Weinig plaats voor
kleine man in Indonesië
- ATERDAG 26 AUGUSTUS 1978
BUITENLAND
TROUW/KWARTET
ndonesië is van nature een
ijk land. Een over het
lgemeen zeer vruchtbare
rond en een vochtig tropisch
iimaat geven gelegenheid
oor een uitbundige
lantengroei. Bovendien
eeft het land grote
oorraden aan delfstoffen,
llie is daarvan veruit het
elangrijkst. Met name sinds
,e forse prijsstijgingen van
en jaar of vier geleden is de
warte vloeistof de pijler
raarop de export rust. Maar
ook aardgas lijkt een steeds
interessanter bron van
inkomsten te worden. En
verder zijn er vrij aanzienlijke
voorkomens van nikkel,
koper, aluminium en tin.
Toch is Indonesië een arm
land, als we naar het
welvaartspeil van de
bevolking kijken. Enkele
oorzaken van deze paradox
zijn maar al te bekend. Java
waar twee derde deel van de
135 miljoen Indonesiërs
woont, is bijzonder dicht
bevolkt. Ook heeft het land
als voormalige kolonie het
nadeel dat het in de
internationale structuren van
kapitaal en handel aan de
verkeerde kant van de streep
zit; dat laatste deelt
Indonesië overigens met
tientallen andere staten in de
derde wereld. Landen die
vaak veel minder rijk zijn
bedeeld met natuurlijke
hulpbronnen.
Een aantal facetten van de
economische situatie zijn
echter typisch Indonesisch en
daarover gaat het in
onderstaand stuk en in nog
enkele artikelen. In volgende
afleveringen zal onder meer
worden ingegaan op de vraag
hoe Indonesië probeert tot
een grotere materiële
welstand te komen en welke
hindernissen dat in de weg
staat. Obstakels, veroorzaakt
door maatschappelijke
structuren. Maar ook wel eens
door degenen die daarin het
meeste te zeggen hebben.
loor Peter van Lakerveld
Pie als Europeaan in Indone-
ië op straat loopt, blijft niet
ang zonder aanspraak.
Taxi, sir?", word je al gauw
;evraagd. Nadat je tot verba-
ing van de chauffeur hebt
:enbaar gemaakt liever te lo-
len, is er twintig meter verder
ipnieuw iemand die je aan
lacht verlangt. Ditmaal de
erkoper van ijs, of wellicht
an gekookte rijst of sigaret-
en die deze waar in zijn
niniatuurstalletje bewaart.
leb je voor deze artikelen geen be-
angstelling en vervolg je de tocht,
lan zie je even later wel een driewieli-
e fietstaxi, een „betjak". De berijder
•an het vervoermiddel merkt snel dat
e zijn richting uitkijkt en wederom
?ord je een dienst aangeboden, nu is
iet een uitnodiging om op de over-
lekte bank voof de fietsende jongen
ilaats te nemen.
let verhaal van de wandelaar kan zo
log een tijdje doorgaan. Hij loopt
lans achtereenvolgens ook nog te
intmoéten de fruitverkoopster op het
rottoir, de gids die de vreemdeling
vel op mooie plekjes wil wijzen en
:enmaal bij een van de attracties
langeland een horde souvenirver-
ipers. Kinderen van zeven, acht
lar leuren er al met prentbriefkaar-
Arriveert de reiziger tenslotte bij
;in of hotel, dan staan ook daar de
nstverleners klaar, dragers voor de
igage in overvloed.
Natuurlijk is de confrontatie met dit
legertje straatwerkers een boeiende
belevenis voor de westerling, al is het
aantal aanbieders van diensten of
koopwaar soms knap hinderlijk. Toe
ristenfolders spreken ongetwijfeld
van een kleurrijk straatbeeld, dat on
verbrekelijk bij Indonesië hoort. Dat
^onverbrekelijke" is echter de vraag.
Eijn die in overgrote getale aanwezig
Straatverkopers of dienstverleners nu
een onderdeel van het Indonesische
leefpatroon of doen deze mensen hun
Werk uit bittere noodzaak omdat ze
finders geen verdiensten hebben? We
frezen het laatste.
