yieermuis nog steeds belaagd
Oude koeien (1)
•iver stormpjes in kabinet en een fietsende Kamerkandidaat
Oude koeien (2)
Oude koeien (3)
fliegende
:oogdieren in
lantal sterk
ichteruitgegaan
Wetenschap en techniek
VTIBDAG 12*
AUGUSTUS 1978
BINNENLAND
TROUW/KWARTET
11
I snorvleermuis, een van de zeventien
leemse vleermuissoorten. De hoektan-
I zijn groot en scherp zodat ook insek-
l met een hard schild, zoals de meike-
f, kan worden gevangen. Het schild
rdt doorboord, zodat de spijsvertering
jller verloopt.
gor Hans Schmit
e vleermuis heeft de naam een griezel te zijn. Een lelijk en
inijnig beest dat onhoorbaar door de schemering en de
listemis fladdert en zich overdag in donkere hoeken en
Iten schuilhoudt. Talloze boze krachten werden in vroeger
ren de vleermuizen toegeschreven en de volksverhalen van
en vinden ook nu nog een gretig gehoor. De vleermuis was,
j voorbeeld, een brenger van ongeluk of hij had het
lorzien op je haren waar hij dan niet meer uit te krijgen
js.Ligt het niet voor de hand dat in door heksen gebrouwen
iepjes altijd een vleermuisvleugel moest?
i worden niet meer, zoals vroeger
beurde, levend aan de deur van de
huur gespijkerd om boze geesten
-afstand te houden. We zouden dat
prigens niet meer kunnen, omdat
in Nederland nog maar op enkele
fatsen vleermuizen te vinden zijn.
zijn de laatste tientallen jaren
|rk in aantal achteruitgegaan en
ewel ze dringend bescherming be
leven, worden nog steeds aanslagen
- deze vliegende zoogdieren ge
legd. Onbekendheid met het leven
de vleermuis, die ten onrechte zo
in een kwaad daglicht heeft ge-
is daarvan veelal de oorzaak,
nis vorig jaar in Friesland, waarbij
^restauratie van een kerktoren door
gebruik van een conserverings-
jddel een kolonie zeldzame meer-
nuizen werd vernietigd
vleermuis is lang een dier vol
eimen geweest. Met name het
lëntatievermogen vormde een niet
ontwarren raadsel. De vleennuis
:gt en manoeuvreert feilloos in het
iker, weet alle obstakels te vermij-
en is in staat kleine prooien lin
ten) op te sporen. Het geheim van
stuurmanskunst is nog geen veer-
jaar terug opgelost. In de acht-
ide eeuw had een Italiaan al ont-
ëht'kt dat dat stuurvermogen iets met
r^ejt gehoor te maken moest hebben,
iidat blind gemaakte vleermuizen
le in een kamer gespannen draden
Itweken, terwijl vleermuizen met
iopjes tegen de draden aanvlo-
Maar veel verder kwam men niet
horen vallen vaneen speld tijdens het
spitsuur.
Hoewel de vleermuizen bij de mens
laag stonden genoteerd, hebben deze
kleine zoogdieren in onze streken de
mens nodig. In gematige streken hou
den vleermuizen een winterslaap en
zij hebben daarvoor plaatsen nodig
die door de mens zijn gemaakt, om
dat natuurlijke overwinteringsplaat
sen ontbreken. Zij slapen de winter
maanden in groeven, oude ijs- en
grafkelders, forten, kerkzolders en
dergelijke, waar de juiste tempera-,
tuur en vochtigheid heerst. In de zo
mer wanneer ze zijn uitgezworven,
slapen ze overdag in holle bomen, op
zolders, in gaten tiKsen muren en
dergelijke.
it tl"
in 1938 ontdekten de Amerika-
Oriffin en Galambos dat vleer-
Uizen gebruik maken van echoloka-
,uj: zij produceren ultrasone geluids-
Iven en aan de hand van de echo
,eJiarvan oriënteren zij zich. Zij tasten
tt een spervuur van geluidsstoten,
larvan de frequentie buiten het be-
van het menselijk gehoor ligt,
omgeving af en bepalen aan de
id van de echo's plaats en afstand,
kunnen zij op deze wijze de
ite prooien lokaliseren
voor de mens niet hoorbare gelui-
m (de vleermuis maakt ook geluid-
die wij wel kunnen horen) kunnen
tonder hard zijn (wel honderd deci-
I). zodat het maar goed is dat ze
et tot ons doordringen: de rust van
i avond op het platteland zou een
-tbijsterend lawaai blijken te zijn.
