geval: het is een netwerk van betekenissen, vol gens een persoonlijk vormgevingsprincipe, en met een doel: te zien 'of rag wel vangt' Hier is de lezer een vlieg die verstrikt moet raken in het web van het vers. Ik wil met deze voorbeelden van poëticale gedichten uit Van Geels 'Dierenalfabet' la ten zien dat het bij hem om spiedende aandacht gaat, die verheldering van het duistere en uitdrukking van het binnenste moet opleveren. Wie zo 'verdiept' naar die ren kijkt mag schrijven: 'Ik ben ln beesten opgesomd'. Chr. J. van Geel. Dierenalfabet. Amster dam, G. A. van Oorschot, 1978, 288 blz. (gebonden) 39.90. heid, waar dat in die periode zo vaak mee gepaard ging. 't Blijft echt schilderachtig. Jan Wassen- bergh is voor het museum interes sant. omdat hij tot de familie be hoorde. maar gezien zijn werk is 't geen wonder, dat we „over hem en zijn werk minder goed geïnfor meerd zijn". .Mooi en arm Drente - Drents Museum/Brink 1-7, Assen laat acht tekeningen van Egbert van Drielst zien. de „Drentse Hobbema". Helemaal niet zo erg overdreven, die ere titel. Hij was een van de eerste kunstenaars, die het Drentse landschap als onder werp kozen. Op zichzelf vreemd, dat dit zo laat gebeurde, in de jaren zeventig van de achttiende eeuw. Want Drente, nu nog mooi. moet toen helemaal een oord geweest zijn. (Een eeuw later schreef Van Gogh aan zijn broer Theo: „Drenthe is zóó mooi... dat ik indien ik niet voor altijd hier kon zijn, ik 't liever maar niet gezien had. Het is onbe schrijflijk schoon... Het land is su perbe. superbe. Alles roept U toe: schilder! Zóó echt en zóó gevari eerd"). Maar in 't westen was toen ook nog volop te beleven wat natuurschoon aangaat en je verkocht er beter. Drente was niet alleen mooi, maar vooral ook arm. Van Drielst ontdek te Drente en een reeks bijna tijdlo ze. krachtige natuurlijke tekenin gen laat zien hoe diep de indruk was die deze landschappen op hem ge maakt hebben. Overijssel - Provinciaal Overijssels Museum. Melkmarkt 41. Zwolle presenteert een viertal werken van Hendrick Ten Oever. Eigenlijk be grijp ik dat niet zo goed. want zelfs de presentatoren hebben nauwe lijks een goed woord voor diens kunst over. Weinig interessant, hou terig, zonder meer geeuwverwek- kend eigenlijk. Toch moet hij ln zijn tijd een man van aanzien geweest zijn. Nu is hij vergeten, en niet ten onrechte vind ik. Noord-Brabant Noordbrabants Museum. Bethaniëstraat 4. 's-Her- togenbosch komt met Theodoor van Thulden. En dat brengt je dan direct aan 't denken over wat je van die Ten Oever schreef. Want je zag maar een paar schilderijen van hem. En als ik Van Thulden alleen maar moest beoordelen aan de hand van wat hier te zien is. zou dat net zo uitvallen. Maar ik heb. jaren geleden, ook in Den Bosch, andere zaken van Van Thulden gezien. En daar zaten een paar erg mooie por tretten en een reeks sprankelende tekeningen bij. Hier hangen sterk poëticaal, maar wie nog niet van het dak wil vallen, blijft ook nu mijn gezichtspunt wel trouw. De zwaan, een traditioneel beeld voor de dichter, staat via zijn slepende zwemvliezen niet alleen in verbinding met de stilte onder water die hij in beroering brengt maar ook met .dieper stilte'. An ders gezegd: de handeling aan de opper vlakte heeft een beroering tot gevolg daar vlak onder, een beroering die het verzoek om aandacht van .dieper stilte' honoreert. Dit dunkt me een tamelijk verfijnde voor stelling van het poëtisch spieden: alweer is het een toevlucht zoeken in ,wat geen stem .verdiept' Dat stille domein waarvan het dierenrijk in deze bundel beeld is is bereikbaar voor wie zich .verdiept' en blij- br T. van Deel i in beesten opgesomd'. Zo luidt de eerste regel van het motto- tot dat Chr. J. van Geel schreef voor zijn 'Dierenalfabet'. Wie de jel die onlangs postuum verscheen leest, zal moeilijk aan de Iheid van die regel kunnen twijfelen: ruim tweehonderd diergedich- (vormen te zamen een uniek portret van Van Geel. goed om bij dit werk dat zo'n grote van samenhang vertoont en dat klaar-' 001lijk aan een complex van specifieke beantwoordt, te bedenken dat die nhang van vormgevingsprincipes een ng is van Van Geels werkelijk- ihouwing. Voor een visie moet een gevonden worden, anders komen we iet te weten. Het 'Dierenalfabet' lijkt nooie kans te bieden om de regelmatig- n in Van Geels poëzie te duiden in tn van mentaliteit. vanuit dit gezichtspunt nog niet zo veel steekhoudend over Van Geel ge ven, al pleit dat op een paradoxale er ook wel voor de kwaliteit van zijn Zelf heeft hij eens tegen Hanlo gezegd i verdiept' vat te hebben op het leven „elfde peilende aandacht verwacht hij Jinzijn lezers. Zij kunnen via de inter- a.v.