iven de dokter bellen CHINEES-ROEMEENSE VRiEHPSCft^ Ongelijke afstanden? Moet een burgemeester partijlid zijn? Cogezegd R| lOAÜ 18 AUGUSTUS 1978 BINNENLAND TROUW/KWARTET P 11 - RHS 13 53 01 jor Jelle Jan Klinkert el tiszaterdagavond of eigenlijk idagmorgen. één uur 's nachts, n van mijn kinderen wordt wakker: het heeft een flinke ^orts en een nare hoest. Altijd in t weekend, altijd middenin de Waarom krijgt zo n kind zijn niet op normale tijden: op ïsdagochtend of vrijdagmiddag ïoods. Want nu is het dilemma er levensgroot aanwezig: ga ik de kter bellen of niet? tschiet me te binnen dat W. F. irmans eens het beeld schetste n de arts die tien keer per nacht vijftien graden vorst in zijn ima de deur uitrent voor iemand jeuk heeft aan zijn linkeroor of dwangnagel aan zijn kleine Dat moet wel heel lang :den zijn, want de dokters zijn veel minder rennerig dan toen. daarom ook is dat bellen zo'n (ilijke beslissing. iag is dat anders. Niet dat je voor elk wissewasje belt, maar n weet je dat je zo'n man in elk val niet wakker hoeft te maken. aar nu is het één uur 's nachts en o aag me af: heeft het kind genoeg s voorts om de dokter te bellen? tst hij hard genoeg om de eesheer te storen? Of zal ik nog en en wachten tot het erger wordt, n o isst, de dokter slaapt. Als hij zich 5 mdt aan de regels van zijn eigen ganisatie, heeft hij nu de zorg tor twintigduizend dorpsgenoten. is ik hem stoor moet ik dus wel ker van mijn zaak zijn. W)g eens even naar mijn kind I |ken. Tja, het lijkt wel weer wat ger, hoewelGek eigenlijk: ik l.gbrd nu geacht de ernst van de ikte te kunnen vaststellen, maar aks als de dokter er is word ik *r als volslagen leek beschouwd, als ik een fout maak, als ik in n ogen voor niets bel, dan kan ik n behoorlijk gebeten hond zijn. ns even kijken wie er dienst eft, want dat is natuurlijk wel angrijk. Is het dokter A, dan zit nrjgoed. Die wordt niet gauw boos, k niet als het eigenlijk voor iets telangrijks is, wanneer je belt. begrijpt dat je ook wel eens tooon gerustgesteld wilt worden, lar laat ik hopen dat dokter B. en dienst heeft. Van hem weet je oit wat hij denkt. Aardige man, niet van. maar als je bij hem mt, dan luistert hij wat en hij jkt wat en hij zegt eens „hm". En in schrijft hij iets voor als rgelen met zout water of twintig iebuigingen: ik noem maar wat, elk geval iets om je tevreden te stellen tenminste, dat schijnt hij te denken. Dus van hem moet Je van elk recept nagaan of het wel serieus is, of dat je een fopmiddel krijgt. Nee, dan dokter C. Die zwaait altijd met de antibioticapot. Daar weet Je wat je krijgt, zal ik maar zeggen. Maar laat ik hopen dat die geen dienst heeft, want hij herinnert zich vast die keer dat ik hem om half zes 's morgens belde. Hij lag in bed, maar ik was al vier uur op, en dat begreep hij niet. Een heel probleem, om het maar eens vriendelijk te zeggen. Dokter D. misschien? Aardige man en heel zakelijk. Die heeft me, ook al op zondag, eens met een tekeningetje uitgelegd wat er met een kinderoor aan de hand was. Zo hoort het. en hij was nog aardig voor de kinderen ook. Eens even kijken: gelukkig, dokter A. heeft dienst. Maar dat geeft meteen een heel nieuw probleem. Want dokter A. is ouderwets en hij gebruikt daarom geen antwoordapparaat bij zijn telefoon maar zijn vrouw. Zij probeert op haar manier haar man voor onechte klachten te beschermen en werpt daartoe een bijna onneembare barrière op van mooie woorden, verstevigd met de autoriteit van haar echtgenoot. Prima hoor, maar ondertussen ben je gedwongen je fysiek onwelbevinden aan een ondeskundige onbekende voor te leggeh, onbeschermd door een medisch beroepsgeheim Vrouwen van dokters, het is me wat. Ze moeten er natuurlijk ook zijn. dat begrijp ik wel, en ze doen heel mooi en nuttig werk maar ik wil gewoon de dokter spreken. Er zijn er ook die geven adviezen. Ze houden je van hun man weg met dezelfde truc die de dokter zelf gebruikt om van lastige patiënten af te komen: gewoon wat voorschrijven. „Neemt u maar een aspirientje" hoor