De jongen met de hond
d°
'Geen trendvolger,
maar trendsetter
Een verklaring met punch
Vertrossing
bij voorlichting
over wetenschap
"Salarispolitiek van overheid
Verbazing
wekkende
ervaringen
"IJDAG 21 JULI 1978
BINNENLAND
TROUW/KWARTET P 11 - RHS 13
door Guus van Hemerl
Niets maakt mij zo treurig als een
jongeman met een hond. Op een
veldje naast een flat. In een nette
straat met voortuintjes. Op een
opgespoten veld naast de stad. Een
jongen van twintig of drieëntwintig
die een hond uitlaat. Hij is er niet
mee op jacht, zoals zijn voorouders,
want er zijn teveel mensen en te
weinig wild. Hij gaat ook niet
ergens naar toe met zijn hond. Hij
laat hem uit. Heen en terug. Het
dier moet poepen.
Ik ken die jongen niet, zie hem maar
met een half oog, weet soms dat zijn
hond een boxer, of Duitse Herder of
•een meer speciaal soort is. Maar zijn
gestalte hoort bij de flats en
woonwijken. Hij heeft het dier
losgelaten op het veldje. Het
snuffelt en rent om hem heen. De
jongen drentelt wat. want hij hoeft
nergens naar toe. Misschien woont
hij nog bij zijn ouders. Het kan ook
zijn dat hij uit het gezin gegaan is
om op een flat zichzelf te zijn. Zo'n
flat waar veel alleenstaande
mensen en veel honden wonen.
Hoe komt het dat een meisje met
een hond mij niet treurig maakt en
ik ook een oude man met zo'n dier
best een goed gezicht vind, maar die
half stilstaande jongen met zijn
Wieispaniel. bouvier of herder een
associatie van droefenis om zich
heen heeft? Komt het door een
vooroordeel van mij. waardoor ik
vind dat een vrouw op die tijd best
mag drentelen en dat een oude man
van zijn verdiende rust kan
genieten en een jonge man aan het
werk moetzijn?-Of meen ik
onbewust dat voor een meisje deze
wandeling ergens een plaats heeft
in een bezige dag: dat zij net de
kamer gedaan heeft en straks een
jurk zit te knippen? Misschien wel
een kind zit te voeden. Want wat je
voor een jong meisje houdt, blijkt
soms onverwacht een getrouwde
vrouw.
Bij zo'n jongen heb ik het gevoel
dat zijn dag leeg is. Toch zou het
best kunnen dat hij studeert, hard
zit te blokken op sociologie,
landbouw, boekhouden of chemie,
en blij is even buitenlucht in te
ademen en zo'n stuk spontane
harige dierlijkheid om zich heen te
zien dartelen. Maar de meeste
studenten hebben geen honden.
De jongen die. terwijl ik te druk ben
om op hem te letten, zich in de hoek
van mijn beeldveld bevindt,
herademt niet als iemand die zich
even vertreedt. Waarschijnlijk heeft
hij jaren terug voor iets geleerd. Hij
is wel of niet in dienst geweest. In
ieder geval heeft hij gesolliciteerd.
Maar hij blijkt overbodig. En door
de uitstekende voeding die onze
winkels bevatten (voor iemand die
weet te kiezen), is zijn lichaam sterk
en vol dadenkracht. Twijfelt
iemand daaraan, laat hij dan,
wanneer een auto zich wild
gedraagt, kijken wie achter het
stuur zit. Tien tegen één blijkt het
een jongeman rond de twintig. Er is
geen reden om aan te nemen dat er
minder explosieve kracht leeft in
hem die met zijn hond over het
afgetrapte veldje sjokt.
Soms speelt hij met het dier. Gooit
een stok en laat die apporteren, om
hem weer weg te gooien en dan weer
te laten brengen, enzovoort. Een
treffende illustratie van het „aan de
vergeefsheid onderworpen zijn" van
de schepping waar Paulus in
Romeinen 8 het over heeft. Waarom
loopt hij met een hond? Misschien
is die gewoon van zijn ouders. Maar
het kan ook zijn dat hij niemand
anders heeft. Misschien heeft hij
géén meisje omdat hij zonder werk
is. Van thuis ging hij weg maar geen
nieuwe groep nam hem op. De hond
voorziet in een behoefte waar
eigenlijk mensen in zouden moeten
voorzien. Zo lijkt het tenminste.
