iven de dokter bellen
CHINEES-ROEMEENSE VRiEHPSCft^
Ongelijke afstanden?
Moet een
burgemeester
partijlid zijn?
Cogezegd
R| lOAÜ 18 AUGUSTUS 1978
BINNENLAND
TROUW/KWARTET P 11 - RHS 13
53
01 jor Jelle Jan Klinkert
el
tiszaterdagavond of eigenlijk
idagmorgen. één uur 's nachts,
n van mijn kinderen wordt
wakker: het heeft een flinke
^orts en een nare hoest. Altijd in
t weekend, altijd middenin de
Waarom krijgt zo n kind zijn
niet op normale tijden: op
ïsdagochtend of vrijdagmiddag
ïoods. Want nu is het dilemma
er levensgroot aanwezig: ga ik de
kter bellen of niet?
tschiet me te binnen dat W. F.
irmans eens het beeld schetste
n de arts die tien keer per nacht
vijftien graden vorst in zijn
ima de deur uitrent voor iemand
jeuk heeft aan zijn linkeroor of
dwangnagel aan zijn kleine
Dat moet wel heel lang
:den zijn, want de dokters zijn
veel minder rennerig dan toen.
daarom ook is dat bellen zo'n
(ilijke beslissing.
iag is dat anders. Niet dat je
voor elk wissewasje belt, maar
n weet je dat je zo'n man in elk
val niet wakker hoeft te maken.
aar nu is het één uur 's nachts en
o aag me af: heeft het kind genoeg
s voorts om de dokter te bellen?
tst hij hard genoeg om de
eesheer te storen? Of zal ik nog
en en wachten tot het erger wordt,
n o isst, de dokter slaapt. Als hij zich
5 mdt aan de regels van zijn eigen
ganisatie, heeft hij nu de zorg
tor twintigduizend dorpsgenoten.
is ik hem stoor moet ik dus wel
ker van mijn zaak zijn.
W)g eens even naar mijn kind
I |ken. Tja, het lijkt wel weer wat
ger, hoewelGek eigenlijk: ik
l.gbrd nu geacht de ernst van de
ikte te kunnen vaststellen, maar
aks als de dokter er is word ik
*r als volslagen leek beschouwd,
als ik een fout maak, als ik in
n ogen voor niets bel, dan kan ik
n behoorlijk gebeten hond zijn.
ns even kijken wie er dienst
eft, want dat is natuurlijk wel
angrijk. Is het dokter A, dan zit
nrjgoed. Die wordt niet gauw boos,
k niet als het eigenlijk voor iets
telangrijks is, wanneer je belt.
begrijpt dat je ook wel eens
tooon gerustgesteld wilt worden,
lar laat ik hopen dat dokter B.
en dienst heeft. Van hem weet je
oit wat hij denkt. Aardige man,
niet van. maar als je bij hem
mt, dan luistert hij wat en hij
jkt wat en hij zegt eens „hm". En
in schrijft hij iets voor als
rgelen met zout water of twintig
iebuigingen: ik noem maar wat,
elk geval iets om je tevreden te
stellen tenminste, dat schijnt hij
te denken. Dus van hem moet Je
van elk recept nagaan of het wel
serieus is, of dat je een fopmiddel
krijgt.
Nee, dan dokter C. Die zwaait altijd
met de antibioticapot. Daar weet Je
wat je krijgt, zal ik maar zeggen.
Maar laat ik hopen dat die geen
dienst heeft, want hij herinnert zich
vast die keer dat ik hem om half zes
's morgens belde. Hij lag in bed,
maar ik was al vier uur op, en dat
begreep hij niet. Een heel probleem,
om het maar eens vriendelijk te
zeggen.
Dokter D. misschien? Aardige man
en heel zakelijk. Die heeft me, ook
al op zondag, eens met een
tekeningetje uitgelegd wat er met
een kinderoor aan de hand was. Zo
hoort het. en hij was nog aardig
voor de kinderen ook.
Eens even kijken: gelukkig, dokter
A. heeft dienst. Maar dat geeft
meteen een heel nieuw probleem.