je dan. Begrijpt ze dan niet, dat er een immens verschil is tussen een aspirientje van de dokter of van de vrouw van de dokter? Maar ja, ze zit in een sleutelpositie, want zij beheert de toegang tot haar medisch geschoolde achterban. Dus als je je kwaad maakt of de adviezen niet gelooft van haar, de vrouw van de dokter die misschien zelf wel verpleegster is geweest of die ooit haar kandidaatsexamen medicijnen haalde voordat de liefde voor haar man die voor de wetenschap verdrong dan is de kans haar man te spreken te krijgen wel helemaal verkeken. Vriendelijk zijn en kalm blijven, dat is het recept. Misschien zal ik haar het ziektebeeld in iets grauwere kleuren schilderen; de hoest wordt als scheurend omschreven, en er wordt een schepje bovenop de koorts gedaan. Als dat haar niet overtuigt, kan ik altijd nog het huilen eraan toevoegen en in het uiterste geval doe ik er wat diarree bij. Dat moet werken. Het plan gemaakt, de taktiek doordacht, het verhaal gereed in de aanval: ik besluit de dienstdoende geneesheer te bellen. In gesprek. Altijd een afknapper in zo'n situatie. Maar in elk geval hoef ik de medicus zelf niet wakker te maken. Nu even volhouden tot een pauze in het telefonisch consult het mij mogelijk maakt mijn eigen klachten bij de dokter onder te brengen. Nog twee keer proberen en dan is het raak. En mis: de vrouw van de dokter informeert met vriendelijke stem naar wat er aan de hand is. Ik doe het verhaal dat ik gecomponeerd had. Dokter haar eigen man noemt ze dokter is op visite, maar ik mag straks terugbellen. Ziedaar een kleine, maar niet onbelangrijke stap vooruit: ik mag terugbellen. Wees eerlijk, ze had evengoed kunnen zeggen dat ik niet terug hoefde te bellen, of ze had een van haar adviezen kunnen geven. En als je dan toch terugbelt en ze merkt het, dan loop je natuurlijk helemaal vast. Maar Ik mag terugbellen. Een kwartier later probeer ik het nog eens, en na enkele keren in gesprek gaat de telefoon weer over. Weer krijg ik de vrouw aan de telefoon, maar nu is de dokter thuis. En eindelijk komt daar de vurig begeerde stem van de arts aan de telefoon. De strijd is gestreden, de barrières zijn genomen, hij spreekt. Koorts, leg ik uit, hoesten en huilen. Maar dan zegt hij dat het niets is om Je ongerust over te maken. Het komt veel voor op het ogenblik, daarom was hij ook steeds weg. Het heerst, het halve dorp heeft het. Geef het kind wat te drinken, misschien een aspirientje. En: als er wat is, moet ik beslist terugbellen. Aardige man toch, aardige dokter. Als ik de telefoon neerleg merk ik, dat ik het kind al bijna vergeten was. Het is ook al zowat een half uur geleden. Vergis is me nu, of gaat het toch al wat beter met hem? Hij huilt in elk geval niet meer en ik geloof, dat hij ook al wat minder hoest. En die koorts, ach, 's nachts zijn ze natuurlijk altijd wat warmer dan anders. Zou het dan toch waar zijn? Ik moest zelf ook maar eens naar bed, want morgen komt er weer een dag. lling van A. Roell: „Een zieken- ds voor dieren in de intensieve houderij, te financieren door de isument, zou een kleine bijdrage ien leveren aan vermindering dierenleed". (R.U.-Groningen.) filing van R. B. J. Asveld: „Niet :en dienstweigeraars, maar ook - enstwilligen" dienen een uitge- u id psychiatrisch, sociaal en „ge- ens"-onderzoek te ondergaan. i het bijzonder horen beroepsmili eu ren periodiek aan een dergelijk <J lerzoek onderworpen te wor- (T.H.