Ik ken hem niet. Lees zelfs niet over
hem. Hij hoort niet tot die jongeren
zonder werk die tenminste nog even
aan de rand van de publiciteit
terecht komen omdat zij. na
maandenlang solliciteren, tot
overmatig café-bezoek,
drankmisbruik, drugs, criminaliteit
komen. Hij is netter, staat laat op,
doet boodschappen, leest weinig,
wandelt met zijn hond. hangt 's
avonds bij de tv. Ik ken hem niet.
Weinig mensen kennen hem
misschien. Zijn leraren van drie of
vijf jaar terugzien hem niet meer,
zijn weer met nieuwe leerlingen
bezig.
En behalve dat ik hem niet ken, kan
ik me ook niet in hem inleven. Ik
heb de neiging te denken dat het
heerlijk is om open dagen te
bezitten, waarin je doen kunt wat je
wilt. Mijn verstand weet wel dat dat
gevoel niet reëel is. Ik vergeet dan
de zekerheid en identiteit die ik heb
door een beroep te beoefenen. Dit
maakt mij plaatsbaar en
waardeerbaar, door anderen en
door mijzelf. Ik voel dat ik een
beetje meetel door mijn beroep.
Maar als je dat niet hebt. waar ben
je dan? Zo zit onze manier van
tegen mensen aankijken in elkaar.
Heb ik een bijdrage voor hem die
daar over het weilandje loopt? Ik
ben niet in zijn huid gekropen. Heb
alleen zijn silhouet geschetst. Pas
iemand die tijd vond zich echt met
hem te bemoeien, zou ik een raad
mogen wagen als: doe twee maal
per dag iets wat je vervelend vindt,
wat dan ook: gratis een ander
helpen, voor een actie werken,
mediteren, studeren. Dat brengt
verschil tussen het ene moment en
het'andere. geeft skelet, ruggegraat
aan een dag.
Misschien zou hij antwoorden: „Ik
heb een hekel aan opstaan en aan
naar bed gaan. dus ik overwin me al
twee maal per dag", maar dat zou
niet gelden. Misschien ook zou hij
zeggen: „Ik laat al twee keer per dag
mijn hond uit en dat is erg genoeg."
Zoiets is inderdaad soms te zien als
hij daar loopt, in Nijmegen. Den
Haag. Groningen, want overal zijn
van die flats, en die veldjes en die
jongens.
Sinds een tijd heb ik een gewoonte
aangenomen die misschien heel in
de verte met zijn situatie
samenhangt. Wanneer ik met of
over iemand spreek, begin ik nooit
meer met te vragen naar zijn of haar
beroep. Ik vermijd dus die voor de
hand liggende eerste vraag: „Wat is
zijn vak?". „Wat doe je" waar zo'n
maximale begin-informatie
uitkomt: sociale status, welstand,
bekwaamheid, belangstellingssfeer.
De moeite die het vermijden van die
vraagje kost, verraad hoe wij haast
heel iemands persoonlijkheid aan
het beroep ophangen. Het is niet zo
eenvoudig te weten hoe je begint als
je een menselijker invalshoek
zoekt. Je komt op van alles: „Wat
heeft je de laatste veertien dagen
het meest getroffen?" „Houdt u van
de stad waar u leeft?" Ik noem maar
wat. Het is zoeken. Maar net als een
tak die je snoeit, laat zo'n
ingebouwde mijding een menigte
twijgen van gesprek groeien. Soms
komt het beroep vanzelf. Soms
blijft het weg. Het geeft niet.
Het is ook mogelijk dat die jongen
een verre bijdrage voor mij heeft.