Want dokter A. is ouderwets en hij
gebruikt daarom geen
antwoordapparaat bij zijn telefoon
maar zijn vrouw. Zij probeert op
haar manier haar man voor onechte
klachten te beschermen en werpt
daartoe een bijna onneembare
barrière op van mooie woorden,
verstevigd met de autoriteit van
haar echtgenoot. Prima hoor, maar
ondertussen ben je gedwongen je
fysiek onwelbevinden aan een
ondeskundige onbekende voor te
leggeh, onbeschermd door een
medisch beroepsgeheim
Vrouwen van dokters, het is me wat.
Ze moeten er natuurlijk ook zijn.
dat begrijp ik wel, en ze doen heel
mooi en nuttig werk maar ik wil
gewoon de dokter spreken.
Er zijn er ook die geven adviezen. Ze
houden je van hun man weg met
dezelfde truc die de dokter zelf
gebruikt om van lastige patiënten
af te komen: gewoon wat
voorschrijven. „Neemt u maar een
aspirientje" hoor je dan. Begrijpt ze
dan niet, dat er een immens verschil
is tussen een aspirientje van de
dokter of van de vrouw van de
dokter?
Maar ja, ze zit in een sleutelpositie,
want zij beheert de toegang tot haar
medisch geschoolde achterban. Dus
als je je kwaad maakt of de
adviezen niet gelooft van haar, de
vrouw van de dokter die
misschien zelf wel verpleegster is
geweest of die ooit haar
kandidaatsexamen medicijnen
haalde voordat de liefde voor haar
man die voor de wetenschap
verdrong dan is de kans haar
man te spreken te krijgen wel
helemaal verkeken.
Vriendelijk zijn en kalm blijven, dat
is het recept. Misschien zal ik haar
het ziektebeeld in iets grauwere
kleuren schilderen; de hoest wordt
als scheurend omschreven, en er
wordt een schepje bovenop de
koorts gedaan. Als dat haar niet
overtuigt, kan ik altijd nog het
huilen eraan toevoegen en in het
uiterste geval doe ik er wat diarree
bij. Dat moet werken.
Het plan gemaakt, de taktiek
doordacht, het verhaal gereed in
de aanval: ik besluit de
dienstdoende geneesheer te bellen.
In gesprek.
Altijd een afknapper in zo'n
situatie. Maar in elk geval hoef ik de
medicus zelf niet wakker te maken.
Nu even volhouden tot een pauze in
het telefonisch consult het mij
mogelijk maakt mijn eigen
klachten bij de dokter onder te
brengen.
Nog twee keer proberen en dan is
het raak. En mis: de vrouw van de
dokter informeert met vriendelijke
stem naar wat er aan de hand is. Ik
doe het verhaal dat ik
gecomponeerd had. Dokter haar
eigen man noemt ze dokter is op
visite, maar ik mag straks
terugbellen. Ziedaar een kleine,
maar niet onbelangrijke stap
vooruit: ik mag terugbellen. Wees
eerlijk, ze had evengoed kunnen
zeggen dat ik niet terug hoefde te
bellen, of ze had een van haar
adviezen kunnen geven. En als je
dan toch terugbelt en ze merkt het,
dan loop je natuurlijk helemaal
vast.
Maar Ik mag terugbellen. Een
kwartier later probeer ik het nog
eens, en na enkele keren in gesprek
gaat de telefoon weer over. Weer
krijg ik de vrouw aan de telefoon,
maar nu is de dokter thuis. En
eindelijk komt daar de vurig
begeerde stem van de arts aan de
telefoon. De strijd is gestreden, de
barrières zijn genomen, hij spreekt.
Koorts, leg ik uit, hoesten en huilen.
Maar dan zegt hij dat het niets is
om Je ongerust over te maken. Het
komt veel voor op het ogenblik,
daarom was hij ook steeds weg. Het
heerst, het halve dorp heeft het.
Geef het kind wat te drinken,
misschien een aspirientje. En: als er
wat is, moet ik beslist terugbellen.
Aardige man toch, aardige dokter.