Nfze herrie kan de vleermuis niet
ren bij zijn jacht op insekten (waar-
i een enkele overigens misleidende
ui den kan maken), omdat zijn ge-
or bijzonder goed is en hij echo's
n registreren wanneer het lawaai
i hem heen tweeduizend keer zo
'™rk is als de echo. Zoiets als het
»r
r J. G. A. Thijs
Van groot belang als overwinterings
plaats zijn in Nederland de mergel
groeven in Zuid-Limburg. Enkele van
deze groeven zijn reeds beschermd en
in het bezit van het Limburgs Land
schap, zoals de Kasteelgroeve (onder
het Cannerbos bij Maastricht), de Ba-
rakkengroeve (onder de Bergse heide)
en de Schenkgroeve. De Kasteelgroe
ve is reeds sinds 1947 in bezit van het
Limburgs Landschap en is in de loop
der jaren een volledig vleermuizenre-
servaat geworden. Het vanaf de elfde
eeuw tot het eind van de vorige eeuw
gegraven gangenstelsel is meer dan
negentig kilometer lang en ligt ge
deeltelijk onder België.
Een tocht door deze groeve (die overi
gens volledig is afgesloten: de ingan
gen zijn dichtgemetseld en alleen
voorzien van vlieggaten voor de vleer
muizen) met opzichter Frans Verwijst
is meer dan een bezoek aan een over
winteringsplaats van vleermuizen.
Want in de koele en donkere grot
weet Frans Verwijst veel te vertellen
over de fossielen in de wanden, die
aangeven dat we door wat eens de
zeebodem was wandelen, over het
werk van de blokbrekers (mergelwin-
ners) in vroeger eeuwen en de gevaren
die hen bedreigden, over een vlucht-
kelder en over het instortingsgevaar
dat mensen die toch proberen binnen
te komen, kunnen veroorzaken. Hoe
wel de vleermuizen ontbreken (zij ko
men pas over een maand terug), vin
den we ook nog leven in de grot: twee
parende schietmotten veroorzaken
groot enthousiasme bij een kenner in
ons midden.
In de Kasteel groeve, waarvan de
hoofdingang bij het zeventiende
eeuwse kasteel Neercanne ligt, over
winteren negen van de zeventien
soorten vleermuizen die Nederland
nog telt; in totaal honderd tachtig
stuks. Frans Verwijst: „Vroeger huis
den hier veel meer vleermuizen. In
Een watervleermuis in een van de Limburgse groeven tijdens de winter
slaap.
oude verslagen lees je dat iemand
even een uurtje de groeve in ging om
watervleermuizen te tellen. Hij vond
er dan honderdvijftig. Wanneer we
nu, rond Kerstmis, de grote wintertel-
ling houden, zijn we blij als we er
vijftien vinden. Voor de tweede
wereldoorlog zaten in deze groeve
duizend vleermuizen. Oude Maas
trichtenaren kunnen je nog wel ver
tellen dat er rond de St. Jan en de St.
Servaas duizenden vleermuizen vlo
gen; nu zie je ze niet meer".
In de Kasteelgroeve staan de vind
plaatsen van de overwinterende
vleermuizen op de muren aangege
ven. tussen de vele toeristische bood
schappen. Deze laatste mededelingen
zullen echter niet meer in aantal toe
nemen, omdat in 1973 om verstorin
gen te voorkomen ook de excursies
door de groeve zijn stopgezet. Om die
reden worden de vleermuizen ook
niet meer geringd. Frans Verwijst:
„Het ringondeizoek heeft wel interes
sante dingen aan het licht gebracht.