-i tie van een van Geelse tekst dieper in elf doordringen, want zij zijn ook in beesten opgesomd. In 'Chr. J. van 'De ene kunst leeft nooit zonder de re, althans bij mij" (1977) heeft Guépin temelijk gemaakt dat dit soort opvat- ge*^, van Van Geel van surrealistische «zijn. evluchtsoord aatsvi weede motto-gedicht dat Van Geel aan alfabetisch gerangschikte dierenboek af. formuleert programmatisch wat de eren zijn bij het dichten: t; t* syl zoek een toevlucht in de poes die met r hond meerent op straat, in alles wat oplei r?n stem heeft en op zachte voeten aal. bomen en in eenden, in wat slaapt. gelijke optiek geen andere lezingen van de tekst uit. De socioloog J. Goudsblom kon dan ook gemakkelijk laten zien hoeveel sociologie er verborgen zit in Van Geels gedichten. Daarmee maakte Goudsblom duidelijk dat deze poëzie zich op verschil lende niveaus, en vanuit allerlei gezicht spunten anders, laat interpreteren. Wie er de nadruk op legt dat Van Geels gedichten vaak handelen over het dichten beweert overigens niets opzienbarends, want het zou eerder vreemd zijn als Van Geel. die zich volstrekt toelegde op het dichten, daar in zijn werk niet voortdurend op reflecteer de. Bij hem wordt de poëzie vaak als vanzelf ars poëtica. Ik denk dat de gedichten willen uitdrukken wat dichten voor een proces is, bruikbaar zijn als sleutel tot Van Geels werk. Het is ook niet zo moeilijk dit in te zien. Immers, alle gedichten die zich niet. min of meer expliciet, uitspreken over de scheppende activiteit zijn daar in elk geval toch de vrucht van. Hun eigenaardigheid valt dan ook beter te verklaren als we inzicht hebben in Van Geels creatieve opvattingen. Dit inzicht kan gewonnen worden uit de poëti cale gedichten, die na analyse het boven dien mogelijk maken Van Geels kunst- en levensbeschouwing in grote lijnen te bepalen. Spieden fan Geel asyl vraagt bij een wereld die stem heeft' is dat om aan die wereld, te verlenen. Hij gaat te rade bij de bij 'wat slaapt', bij het onbewuste, en aanfcereld wekt hij, hij geeft er stem aan. gedicht is te beschouwen als een asyl, toevluchtsoord van woorden namelijk, i iets heel vreemds gebeurt: de stilte i de dichter zich heeft verdiept, krijgt maar een stem die van stilte moet eken. ie gedichten in dit Alfabet zinspelen b doe dichterlijke activiteit, en wie er op f vindt in Van Geels overige werk wel |r(oorbeelden. Natuurlijk sluit een der In zijn bundel ,Op komst' besluit Jacob Groot een reiger-gedicht met de woorden: .De dichter heeft iets van een reiger'. Geluk kig voegde Van Geels aan zijn reiger deze uitleg niet toe: REIGER Een reiger loopt voorzichtig op hoge poten door de sloot en brengt zijn spieden, ook als het donker is. als witvis aan het licht. De reiger is een dichter, zijn spieden is dichten, de witvis is het gedicht. Tegen Guépin zei Van Geels hierover: 'Je moet wel een erg van het dak gevallen poëzie-lezer zijn om déze uitleg niet te vinden'. Het gedicht beschrijft de dichterlijke activiteit als een ,aan het licht' brengen. Het spieden van de reiger neemt ten slotte vorm aan: een witvis, die vanuit de diepte, en zelfs in het donker, oplicht. Hier wordt iets voor dien ongeziens ontdekt, of anders gezegd: het vormloze krijgt vorm, het donker wordt EProP De tekeningen zijn gemaakt door Chr. van Geel licht. Een voorzichtige en hoge aandacht van de reiger zijn voorwaarde voor zo'n vangst. Het lijkt niet een erg gecompliceerd beeld, dat Van Geels hier geeft van zijn scheppen de arbeid, al kan er meer gezegd worden over de aard van het domein waarop zich het spieden richt. Een aanwijzing bevat misschien: ZWAAN Zijn zolen slepen door het kroos. In natte stilte onder water gaat het op dieper stilte in. Mogelijk is dit gedicht niet op voorhand kens .Zaan' doet die stille wereld zelf daar op al een beroep. Eend als dichter Twee werelden, een stemloze en een stem hebbende, hoeven niet per se die van boven en onder water te zijn. Deze specifieke te genstelling moet vanzelfsprekend metafo risch begrepen worden. Dat blijkt uit: EEND TUSSEN VEREN Om zijn weelde te beroeren, wit in donker te zien drijven sltjt hij veren aan het water, dons. aan punten opgelicht. werk zélf. Op een paar uitzonderin