De jongen met de hond d° 'Geen trendvolger, maar trendsetter Een verklaring met punch Vertrossing bij voorlichting over wetenschap "Salarispolitiek van overheid Verbazing wekkende ervaringen "IJDAG 21 JULI 1978 BINNENLAND TROUW/KWARTET P 11 - RHS 13 door Guus van Hemerl Niets maakt mij zo treurig als een jongeman met een hond. Op een veldje naast een flat. In een nette straat met voortuintjes. Op een opgespoten veld naast de stad. Een jongen van twintig of drieëntwintig die een hond uitlaat. Hij is er niet mee op jacht, zoals zijn voorouders, want er zijn teveel mensen en te weinig wild. Hij gaat ook niet ergens naar toe met zijn hond. Hij laat hem uit. Heen en terug. Het dier moet poepen. Ik ken die jongen niet, zie hem maar met een half oog, weet soms dat zijn hond een boxer, of Duitse Herder of •een meer speciaal soort is. Maar zijn gestalte hoort bij de flats en woonwijken. Hij heeft het dier losgelaten op het veldje. Het snuffelt en rent om hem heen. De jongen drentelt wat. want hij hoeft nergens naar toe. Misschien woont hij nog bij zijn ouders. Het kan ook zijn dat hij uit het gezin gegaan is om op een flat zichzelf te zijn. Zo'n flat waar veel alleenstaande mensen en veel honden wonen. Hoe komt het dat een meisje met een hond mij niet treurig maakt en ik ook een oude man met zo'n dier best een goed gezicht vind, maar die half stilstaande jongen met zijn Wieispaniel. bouvier of herder een associatie van droefenis om zich heen heeft? Komt het door een vooroordeel van mij. waardoor ik vind dat een vrouw op die tijd best mag drentelen en dat een oude man van zijn verdiende rust kan genieten en een jonge man aan het werk moetzijn?-Of meen ik onbewust dat voor een meisje deze wandeling ergens een plaats heeft in een bezige dag: dat zij net de kamer gedaan heeft en straks een jurk zit te knippen? Misschien wel een kind zit te voeden. Want wat je voor een jong meisje houdt, blijkt soms onverwacht een getrouwde vrouw. Bij zo'n jongen heb ik het gevoel dat zijn dag leeg is. Toch zou het best kunnen dat hij studeert, hard zit te blokken op sociologie, landbouw, boekhouden of chemie, en blij is even buitenlucht in te ademen en zo'n stuk spontane harige dierlijkheid om zich heen te zien dartelen. Maar de meeste studenten hebben geen honden. De jongen die. terwijl ik te druk ben om op hem te letten, zich in de hoek van mijn beeldveld bevindt, herademt niet als iemand die zich even vertreedt. Waarschijnlijk heeft hij jaren terug voor iets geleerd. Hij is wel of niet in dienst geweest. In ieder geval heeft hij gesolliciteerd. Maar hij blijkt overbodig. En door de uitstekende voeding die onze winkels bevatten (voor iemand die weet te kiezen), is zijn lichaam sterk en vol dadenkracht. Twijfelt iemand daaraan, laat hij dan, wanneer een auto zich wild gedraagt, kijken wie achter het stuur zit. Tien tegen één blijkt het een jongeman rond de twintig. Er is geen reden om aan te nemen dat er minder explosieve kracht leeft in hem die met zijn hond over het afgetrapte veldje sjokt. Soms speelt hij met het dier. Gooit een stok en laat die apporteren, om hem weer weg te gooien en dan weer te laten brengen, enzovoort. Een treffende illustratie van het „aan de vergeefsheid onderworpen zijn" van de schepping waar Paulus in Romeinen 8 het over heeft. Waarom loopt hij met een hond? Misschien is die gewoon van zijn ouders. Maar het kan ook zijn dat hij niemand anders heeft. Misschien heeft hij géén meisje omdat hij zonder werk is. Van thuis ging hij weg maar geen nieuwe groep nam hem op. De hond voorziet in een behoefte waar eigenlijk mensen in zouden moeten voorzien. Zo lijkt het tenminste. Ik ken hem niet. Lees zelfs niet over hem. Hij hoort