Er zijn vleermuizen gevonden van
meer dan twintig jaar oud; er is een
vleermuis die in Utrecht was geringd,
in Bordeaux teruggevonden. In de
Barakkengroeve komt al acht jaar
een vale vleermuis, die 's zomers in de
Dom van Aken huist. Maar het ringen
betekende een te grote verstoring. We
tellen ook nog maar met vier man".
In de groeve zoekt de vleermuis een
hoekje, een gaatje of een spleet en
gaat dan aan de klauwen van de
achterpoot hangen, met het hoofd
naar beneden. Vermoeiend is dat
niet, want in de pezen van de achter
poten zit een blokkeerinrichting. De
vleermuis neemt langzaam de tempe
ratuur van de grot aan (negen graden)
en de stofwisseling komt bijna geheel
tot stilstand. Het hart slaat nog maar
eens in het kwartier een toestand
waar de medische wetenschap ook
interesse voor heeft, vanwege moge
lijke toepassingen bij (hart)operaties.
Overigens slaapt de vleermuis niet de
gehele winter, maar wordt hij van tijd
tot tijd wakker en zoekt een ander
plekje.
Hoeveel vleermuizen in Nederland
nog overwinteren, is niet bekend. Het
zijn er echter niet veel meer: zo ver
blijven naar schatting in alle Lim
burgse groeven niet meer dan een
duizend vleermuizen. Een belangrij
ke oorzaak van de afname is het
verdwijnen der mergelgroeven: zo is
de belangrijkste overwinterings
plaats in Nederland, de St. Pieters
berg, grotendeels afgegraven voor de
winning van mergel. Ook het gebruik
van insecticiden heeft een negatieve
invloed op de stand van de vleermui
zen gehad, terwijl door onnadenkend
heid veel huisvestingsmogelijkheden
verloren zijn gegaan. Bij restauraties
bijvoorbeeld, maar ook door het weg
halen van oude, holle bomen waarin
vleermuizen in de zomer hun dags
laap houden.
Overigens is de toekomst voor de
vleermuis niet uitzichtloos. Maar dan
moeten wel maatregelen worden ge
nomen om de overwinteringsplaatsen
in stand te houden. De belangrijkste
maatregel is het instellen van reser
vaten. De mergelgroeven zullen dan
volledig moeten worden afgesloten.
Frans Verwijst: „Er zijn hier in de
buurt nog wel vijf of zes groeven die
kunnen worden afgesloten, maar
door geldgebrek is dat nog niet moge
lijk. Dat afsluiten is noodzakelijk om
de volledige rust te kunnen waarbor
gen. Want de mensen trekken toch de
groeve in, gaan er vuurtjes stoken en
picknicken. Het komt in deze streek
voor, zo heb ik pas ontdekt, dat een
Westduitser met een aantal kinderen
naar een groeve komt en dan bij de
ingang zegt: jullie krijgen een mark
voor iedere vleermuis. De gevangen
beesten zijn voor de preparateur be
stemd. Zoiets begrijp ik niet, boven
dien is een vleermuis niet eens een
mooi beest. Je begrijpt dat een inten
sieve controle en bewaking noodza
kelijk is. Ik werk daarbij prettig sa
men met de rijkspolitie en krijg vaak
een telefoontje om even te komen
helpen. Als de groeven worden afge
sloten zullen ook de champignonkwe
kers moeten verdwijnen. Want bij het
kweken van champignons komt een
amoniaklucht vrij, die de vleermui
zen verjaagt".
In 1990 zal het grootste deel van de
Pietersberg zijn afgegraven. Maar de
berg heeft ook een Belgisch deel,
Caestert, dat in volume even groot is
als wat in Nederland overblijft. In
Caestert huizen rond de duizend
vleermuizen, vijf keer zoveel als in
het overblijvende deel van de Pieters
berg. Er bestaat echter twijfel of
Caestert in de toekomst behouden zal
kunnen blijven. Frans verwijst: „De
Belgische cementindustrie CBR is
zeer geïnteresseerd in Caestert. Wan
neer in 1990 het contract voor de
winning uit de Pietersberg zal zijn
afgelopen, wil men het plateau van
Margraten afgraven, hetgeen echter
op groot verzet stuit. Ik heb de angst
dat als Margraten niet doorgaat,
Caestert voor de bijl gaat. Je zou
kunnen zeggen: wél mergel uit Mar
graten, maar dan door ondergrondse
winning. Net als vroeger gangen gra
ven en de mergel naar buiten halen.