gen. hoogtepunten, na. flonkert het allemaal zo weinig, doet het alle maal zo star en vooral gemanië reerd. wat „nagedaan" aan. Ik geloof toch dat het vooral door deze aanpak komt: ik weet wel. dat je op een gegeven moment moet kiezen, dat je niet alle facetten van een verzameling kunt laten zien. Maar ik weet ook. dat je op deze manier nauwelijks propaganda maakt voor je museum. De provin ciale museums - ik kom er graag - zijn veel en veel interessanter en er gebeurt veel meer dan je zou den ken als je tussen deze wat saaie uitstalling van kleinere meesters rondloopt. Friesland - het Fries Museum. Turf markt 24. Leeuwarden - presenteert een drietal schilders, twee Friezen en een Amsterdammer. Een vijftal statige portretten van vorsten en staatslieden en hun echtgenoten door Wybrand Simonsz. de Geest, waar je tamelijk ongeïnteresseerd aan voorbij gaat als je de achter gronden helemaal niet kent. Die staan in de 'rijk geïllustreerde, goed verzorgde' catalogus (f. 10.-1 Er zijn veel portretten gemaakt in de zestiende eeuw in Friesland, vooral de z.g. agrarische. Rijke lan deigenaren lieten zich vereeuwigen -- f M ;n" i_ iibiwiiiiiiiimmmmm i w.' ■- - v jtw „Plaan van 't vervalle casteel van Sandeburgh, door I. Hildernisse geteykent Egbert van Drielst: „In den Eext". I'M." Copie door P. Lefébre, 1728 Zwart krijt. (1786) door G. Kruis ..Zeven in een klap", een ti tel, die veel vlotter overkomt dan de tentoonstelling die zo heet, en die tot 2 oktober in het Noordbrabants Museum i in 's-Hertogenbosch gehou den wordt, 't Idee is wel leuk: de zeven provinciale mu seums van ons land (Leeu warden, Groningen, Assen, Zwolle, 's-Hertogenbosch, Middelburg en Maastricht) laten ieder een collectie vooral zeventiende en acht tiende eeuwse kunst zien van kunstenaars, die toen in de provincie werkten en in ..het Westen" vrijwel onbe kend bleven. Nu zal dat voor een deel zeker gele gen hebben aan de gebrekkige com municatiemiddelen toen - hoewel ik over enkele van de kunstenaars las oat ze in Amsterdam, Utrecht of Haarlem studeerden en reizen maakten naar Frankrijk en Italië - maar 't moet toch ook wel te maken lebben met de kwaliteit van het door rondreizende inheemse schil ders. Die portretten hebben vaak iets primitiefs, ze „leken" niet altijd even best en in anatomisch opzicht en ook compositorisch mankeerde er wel het een en ander aan. Maar je kunt er meestal wel aan aflezen hoe vermogend zo'n geportretteerde was en hoeveel hij in de melk te brokken had. De tekenen daarvan waren het belangrijkste van zo'n schilderij. Waardigheid De schilders die van buiten kwa men en ook de Friese schilders, die een goede opleiding genoten had den, namen toch wel wat over van die agrarische schilders. Niet altijd omdat ze dat zelf wilden, maar om dat de opdrachtgevers erop aan drongen. Als je dan nog eens de schilderijen van De Geest bekijkt, de rijke kleding, de tapijten, die volledig gedetailleerd weergegege- ven sieraden, dan weet je, waarom het gaat, om het benadrukken van de belangrijkheid en de waardig heid van de geportreteerden. Bij de hoogtepunten waarover ik het had. zou ik zeker de twee (Frie se) landschappen van Jacobus Si- brandi Mancadan willen rekenen. Typisch een paar schilderijtjes voor deze tentoonstelling omdat afbeel dingen van het Friese landschap uit die tijd zo al uitermate zeldzaam zijn, maar ze zijn ook nog eens op een bijzonder persoonlijke en ge durfde manier (luchten geschil derd. De laatste door Friesland gebracht kunstenaar is een Amsterdammer, die naar Leeuwarden kwam. Lam bert Jacobsz. Die was ook kunst handelaar met Amsterdamse con tacten. o.a. met Hendrick Uylen- burgh. Of hij ook Rembrandt per soonlijk gekend heeft, is niet be kend, maar dat hij diens werk wèl kende, wordt hier heel duidelijk. Groningen - Gronings Museum. Praediniussingel 59, Groningen - brengt de kunstenaarsfamilie Was- senbergh. vader Jan Abel, dochter Elisabeth Geertruida en zoon Jan. Jan Abel was een veelgevraagd por tretschilder vakkundig, zeker, maar en nu heb ik het uiteraard over de hier tentoongestelde doeken wat kil, vooral van kleur, en maniëris tisch van houding en gebaar. Maar dat's dan voor een deel weer een gevolg van de tijd waarin ze tot stand kwamen: 1720. Van Elisabeth Geertruida is er een heel fraai paneeltje "Het Vrouwtje aan de wastobbe", uiterst fijn ge schilderd, maar dan zonder de hard

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1978 | | pagina 17