niet tot die jongeren zonder werk die tenminste nog even aan de rand van de publiciteit terecht komen omdat zij. na maandenlang solliciteren, tot overmatig café-bezoek, drankmisbruik, drugs, criminaliteit komen. Hij is netter, staat laat op, doet boodschappen, leest weinig, wandelt met zijn hond. hangt 's avonds bij de tv. Ik ken hem niet. Weinig mensen kennen hem misschien. Zijn leraren van drie of vijf jaar terugzien hem niet meer, zijn weer met nieuwe leerlingen bezig. En behalve dat ik hem niet ken, kan ik me ook niet in hem inleven. Ik heb de neiging te denken dat het heerlijk is om open dagen te bezitten, waarin je doen kunt wat je wilt. Mijn verstand weet wel dat dat gevoel niet reëel is. Ik vergeet dan de zekerheid en identiteit die ik heb door een beroep te beoefenen. Dit maakt mij plaatsbaar en waardeerbaar, door anderen en door mijzelf. Ik voel dat ik een beetje meetel door mijn beroep. Maar als je dat niet hebt. waar ben je dan? Zo zit onze manier van tegen mensen aankijken in elkaar. Heb ik een bijdrage voor hem die daar over het weilandje loopt? Ik ben niet in zijn huid gekropen. Heb alleen zijn silhouet geschetst. Pas iemand die tijd vond zich echt met hem te bemoeien, zou ik een raad mogen wagen als: doe twee maal per dag iets wat je vervelend vindt, wat dan ook: gratis een ander helpen, voor een actie werken, mediteren, studeren. Dat brengt verschil tussen het ene moment en het'andere. geeft skelet, ruggegraat aan een dag. Misschien zou hij antwoorden: „Ik heb een hekel aan opstaan en aan naar bed gaan. dus ik overwin me al twee maal per dag", maar dat zou niet gelden. Misschien ook zou hij zeggen: „Ik laat al twee keer per dag mijn hond uit en dat is erg genoeg." Zoiets is inderdaad soms te zien als hij daar loopt, in Nijmegen. Den Haag. Groningen, want overal zijn van die flats, en die veldjes en die jongens. Sinds een tijd heb ik een gewoonte aangenomen die misschien heel in de verte met zijn situatie samenhangt. Wanneer ik met of over iemand spreek, begin ik nooit meer met te vragen naar zijn of haar beroep. Ik vermijd dus die voor de hand liggende eerste vraag: „Wat is zijn vak?". „Wat doe je" waar zo'n maximale begin-informatie uitkomt: sociale status, welstand, bekwaamheid, belangstellingssfeer. De moeite die het vermijden van die vraagje kost, verraad hoe wij haast heel iemands persoonlijkheid aan het beroep ophangen. Het is niet zo eenvoudig te weten hoe je begint als je een menselijker invalshoek zoekt. Je komt op van alles: „Wat heeft je de laatste veertien dagen het meest getroffen?" „Houdt u van de stad waar u leeft?" Ik noem maar wat. Het is zoeken. Maar net als een tak die je snoeit, laat zo'n ingebouwde mijding een menigte twijgen van gesprek groeien. Soms komt het beroep vanzelf. Soms blijft het weg. Het geeft niet. Het is ook mogelijk dat die jongen een verre bijdrage voor mij heeft. Misschien wordt er door sommige jongeren zonder werk een leven geleid, dat zich zozeer bezighoudt met wezenlijke menselijke waarden, met gewoon mens-zijn. dienstbetoon, aandacht voor dingen waar anderen aan voorbijlopen, dat hij mij veel te leren heeft. Ik hoop dat zoiets bij hem leeft. Maar als hij daar de hond de riem weer aangespt en langzaam naar zijn huis of flat loopt, zie ik het niet van hem af. maar houd ik dat gevoel van treurnis. En dan heb ik het nog niet eens gehad over de problemen van zijn hond daar boven op die flat. door prof. dr. P. van Duijn 'D: ortel N In de discussie over het plan- "r Andriessen en het plan-Den Uyl is ^anmen het erover eens, dat een be- .langrijk middel om de werkloos heid te bestrijden, de matiging van de lonen en salarissen is. Wat zowel regering als oppositie niet