Overvol
Iet is goed er aan te herinneren dat
iet ontwikkelingsland Indonesië een
igrarische samenleving is. Ongeveer
Iriekwart van de werkende bevolking
leeft in de landbouw haar hoofdbron
'an bestaan. Zo'n nadruk op een be-
laalde economische sector is op zich-
elf al problematisch maar in het
ndonesische en speciaal in het Ja-
-aanse geval zijn de moeilijkheden
ixtra groot. Het eiland Java, vier
friaal zo groot als Nederland, wordt
ïwoond door niet minder dan 80
niljoen mensen. Ter vergelijking: de
levolkingsdichtheid per vierkante ki-
imeter is in ons overvolle land al 410,
>p Java ruim 600. Elk jaar wordt die
oms letterlijk voelbare mensenzee
net nog eens ruim anderhalf miljoen
et lersonen vergroot en al die mensen
loeten te eten hebben. Het eigen
mdbouwareaal kan dat allemaal
iet opbrengen. Veel voedsel komt
an andere dunner bevolkte eilanden
n forse hoeveelheden (in 1976 en
977 twee miljoen ton rijst per jaar)
cordt geïmporteerd.
>e Javaanse boer weet intussen ook
een raad met de onheilspellende be-
olkingsgroei. Er is gewoon geen
laats meer nadat in een proces van
ele tientallen, misschien wel honder-
in jaren een in omvang slechts ge-
ing toenemende landbouwgrond ver-
nipperd is tussen steeds meer men
en. Vrijwel ieder bruikbaar perceel-
je is al benut. Terrasvormige sa-
/ah's op berghellingen ogen specta-
ulair voor de toerist; voor de boeren
ijn het stukken grond die ze niet
nnen missen, zoals akkertjes van
)ms maar twintig of dertig vierkante
leter illustreren.
G^e landverdeling is zover voortge-
jchreden dat een boer. die één hecta-
e grond bezit, geschikt voor natte
Ijstbouw. op Java al als een redelijk
JBjemiddeld man wordt gezien. Zestig
FBrocent moet het met minder dan een
alve hectare doen en er is daarom
rijwel geen boerenfamilie die uitslui-
ind van de landbouw kan leven. Men
ervaardigt kleren, bakt dakpannen
f er is een zoon, die chauffeur is op
:nk> „bemo" een privé geëxploiteerd
bort bestelwagentje dat officieel
Öaats biedt aan zes passagiers maar
D-ft werkelijkheid niet zelden twaalf
iassagiers vervoert. Met al deze bij
lerdiensten is het platteland echter
log geen vetpot en het lijkt erop dat
|et voor de onderste lagen in de boe-
ènsamenleving eerder slechter
lordt dan beter.
56'eranderingen
3iarvoor is een serie redenen op te
emen. In de eerste plaats de grond-
lasting, opgelegd door de regering.
Ondanks de motorisering is de fietstaxi of „betjak" nog
steeds een populair vervoermiddel in Indonesië
Vooral voor eigenaars van minimale
stukjes grond vormde de fiscus soms
net de druppel die de emmer deed
overlopen. Deze boeren waren ge
dwongen hun land te verkopen, ze
boden zich aan als landarbeider en
wanneer dat niet lukte trokken ze
naar de stad om him geluk te beproe
ven in een van de beroepen, eerder
genoemd in dit verhaal. Een tweede
reden is de oogstverdeling. Onder
president Soekarno kwam er een wet
tot stand die pachters het recht gaf
hoogstens 50 procent van de oogst
aan de grondeigenaars af te staan. In
'de praktijk komt daar weinig van
terecht, afdrachtpercentages lopen
op tot zeventig of tachtig.
In de derde plaats is er de verande
ring van oogstmethoden. Arbeidsbes
parende rijstpelmolens hebben het
traditionele rijststampen (een traditi
onele bron van werkgelegenheid voor
de vrouw) grotendeels vervangen.
Verder verkoopt de boer in toene
mende mate zijn rijst, ongeveer een
week voor de oogst, aan een hande
laar. soms is dat een grote boer uit
een naburig dorp. In de traditionele
Javaanse samenleving heeft iedere
dorpsbewoner het recht om tegen een
bepaald percentage van de opbrengst
mee te oogsten; boeren helpen op die
manier ook elkaar als hun gewas op
verschillende tijdstippen rijp is. De
handelaar heeft echter zijn eigen
landarbeiders. In hoeverre dit nieuwe
systeem ingang heeft gevonden, we
ten deskundigen nog niet precies
maar duidelijk is wel dat het een
eeuwen lang bestaande sociale sa
menhang in de dorpen verstoort. Boe
ren hebben evenwel geen keus. Geld
gebrek noodzaakt hen vaak de oogst
voortijdig te verkopen om schulden
met een hoge rente af te betalen.