Als ik de telefoon neerleg merk ik,
dat ik het kind al bijna vergeten
was. Het is ook al zowat een half uur
geleden. Vergis is me nu, of gaat het
toch al wat beter met hem? Hij huilt
in elk geval niet meer en ik geloof,
dat hij ook al wat minder hoest. En
die koorts, ach, 's nachts zijn ze
natuurlijk altijd wat warmer dan
anders. Zou het dan toch waar zijn?
Ik moest zelf ook maar eens naar
bed, want morgen komt er weer een
dag.
lling van A. Roell: „Een zieken-
ds voor dieren in de intensieve
houderij, te financieren door de
isument, zou een kleine bijdrage
ien leveren aan vermindering
dierenleed". (R.U.-Groningen.)
filing van R. B. J. Asveld: „Niet
:en dienstweigeraars, maar ook
- enstwilligen" dienen een uitge-
u id psychiatrisch, sociaal en „ge-
ens"-onderzoek te ondergaan.
i het bijzonder horen beroepsmili
eu ren periodiek aan een dergelijk
<J lerzoek onderworpen te wor-
(T.H.-Twente.)
n echt vredesverdrag is het niet
t China en Japan afgelopen za-
rdag hebben getekend. Toen bei-
landen hun betrekkingen nor-
aliseerden dat gebeurde overi-
ns pas in september 1972 de-
n zij dat in de vorm van een
meenschappelijke verklaring. In
3kikel 3 van die verklaring werd
'rwezen naar artikel 8 van de
irklaring van Potsdam van juli
15, waarin de territoriale om-
ng van Japan na afloop van de
rlog werd vastgesteld. Mandsjoe-
e, Taiwan en de Pengoe-eilanden
uden naar China terugkeren. Op
i sis van de gemeenschappelijke
rklaring hebben beide landen
- arop een viertal akkoorden afge-
uten die te maken hebben met
ndel, zeetransport, luchtverkeer
visserij. Maar al leken de betrek-
ngen van Japan met China zich
ït vlotter te ontwikkelen dan die
tt de Sowjet-Unie, geheel zonder
oblemen waren ze niet. Zo hiel-
n beide landen er uiteenlopende
vattingen op na over het bezit
n de Sensakoe-eilanden, een ove-
;ens onbewoonde archipel ten
csten van Okinawa. Na de ge-
ëenschappelijke verklaring heeft
de Japanse diplomatie, althans on
der het bewind van premier Kaku-
ei Tanaka, berust op het principe
van de gelijke afstand tot China en
de Sowjet-Unie. Ze wilde niet par
tij kiezen ten gunste van de een en
ten nadele van de ander.
Toen tegen het einde van de Viet
namese oorlog de spanningen tus
sen Moskou en Peking sterk oplie
pen, deed Tokio zijn best deze di
plomatie van de gelijke afstand
nader te preciseren. Op 15 januari
1975, nog vóór de militaire ineen
storting van Zuid-Vietnam, reisde
de Japanse minister van buiten
landse zaken, Kiichi Miyazawa,
naar Moskou om daar te onderhan
delen over een vredesverdrag met
de Sowjet-Unie. Tegelijkertijd
vloog een vertegenwoordiger van
de liberaal-democratische rege
ringspartij naar Peking om daar
bij premier Tsjoe En-Iai het pad te
helpen effenen voor een Japans-
Chinees verdrag van vrede en
vriendschap.
Een paar maanden later, in mei
1975, bracht een delegatie van de
Japanse socialistische partij een
bezoek aan China. De voorzitter
van de partij, Tonomi Narita, liet
zich ertoe verleiden een gemeen
schappelijk communiqué te onder
tekenen waarin de Sowjet-Unie
o.m. werd verweten dat ze met
haar troepen Tsjechoslowakije
was binnengevallen, dat ze op de
zelfde manier grondgebied van an
deren (w.o. het Japanse eiland Sa-
chalin) bezet hield en dat ze pro
beerde de landen van Azië een stel
sel van zogeheten collectieve vei
ligheid op te dringen. Van het Rus
sische partijblad Prawda kreeg
Narita daarop de wind van voren
en dat leidde dan weer tot spannin
gen tussen verschillende stromin
gen binnen de Japanse socialisti
sche partij.