aandurven, is duidelijk te zeg den dat de salarispolitiek van de overheid de aangewezen hefboom voor een dergelijke operatie. Daling van de ambtenarensalaris sen volgens een progressieve schaal maakt het mogelijk dezelf de begrotingsgelden voor de ge- het onderwijs, het e teimaatschappelijk werk en de de fensie te verdelen over meer men- n 2Jsen. Zo'n operatie verstoort de koopkracht niet. verslechtert onze dvlS internationale concurrentieposi tie niet en maakt het mogelijk om tduJmensen die door de voortgaande 1.02automatisering in de industrie sonder werk komen, een baan bij -epetde overheid te bezorgen. De (hoge- 9- re) ambtenaren die na zo'n opera- f'ottyie vinden dat ze te weinig verdie- °Q^nen, kunnen dan bij de industrie aankloppen. Het verhoogde aan- Zanabod daar zal wellicht ook in de ndustriële sector het loonpeil Ze« doen dalen wat de kosten voor de ndustrie zal verlichten. De rechtse partijen met het CDA n hun kielzog, willen echter de ïogere inkomens maar weinig la- 3 Vo en dalen, terwijl Den Uyl voor- ételt vooral de hogere salarissen Irastisch omlaag te brengen (bij voorbeeld een salaris van 100.000 e verlagen tot 85.000 in 4 jaar ijd). 'oen onze economie in de zestiger laren sterk groeide, was de VVD-' ninister Toxopeus bang, dat de neest capabelen op departemen- n en universiteiten naar de indu- ;rie zouden worden weggezogen. Sr kwam daarom een salarisver- ïoging. die vooral de hogere amb- enaren ten goede kwam. In de >eriode van 1962 tot 1965 stegen salarissen van de hogere amb- enaren met niet minder dan veer- ig procent, die van de lagere lechts met acht procent! Daarbo- inop kwam er een zogenaamd rendbeleid om bij te blijven met Ie industrie salarissen. 5.«r, brand over „dubbel pakken" en laten postbodes en brandweer mannen met modale inkomens staken ook voor de hoge salaris sen van hoogleraren en referenda rissen. De invloed van de hpgere ambte naren in deze bonden en in de maatschappij is kennelijk zo groot, dat geen politieke partij of vakbond het aandurft voor te stel len dat de hogere ambtenaren hun Toxopeus-bonus maar weer moe ten inleveren. Als je de partijpro gramma's leest, zou je geloven dat iemands politieke visie (recht vaardig bestel, zorg voor de zwak ken. eerlijk delen van zowel loon als arbeid) z'n kijk zou moeten bepalen op de inkomensverdeling. De actuele politiek wijst helaas uit dat iemands politieke visie eer der bepaald wordt door de hoogte van zijn salaris. In persoonlijke gesprekken blijkt vaak wel bereid heid tot inleveren, maar de vak bonden van de hogere ambtena ren (en ook het CNV en FNV) kunnen blijkbaar niet anders dan keihard inspelen op de overtrok ken materiële belangen van hun leden. Zou Marx, met z'n nuchtere visie op de doorslaggevende in vloed van de materiële omstandig heden op het geestesleven van de mens toch gelijk hebben en zou de C in het CDA ook onder dit oor deel vallen? Dr. P. van Duijn is hoogleraar in de faculteit der geneeskunde aan de rijksuniversiteit in Leiden. „Ik begin de onderhandelingspartners al wat dichter bij elkaar te krijgen" 'aarom niet het salarisbeleid van ie overheid in de recessieperiode ie we nu beleven, gebruiken als rendsetter en niet als trendvolger an de maatschappij? Waarom de 'oxopeus-ronde niet terugdraai- n? Het zou geen ramp zijn, als zij lie alleen om een hoog salaris iken verzorgen, onderwijs geven wetenschap bedrijven de over- Idsdienst verlaten. Waarom ko- len de regering en ook de opposi- niet met zo'n voorstel? t antwoord op deze vraag is ielaas niet moeilijk. De ambtena renbonden schreeuwen moord en De leiders van de zeven geïndustria liseerde democratieën die aan het begin van deze week in' Bonn bij elkaar zijn