yieermuis nog steeds belaagd Oude koeien (1) •iver stormpjes in kabinet en een fietsende Kamerkandidaat Oude koeien (2) Oude koeien (3) fliegende :oogdieren in lantal sterk ichteruitgegaan Wetenschap en techniek VTIBDAG 12* AUGUSTUS 1978 BINNENLAND TROUW/KWARTET 11 I snorvleermuis, een van de zeventien leemse vleermuissoorten. De hoektan- I zijn groot en scherp zodat ook insek- l met een hard schild, zoals de meike- f, kan worden gevangen. Het schild rdt doorboord, zodat de spijsvertering jller verloopt. gor Hans Schmit e vleermuis heeft de naam een griezel te zijn. Een lelijk en inijnig beest dat onhoorbaar door de schemering en de listemis fladdert en zich overdag in donkere hoeken en Iten schuilhoudt. Talloze boze krachten werden in vroeger ren de vleermuizen toegeschreven en de volksverhalen van en vinden ook nu nog een gretig gehoor. De vleermuis was, j voorbeeld, een brenger van ongeluk of hij had het lorzien op je haren waar hij dan niet meer uit te krijgen js.Ligt het niet voor de hand dat in door heksen gebrouwen iepjes altijd een vleermuisvleugel moest? i worden niet meer, zoals vroeger beurde, levend aan de deur van de huur gespijkerd om boze geesten -afstand te houden. We zouden dat prigens niet meer kunnen, omdat in Nederland nog maar op enkele fatsen vleermuizen te vinden zijn. zijn de laatste tientallen jaren |rk in aantal achteruitgegaan en ewel ze dringend bescherming be leven, worden nog steeds aanslagen - deze vliegende zoogdieren ge legd. Onbekendheid met het leven de vleermuis, die ten onrechte zo in een kwaad daglicht heeft ge- is daarvan veelal de oorzaak, nis vorig jaar in Friesland, waarbij ^restauratie van een kerktoren door gebruik van een conserverings- jddel een kolonie zeldzame meer- nuizen werd vernietigd vleermuis is lang een dier vol eimen geweest. Met name het lëntatievermogen vormde een niet ontwarren raadsel. De vleennuis :gt en manoeuvreert feilloos in het iker, weet alle obstakels te vermij- en is in staat kleine prooien lin ten) op te sporen. Het geheim van stuurmanskunst is nog geen veer- jaar terug opgelost. In de acht- ide eeuw had een Italiaan al ont- ëht'kt dat dat stuurvermogen iets met r^ejt gehoor te maken moest hebben, iidat blind gemaakte vleermuizen le in een kamer gespannen draden Itweken, terwijl vleermuizen met iopjes tegen de draden aanvlo- Maar veel verder kwam men niet horen vallen vaneen speld tijdens het spitsuur. Hoewel de vleermuizen bij de mens laag stonden genoteerd, hebben deze kleine zoogdieren in onze streken de mens nodig. In gematige streken hou den vleermuizen een winterslaap en zij hebben daarvoor plaatsen nodig die door de mens zijn gemaakt, om dat natuurlijke overwinteringsplaat sen ontbreken. Zij slapen de winter maanden in groeven, oude ijs- en grafkelders, forten, kerkzolders en dergelijke, waar de juiste tempera-, tuur en vochtigheid heerst. In de zo mer wanneer ze zijn uitgezworven, slapen ze overdag in holle bomen, op zolders, in gaten tiKsen muren en dergelijke. it tl" in 1938 ontdekten de Amerika- Oriffin en Galambos dat vleer- Uizen gebruik maken van echoloka- ,uj: zij produceren ultrasone geluids- Iven en aan de hand van de echo ,eJiarvan oriënteren zij zich. Zij tasten tt een spervuur van geluidsstoten, larvan de frequentie buiten het be- van het menselijk gehoor ligt, omgeving af en bepalen aan de id van de echo's plaats en afstand, kunnen zij op deze wijze de ite prooien lokaliseren voor de mens niet hoorbare gelui- m (de vleermuis maakt ook geluid- die wij