De Chinezen deden ondertussen
hun best aan het nieuwe verdrag
met Japan eveneens een anti-Sow-
door H. J. Neuman
jet-karakter te geven. Met name
wilden zij een beperking zien opge
nomen, waarin Japan zich zou ver
binden om samen met China weer
stand te bieden aan het streven van
welke mogendheid dan ook om de
hegemonie (het overwicht) te ver
krijgen in dat deel van de wereld.
Al werd de Sowjet-Unie niet met
zoveel woorden genoemd, het was
duidelijk dat zij hier op de korrel
zou worden genomen. De afgezan
ten uit Tokio voelden daar zeker
na het incident met Narita niets
voor, en in september 1975 werden
de besprekingen voor onbepaalde
tijd opgeschort.
Als de Japanners gedacht mochten
hebben dat hun standvastigheid in
Peking op de een of andere manier
beloond zou worden door Moskou,
dan kwamen ze bedrogen uit. Toen
zij immers rond de jaarwisseling
informeerden of zij de vier noorde
lijke eilanden die de Sowjet-Unie
aan het eind van de Tweede We
reldoorlog in bezit had genomen
(Etorofoe, Sjikotan, Koenasjiri en
de Habomais) niet eens terug kon
den krijgen, wees minister Gromy-
ko dit verzoek bruusk van de hand.
Voor de Japanse premier van dat
moment, Takeo Miki, was deze af
wijzing aanleiding zijn hernieuw
de belangstelling voor het verdrag
met China uit te spreken. Hij deed
dat tijdens een persconferentie op
13 januari 1976, en daar noemde hij
ook de politiek van zijn voorganger
Tanaka, die voor Japan de koers
van „gelijke afstand" tot China en
de Sowjet-Unie had uitgestippeld
„onrealistisch". Diplomatieke
waarnemers zagen hierin een zeke
re wending ten gunste van China.
Toch zou het, om allerlei redenen,
nog tot medio juni van dit jaar
duren voordat Japan en China
bij monde van de Japanse ambas
sadeur in Peking, Shoji Sato, en de
Chinese onderminister van buiten
landse zaken, Han Nien-lung het
over een hervatting van hun over
leg eens werden. In de Verenigde
Staten werd dit nieuws met in
stemming begroet. De Sowjet-Unie
daarentegen zetten al haar stekels
op. Haar ambassadeur, Dmitri Po-
lyanski, gaf enkele dagen later al
een pittige waarschuwing af bij
het ministerie van buitenlandse za
ken in Tokio. Een tegen de Sowjet-
Unie gericht verdrag met China, zo
stond er in zijn nota, zou Japan
rechtstreeks betrekken bij het Rus-
sisch-Chinese conflict en een alge
hele ommekeer teweegbrengen in
de bestaande betrekkingen tussen
Tokio en Moskou. De regering-Foe-
koeda liet zich evenwel niet af
schrikken en vrijdag 21 juli ging in
Peking het hernieuwde overleg
van start.
Alle bijzonderheden over de onder
handelingen zijn uiteraard niettbe-
schikbaar. Maar er zijn tal van aan
wijzingen om te veronderstellen
dat de Chinezen wederom zijn be
gonnen met een hele opsomming te
geven van „hegemonistische" acti
viteiten van de Sowjet-Unie, zoals
de grensincidenten met China, de
Russische bezetting van de vier
noordelijke eilanden, de Sowjet-rol
bij de confrontatie tussen China en
Vietnam en de Russische „agres
sie" in Afrika.
De Japanners van hun kant hebben
aanhoudend geprobeerd de clausu
le over het „anti-hegemonisme"
(artikel 2 van het verdrag) zoveel
mogelijk het karakter van een uni
verseel principe te geven. De ge
moederen zijn daarbij soms aardig
verhit geraakt, en ook nu heeft een
enkele keer het gevaar bestaan dat
de besprekingen zouden worden
opgeschort.