Want ook dat is een ongunstige factor
voor de kleine agrariër. Grote boeren
weten over het algemeen wel de weg
naar de bank. Maar voor de kleine
man staat die weg niet open, hij is
aangewezen op veel duurdere parti
culiere geldschieters. Grotere boeren
hebben ook meer kunnen profiteren
van programma's voor teeltverbete
ring dan de kleine.
Geringe opvang
Het probleem van het overvolle plat
teland zou afgezien van de per
soonlijke tragiek niet zo erg zijn als
Indonesië een snel groeiende indu
strie had, in staat om de overloop van
het platteland op tamelijk vloeiende
manier op te vangen. Die industriële
groei is echter veel te gering, netzoals
de emigratie naar andere eilanden
(op beide onderwerpen komen we in
volgende artikelen terug). Andere
mogelijke oplossingen hebben even
eens onvoldoende bijgedragen aan
een opheffen van de sociaal-economi
sche knelpunten op Java.
Daarom vinden we in de grote steden
al die duizenden straatverkopers,
fietstaxiberijders, kleine tussenhan
delaars of parkeerwachters; de laat-
sten niet zelden jongens met een vol
ledige middelbare schoolopleiding,
die geen baan kunnen vinden. Lager
nog op de sociale ladder staan de
mensen, die met een gespleten bam
boestok sigarettenpeukjes van de
straat rapen en er daarna shagjes van
draaien welke opnieuw verkocht wor
den. Een bezigheid die deze daklozen
overigens niet zonder onderlinge af
spraken verrichten want iedere peu-
kenraper heeft zijn eigen gebied.
In Soerabaja gaat de organisatie zelfs
nog verder met een coöperatie, ge
kenmerkt door een duidelijke werk
verdeling. Enkele tientallen mensen
verzamelen de peuken, een andere
ploeg draait de shagjes en een derde
afdeling verkoopt het produkt weer.
Het stelt de leden in staat per dag 500
a 600 roepiah (f 3,20 k 4 gulden) te
verdienen, een inkomen dat in dezelf
de orde van grootte ligt als dat van
een buschauffeur op kortere lijndien
sten op Sumatra of van een meisje in
een atelier. Om enig idee te geven wat
je kunt doen met dit inkomen: een
kilo rijst, het belangrijkste voedings
bestanddeel, kost 170 roepiah.
Betjakrijders
Een van de talloze vormen van kleinbedrijf; de verkoop van warme etenswaren op straat
Slechter dan de peukenrapers zijn de
ongeschoolde bouwvakkers er aan
toe, arbeiders die. als er werk is op de
sawah, naar hun dorp terugkeren
maar die het grootste deel van het
jaar in de stad verblijven en dan zijn
overgeleverd aan koppelbazen. Die,
als het niet zulke beste zijn, een scha
mel dagloon van 250 roepiah uitke
ren. We moeten dan maar hopen dat
dé ongeregelde metselaar niets op het
bouwwerk overkomt, want ziekte- of
ongevallenverzekering kent hij niet.
Hoger dan de 500 roepiah van de
peukenraper of het ateliermeisje
komt de betjakrijder, tenminste wan
neer hij zijn driewieler zelf in eigen
dom heeft. Volgens een onderzoek in
Bandoeng komt een „eigen rijder" tot
een gemiddeld daginkomen van 722
rp. Wie op afbetaling een nieuwe bet
jak heeft gekocht fietst dagelijks -
door heel lang te werken -1150 rp. bij
elkaar waar elke dag 350 rp van af
moet. Let wel: elke dag, want blijft de
man een dag in gebreke, dan verval
len meteen alle voorgaande termij
nen en heeft hij voor niets betaald.
Mede daardoor wagen vele adspirant-
eigenaars zich niet aan een nieuwe
betjak (120.000 rp of 700 gulden) maar
proberen zij tegen een kwart van de
prijs een tweedehands karretje op de
kop te tikken. Huurders van een bet
jak rijden per dag ook een 700 tot 800
rp bij elkaar maar lopen natuurlijk
wel het risico dat ze op slechte dagen
niets verdienen maar wel hun huur
moeten betalen.
Alleen al een stad al Jogyakarta (on
geveer zo groot als Den Haag) telt
20.000 betjakrijders van wie 2.000 de
tropennacht in de open lucht door
brengen, slapend op de bank van hun
driewieler. Een marginaal bestaan
dus. zoals ook anderen in de hiervoor
genoemde beroepsgroepen het moei
lijk hebben. En er zijn er zo velen.