wel kunnen horen) kunnen tonder hard zijn (wel honderd deci- I). zodat het maar goed is dat ze et tot ons doordringen: de rust van i avond op het platteland zou een -tbijsterend lawaai blijken te zijn. Nfze herrie kan de vleermuis niet ren bij zijn jacht op insekten (waar- i een enkele overigens misleidende ui den kan maken), omdat zijn ge- or bijzonder goed is en hij echo's n registreren wanneer het lawaai i hem heen tweeduizend keer zo '™rk is als de echo. Zoiets als het »r r J. G. A. Thijs Van groot belang als overwinterings plaats zijn in Nederland de mergel groeven in Zuid-Limburg. Enkele van deze groeven zijn reeds beschermd en in het bezit van het Limburgs Land schap, zoals de Kasteelgroeve (onder het Cannerbos bij Maastricht), de Ba- rakkengroeve (onder de Bergse heide) en de Schenkgroeve. De Kasteelgroe ve is reeds sinds 1947 in bezit van het Limburgs Landschap en is in de loop der jaren een volledig vleermuizenre- servaat geworden. Het vanaf de elfde eeuw tot het eind van de vorige eeuw gegraven gangenstelsel is meer dan negentig kilometer lang en ligt ge deeltelijk onder België. Een tocht door deze groeve (die overi gens volledig is afgesloten: de ingan gen zijn dichtgemetseld en alleen voorzien van vlieggaten voor de vleer muizen) met opzichter Frans Verwijst is meer dan een bezoek aan een over winteringsplaats van vleermuizen. Want in de koele en donkere grot weet Frans Verwijst veel te vertellen over de fossielen in de wanden, die aangeven dat we door wat eens de zeebodem was wandelen, over het werk van de blokbrekers (mergelwin- ners) in vroeger eeuwen en de gevaren die hen bedreigden, over een vlucht- kelder en over het instortingsgevaar dat mensen die toch proberen binnen te komen, kunnen veroorzaken. Hoe wel de vleermuizen ontbreken (zij ko men pas over een maand terug), vin den we ook nog leven in de grot: twee parende schietmotten veroorzaken groot enthousiasme bij een kenner in ons midden. In de Kasteel groeve, waarvan de hoofdingang bij het zeventiende eeuwse kasteel Neercanne ligt, over winteren negen van de zeventien soorten vleermuizen die Nederland nog telt; in totaal honderd tachtig stuks. Frans Verwijst: „Vroeger huis den hier veel meer vleermuizen. In Een watervleermuis in een van de Limburgse groeven tijdens de winter slaap. oude verslagen lees je dat iemand even een uurtje de groeve in ging om watervleermuizen te tellen. Hij vond er dan honderdvijftig. Wanneer we nu, rond Kerstmis, de grote wintertel- ling houden, zijn we blij als we er vijftien vinden. Voor de tweede wereldoorlog zaten in deze groeve duizend vleermuizen. Oude Maas trichtenaren kunnen je nog wel ver tellen dat er rond de St. Jan en de St. Servaas duizenden vleermuizen vlo gen; nu zie je ze niet meer". In de Kasteelgroeve staan de vind plaatsen van de overwinterende vleermuizen op de muren aangege ven. tussen de vele toeristische bood schappen. Deze laatste mededelingen zullen echter niet meer in aantal toe nemen, omdat in 1973 om verstorin gen te voorkomen ook de excursies door de groeve zijn stopgezet. Om die reden worden de vleermuizen ook niet meer geringd. Frans Verwijst: „Het ringondeizoek heeft wel interes sante dingen aan het licht gebracht. Er zijn vleermuizen gevonden van meer dan twintig jaar oud; er is een vleermuis die in Utrecht was geringd, in Bordeaux teruggevonden. In de Barakkengroeve komt al acht jaar een vale vleermuis, die 's zomers in de Dom van Aken huist. Maar het ringen betekende een te grote verstoring. We tellen ook