geweest hebben o.m. af gesproken dat zij de luchtvaartbe trekkingen zullen verbreken met alle landen die hand- en spandien sten verlenen aan vliegtuigkapers. Hulp aan terrosisten kan op allerlei manieren worden gegeven: zij zal vooral zichbaar worden als landen verzuimen terroristen uit te leveren of te vervolgen en als ze weigeren gekaapte vliegtuigen terug te geven. Tijdens de voorbereiding van de top conferentie in Bonn is dit onderwerp geen enkele keer genoemd; het is aangekaart door de premier van Ja pan. Takeo Fukuda. Dat laatste is niet zo verwonderlijk. Zopas nog heeft de Japanse regeringscommis sie, die een onderzoek instelt naar de kaping van een Japans passagiers toestel vorig jaar september, in Al giers immers vernomen hoe men daar de kapers in kwestie, leden van het Rode Leger, alsmede de zes mis dadigers die op hun eis waren vrijge laten uit Japanse gevangenissen, heeft „uitgewezen" (zeg maar: laten gaan) een week nadat zij zich aan de Algerijnse autoriteiten hadden over gegeven. Hajime Ishii, directeur van het bureau voor internationale za ken van de regerende Liberaal-De mocratische Partij, heeft het alle maal in geuren en kleuren verteld aan de „Japan Times". De zeven westelijke regeringsleiders noemden in hun verklaring geen en kel overtredend land bij name. Maar het is uit gebeurtenissen in het re cente verleden duidelijk dat zij spe ciaal aan enkele Arabische landen hebben gedacht: behalve aan Alge rije bij voorbeeld ook aan Libië en Zuid-Jemen. Zo lang het probleem van de „safe havens" d.w.z. van de staten die kapers of aspirant-kapers herbergen, opleiden en betalen niet is opgelost, zal men het lucht- vaartterrorisme niet spoedig onder de knie krijgen. De verklaring van Bonn gaat een eind in de goede rich ting. Tot dusver is in de meeste verdragen en ontwerp-verdragen die zijn opge steld om aan het euvel van de vlieg tuigkapingen een eind te maken wel zo'n beetje uitgegaan van het begin sel „aut dedere aut punire": als een land om welke reden dan ook wei gert de schuldige uit te leveren moet het zelf tot bestraffing overgaan. Daarbij kan dan nog de vraag rijzen wat precies bestraft moet worden: de daad van de kaping zelf of alleen de geweldsdelicten die de kaping hebben mogelijk gemaakt of bege leid. Maar in ieder geval is de handel wijze van Algerije dat de kapers heeft „uitgewezen" met het beginsel van „uitleveren of bestraffen" in flagrante strijd. De Toklo-conventie van september 1963 zou zeker dat beginsel tot richt snoer hebben genomen, als de Ame rikanen hun zin hadden gekregen. Maar in de uiteindelijke tekst is het niet met zoveel woorden terug te vinden, o.m. omdat de Britten aan voerden dat het opnemen van een verplichting tot uitlevering ook die genen zou treffen die proberen op legitieme gronden asiel te verkrij gen. Trouwens, die hele conventie van Tokio is een wat zwakke aange legenheid. Hoewel ze de juiste defi nitie en de bestraffing van de „un lawful seizure" overliet aan de nati- door H. J. Neuman onale wetgevers, duurde het nota bene nog tot september 1969 voordat er genoeg retificatie-oorkonden wa ren gedeponeerd om haar in werking te doen treden. President Nixon zei op 18 september 1969 tot de VN- Assemblée dat aan de luchtpiraterij geen eind kon worden gemaakt zo lang de piraten asiel wordt gegund. „Daarom dring ik er bij de Verenig de Naties op aan," zei hij, „om aan deze zaak hoge prioriteit toe te ken nen. Dit is een onderwerp dat boven politieke twisten uitgaat." De Algemene Vergadering nam 12 december 1969 met grote meerder heid een resolutie aan (2551 (XXIV)) waarin op alle staten een beroep werd gedaan nu eindelijk eens doel treffende wettelijke maatregelen te nemen tegen