-Twente.) n echt vredesverdrag is het niet t China en Japan afgelopen za- rdag hebben getekend. Toen bei- landen hun betrekkingen nor- aliseerden dat gebeurde overi- ns pas in september 1972 de- n zij dat in de vorm van een meenschappelijke verklaring. In 3kikel 3 van die verklaring werd 'rwezen naar artikel 8 van de irklaring van Potsdam van juli 15, waarin de territoriale om- ng van Japan na afloop van de rlog werd vastgesteld. Mandsjoe- e, Taiwan en de Pengoe-eilanden uden naar China terugkeren. Op i sis van de gemeenschappelijke rklaring hebben beide landen - arop een viertal akkoorden afge- uten die te maken hebben met ndel, zeetransport, luchtverkeer visserij. Maar al leken de betrek- ngen van Japan met China zich ït vlotter te ontwikkelen dan die tt de Sowjet-Unie, geheel zonder oblemen waren ze niet. Zo hiel- n beide landen er uiteenlopende vattingen op na over het bezit n de Sensakoe-eilanden, een ove- ;ens onbewoonde archipel ten csten van Okinawa. Na de ge- ëenschappelijke verklaring heeft de Japanse diplomatie, althans on der het bewind van premier Kaku- ei Tanaka, berust op het principe van de gelijke afstand tot China en de Sowjet-Unie. Ze wilde niet par tij kiezen ten gunste van de een en ten nadele van de ander. Toen tegen het einde van de Viet namese oorlog de spanningen tus sen Moskou en Peking sterk oplie pen, deed Tokio zijn best deze di plomatie van de gelijke afstand nader te preciseren. Op 15 januari 1975, nog vóór de militaire ineen storting van Zuid-Vietnam, reisde de Japanse minister van buiten landse zaken, Kiichi Miyazawa, naar Moskou om daar te onderhan delen over een vredesverdrag met de Sowjet-Unie. Tegelijkertijd vloog een vertegenwoordiger van de liberaal-democratische rege ringspartij naar Peking om daar bij premier Tsjoe En-Iai het pad te helpen effenen voor een Japans- Chinees verdrag van vrede en vriendschap. Een paar maanden later, in mei 1975, bracht een delegatie van de Japanse socialistische partij een bezoek aan China. De voorzitter van de partij, Tonomi Narita, liet zich ertoe verleiden een gemeen schappelijk communiqué te onder tekenen waarin de Sowjet-Unie o.m. werd verweten dat ze met haar troepen Tsjechoslowakije was binnengevallen, dat ze op de zelfde manier grondgebied van an deren (w.o. het Japanse eiland Sa- chalin) bezet hield en dat ze pro beerde de landen van Azië een stel sel van zogeheten collectieve vei ligheid op te dringen. Van het Rus sische partijblad Prawda kreeg Narita daarop de wind van voren en dat leidde dan weer tot spannin gen tussen verschillende stromin gen binnen de Japanse socialisti sche partij. De Chinezen deden ondertussen hun best aan het nieuwe verdrag met Japan eveneens een anti-Sow- door H. J. Neuman jet-karakter te geven. Met name wilden zij een beperking zien opge nomen, waarin Japan zich zou ver binden om samen met China weer stand te bieden aan het streven van welke mogendheid dan ook om de hegemonie (het overwicht) te ver krijgen in dat deel van de wereld. Al werd de Sowjet-Unie niet met zoveel woorden genoemd, het was duidelijk dat zij hier op de korrel zou worden genomen. De afgezan ten uit Tokio voelden daar zeker na het incident met Narita niets voor, en in september 1975 werden de besprekingen voor onbepaalde tijd opgeschort. Als de Japanners gedacht mochten hebben dat hun standvastigheid in Peking op de een of andere manier beloond zou worden door Moskou, dan kwamen ze bedrogen uit. Toen zij immers rond de jaarwisseling informeerden of zij de vier noorde lijke eilanden die de Sowjet-Unie aan het eind van de Tweede We reldoorlog in bezit had genomen (Etorofoe, Sjikotan, Koenasjiri en de Habomais) niet eens terug kon den krijgen, wees minister Gromy- ko dit verzoek bruusk van de hand. Voor de Japanse premier van dat moment, Takeo Miki, was deze af wijzing aanleiding zijn hernieuw de belangstelling voor het verdrag met China uit te spreken. Hij deed dat tijdens een persconferentie op 13 januari 1976, en daar noemde hij ook de politiek van zijn voorganger Tanaka, die voor Japan de koers van „gelijke afstand" tot China en de Sowjet-Unie had uitgestippeld „onrealistisch". Diplomatieke waarnemers zagen hierin een zeke re wending ten gunste van China. Toch zou het, om allerlei redenen, nog tot medio juni van dit jaar duren voordat Japan en China bij monde van de Japanse ambas sadeur in Peking, Shoji Sato, en de Chinese onderminister van buiten landse zaken, Han Nien-lung het over een hervatting van hun over leg eens werden. In de Verenigde Staten werd dit nieuws met in stemming begroet. De Sowjet-Unie daarentegen zetten