Dat tast het landschap niet aan, het
geeft meer mensen werk en als de
mergel is gewonnen, bestaan er weer
kilometers gangen voor de vleermui
zen. Ondergrondse winning op het
plateau van Margraten is een alterna
tief. Alleen: het is duurder, het kost
meer geld. En de financiële bezwaren
zullen wel weer de doorslag geven".
In 1973 werd op grond van de Na
tuurbeschermingswet een aantal in
heemse planten en dieren als be
schermd aangewezen. Daartoe beho
ren ook de zeventien vleermuissoor
ten die in Nederland nog worden aan
getroffen. Indien de bescherming
daadwerkelijk wordt aangepakt, be
staat de kans dat op meer plaatsen in
Nederland op de zomeravond vleer
muizen zullen vliegen en een nuttige
bijdrage leveren aan het evenwicht in
de natuur door grote aantallen scha
delijke insekten op te ruimen. Frans
Verwijst: „Velen maken zich, en te
recht, sterk voor de bescherming van
zangvogels en wijzen daarbij op de
grote hoeveelheden insekten die deze
vogels eten en op het feit dat wat de
vogels eten, wij niet met gif hoeven
dood te spuiten. Maar hoevelen we
ten dat wat overdag deze vogels doen.
's nachts door de vleermuizen wordt
gedaan, die de nachtinsekten eten?"
efrog
-I «k.
iets monumentaals in de manier waarop
ude Drees" zo lang na zijn aftreden als
ter-president (dat zal in december twintig
ter-president de publieke zaak blijft
ogramma dat de socialistische omroep
ek geleden aan de „grand old man" van
to4 derlandse politiek wijdde. Nu is het begrij-
,ri4 dat elke „zuil" tracht haar eigen voorlie-
ere te houden, maar je kunt je wel
/a£eri of je voor iemand die zo'n hoge leeftijd
nog steeds maar monumentjes moet
itdn oprichten. Dat radioprogramma deed
u* ens méér vragen rijzen. Zo vergeleek ie-
ik meen Den Uyl Drees senior ter-
met de in 1931 overleden oud-miiüster mr.
F. Treub. De vergelijking bleef wat in de
hangen want zij werd niet meer zendtijd
lig gekeurd dan nodig was voor het uitspre-
an de paar woorden waarin zij gegoten was
tens werd even gezegd wie Treub geweest
vijl de mensen die persoonlijke herinnerin-
lu' an deze bijzondere man hebben wel gering
al geworden zullen zijn.
geschiedenisboeken leeft Treub vooral
voort als het meest opvallende lid van het „oor
logskabinet" Cort van der Linden, dat ons land
door de stormen van de jaren 1914-1918 heen
hielp en dat zelf ook door enkele stormpjes
geplaagd werd. Die stormpjes waren vooral ver
klaarbaar uit de persoonlijkheid van Treub,
wiens werkkracht en doorzettingevermogen uit
zonderlijk waren. In de eerste augustusdagen
1914 schreef hij op één dag een wetsontwerp ter
beteugeling van de hamsterwoede, 's avonds
wist hij de mii .sterraad ervoor bijeen te krijgen
(toen de collega's ontdekten dat hij nog niet
gegeten had lieten ze een vleesschotel met wijn
aanrukken), tegen de nacht wist hij de Raad van
State te mobiliseren voor het uitbrengen van
een advies, 's nachts deed de drukker zijn werk
en 's morgens 3 augustus, aan het eind van het
„etmaal van Treub", kon de Kamer beslissen. In
die Kamerzitting heerste volgens Treub „een
plechtige ernst Partijschap was vergeten."