Dat men het tenslotte toch eens is
geworden (partijen beloven nu zelf
geen overwicht in hun deel van de
wereld of elders na te streven en ze
wijzen pogingen van andere staten
of groepen van staten om een der
gelijke hegemonie te vestigen van
de hand), komt mede omdat de tiid
drong. De Chinese minister van
buitenlandse zaken, Hoeang Hoea,
moest met partijvoorzitter Hoea
Koeo-feng mee naar Roemenië,
Joegoslavië en Iran, terwijl de Ja
panse minister van buitenlandse
zaken Soenao Sonoda bezoek ver
wachtte van zijn Indiase ambtge
noot Atal Bihari Vajpayee.
Het nieuwe verdrag 'nssen China
en Japan is potentie! van grote
betekenis. De economische betrek
kingen nemen een steeds wijdere
omvang aan, zoals blijkt uit het
nieuwe handelsverdrag dat medio
juni in Tokio is gesloten: dit jaar
zal China meer staal uit Japan in
voeren dan de Verenigde Staten.
China heeft Japan gevraagd mee te
doen aan de ontwikkeling van olie-
en aardgasvelden in het oostelijk
deel van de Chinese Zee. Het heeft
een Japanse handelsdelegatie mee
gedeeld dat het in de toekomst bui
tenlandse bankleningen zal aan
vaarden voor de financiering van
zijn industriële ontwikkkeling. En
het heeft voor medio september
een delegatie van de Japanse de
fensie-industrie uitgenodigd. Yos-
hizo Hirata, directeur van het Ja
panse Verbond van Aerospace-in-
dustrieën, heeft weliswaar gezegd
dat deze reis niet gezien moet wor
den als een inleiding op Japanse
wapenexporten naar China. En in
derdaad, dat zou niet erg stroken
met de Japanse „vredes"-grondwet
van 1947. Maar met die grondwet
(en in het bijzonder met artikel 9) is
wel vaker een loopje genomen, en
het is bekend dat de Chinezen ge
ïnteresseerd zijn in de aankoop van
anti-tank-raketten en tanks, straal
vliegtuigen en -motoren, vuurlei-
dingsapparatuur, lucht-lucht- en
lucht-grond-raketten en verbin-
dingsmaterieel.
door prof. mr. A. Kleijn
In hoeverre is een burge
meester een politicus? Is het
zo gewenst, als ons vaak
wordt voorgehouden, dat
een burgemeester lid moet
zijn van een politieke partij?
Twee vragen, die de jaren door al de
gemoederen bezighouden, zonder
dat er ooit een eensluidend ant
woord op kan worden verwacht. Dit
komt doordat het geen vragen zijn
waar een wetenschappelijk ant
woord op mogelijk is. Het antwoord
hangt af van het gevoelsstandpunt
dat men inneemt. Het ligt daar,
waar men persoonlijk het zwaarte
punt legt. Moet een burgemeester in
zijn gemeente een bepaalde partij
politieke macht helpen versterken,
een bepaald partij-politiek image
helpen hooghouden, of gaat het er
alleen maar om dat iemand ergens
als burgemeester wordt benoemd
om het bestuur ter plaatse optimaal
te helpen voeren, zonder zich daar
bij in het bijzonder druk te maken
voor bepaalde partij-politieke doel
einden?
In reln-cultuur staan hier de burge
meester-politicus en de burgemees
ter als bestuursdeskundige tegeno
ver elkaar. In rein-cultuur, omdat
tussen deze beide polen allerlei va
riaties mogelijk blijken. En nu
hangt het er maar vanaf, waar men
bij zijn persoonlijk denken het
zwaartepunt legt, hoe de keuze
uitvalt.
De partij-politicus met zijn hoofd
vol politieke gedachten en zijn on
ophoudelijk streven naar macht
voor zijn partij, ziet het duidelijk
voor zich: de burgemeester is na
tuurlijk een politicus; hij is dage
lijks bezig in een wereld waar het
gemeentelijk beleid wordt ge
maakt; zijn invloed naar we ho
pen deskundige invloed is daar
groot; daarom is er alle aanleiding
voor hem uit een goed politiek nest
te halen (natuurlijk dat van de ei
gen partij) en die partij daarvan
mee te laten profiteren, ook al wil
men dan nog wel toegeven dat dit
niet al te opzichtig behoort te ge
beuren.