nog maar met vier man". In de groeve zoekt de vleermuis een hoekje, een gaatje of een spleet en gaat dan aan de klauwen van de achterpoot hangen, met het hoofd naar beneden. Vermoeiend is dat niet, want in de pezen van de achter poten zit een blokkeerinrichting. De vleermuis neemt langzaam de tempe ratuur van de grot aan (negen graden) en de stofwisseling komt bijna geheel tot stilstand. Het hart slaat nog maar eens in het kwartier een toestand waar de medische wetenschap ook interesse voor heeft, vanwege moge lijke toepassingen bij (hart)operaties. Overigens slaapt de vleermuis niet de gehele winter, maar wordt hij van tijd tot tijd wakker en zoekt een ander plekje. Hoeveel vleermuizen in Nederland nog overwinteren, is niet bekend. Het zijn er echter niet veel meer: zo ver blijven naar schatting in alle Lim burgse groeven niet meer dan een duizend vleermuizen. Een belangrij ke oorzaak van de afname is het verdwijnen der mergelgroeven: zo is de belangrijkste overwinterings plaats in Nederland, de St. Pieters berg, grotendeels afgegraven voor de winning van mergel. Ook het gebruik van insecticiden heeft een negatieve invloed op de stand van de vleermui zen gehad, terwijl door onnadenkend heid veel huisvestingsmogelijkheden verloren zijn gegaan. Bij restauraties bijvoorbeeld, maar ook door het weg halen van oude, holle bomen waarin vleermuizen in de zomer hun dags laap houden. Overigens is de toekomst voor de vleermuis niet uitzichtloos. Maar dan moeten wel maatregelen worden ge nomen om de overwinteringsplaatsen in stand te houden. De belangrijkste maatregel is het instellen van reser vaten. De mergelgroeven zullen dan volledig moeten worden afgesloten. Frans Verwijst: „Er zijn hier in de buurt nog wel vijf of zes groeven die kunnen worden afgesloten, maar door geldgebrek is dat nog niet moge lijk. Dat afsluiten is noodzakelijk om de volledige rust te kunnen waarbor gen. Want de mensen trekken toch de groeve in, gaan er vuurtjes stoken en picknicken. Het komt in deze streek voor, zo heb ik pas ontdekt, dat een Westduitser met een aantal kinderen naar een groeve komt en dan bij de ingang zegt: jullie krijgen een mark voor iedere vleermuis. De gevangen beesten zijn voor de preparateur be stemd. Zoiets begrijp ik niet, boven dien is een vleermuis niet eens een mooi beest. Je begrijpt dat een inten sieve controle en bewaking noodza kelijk is. Ik werk daarbij prettig sa men met de rijkspolitie en krijg vaak een telefoontje om even te komen helpen. Als de groeven worden afge sloten zullen ook de champignonkwe kers moeten verdwijnen. Want bij het kweken van champignons komt een amoniaklucht vrij, die de vleermui zen verjaagt". In 1990 zal het grootste deel van de Pietersberg zijn afgegraven. Maar de berg heeft ook een Belgisch deel, Caestert, dat in volume even groot is als wat in Nederland overblijft. In Caestert huizen rond de duizend vleermuizen, vijf keer zoveel als in het overblijvende deel van de Pieters berg. Er bestaat echter twijfel of Caestert in de toekomst behouden zal kunnen blijven. Frans verwijst: „De Belgische cementindustrie CBR is zeer geïnteresseerd in Caestert. Wan neer in 1990 het contract voor de winning uit de Pietersberg zal zijn afgelopen, wil men het plateau van Margraten afgraven, hetgeen echter op groot verzet stuit. Ik heb de angst dat als Margraten niet doorgaat, Caestert voor de bijl gaat. Je zou kunnen zeggen: wél mergel uit Mar graten, maar dan door ondergrondse winning. Net als vroeger gangen gra ven en de mergel