Doordat Treub nogal veranderlijk was. vaak
plotseling opkomende ideeën volgde, het hart op
de tong droeg en de mensen vaak op een wat
rauwe manier van repliek diende, kreeg hij nogal
wat tegenstanders. In 1916 trad hij af. naar het
officiëel heette wegens meningsverschillen,
maar al spoedig werd bekend dat ook zijn privé-
leven een rol speelde: hij was voor de tweede
maal gescheiden en voor de derde keer gehuwd
en vooral bij koningin Wilhelmina moet dat niet
goed gevallen zijn. Een jaar later was hij al weer
terug in het kabinet, om daar spoedig openlijk in
conflict te raken met zijn ambtgenoot Posthu-
ma. Toen laatst genoemde met de export van
een partij kaas instemde, gaf Treub zijn ambte
naren opdracht de kaas in beslag te nemen.
Ook in zijn Amsterdamse tijd (hij was daar na
1889 zeven jaar raadslid, waarvan vier Jaar wet
houder, en is acht jaar hoogleraar geweest) deed
Treub veel van zich spreken. Vooral aan zijn
activiteiten was het te danken dat de Amster
damse nutsbedrijven onder gemeentebeheer
kwamen. Niet alleen werd de door hem veelvul
dig gedragen gespikkelde das algemeen aange
duid als „Treub-das". ook noemden de Amster
dammers de telefoonpalen al spoedig „Treub-
stokken" Ook in de hoofdstad kreeg hij een
reputatie door zijn werkkracht. Voor een belang
rijke gas-nota schreef hij de hoofdlijnen eens
tijdens een schouwburgvoorstelling en de nacht
daarop werkte hij het stuk uit. Bijna on-Hol-
lands doet de manier aan waarop Treub in 1904
in de Kamer kwam. Zijn tegenkandidaat in het
district Assen was de al oude en deftige oud
minister Pierson, die zich in een rijtuig liet
rondrijden en dan nog alleen maar in de grote
plaatsen. Treub daarentegen kwam overal, tot
in de dorpen, per fiets, weer of geen weer
Merkwaardig zijn de laatste tien Jaren van de
man die zo vaak gepleit had voor algemeen
kiesrecht en zelfs voor medezeggenschap, die
veel publik^ties (vooral op economisch terrein)
op zijn naam had staan en die veel werk verzet
had op het terrein van de sociale wetgeving en
vooral op dat van de belastingen Uit zijn oor
spronkelijke 'vrijzinnig-democratische) partij
getreden, zat hij nog een paar jaar in de Kamer
voor een zelf-opgerichte maar niet levensvatba
re „Economische Bond". Steeds groter werden
zijn bezwaren tegen allerlei moderne ontwikke
lingen zoals het „te ver doorslaan" van de demo
cratie die daardoor in zijn ogen ondermijnd
dreigde te worden, en de macht van de vakbon
den, die de goedwillende arbeiders zouden mee
slepen naar het niveau van de „luiaard". Zelfs
zinspeelde hij eens op de mogelijkheid van een
staatsgreep. Prof. mr N. E H van Esveld, uit
wiens in 1958 verschenen boek ik wat feitjes
aanhaalde, heeft het over Treubs „blunders" en
zegt dat hij „verloren in de tijd" stond. Al met al
leveren die laatste jaren van Treub een goede
ondersteuning voor een stelling van de dichter
Jan Greshoff: wie roeping gevoelt zijn memoires
te schrijven wachte daar niet mee tot hij een
hoge leeftijd bereikt heeft.
door Rob Foppema
„De invloed van roken op de risicofactoren van coro
naire hartziekten is eerder gunstig dan ongunstig."
Dat ziet er uit als een zeer verrassende mededeling.
Zij deugt dan ook niet. Sinds jaar en dag blijkt bij
onderzoek dat het roken van sigaretten in verband
staat met een verhoogde kans op hartinfarct en
aanverwante aandoeningen.
Het persbericht van het „Bu
reau voorlichting sigarettenin
dustrie" waarvan de aangehaal
de zin de triomfantelijke aanhef
vormt, heeft al een tijdje onder
op een stapel papier gelegen.
Ondeugdelijke berichten kun
nen vaak beter genegeerd wor
den dan tegengesproken. Maar
nu blijkt dat tenminste een
krant er in getrapt is, moet het
toch maar.