Misschien wordt er door sommige
jongeren zonder werk een leven
geleid, dat zich zozeer bezighoudt
met wezenlijke menselijke
waarden, met gewoon mens-zijn.
dienstbetoon, aandacht voor
dingen waar anderen aan
voorbijlopen, dat hij mij veel te
leren heeft. Ik hoop dat zoiets bij
hem leeft. Maar als hij daar de hond
de riem weer aangespt en langzaam
naar zijn huis of flat loopt, zie ik het
niet van hem af. maar houd ik dat
gevoel van treurnis.
En dan heb ik het nog niet eens
gehad over de problemen van zijn
hond daar boven op die flat.
door prof. dr. P. van Duijn
'D:
ortel
N In de discussie over het plan-
"r Andriessen en het plan-Den Uyl is
^anmen het erover eens, dat een be-
.langrijk middel om de werkloos
heid te bestrijden, de matiging
van de lonen en salarissen is.
Wat zowel regering als oppositie
niet aandurven, is duidelijk te zeg
den dat de salarispolitiek van de
overheid de aangewezen hefboom
voor een dergelijke operatie.
Daling van de ambtenarensalaris
sen volgens een progressieve
schaal maakt het mogelijk dezelf
de begrotingsgelden voor de ge-
het onderwijs, het
e teimaatschappelijk werk en de de
fensie te verdelen over meer men-
n 2Jsen. Zo'n operatie verstoort de
koopkracht niet. verslechtert onze
dvlS internationale concurrentieposi
tie niet en maakt het mogelijk om
tduJmensen die door de voortgaande
1.02automatisering in de industrie
sonder werk komen, een baan bij
-epetde overheid te bezorgen. De (hoge-
9- re) ambtenaren die na zo'n opera-
f'ottyie vinden dat ze te weinig verdie-
°Q^nen, kunnen dan bij de industrie
aankloppen. Het verhoogde aan-
Zanabod daar zal wellicht ook in de
ndustriële sector het loonpeil
Ze« doen dalen wat de kosten voor de
ndustrie zal verlichten.
De rechtse partijen met het CDA
n hun kielzog, willen echter de
ïogere inkomens maar weinig la-
3 Vo en dalen, terwijl Den Uyl voor-
ételt vooral de hogere salarissen
Irastisch omlaag te brengen (bij
voorbeeld een salaris van 100.000
e verlagen tot 85.000 in 4 jaar
ijd).
'oen onze economie in de zestiger
laren sterk groeide, was de VVD-'
ninister Toxopeus bang, dat de
neest capabelen op departemen-
n en universiteiten naar de indu-
;rie zouden worden weggezogen.
Sr kwam daarom een salarisver-
ïoging. die vooral de hogere amb-
enaren ten goede kwam. In de
>eriode van 1962 tot 1965 stegen
salarissen van de hogere amb-
enaren met niet minder dan veer-
ig procent, die van de lagere
lechts met acht procent! Daarbo-
inop kwam er een zogenaamd
rendbeleid om bij te blijven met
Ie industrie salarissen.
5.«r,
brand over „dubbel pakken" en
laten postbodes en brandweer
mannen met modale inkomens
staken ook voor de hoge salaris
sen van hoogleraren en referenda
rissen.
De invloed van de hpgere ambte
naren in deze bonden en in de
maatschappij is kennelijk zo
groot, dat geen politieke partij of
vakbond het aandurft voor te stel
len dat de hogere ambtenaren hun
Toxopeus-bonus maar weer moe
ten inleveren. Als je de partijpro
gramma's leest, zou je geloven dat
iemands politieke visie (recht
vaardig bestel, zorg voor de zwak
ken. eerlijk delen van zowel loon
als arbeid) z'n kijk zou moeten
bepalen op de inkomensverdeling.
De actuele politiek wijst helaas
uit dat iemands politieke visie eer
der bepaald wordt door de hoogte
van zijn salaris. In persoonlijke
gesprekken blijkt vaak wel bereid
heid tot inleveren, maar de vak
bonden van de hogere ambtena
ren (en ook het CNV en FNV)
kunnen blijkbaar niet anders dan
keihard inspelen op de overtrok
ken materiële belangen van hun
leden. Zou Marx, met z'n nuchtere
visie op de doorslaggevende in
vloed van de materiële omstandig
heden op het geestesleven van de
mens toch gelijk hebben en zou de
C in het CDA ook onder dit oor
deel vallen?