naar buiten halen. Dat tast het landschap niet aan, het geeft meer mensen werk en als de mergel is gewonnen, bestaan er weer kilometers gangen voor de vleermui zen. Ondergrondse winning op het plateau van Margraten is een alterna tief. Alleen: het is duurder, het kost meer geld. En de financiële bezwaren zullen wel weer de doorslag geven". In 1973 werd op grond van de Na tuurbeschermingswet een aantal in heemse planten en dieren als be schermd aangewezen. Daartoe beho ren ook de zeventien vleermuissoor ten die in Nederland nog worden aan getroffen. Indien de bescherming daadwerkelijk wordt aangepakt, be staat de kans dat op meer plaatsen in Nederland op de zomeravond vleer muizen zullen vliegen en een nuttige bijdrage leveren aan het evenwicht in de natuur door grote aantallen scha delijke insekten op te ruimen. Frans Verwijst: „Velen maken zich, en te recht, sterk voor de bescherming van zangvogels en wijzen daarbij op de grote hoeveelheden insekten die deze vogels eten en op het feit dat wat de vogels eten, wij niet met gif hoeven dood te spuiten. Maar hoevelen we ten dat wat overdag deze vogels doen. 's nachts door de vleermuizen wordt gedaan, die de nachtinsekten eten?" efrog -I «k. iets monumentaals in de manier waarop ude Drees" zo lang na zijn aftreden als ter-president (dat zal in december twintig ter-president de publieke zaak blijft ogramma dat de socialistische omroep ek geleden aan de „grand old man" van to4 derlandse politiek wijdde. Nu is het begrij- ,ri4 dat elke „zuil" tracht haar eigen voorlie- ere te houden, maar je kunt je wel /a£eri of je voor iemand die zo'n hoge leeftijd nog steeds maar monumentjes moet itdn oprichten. Dat radioprogramma deed u* ens méér vragen rijzen. Zo vergeleek ie- ik meen Den Uyl Drees senior ter- met de in 1931 overleden oud-miiüster mr. F. Treub. De vergelijking bleef wat in de hangen want zij werd niet meer zendtijd lig gekeurd dan nodig was voor het uitspre- an de paar woorden waarin zij gegoten was tens werd even gezegd wie Treub geweest vijl de mensen die persoonlijke herinnerin- lu' an deze bijzondere man hebben wel gering al geworden zullen zijn. geschiedenisboeken leeft Treub vooral voort als het meest opvallende lid van het „oor logskabinet" Cort van der Linden, dat ons land door de stormen van de jaren 1914-1918 heen hielp en dat zelf ook door enkele stormpjes geplaagd werd. Die stormpjes waren vooral ver klaarbaar uit de persoonlijkheid van Treub, wiens werkkracht en doorzettingevermogen uit zonderlijk waren. In de eerste augustusdagen 1914 schreef hij op één dag een wetsontwerp ter beteugeling van de hamsterwoede, 's avonds wist hij de mii .sterraad ervoor bijeen te krijgen (toen de collega's ontdekten dat hij nog niet gegeten had lieten ze een vleesschotel met wijn aanrukken), tegen de nacht wist hij de Raad van State te mobiliseren voor het uitbrengen van een advies, 's nachts deed de drukker zijn werk en 's morgens 3 augustus, aan het eind van het „etmaal van Treub", kon de Kamer beslissen. In die Kamerzitting heerste volgens Treub „een plechtige ernst Partijschap was vergeten." Doordat Treub nogal veranderlijk was. vaak plotseling opkomende ideeën volgde, het hart op de tong droeg en de mensen vaak op een wat rauwe manier van repliek diende, kreeg hij nogal wat tegenstanders. In 1916 trad hij af. naar het officiëel heette wegens meningsverschillen, maar al spoedig werd bekend dat ook zijn privé- leven een rol speelde: hij was voor de tweede maal gescheiden en voor de derde keer