Wat heeft het voorlichtingsbu
reau ons precies te melden? In
Oslo hebben prof. J. Erikssen en
dr. S. C. Enger 1832 gezonde
mannen van middelbare leeftijd
onderzocht, van wie er 809 rook
ten. en dus 1023 niet. Het bleek
dat de rokers gemiddeld een la
gere bloeddruk hadden dan de
niet-rokers. De niet-rokers wa
ren bovendien gemiddeld
zwaarder dan de rokers, en ze
hadden een snellere polsslag.
Dit wijst er in eerste instantie
op dat mannen van middelbare
leeftijd van roken niet dik wor
den en geen hoge bloeddruk
krijgen. Maar de hamvraag is
natuurlijk of er verdergaande
conclusies uLt kunnen worden
getrokken. Dat kan, maar het
zijn niet de conclusies waar het
voorlichtingsbureau ons naar
toe wil hebben.
Inderdaad hebben mensen die
te zwaar zijn en/of te hoge bloed
druk hebben, een aanmerkelijk
grotere kans op een hartkwaal
dan mensen die wat dit betreft
de ideale waarden benaderen.
Maar niet voor niets spreekt
men hier over „risicofactoren."
Er is geen sluitend bewijs dat
het een het ander veroorzaakt.
De werkelijke oorzaak zou die
per kunnen liggen (de risicofac
tor is dan een nevengevolg dat
toevallig opvalt). De werkelijke
oorzaak kan ook gekoppeld met
de waargenomen risicofactor
optreden, zonder dat tussen die
twee een oorzakelijk verband
bestaat.
Zeker als er een aantal risicofac
toren bekend is, zoals voor hart
infarct. kan de logische struc
tuur van zo'n bouwsel aardig
verwarrend worden. Want ook
tussen risicofactoren onderling
zijn weer sterke of minder ster
ke koppelingen mogelijk.
Wat Erikssen en Enger nu heb
ben gevonden, is een bijdrage
aan het ontrafelen van die logi
sche structuur. Zij hebben aan
getoond dat de risicofactor „ro
ken" geen positieve koppeling
vertoont met de risicofactoren
„zwaar" en „hoge bloeddruk".
Er lijkt zelfs een licht negatieve
koppeling te bestaan, hoewel we
dat graag nog eens aan andere
proefgroepen bevestigd zouden
zien.
Dat is heel boeiend, maar het
bevestigt eerder de betekenis
van „roken" als onafhankelijke
risicofactor dan dat het als ge
ruststellend gegeven zou kun
nen worden gehanteerd. Of het
ons ook maar iets te zeggen
heeft over de kans dat rokende
gezonde mannen van middelba
re leeftijd een hartinfarct krij
gen, staat nog te bezien.
Het voorlichtingsbureau van de
sigarettenindustrie verhoogt de
verwarring door te schrijven
over de Invloed van roken op
„de algemeen erkende risicofac
toren". Erikssen en Enger kon
digden hun onderzoek terecht
aan als gericht op het effect var
roken op „bepaalde" risicofac
toren. Het voorlichtingsbureau
was de risicofactor „roken" even
uit het oog verloren. En dat le
verde slechte voorlichting op.
J. Erikssen en S. C. Enger, The
effect of smoking on selected
coronary disease risk factors in
middle-aged men. Acta medica
Scandinavica, 203, 27-30 (1978).
We blijven aan het rechtzetten. De aarde is rond en draait.
Deze kleinigheid hadden de Amerikanen Idso en Brazel
even over het hoofd gezien, toen zij het effect van stofwol
ken op het klimaat probeerden te schatten. Dat was al
vaker gebeurd, maar de zaak ligt zo ingewikkeld dat theore
tische berekeningen weinig houvast geven.
In eerste instantie dacht men
dat de stofwolken van de indus
triële samenleving verkoelend
zouden werken (extra schaduw).
Maar ook het omgekeerde bleek
te verdedigen (meer zonlicht di
rect en indirect in warmte omge
zet in plaats van teruggekaatst
het heelal in). Idso en Brazel
benaderden het probleem van
de praktische kant. Zij voerden
fraaie directe metingen van in-
en uitstraling uit tijdens stof
stormen boven de woestijn van
Arizona.
Eind vorig jaar publiceerden zij
het resultaat. „Een heel klein
beetje stof tussen ons en de zon
bezorgt ons netto al zes procent
meer stralingsenergie," meld
den wij toen (11 november 1977).