Want onder democratische verhou
dingen is het óók nog een taak van
de burgemeester er op toe te zien.
dat de belangen van minderheden
niet tezeer in het gedrang komen.
Immers, zo heet het dan vaak: van
een burgemeester mag worden ver
wacht, dat hij boven de partijen
staat; hij is niet primair de pleitbe
zorger voor de eigen partij.
Tweeslachtig
Hier komt duidelijk de tweeslach
tigheid van de politieke positie van
de burgemeester naar voren: hij is
wel bij de beleidsvorming betrok
ken, maar mag daarbij niet teveel
de partij-puntjes op de i zetten.
Integendeel: hij moet ook zorgen,
soms tegen het streven van de eigen
partij in. dat de minderheden aan
hun trekken komen. Wat hier dus
aan de hand is, is dit, dat de politie
ke functie van de burgemeester de
algemene beleidsvorming raakt en
dat hij zich daarbij zoveel mogelijk
van het eigen partij-standpunt
moet losmaken. Hij behoort dus in
feit niet als partij-politicus te func
tioneren, maar als politicus in meer
algemene zin, die bij de beleidsvor
ming op dezelfde voet rekening be
hoort te houden met het eigen par
tijstandpunt als met dat van de
overige partijen, volgens een
mengsel dat in overeenstemming is
met de krachtsverhoudingen en de
onderscheiden inzichten in zijn ge
meente. Hiermee is de eerste hier
boven gestolde vraag beantwoord
en de politieke positie van de burge
meester geschetst.
Is het gezien dit alles nu zo gewenst,
dat een burgemeester lid moet zijn
van een politieke partij? Men kan
ook redeneren, en ik ben geneigd dit
te doen, dat het in dit licht gezien
juist maar beter is, dat een burge
meester zich politiek onafhankelijk
opstelt; geen banden onderhoudt
met een bepaalde politieke partij;
daarvan zelfs geen lid is.
Dit betekent dan nog niet dat de
burgemeester er persoonlijk geen
politieke mening op nahoudt. Wel
dat hij die voor zich houdt om daar
mee ten opzichte van alle partijen
een eigen onafhankelijkheid te be
waren. Hij zal bij zijn sollicitatie wel
de daarbij betrokkenen moeten in
formeren hoe hij politiek en confes
sioneel denkt, maar daarbij uit
drukkelijk het voorbehoud moeten
maken: ik doe dit om u een inzicht
te geven welk vlees u in de kuip
hebt. maar ik wil niet worden be
noemd als burgemeester behorende
tot die of die partij. Ik wil benoemd
worden om mijn capaciteiten als
bestuurder en mijn bestuursdes-
kundigheid, niet op grond van an
dere motieven.
Wat die bestuursdeskundigheid be
treft is interessant, wat blijkens een-
recent artikel in N.R.C.-Handels-
blad de fractievoorzitster van de
C.D.A. in Zoetermeer. mej. J. van
Leeuwen, van een nieuw te benoe
men burgemeester verlangt. Zij wil
een burgemeester, „die boven de
politieke partijen staat en met
name een coördinerende, stabiele
ik zou liever zeggen een stabilise
rende rol vervult in een naar de
aard van de politieke verhoudingen
steeds Wisselend en helaas hier
door ook niet altijd optimaal be
kwaam college. Hij/Zij dient een be
middelende rol te vervullen, een
goed teamleider te zijn. oog te heb
ben voor minderheden, kortom een
bestuursdeskundige te zijn met een
goede vakkennis.'