al haar stekels op. Haar ambassadeur, Dmitri Po- lyanski, gaf enkele dagen later al een pittige waarschuwing af bij het ministerie van buitenlandse za ken in Tokio. Een tegen de Sowjet- Unie gericht verdrag met China, zo stond er in zijn nota, zou Japan rechtstreeks betrekken bij het Rus- sisch-Chinese conflict en een alge hele ommekeer teweegbrengen in de bestaande betrekkingen tussen Tokio en Moskou. De regering-Foe- koeda liet zich evenwel niet af schrikken en vrijdag 21 juli ging in Peking het hernieuwde overleg van start. Alle bijzonderheden over de onder handelingen zijn uiteraard niettbe- schikbaar. Maar er zijn tal van aan wijzingen om te veronderstellen dat de Chinezen wederom zijn be gonnen met een hele opsomming te geven van „hegemonistische" acti viteiten van de Sowjet-Unie, zoals de grensincidenten met China, de Russische bezetting van de vier noordelijke eilanden, de Sowjet-rol bij de confrontatie tussen China en Vietnam en de Russische „agres sie" in Afrika. De Japanners van hun kant hebben aanhoudend geprobeerd de clausu le over het „anti-hegemonisme" (artikel 2 van het verdrag) zoveel mogelijk het karakter van een uni verseel principe te geven. De ge moederen zijn daarbij soms aardig verhit geraakt, en ook nu heeft een enkele keer het gevaar bestaan dat de besprekingen zouden worden opgeschort. Dat men het tenslotte toch eens is geworden (partijen beloven nu zelf geen overwicht in hun deel van de wereld of elders na te streven en ze wijzen pogingen van andere staten of groepen van staten om een der gelijke hegemonie te vestigen van de hand), komt mede omdat de tiid drong. De Chinese minister van buitenlandse zaken, Hoeang Hoea, moest met partijvoorzitter Hoea Koeo-feng mee naar Roemenië, Joegoslavië en Iran, terwijl de Ja panse minister van buitenlandse zaken Soenao Sonoda bezoek ver wachtte van zijn Indiase ambtge noot Atal Bihari Vajpayee. Het nieuwe verdrag 'nssen China en Japan is potentie! van grote betekenis. De economische betrek kingen nemen een steeds wijdere omvang aan, zoals blijkt uit het nieuwe handelsverdrag dat medio juni in Tokio is gesloten: dit jaar zal China meer staal uit Japan in voeren dan de Verenigde Staten. China heeft Japan gevraagd mee te doen aan de ontwikkeling van olie- en aardgasvelden in het oostelijk deel van de Chinese Zee. Het heeft een Japanse handelsdelegatie mee gedeeld dat het in de toekomst bui tenlandse bankleningen zal aan vaarden voor de financiering van zijn industriële ontwikkkeling. En het heeft voor medio september een delegatie van de Japanse de fensie-industrie uitgenodigd. Yos- hizo Hirata, directeur van het Ja panse Verbond van Aerospace-in- dustrieën, heeft weliswaar gezegd dat deze reis niet gezien moet wor den als een inleiding op Japanse wapenexporten naar China. En in derdaad, dat zou niet erg stroken met de Japanse „vredes"-grondwet van 1947. Maar met die grondwet (en in het bijzonder met artikel 9) is wel vaker een loopje genomen, en het is bekend dat de Chinezen ge ïnteresseerd zijn in de aankoop van anti-tank-raketten en tanks, straal vliegtuigen en -motoren, vuurlei- dingsapparatuur, lucht-lucht- en lucht-grond-raketten en verbin- dingsmaterieel. door prof. mr. A. Kleijn In hoeverre is een burge meester een politicus? Is het zo gewenst, als ons vaak wordt voorgehouden, dat een burgemeester lid moet zijn van een politieke partij? Twee vragen, die de jaren door al de gemoederen bezighouden, zonder dat er ooit een eensluidend ant woord op kan worden verwacht. Dit komt doordat het geen vragen zijn waar een wetenschappelijk ant woord op mogelijk is. Het antwoord hangt af van het gevoelsstandpunt dat men inneemt. Het ligt daar, waar men persoonlijk het zwaarte punt legt. Moet een burgemeester in zijn gemeente een bepaalde partij politieke macht helpen versterken, een bepaald partij-politiek image helpen hooghouden, of gaat het er alleen maar om dat iemand ergens als burgemeester wordt benoemd om het bestuur ter plaatse optimaal te helpen voeren, zonder zich