„Is er meer stof in de lucht, dan
neemt het effect weer af. Maar
het moet al vreselijk stoffig wor
den, wil het effect omslaan naar
een netto afkoeling."
De molens der wetenschappelij
ke kritiek malen langzaam maar
grondig. Idso en Brazel hebben
bij de interpretatie van hun me
tingen gedaan alsof de zon de
hele dag recht boven hun hoofd
stond, merkte een ander gezel
schap uit Arizona onlangs op
(Herman, Twomey en Staley,
Science, 201, 378; (1978)). Boven
dien gaat hun verhaal niet op
onder een wolk, en de aarde is
toch voor ongeveer de helft door
wolken bedekt. Idso en Brazel
geven dit ruiterlijk toe. Dat van
die zon scheelt veertig procent.
En als we voor het gemak even
aannemen dat stof onder een
wolkendek geen invloed heeft,
betekent de combinatie van bei
de correcties dat het resultaat
door drie gedeeld moet worden.
Twee procent extra stralings
energie is overigens nog steeds
een effect dat in (onvolmaakte
klimaatmodellen forse gevolgen
heeft. Het blijft uitkijken met
stof. Opmerkelijk is verder hoe
elementaire reken- en denkfou
ten ook de redactiestaf van een
gerenomeerd wetenschappelijk
tijdschrift nog wel eens kunnen
ontgaan.
De derde bedenking tegen een oud verhaal is subtieler van
aard. Maar liefst vier Californische psychologen hebben
ernstig nagedacht over de gemoedstoestand van een rat in
een bak water waar hij niet uit kan. Die zal, schreven wij
vorig jaar (7 mei), het zwemmend en krabbelend toch
proberen. „Wanneer hij na een minuut of drie merkt dat dat
hoegenaamd geen kans op succes biedt, geeft hij de moed
op."
„Hij maakt alleen nog maar de
minimale bewegingen die nodig
zijn om zijn snuit boven water te
houden. Hij wacht af tot het
iemand belieft om een eind te
maken aan die ongein." Deze
„ongein" was door de Fransen
Porsolt, Le Pichon en Jalfre be
dacht als diermodel voor mense
lijke depressie. Wanneer dezelf
de rat de volgende dag weer in
die bak wordt gestopt, zal hij
korter spartelen en meer lijd
zaam afwachten. De verhouding
tussen die twee gedragspatro
nen. in seconden opgenomen,
bleek te worden beïnvloed door
medicamenten die bij in de put
zittende mensen de stemming
verbeteren. Er wordt vasthou
dender gesparteld. Dit ratten-
model zou een eenvoudig hulp
middel kunnen zijn bij het zoe
ken naar nieuwe en betere medi
camenten voor depressie.
Wij gebruiken het ook, schrij
ven de Amerikanen nu. maar wij
vragen ons af of de redenering
deugt (Hawkins, Hicks. Phillips
en Moore, Nature, 274, 512
(1978)Wanneer je goed kijkt,
zie Je dat zo'n rat met staart en
achterpootjes leunend op de bo
dem tegen de wand van de bak
aan gaat hangen. Moedeloos0
Dat beest heeft gewoon de
minst vermoeiende manier ge
leerd om zijn neus boven water
te houden. Wanhopig? Maar hij
gaat af en toe toch weer zwem
men. Dit is geen model dat op
depressie bij de mens lijkt.
Porsolt en Jalfre blijken wei
nig onder de Indruk. Het is in
ieder geval niet uitgesloten dat
het beest zich ook gedeprimeerd
voelt. Ook uit ander onderzoek
is bekend dat blootstelling aan'
een onontkoombare nare situa
tie symptomen van depressie
kan oproepen bil mensen én ho
gere dieren. En het blijft een feit
dat anti-depressieve middelen
dat gehang tegen die wand te
gengaan, terwijl andere medica
menten geen Invloed hebben.
Het lijkt er dus op dat ons mo
del op zijn minst sommige as
pecten van de depressieve stem
ming experimenteel toeganke
lijk maakt.
Het blijft natuurlijk Jammer dat
die rat niets te zeggen heeft.