Tot zover dit citaat, waar ik mij
geheel achter kan stellen op grond
van een 34-jarige burgemeesterlijke
ervaring, een citaat dat te denken
geeft over de vraag: is daar nu echt
een partij-man voor nodig? Een
vraag die nog meer te denken geeft,
wanneer schrijfster even verder uit
pakt over de politieke figuren,
waarmee grotere gemeenten nogal
eens worden opgezadeld: „politieke
zwaargewichten kamerleden,
oud-bewindslieden. Het kan ver
schrikkelijk irritant zijn, ook voor
raadsleden, om hiermede opge
scheept te worden. Uit de functie
omschrijving zie boven is im
mers duidelijk geworden, dat een
op zichzelf bekwaam politicus lang
niet altijd behoeft te voldoen aan de
vereisten voor een goed burge
meester.
Spil
Persoonlijk heb ik altijd op grond
van mijn opvattingen over het be
sturen van een gemeente en de
staatrechtelijke positie van de bur
gemeester, zoals die in de gemeen
tewet is neergelegd, voor de burge-
meester-bestuursdeskundige geko
zen. Ik heb het altijd een bijzonder
goede oplossing gevonden, dat hij
als deskundige spil midden in het
politieke gewoel werd gestoken, en
voorts dat hij de politieke colleges,
waarvan hij voorzitter was, bij
voortduring en direct van advies
kon dienen over alles wat het be
stuursproces raakte. Dit zonder dat
hij een uitstekende maatregel
daarbij zelf stem had in de gemeen
teraad, behalve dan een adviseren
de stem. Ook in het college van
burgemeester en wethouders, een
bestuursorgaan waarin zelden of
nooit wordt gestemd maar wel veel
overlegd, kan hij eveneens de wet
houders met bestuurlijke adviezen
van dienst zijn.
Persoonlijk heb ik het altijd een
lapsus in de gemeentewet gevon
den, een democratische lapsus, dat
bij staking van stemmen in B. en W.
de stem van de burgemeester de
doorslag geeft. Dit is misschien
praktisch, maar niet in overeen
stemming met het beginsel van de
prioriteit van de politiek boven des
kundigheid, waar bij het besturen
van een gemeente alles om draait.
In dit opzicht is de positie van de
burgemeester een nederige: die van
dienaar der volksvertegenwoordi
gers, die hij als een goed deskundi
ge, in dezelfde zin als een goede
architect en een goede accountant,
vertrouwvol moet adviseren bij hun
niet gemakkelijke politieke taak,
zich partij-politiek op de achter
grond houdend en zonder zelf een
beslissende stem in het kapittel te
hebben.
Politiseren
Toch zijn er velen, ook onder de
burgemeester, die opteren voor bur
gemeesters met een duidelijk poli
tiek stempel, ook al eisen ze daarbij
van hen wel een duidelijke partij
politieke terughoudendheid in de
eigen gemeente. Hoe komt dit?
De nog steeds aanzwellende pollti-
seringsgolf zal daar wel niet vreemd
aan zijn. Ook niet de roep om open
heid. die van iedereen, en zeker van
een bestuurder, eist dat hij in geen
enkel opzicht terughoudend zal zijn
met wat in hem omgaat. En dan is
er, last but not least, de geleidelijk
gegroeide situatie, dat bij de benoe
ming van burgemeesters hun poli
tieke kleur al sinds jaar en dag sterk
doorslaggevend is. Want dit geldt
niet aHeen voor nu, het was vijftig
Jaar geleden ook al zo.
Van al die burgemeesters, die alle
maal mede op grond van hun poli
tieke stempel zijn benoemd, noch
van hen die om politieke redenen op
hun benoeming hebben aangedron
gen, kan worden verwacht dat ze,
dit politieke uitgangspunt ver
loochenend. de politieke herkomst
voor de burgemeester als onbelang
rijk, ja overbodig van de hand wij
zen. De situatie is zo. Ze is duidelijk
in deze zin vastgegroeid.en zal zich
dus ongetwijfeld handhaven. Want
alles wat in macht verankerd ligt,
laat zich moeilijk losmaken.
Of de bestaande situatie nu ook de
beste is? Er lijkt mij twijfel aan
mogelijk, al wil ik er direct aan
toevoegen dat niets op deze aarde
volmaakt is.
Prof. mr A. Kleijn is oud-hoogle
raar bestuurskunde aan de Eras
inus-universiteit en hij was (als
partijloze) o.a. burgemeester van
Meppel.