de vliegtuigkapingen en met name te verzekeren dat de schuldigen worden bestraft. De As- semblée van de Raad van Europa vroeg de zeventien lid-staten op 18 april 1970 sancties te ontwerpen te gen staten, die onmiddellijke en au tomatische uitlevering van gekaapte vliegtuigen, hun bemanning en pas sagiers, alsmede van de kapers aan het land van herkomst van het ge kaapte vliegtuig weigeren. Op een bijeenkomst te Montreal in juni 1970 stelde de Internationale Organisatie van de Burgerluchtvaart (ICAO) voor aan luchtpiraten het recht op asiel te ontzeggen. Men hoopte dat een aantal van deze suggesties terecht zou komen in de Haagse conventie van 16 december 1970. Maar ook hier wordt het begin sel van „uitleveren of bestraffen" met de grootste omzichtigheid ge steld en in sommige commentaren is wel opgemerkt dat een land alle ver plichtingen van deze conventie kan nakomen zonder dat nochtans de ka per wordt bestraft. In artikel 7 wordt wel gezegd dat bij niet-uitle- vering iets anders moet gebeuren, maar dat andere wordt aldus om schreven dat de staat dan „het geval moet voorleggen aan zijn bevoegde autoriteiten ter fine van vervol ging". Daar kun je vele kanten mee uit! De conventie van Montreal van 23 september 1971 vormde wel een versterking van de Haagse conven tie, maar toch voornamelijk waar het vliegtuigsabotage betrof. Zo on bevredigend was nog altijd de be straffing van kapers geregeld dat de internationale federatie van piloten verenigingen (IFALPA) in juni 1972 een staking van het luchtverkeer in de hele wereld organiseerde. Voor de Veiligheidsraad was dat aanleiding nogmaals een beroep op alle staten te doen. Niettemin is er tot dusver bij de oplossing van het probleem van de „safe havens" minder succes geboekt in multilateraal dan bilateraal over leg. Als voorbeeld mag het „Memo randum of Understanding" gelden dat de Verenigde Staten en Cuba, na jaren van moeizaam onderhandelen, tekenden op 15 februari 1973. De unanieme aanvaarding door de Alge mene Vergadering van een resolutie tegen vliegtuigkapingen op 3 novem ber j.l. geschiedde onder de dreiging van een nieuwe IFALPA-staking en ze bevatte volgens William Murphy, de vice-voorzitter van de pilotenor- ganisatie, niet veel stootkracht („punch"). Voor de verklaring van Bonn geldt dat gelukkig in veel min dere mate. De intenties zijn prima, nu nog afwachten of ze ook worden uitgevoerd. door Brugt Groenevelt Wetenschapsbeoefenaren hadden nog niet zo lang gele den het negatieve imago, hun werk ongestoord en on gecontroleerd te verrichten. Veel bereidheid, uit de ivo ren toren te komen, zou er niet zijn. Dit etiket was natuurlijk niet hele maal juist, maar feit was toch. dat een groot aantal onderzoekers de onmiskenbaar aanwezige noodzaak tot popularisering van hun vak niet zo zag zitten. Men was er niet op „ingeregeld". Dat imago verandert gelukkig snel. Mede onder druk van buitenaf ex-minister Trip van we tenschapsbeleid heeft goed voorbe reidend werk verricht doen de universiteiten en hogescholen de laatste jaren erg veel om de ontwik kelingen in de wetenschap te pre senteren aan mensen die er door gaans niet voor geleerd hebben. We tenschapsvoorlichting is in opmars. Aan vrijwel alle instellingen is een wetenschapsvoorlichter werkzaam. Hij spoort nieuws op, motiveert me dewerkers om open te staan, leert ze desnoods beter te schrijven en hij kanaliseert de informatiestroom, doorgaans gericht op de publici teitsmedia. En er valt mede door de activiteiten van de voorlichters warempel niet te klagen over de bereidheid van universitaire medewerkers om in formatie te geven. Het aantal mede werkers dat, goed leesbare, stukken schrijft over hun werk (ook over zaken