Dr. P. van Duijn is hoogleraar in
de faculteit der geneeskunde aan
de rijksuniversiteit in Leiden.
„Ik begin de onderhandelingspartners al wat dichter bij elkaar te krijgen"
'aarom niet het salarisbeleid van
ie overheid in de recessieperiode
ie we nu beleven, gebruiken als
rendsetter en niet als trendvolger
an de maatschappij? Waarom de
'oxopeus-ronde niet terugdraai-
n? Het zou geen ramp zijn, als zij
lie alleen om een hoog salaris
iken verzorgen, onderwijs geven
wetenschap bedrijven de over-
Idsdienst verlaten. Waarom ko-
len de regering en ook de opposi-
niet met zo'n voorstel?
t antwoord op deze vraag is
ielaas niet moeilijk. De ambtena
renbonden schreeuwen moord en
De leiders van de zeven geïndustria
liseerde democratieën die aan het
begin van deze week in' Bonn bij
elkaar zijn geweest hebben o.m. af
gesproken dat zij de luchtvaartbe
trekkingen zullen verbreken met
alle landen die hand- en spandien
sten verlenen aan vliegtuigkapers.
Hulp aan terrosisten kan op allerlei
manieren worden gegeven: zij zal
vooral zichbaar worden als landen
verzuimen terroristen uit te leveren
of te vervolgen en als ze weigeren
gekaapte vliegtuigen terug te geven.
Tijdens de voorbereiding van de top
conferentie in Bonn is dit onderwerp
geen enkele keer genoemd; het is
aangekaart door de premier van Ja
pan. Takeo Fukuda. Dat laatste is
niet zo verwonderlijk. Zopas nog
heeft de Japanse regeringscommis
sie, die een onderzoek instelt naar de
kaping van een Japans passagiers
toestel vorig jaar september, in Al
giers immers vernomen hoe men
daar de kapers in kwestie, leden van
het Rode Leger, alsmede de zes mis
dadigers die op hun eis waren vrijge
laten uit Japanse gevangenissen,
heeft „uitgewezen" (zeg maar: laten
gaan) een week nadat zij zich aan de
Algerijnse autoriteiten hadden over
gegeven. Hajime Ishii, directeur van
het bureau voor internationale za
ken van de regerende Liberaal-De
mocratische Partij, heeft het alle
maal in geuren en kleuren verteld
aan de „Japan Times".
De zeven westelijke regeringsleiders
noemden in hun verklaring geen en
kel overtredend land bij name. Maar
het is uit gebeurtenissen in het re
cente verleden duidelijk dat zij spe
ciaal aan enkele Arabische landen
hebben gedacht: behalve aan Alge
rije bij voorbeeld ook aan Libië en
Zuid-Jemen. Zo lang het probleem
van de „safe havens" d.w.z. van de
staten die kapers of aspirant-kapers
herbergen, opleiden en betalen
niet is opgelost, zal men het lucht-
vaartterrorisme niet spoedig onder
de knie krijgen. De verklaring van
Bonn gaat een eind in de goede rich
ting.
Tot dusver is in de meeste verdragen
en ontwerp-verdragen die zijn opge
steld om aan het euvel van de vlieg
tuigkapingen een eind te maken wel
zo'n beetje uitgegaan van het begin
sel „aut dedere aut punire": als een
land om welke reden dan ook wei
gert de schuldige uit te leveren moet
het zelf tot bestraffing overgaan.
Daarbij kan dan nog de vraag rijzen
wat precies bestraft moet worden:
de daad van de kaping zelf of alleen
de geweldsdelicten die de kaping
hebben mogelijk gemaakt of bege
leid. Maar in ieder geval is de handel
wijze van Algerije dat de kapers
heeft „uitgewezen" met het beginsel
van „uitleveren of bestraffen" in
flagrante strijd.