daar bij in het bijzonder druk te maken voor bepaalde partij-politieke doel einden? In reln-cultuur staan hier de burge meester-politicus en de burgemees ter als bestuursdeskundige tegeno ver elkaar. In rein-cultuur, omdat tussen deze beide polen allerlei va riaties mogelijk blijken. En nu hangt het er maar vanaf, waar men bij zijn persoonlijk denken het zwaartepunt legt, hoe de keuze uitvalt. De partij-politicus met zijn hoofd vol politieke gedachten en zijn on ophoudelijk streven naar macht voor zijn partij, ziet het duidelijk voor zich: de burgemeester is na tuurlijk een politicus; hij is dage lijks bezig in een wereld waar het gemeentelijk beleid wordt ge maakt; zijn invloed naar we ho pen deskundige invloed is daar groot; daarom is er alle aanleiding voor hem uit een goed politiek nest te halen (natuurlijk dat van de ei gen partij) en die partij daarvan mee te laten profiteren, ook al wil men dan nog wel toegeven dat dit niet al te opzichtig behoort te ge beuren. Want onder democratische verhou dingen is het óók nog een taak van de burgemeester er op toe te zien. dat de belangen van minderheden niet tezeer in het gedrang komen. Immers, zo heet het dan vaak: van een burgemeester mag worden ver wacht, dat hij boven de partijen staat; hij is niet primair de pleitbe zorger voor de eigen partij. Tweeslachtig Hier komt duidelijk de tweeslach tigheid van de politieke positie van de burgemeester naar voren: hij is wel bij de beleidsvorming betrok ken, maar mag daarbij niet teveel de partij-puntjes op de i zetten. Integendeel: hij moet ook zorgen, soms tegen het streven van de eigen partij in. dat de minderheden aan hun trekken komen. Wat hier dus aan de hand is, is dit, dat de politie ke functie van de burgemeester de algemene beleidsvorming raakt en dat hij zich daarbij zoveel mogelijk van het eigen partij-standpunt moet losmaken. Hij behoort dus in feit niet als partij-politicus te func tioneren, maar als politicus in meer algemene zin, die bij de beleidsvor ming op dezelfde voet rekening be hoort te houden met het eigen par tijstandpunt als met dat van de overige partijen, volgens een mengsel dat in overeenstemming is met de krachtsverhoudingen en de onderscheiden inzichten in zijn ge meente. Hiermee is de eerste hier boven gestolde vraag beantwoord en de politieke positie van de burge meester geschetst. Is het gezien dit alles nu zo gewenst, dat een burgemeester lid moet zijn van een politieke partij? Men kan ook redeneren, en ik ben geneigd dit te doen, dat het in dit licht gezien juist maar beter is, dat een burge meester zich politiek onafhankelijk opstelt; geen banden onderhoudt met een bepaalde politieke partij; daarvan zelfs geen lid is. Dit betekent dan nog niet dat de burgemeester er persoonlijk geen politieke mening op nahoudt. Wel dat hij die voor zich houdt om daar mee ten opzichte van alle partijen een eigen onafhankelijkheid te be waren. Hij zal bij zijn sollicitatie wel de daarbij betrokkenen moeten in formeren hoe hij politiek en confes sioneel denkt, maar daarbij uit drukkelijk het voorbehoud moeten maken: ik doe dit om u een inzicht te geven welk vlees u in de kuip hebt. maar ik wil niet worden be noemd als burgemeester behorende tot die of die partij. Ik wil benoemd worden om mijn capaciteiten als bestuurder en mijn bestuursdes- kundigheid, niet op grond van an dere motieven. Wat die bestuursdeskundigheid be treft is interessant, wat blijkens een- recent artikel in N.R.C.