gehuwd en vooral bij koningin Wilhelmina moet dat niet goed gevallen zijn. Een jaar later was hij al weer terug in het kabinet, om daar spoedig openlijk in conflict te raken met zijn ambtgenoot Posthu- ma. Toen laatst genoemde met de export van een partij kaas instemde, gaf Treub zijn ambte naren opdracht de kaas in beslag te nemen. Ook in zijn Amsterdamse tijd (hij was daar na 1889 zeven jaar raadslid, waarvan vier Jaar wet houder, en is acht jaar hoogleraar geweest) deed Treub veel van zich spreken. Vooral aan zijn activiteiten was het te danken dat de Amster damse nutsbedrijven onder gemeentebeheer kwamen. Niet alleen werd de door hem veelvul dig gedragen gespikkelde das algemeen aange duid als „Treub-das". ook noemden de Amster dammers de telefoonpalen al spoedig „Treub- stokken" Ook in de hoofdstad kreeg hij een reputatie door zijn werkkracht. Voor een belang rijke gas-nota schreef hij de hoofdlijnen eens tijdens een schouwburgvoorstelling en de nacht daarop werkte hij het stuk uit. Bijna on-Hol- lands doet de manier aan waarop Treub in 1904 in de Kamer kwam. Zijn tegenkandidaat in het district Assen was de al oude en deftige oud minister Pierson, die zich in een rijtuig liet rondrijden en dan nog alleen maar in de grote plaatsen. Treub daarentegen kwam overal, tot in de dorpen, per fiets, weer of geen weer Merkwaardig zijn de laatste tien Jaren van de man die zo vaak gepleit had voor algemeen kiesrecht en zelfs voor medezeggenschap, die veel publik^ties (vooral op economisch terrein) op zijn naam had staan en die veel werk verzet had op het terrein van de sociale wetgeving en vooral op dat van de belastingen Uit zijn oor spronkelijke 'vrijzinnig-democratische) partij getreden, zat hij nog een paar jaar in de Kamer voor een zelf-opgerichte maar niet levensvatba re „Economische Bond". Steeds groter werden zijn bezwaren tegen allerlei moderne ontwikke lingen zoals het „te ver doorslaan" van de demo cratie die daardoor in zijn ogen ondermijnd dreigde te worden, en de macht van de vakbon den, die de goedwillende arbeiders zouden mee slepen naar het niveau van de „luiaard". Zelfs zinspeelde hij eens op de mogelijkheid van een staatsgreep. Prof. mr N. E H van Esveld, uit wiens in 1958 verschenen boek ik wat feitjes aanhaalde, heeft het over Treubs „blunders" en zegt dat hij „verloren in de tijd" stond. Al met al leveren die laatste jaren van Treub een goede ondersteuning voor een stelling van de dichter Jan Greshoff: wie roeping gevoelt zijn memoires te schrijven wachte daar niet mee tot hij een hoge leeftijd bereikt heeft. door Rob Foppema „De invloed van roken op de risicofactoren van coro naire hartziekten is eerder gunstig dan ongunstig." Dat ziet er uit als een zeer verrassende mededeling. Zij deugt dan ook niet. Sinds jaar en dag blijkt bij onderzoek dat het roken van sigaretten in verband staat met een verhoogde kans op hartinfarct en aanverwante aandoeningen. Het persbericht van het „Bu reau voorlichting sigarettenin dustrie" waarvan de aangehaal de zin de triomfantelijke aanhef vormt, heeft al een tijdje onder op een stapel papier gelegen. Ondeugdelijke berichten kun nen vaak beter genegeerd wor den dan tegengesproken. Maar nu blijkt dat tenminste een krant er in getrapt is, moet het toch maar. Wat heeft het voorlichtingsbu reau ons precies te melden? In Oslo hebben prof. J. Erikssen en dr. S. C. Enger 1832 gezonde mannen van middelbare leeftijd onderzocht, van wie er 809 rook ten. en dus 1023 niet. Het bleek dat de rokers gemiddeld