De Toklo-conventie van september
1963 zou zeker dat beginsel tot richt
snoer hebben genomen, als de Ame
rikanen hun zin hadden gekregen.
Maar in de uiteindelijke tekst is het
niet met zoveel woorden terug te
vinden, o.m. omdat de Britten aan
voerden dat het opnemen van een
verplichting tot uitlevering ook die
genen zou treffen die proberen op
legitieme gronden asiel te verkrij
gen. Trouwens, die hele conventie
van Tokio is een wat zwakke aange
legenheid. Hoewel ze de juiste defi
nitie en de bestraffing van de „un
lawful seizure" overliet aan de nati-
door H. J. Neuman
onale wetgevers, duurde het nota
bene nog tot september 1969 voordat
er genoeg retificatie-oorkonden wa
ren gedeponeerd om haar in werking
te doen treden. President Nixon zei
op 18 september 1969 tot de VN-
Assemblée dat aan de luchtpiraterij
geen eind kon worden gemaakt zo
lang de piraten asiel wordt gegund.
„Daarom dring ik er bij de Verenig
de Naties op aan," zei hij, „om aan
deze zaak hoge prioriteit toe te ken
nen. Dit is een onderwerp dat boven
politieke twisten uitgaat."
De Algemene Vergadering nam 12
december 1969 met grote meerder
heid een resolutie aan (2551 (XXIV))
waarin op alle staten een beroep
werd gedaan nu eindelijk eens doel
treffende wettelijke maatregelen te
nemen tegen de vliegtuigkapingen
en met name te verzekeren dat de
schuldigen worden bestraft. De As-
semblée van de Raad van Europa
vroeg de zeventien lid-staten op 18
april 1970 sancties te ontwerpen te
gen staten, die onmiddellijke en au
tomatische uitlevering van gekaapte
vliegtuigen, hun bemanning en pas
sagiers, alsmede van de kapers aan
het land van herkomst van het ge
kaapte vliegtuig weigeren. Op een
bijeenkomst te Montreal in juni 1970
stelde de Internationale Organisatie
van de Burgerluchtvaart (ICAO)
voor aan luchtpiraten het recht op
asiel te ontzeggen.
Men hoopte dat een aantal van deze
suggesties terecht zou komen in de
Haagse conventie van 16 december
1970. Maar ook hier wordt het begin
sel van „uitleveren of bestraffen"
met de grootste omzichtigheid ge
steld en in sommige commentaren is
wel opgemerkt dat een land alle ver
plichtingen van deze conventie kan
nakomen zonder dat nochtans de ka
per wordt bestraft. In artikel 7
wordt wel gezegd dat bij niet-uitle-
vering iets anders moet gebeuren,
maar dat andere wordt aldus om
schreven dat de staat dan „het geval
moet voorleggen aan zijn bevoegde
autoriteiten ter fine van vervol
ging". Daar kun je vele kanten mee
uit! De conventie van Montreal van
23 september 1971 vormde wel een
versterking van de Haagse conven
tie, maar toch voornamelijk waar
het vliegtuigsabotage betrof. Zo on
bevredigend was nog altijd de be
straffing van kapers geregeld dat de
internationale federatie van piloten
verenigingen (IFALPA) in juni 1972
een staking van het luchtverkeer in
de hele wereld organiseerde. Voor de
Veiligheidsraad was dat aanleiding
nogmaals een beroep op alle staten
te doen.
Niettemin is er tot dusver bij de
oplossing van het probleem van de
„safe havens" minder succes geboekt
in multilateraal dan bilateraal over
leg. Als voorbeeld mag het „Memo
randum of Understanding" gelden
dat de Verenigde Staten en Cuba, na
jaren van moeizaam onderhandelen,
tekenden op 15 februari 1973. De
unanieme aanvaarding door de Alge
mene Vergadering van een resolutie
tegen vliegtuigkapingen op 3 novem
ber j.l. geschiedde onder de dreiging
van een nieuwe IFALPA-staking en
ze bevatte volgens William Murphy,
de vice-voorzitter van de pilotenor-
ganisatie, niet veel stootkracht
(„punch"). Voor de verklaring van
Bonn geldt dat gelukkig in veel min
dere mate. De intenties zijn prima,
nu nog afwachten of ze ook worden
uitgevoerd.
door Brugt Groenevelt
Wetenschapsbeoefenaren
hadden nog niet zo lang gele
den het negatieve imago,
hun werk ongestoord en on
gecontroleerd te verrichten.