In Bandoeng bijvoorbeeld vertegen
woordigen de werkers op straat, de
zelfstandige chauffeurs, schoenher-
stellers en de andere, wat ongeregel
de neringdoenden samen 50 procent
van de beroepsbevolking. In andere
grote steden zal het percentage niet
veel lager zijn en toch heeft deze hele
„informele sector" nog weinig aan
dacht in de ontwikkelingsplannen
van de regering.
Soms houdt de overheid zelfs hele
maal geen rekening met deze men
sen. In Jakarta heeft Sadihin, de vori
ge gouverneur van de stad enkele
jaren geleden alle fietsbetjaks tot 10
uur 's avonds uit het stadscentrum
verbannen. Ten dele was deze maat
regel wel begrijpelijk als poging om
het zeer chaotische verkeer van de
hoofdstad iets veiliger te maken.
Maar aan de andere kant werd een
stuk werkgelegenheid afgekapt.
In twee artikelen in een Bandoengse
krant weet de economische onderzoe
ker Hidayat dit manco bij de regering
aan de ontwikkelingsmodellen die ge
durende de jaren vijftig en zestig in
de westerse landen ontwikkeld zijn
voor de derde wereld. In deze blauw
drukken was het uitgangspunt - in
navolging van de industrielanden - de
gtoei van het bruto nationaal pro
dukt (BNP), dat is de som van alles
wat een land aan tastbare goederen
produceert.
Ontwikkeling van grotere industriële
bedrijven, van grondstofwinning en
van landbouw die voor de nationale
of internationale markt werkt, kreeg
daarom ruim de aandacht in de plan
nen. Wie de officiële Indonesische
statistieken leest, ziet inderdaad
groei. Het BNP steeg tegen constante
prijzen tussen 1972 en 1976 jaarlijks
met gemiddeld 7,7 procent, wat reke
ning houdend met een bevolkings
aanwas van 2,4 procent, reëel gezien
een verbetering inhield van 5,1
procent.
Het verzamelen van sigarettepeuken is voor vele daklozen een bron van inkomsten in de grote steden
Statistieken
Vele activiteiten laten zich echter
niet in statistieken vangen, zeker niet
in een ontwikkelingsland. Het ver
bouwen van voedsel voor eigen ge
bruik of voor mensen in de naaste
omgeving, het vervaardigen van ei
gen kleding, de reparatie van land
bouwwerktuigen en het werk van
kapper of betjakrijder komen niet in
de produktiecijfers voor ook al niet
omdat de werkenden in de informele
sector niet voor een grote afzetmarkt
werken maar voor elkaar. Met andere
woorden het is de eenvoudige man of
vrouw die van de informele diensten
gebruik maakt.
De klacht van Hidayat is dat stimule
rende overheidsmaatregelen vooral
gericht zijn op bedrijven, die statis
tisch gezien aan het BNP bijdragen.
Zij krijgen de faciliteiten als investe
ringspremies. goedkoper water of
elektriciteit. Vandaar dat deze onder
nemingen samen de „formele sector"
genoemd worden.
Gezinsleden
Het verhaal dat de formele sector de
overtollige arbeidskrachten van het
platteland zou kunnen opnemen, is
echter niet waar, zegt Hidayat. Daar
om is zijn inziens nodig dat de rege
ring meer aandacht geeft aan de in
formele groepen. Het is zeker moei
lijk dat te organiseren. De bedrijfjes
zijn niet ingeschreven in een Kamer
van Koophandel en de mensen ver
wisselen nogal eens van beroep. Ka
rakteristiek is echter dat veel meer
dan in de formele sfeer de gezinsle
den meewerken in het Informele
bedrijf.
Faciliteiten, vooral bedrijfskredieten,
zullen daarom een positief effect heb
ben op de werkgelegenheid. Want of
ficieel mag dan „slechts" 10 procent
van de beroepsbevolking zonder werk
zitten, het aantal mensen dat niet
meer dan vier uur per dag bezigheid
heeft of dat zo weinig klanten heeft
dat men veertien uur moeten werken
om aan een minimum te komen is
aanzienlijk groter. Dat nochtans wei
nig mensen van honger omkomen, is
een gevolg van de sterke en wijdver
takte familiebanden in Indonesië
Waarbij de familieleden wel extra
hard moeten werken om iets voor hun
in nood verkerende neef over te
houden.