een la gere bloeddruk hadden dan de niet-rokers. De niet-rokers wa ren bovendien gemiddeld zwaarder dan de rokers, en ze hadden een snellere polsslag. Dit wijst er in eerste instantie op dat mannen van middelbare leeftijd van roken niet dik wor den en geen hoge bloeddruk krijgen. Maar de hamvraag is natuurlijk of er verdergaande conclusies uLt kunnen worden getrokken. Dat kan, maar het zijn niet de conclusies waar het voorlichtingsbureau ons naar toe wil hebben. Inderdaad hebben mensen die te zwaar zijn en/of te hoge bloed druk hebben, een aanmerkelijk grotere kans op een hartkwaal dan mensen die wat dit betreft de ideale waarden benaderen. Maar niet voor niets spreekt men hier over „risicofactoren." Er is geen sluitend bewijs dat het een het ander veroorzaakt. De werkelijke oorzaak zou die per kunnen liggen (de risicofac tor is dan een nevengevolg dat toevallig opvalt). De werkelijke oorzaak kan ook gekoppeld met de waargenomen risicofactor optreden, zonder dat tussen die twee een oorzakelijk verband bestaat. Zeker als er een aantal risicofac toren bekend is, zoals voor hart infarct. kan de logische struc tuur van zo'n bouwsel aardig verwarrend worden. Want ook tussen risicofactoren onderling zijn weer sterke of minder ster ke koppelingen mogelijk. Wat Erikssen en Enger nu heb ben gevonden, is een bijdrage aan het ontrafelen van die logi sche structuur. Zij hebben aan getoond dat de risicofactor „ro ken" geen positieve koppeling vertoont met de risicofactoren „zwaar" en „hoge bloeddruk". Er lijkt zelfs een licht negatieve koppeling te bestaan, hoewel we dat graag nog eens aan andere proefgroepen bevestigd zouden zien. Dat is heel boeiend, maar het bevestigt eerder de betekenis van „roken" als onafhankelijke risicofactor dan dat het als ge ruststellend gegeven zou kun nen worden gehanteerd. Of het ons ook maar iets te zeggen heeft over de kans dat rokende gezonde mannen van middelba re leeftijd een hartinfarct krij gen, staat nog te bezien. Het voorlichtingsbureau van de sigarettenindustrie verhoogt de verwarring door te schrijven over de Invloed van roken op „de algemeen erkende risicofac toren". Erikssen en Enger kon digden hun onderzoek terecht aan als gericht op het effect var roken op „bepaalde" risicofac toren. Het voorlichtingsbureau was de risicofactor „roken" even uit het oog verloren. En dat le verde slechte voorlichting op. J. Erikssen en S. C. Enger, The effect of smoking on selected coronary disease risk factors in middle-aged men. Acta medica Scandinavica, 203, 27-30 (1978). We blijven aan het rechtzetten. De aarde is rond en draait. Deze kleinigheid hadden de Amerikanen Idso en Brazel even over het hoofd gezien, toen zij het effect van stofwol ken op het klimaat probeerden te schatten. Dat was al vaker gebeurd, maar de zaak ligt zo ingewikkeld dat theore tische berekeningen weinig houvast geven. In eerste instantie dacht men dat de stofwolken van de indus triële samenleving verkoelend zouden werken (extra schaduw). Maar ook het omgekeerde bleek te verdedigen (meer zonlicht di rect en indirect in warmte omge zet in plaats van teruggekaatst het heelal in). Idso en Brazel benaderden het probleem van de praktische kant. Zij voerden fraaie directe metingen van in- en uitstraling uit tijdens stof stormen boven de woestijn van Arizona. Eind vorig jaar publiceerden zij het resultaat. „Een heel klein beetje stof tussen ons en de zon bezorgt ons netto al zes procent meer stralingsenergie," meld den wij toen (11 november 1977). „Is