Veel bereidheid, uit de ivo
ren toren te komen, zou er
niet zijn.
Dit etiket was natuurlijk niet hele
maal juist, maar feit was toch. dat
een groot aantal onderzoekers de
onmiskenbaar aanwezige noodzaak
tot popularisering van hun vak niet
zo zag zitten. Men was er niet op
„ingeregeld". Dat imago verandert
gelukkig snel. Mede onder druk van
buitenaf ex-minister Trip van we
tenschapsbeleid heeft goed voorbe
reidend werk verricht doen de
universiteiten en hogescholen de
laatste jaren erg veel om de ontwik
kelingen in de wetenschap te pre
senteren aan mensen die er door
gaans niet voor geleerd hebben. We
tenschapsvoorlichting is in opmars.
Aan vrijwel alle instellingen is een
wetenschapsvoorlichter werkzaam.
Hij spoort nieuws op, motiveert me
dewerkers om open te staan, leert ze
desnoods beter te schrijven en hij
kanaliseert de informatiestroom,
doorgaans gericht op de publici
teitsmedia.
En er valt mede door de activiteiten
van de voorlichters warempel niet
te klagen over de bereidheid van
universitaire medewerkers om in
formatie te geven. Het aantal mede
werkers dat, goed leesbare, stukken
schrijft over hun werk (ook over
zaken die daar niets mee te maken
hebben trouwens) in de publieks
bladen is sterk toegenomen. Sla er
deze krant bijvoorbeeld maar op na.
In veel bladen en op de televisie zijn
wetenschappers met hun onder
zoeksprojecten te vinden. Gewillig
object zijn o.a. de veelbelovende,
jonge doctores die spectaculair pro
motie-onderzoek hebben verricht
Somberheid
Wetenschapsvoorlichters zouden
dus dankbaar moeten zijn, dat hun
activiteiten zoveel meters tekst en
minuten zendtijd opleveren. Er is
echter in deze kringen nogal wat
somberheid. Ervaringen van de
laatste tijd hebben uitgewezen, dat
veel publiciteitsmedia er meer en
meer toe overgaan alleen de lekkere
beetjes, de mooie of controversiële
dingen uit de wetenschap op te pak
ken. Ofwel: wetenschapsvoorlich
ting is aan het vertrossen.
Onderzoeksprojecten halen vaak
alleen nog maar de krant als het
gaat om dingen die vlak bij de mens
staan: alternatieve energievormen
met zonne-energie bijvoorbeeld, mi
lieu-onderzoek. met het accent op
verontreiniging, de gezondheids
zorg. Verder wordt wetenschaps
voorlichting voor een belangrijk
deel bepaald door de actualiteit van
het heden. Vorige week werd ik be
naderd door een aantal media met
de vraag of de TH-Elndhoven ook
een onderzoek had lopen naar het
explosiegevaar van gastankauto's,
nadat een week tevoren de vragen
zich gericht hadden op een even
tueel polio-onderzoek in Eind
hoven.
Aan een aantal publiciteitsmedia
zijn wetenschapsredacteuren ver
bonden, die rapporteren over ande
re dan de hierboven genoemde „is
sues". Van deze journalisten lees je
dan de verhalen over onderzoeks
projecten die door andere opper
vlakkige journalisten in de prulle-
bak zijn geworpen omdat ze „niet
interessant" zouden zijn.