-Handels- blad de fractievoorzitster van de C.D.A. in Zoetermeer. mej. J. van Leeuwen, van een nieuw te benoe men burgemeester verlangt. Zij wil een burgemeester, „die boven de politieke partijen staat en met name een coördinerende, stabiele ik zou liever zeggen een stabilise rende rol vervult in een naar de aard van de politieke verhoudingen steeds Wisselend en helaas hier door ook niet altijd optimaal be kwaam college. Hij/Zij dient een be middelende rol te vervullen, een goed teamleider te zijn. oog te heb ben voor minderheden, kortom een bestuursdeskundige te zijn met een goede vakkennis.' Tot zover dit citaat, waar ik mij geheel achter kan stellen op grond van een 34-jarige burgemeesterlijke ervaring, een citaat dat te denken geeft over de vraag: is daar nu echt een partij-man voor nodig? Een vraag die nog meer te denken geeft, wanneer schrijfster even verder uit pakt over de politieke figuren, waarmee grotere gemeenten nogal eens worden opgezadeld: „politieke zwaargewichten kamerleden, oud-bewindslieden. Het kan ver schrikkelijk irritant zijn, ook voor raadsleden, om hiermede opge scheept te worden. Uit de functie omschrijving zie boven is im mers duidelijk geworden, dat een op zichzelf bekwaam politicus lang niet altijd behoeft te voldoen aan de vereisten voor een goed burge meester. Spil Persoonlijk heb ik altijd op grond van mijn opvattingen over het be sturen van een gemeente en de staatrechtelijke positie van de bur gemeester, zoals die in de gemeen tewet is neergelegd, voor de burge- meester-bestuursdeskundige geko zen. Ik heb het altijd een bijzonder goede oplossing gevonden, dat hij als deskundige spil midden in het politieke gewoel werd gestoken, en voorts dat hij de politieke colleges, waarvan hij voorzitter was, bij voortduring en direct van advies kon dienen over alles wat het be stuursproces raakte. Dit zonder dat hij een uitstekende maatregel daarbij zelf stem had in de gemeen teraad, behalve dan een adviseren de stem. Ook in het college van burgemeester en wethouders, een bestuursorgaan waarin zelden of nooit wordt gestemd maar wel veel overlegd, kan hij eveneens de wet houders met bestuurlijke adviezen van dienst zijn. Persoonlijk heb ik het altijd een lapsus in de gemeentewet gevon den, een democratische lapsus, dat bij staking van stemmen in B. en W. de stem van de burgemeester de doorslag geeft. Dit is misschien praktisch, maar niet in overeen stemming met het beginsel van de prioriteit van de politiek boven des kundigheid, waar bij het besturen van een gemeente alles om draait. In dit opzicht is de positie van de burgemeester een nederige: die van dienaar der volksvertegenwoordi gers, die hij als een goed deskundi ge, in dezelfde zin als een goede architect en een goede accountant, vertrouwvol moet adviseren bij hun niet gemakkelijke politieke taak, zich partij-politiek op de achter grond houdend en zonder zelf een beslissende stem in het kapittel te hebben. Politiseren Toch zijn er velen, ook onder de burgemeester, die opteren voor bur gemeesters met een duidelijk poli tiek stempel, ook al eisen ze daarbij van hen wel een duidelijke partij politieke terughoudendheid in de eigen gemeente. Hoe komt dit? De nog steeds aanzwellende pollti- seringsgolf zal daar wel niet vreemd aan zijn. Ook niet de roep om open heid. die van iedereen, en zeker van een bestuurder, eist dat hij in geen enkel opzicht terughoudend zal zijn met wat in hem omgaat. En dan is er, last but not least, de geleidelijk gegroeide situatie, dat bij de benoe ming van burgemeesters hun poli tieke kleur al sinds jaar en dag sterk doorslaggevend is. Want dit geldt niet aHeen voor nu, het was vijftig Jaar geleden ook al zo. Van al die burgemeesters, die alle maal mede op grond van hun poli tieke stempel zijn benoemd, noch van hen die om politieke redenen op hun benoeming hebben aangedron gen, kan worden verwacht dat ze, dit politieke uitgangspunt ver loochenend. de politieke herkomst voor de burgemeester als onbelang rijk, ja overbodig van de hand wij zen. De situatie is zo. Ze is duidelijk in deze zin vastgegroeid.en zal zich dus ongetwijfeld handhaven. Want alles wat in macht verankerd ligt, laat zich moeilijk losmaken. Of de bestaande situatie nu ook de beste is? Er lijkt mij twijfel aan mogelijk, al wil ik er direct aan toevoegen dat niets op deze aarde volmaakt is. Prof. mr A. Kleijn is oud-hoogle raar bestuurskunde aan de Eras inus-universiteit en hij was (als partijloze) o.a. burgemeester van Meppel.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1978 | | pagina 13