er meer stof in de lucht, dan neemt het effect weer af. Maar het moet al vreselijk stoffig wor den, wil het effect omslaan naar een netto afkoeling." De molens der wetenschappelij ke kritiek malen langzaam maar grondig. Idso en Brazel hebben bij de interpretatie van hun me tingen gedaan alsof de zon de hele dag recht boven hun hoofd stond, merkte een ander gezel schap uit Arizona onlangs op (Herman, Twomey en Staley, Science, 201, 378; (1978)). Boven dien gaat hun verhaal niet op onder een wolk, en de aarde is toch voor ongeveer de helft door wolken bedekt. Idso en Brazel geven dit ruiterlijk toe. Dat van die zon scheelt veertig procent. En als we voor het gemak even aannemen dat stof onder een wolkendek geen invloed heeft, betekent de combinatie van bei de correcties dat het resultaat door drie gedeeld moet worden. Twee procent extra stralings energie is overigens nog steeds een effect dat in (onvolmaakte klimaatmodellen forse gevolgen heeft. Het blijft uitkijken met stof. Opmerkelijk is verder hoe elementaire reken- en denkfou ten ook de redactiestaf van een gerenomeerd wetenschappelijk tijdschrift nog wel eens kunnen ontgaan. De derde bedenking tegen een oud verhaal is subtieler van aard. Maar liefst vier Californische psychologen hebben ernstig nagedacht over de gemoedstoestand van een rat in een bak water waar hij niet uit kan. Die zal, schreven wij vorig jaar (7 mei), het zwemmend en krabbelend toch proberen. „Wanneer hij na een minuut of drie merkt dat dat hoegenaamd geen kans op succes biedt, geeft hij de moed op." „Hij maakt alleen nog maar de minimale bewegingen die nodig zijn om zijn snuit boven water te houden. Hij wacht af tot het iemand belieft om een eind te maken aan die ongein." Deze „ongein" was door de Fransen Porsolt, Le Pichon en Jalfre be dacht als diermodel voor mense lijke depressie. Wanneer dezelf de rat de volgende dag weer in die bak wordt gestopt, zal hij korter spartelen en meer lijd zaam afwachten. De verhouding tussen die twee gedragspatro nen. in seconden opgenomen, bleek te worden beïnvloed door medicamenten die bij in de put zittende mensen de stemming verbeteren. Er wordt vasthou dender gesparteld. Dit ratten- model zou een eenvoudig hulp middel kunnen zijn bij het zoe ken naar nieuwe en betere medi camenten voor depressie. Wij gebruiken het ook, schrij ven de Amerikanen nu. maar wij vragen ons af of de redenering deugt (Hawkins, Hicks. Phillips en Moore, Nature, 274, 512 (1978)Wanneer je goed kijkt, zie Je dat zo'n rat met staart en achterpootjes leunend op de bo dem tegen de wand van de bak aan gaat hangen. Moedeloos0 Dat beest heeft gewoon de minst vermoeiende manier ge leerd om zijn neus boven water te houden. Wanhopig? Maar hij gaat af en toe toch weer zwem men. Dit is geen model dat op depressie bij de mens lijkt. Porsolt en Jalfre blijken wei nig onder de Indruk. Het is in ieder geval niet uitgesloten dat het beest zich ook gedeprimeerd voelt. Ook uit ander onderzoek is bekend dat blootstelling aan' een onontkoombare nare situa tie symptomen van depressie kan oproepen bil mensen én ho gere dieren. En het blijft een feit dat anti-depressieve middelen dat gehang tegen die wand te gengaan, terwijl andere medica menten geen Invloed hebben. Het lijkt er dus op dat ons mo del op zijn minst sommige as pecten van de depressieve stem ming experimenteel toeganke lijk maakt. Het blijft natuurlijk Jammer dat die rat niets te zeggen heeft.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1978 | | pagina 11