die daar niets mee te maken hebben trouwens) in de publieks bladen is sterk toegenomen. Sla er deze krant bijvoorbeeld maar op na. In veel bladen en op de televisie zijn wetenschappers met hun onder zoeksprojecten te vinden. Gewillig object zijn o.a. de veelbelovende, jonge doctores die spectaculair pro motie-onderzoek hebben verricht Somberheid Wetenschapsvoorlichters zouden dus dankbaar moeten zijn, dat hun activiteiten zoveel meters tekst en minuten zendtijd opleveren. Er is echter in deze kringen nogal wat somberheid. Ervaringen van de laatste tijd hebben uitgewezen, dat veel publiciteitsmedia er meer en meer toe overgaan alleen de lekkere beetjes, de mooie of controversiële dingen uit de wetenschap op te pak ken. Ofwel: wetenschapsvoorlich ting is aan het vertrossen. Onderzoeksprojecten halen vaak alleen nog maar de krant als het gaat om dingen die vlak bij de mens staan: alternatieve energievormen met zonne-energie bijvoorbeeld, mi lieu-onderzoek. met het accent op verontreiniging, de gezondheids zorg. Verder wordt wetenschaps voorlichting voor een belangrijk deel bepaald door de actualiteit van het heden. Vorige week werd ik be naderd door een aantal media met de vraag of de TH-Elndhoven ook een onderzoek had lopen naar het explosiegevaar van gastankauto's, nadat een week tevoren de vragen zich gericht hadden op een even tueel polio-onderzoek in Eind hoven. Aan een aantal publiciteitsmedia zijn wetenschapsredacteuren ver bonden, die rapporteren over ande re dan de hierboven genoemde „is sues". Van deze journalisten lees je dan de verhalen over onderzoeks projecten die door andere opper vlakkige journalisten in de prulle- bak zijn geworpen omdat ze „niet interessant" zouden zijn. De redacties zijn echter gewaar schuwd. Er zijn zeer recent enkele lezerskringonderzoeken bij dagbla den gehouden, waaruit bleek dat informatie over wetenschap en techniek hoog scoort. Verder wijs ik op het succes van populair-weten- schappelijke bladen als „Kijk" (vooral middelbare scholieren) en „Natuur en techniek". Echt, er zit een gat in de markt Bij radio en televisie zijn enkele programma's met aandacht voor wetenschap. Eentje licht ik eruit: „Daar vraag Je me wat" van de KRO-tv. Hoewel van een verbijste rende eenvoud (je stelt een vraag, een wetenschapper geeft leuk ant woord) wijzen de reacties van de kijkers uit dat ze behoefte hebben aan deze informatie. Maar de pro grammamakers in Hilversum reali seren zich erg goed dat de Neder landse televisie in vergelijking met de omringende landen te weinig aan wetenschappelijke voorlichting doet. Verheugend is het initiatief van enkele televisiemedewerkers voor een studiedag op 12 september a.s. waar met programmamakers, voorlichters en journalisten zal wor den besproken in welke mate de radio en televisie meer aandacht aan wetenschap kunnen besteden. Aan de TH-Eindhoven heb ik on langs enkele verbazingwekkende ervaringen gehad met de gevolgen van wetenschapsvoorlichting. Het ene is de publiciteit rond de promo tie van Wil Thissen, het andere de naweeën van een persconferentie over zonne-energie Thissen pro moveerde in mei op kortweg gezegd de Club van Rome. Als (hopelijk) gewetensvol voorlichter maakte ik een inzichtelijke samenvatting van het proefschrift en organiseerde een persgesprek. Immers, Thissen had het computermodel van de Club van Rome nagerekend en was tot de conclusie gekomen dat het wel krik kel in elkaar zat. Hij concludeerde o.a.. dat je erg moet oppassen met de interpretatie van computerbere keningen. Op een persgesprek waar maar vijf journalisten aanwezig waren gaf hij een toelichting. Zijn promo tor verstrekte algemene informatie over het project. Daarna begon de ellende. Op de vrijdag van de pro motie bracht het NRC/Handelsblad op de voorpagina én de opiniepagi na het verhaal dat de „Club van Rome"fout zat. Zaterdag gooide de Volkskrant er een schepje bovenop „Vernietigende analyse van THE". Het ergste was toen Thissen de dinsdag daarop voor Tros-Actua-tv uitvoerig over het onderzoek aan het woord kwam. Er bleek een ge voelige snaar geraakt. Commenta toren van naam struikelden over elkaar om het onderzoek de grond in te boren. Men ging er allemaal van uit dat opzet van het onderzoek was geweest aan te tonen dat het wel goed zit in deze wereld en dat we maar aan kunnen consumeren. En dat heeft Thissen nooit gewild. Hij heeft dat vanuit de Verenigde Staten waar hij inmiddels weten schappelijk onderzoeker was ge- worden, proberen te weerleggen in enkele ingezonden stukken. Maar het kwaad was toen al geschied (woekert trouwens nu nog voort). De TH-Eindhoven gaat nu de we reld in als de instelling die de „Club van Rome" de grond inboorde en waar computermaniakken zitten. En dat alles omdat nogal wat jour nalisten hun eigen vooroordeel dachten te zien waargemaakt of be streden. Heel wat commentaren zijn geschreven door lieden die hun oordeel op niets anders baseerden dan een verhaal in een krant. Bij de TH Eindhoven werd niet meer ge ïnformeerd. Later kreeg ik als we tenschapsvoorlichter nog het ver wijt te manipuleren met nieuws. Immers, met informatie over de „Club van Rome" moet Je voorzich tig zijn. Dót ligt erg gevoelig. We tenschapsvoorlichting? Het is nooit goed. Zonne-energie In maart organiseerde ik een pers gesprek over zonne-energie. Aan de TH lopen diverse projecten (ontwik keling nieuw type zonnecel, zonne huis, onderzoek naar isolatie etc.) en het leek een goede gedachte de informatie te bundelen. Vanzelf sprekend een gigantische opkomst (zonne-energie staat toch dicht bij de mens?) en vervolgens een forse dosis publiciteit. Met name de nieuw ontwikkelde zonnecel „deed" het goed. Maar dan zie Je weer hoe onzorgvul dig journalisten te werk gaan. Op het persgesprek en ln de documen tatie was nadrukkelijk gezegd dat die zonnecel er voorlopig nog niet komt Dat duurt nog een jaar of vier. Maar letterlijk alle publici teitsmedia deden het voorkomen, dat die zonnecel in Eindhoven al voor het oprapen en meenemen ligt. Het is voor een journalist veel aan trekkelijker te schrijven „dat er een nieuw type zonnecel is ontwikkeld" dan „Eindhovense onderzoekers menen Ook daar hebben de onderzoeker (dr. Kipperman. die nota bene met goed gevolg de cur sus „Wetenschapsvoorlichting" van de THE had gevolgd en precies vol gens de spelregels en met de nodige voorbehouden informatie had ver strekt) en de voorlichter veel last van gehad. Wetenschapsvoorlich ting? Liever niet, want het komt toch nooit goed in de krant. Tijdelijk? Je zou kunnen zeggen dat momen teel de wetenschappers beter voor bereid en ingericht zijn op de pre sentatie naar de publiciteitsmedia. Het lijkt er echter op. dat de media het laten afweten. Misschien is het een tijdelijke Impasse. Maar ik ben bang, dat de toenemende bereid heid van wetenschappers en voor lichters om onderzoek te populari seren de kanalen naar de media zal doen verstoppen. En dat zit het er dik ln dat uit de aangeboden infor matie de leukste, gekste en gemak kelijkste projecten worden gelicht. Zo krijg Je de wetenschappers wel weer ln de ivoren toren. Gelukkig is er een continu overleg tussen wetenschapsvoorlichters en hun „doelgroepen", waardoor ge tracht wordt te redden wat er te redden valt. Brugt Groenevelt Is wetenschaps- voorlichter aan de Technische Ho geschool in Eindhoven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1978 | | pagina 13