De redacties zijn echter gewaar
schuwd. Er zijn zeer recent enkele
lezerskringonderzoeken bij dagbla
den gehouden, waaruit bleek dat
informatie over wetenschap en
techniek hoog scoort. Verder wijs ik
op het succes van populair-weten-
schappelijke bladen als „Kijk"
(vooral middelbare scholieren) en
„Natuur en techniek". Echt, er zit
een gat in de markt
Bij radio en televisie zijn enkele
programma's met aandacht voor
wetenschap. Eentje licht ik eruit:
„Daar vraag Je me wat" van de
KRO-tv. Hoewel van een verbijste
rende eenvoud (je stelt een vraag,
een wetenschapper geeft leuk ant
woord) wijzen de reacties van de
kijkers uit dat ze behoefte hebben
aan deze informatie. Maar de pro
grammamakers in Hilversum reali
seren zich erg goed dat de Neder
landse televisie in vergelijking met
de omringende landen te weinig aan
wetenschappelijke voorlichting
doet. Verheugend is het initiatief
van enkele televisiemedewerkers
voor een studiedag op 12 september
a.s. waar met programmamakers,
voorlichters en journalisten zal wor
den besproken in welke mate de
radio en televisie meer aandacht
aan wetenschap kunnen besteden.
Aan de TH-Eindhoven heb ik on
langs enkele verbazingwekkende
ervaringen gehad met de gevolgen
van wetenschapsvoorlichting. Het
ene is de publiciteit rond de promo
tie van Wil Thissen, het andere de
naweeën van een persconferentie
over zonne-energie Thissen pro
moveerde in mei op kortweg gezegd
de Club van Rome. Als (hopelijk)
gewetensvol voorlichter maakte ik
een inzichtelijke samenvatting van
het proefschrift en organiseerde een
persgesprek. Immers, Thissen had
het computermodel van de Club
van Rome nagerekend en was tot de
conclusie gekomen dat het wel krik
kel in elkaar zat. Hij concludeerde
o.a.. dat je erg moet oppassen met
de interpretatie van computerbere
keningen.
Op een persgesprek waar maar
vijf journalisten aanwezig waren
gaf hij een toelichting. Zijn promo
tor verstrekte algemene informatie
over het project. Daarna begon de
ellende. Op de vrijdag van de pro
motie bracht het NRC/Handelsblad
op de voorpagina én de opiniepagi
na het verhaal dat de „Club van
Rome"fout zat. Zaterdag gooide de
Volkskrant er een schepje bovenop
„Vernietigende analyse van THE".
Het ergste was toen Thissen de
dinsdag daarop voor Tros-Actua-tv
uitvoerig over het onderzoek aan
het woord kwam. Er bleek een ge
voelige snaar geraakt. Commenta
toren van naam struikelden over
elkaar om het onderzoek de grond
in te boren. Men ging er allemaal
van uit dat opzet van het onderzoek
was geweest aan te tonen dat het
wel goed zit in deze wereld en dat
we maar aan kunnen consumeren.
En dat heeft Thissen nooit gewild.
Hij heeft dat vanuit de Verenigde
Staten waar hij inmiddels weten
schappelijk onderzoeker was ge-
worden, proberen te weerleggen in
enkele ingezonden stukken. Maar
het kwaad was toen al geschied
(woekert trouwens nu nog voort).
De TH-Eindhoven gaat nu de we
reld in als de instelling die de „Club
van Rome" de grond inboorde en
waar computermaniakken zitten.
En dat alles omdat nogal wat jour
nalisten hun eigen vooroordeel
dachten te zien waargemaakt of be
streden. Heel wat commentaren
zijn geschreven door lieden die hun
oordeel op niets anders baseerden
dan een verhaal in een krant. Bij de
TH Eindhoven werd niet meer ge
ïnformeerd. Later kreeg ik als we
tenschapsvoorlichter nog het ver
wijt te manipuleren met nieuws.
Immers, met informatie over de
„Club van Rome" moet Je voorzich
tig zijn. Dót ligt erg gevoelig. We
tenschapsvoorlichting? Het is nooit
goed.
Zonne-energie
In maart organiseerde ik een pers
gesprek over zonne-energie. Aan de
TH lopen diverse projecten (ontwik
keling nieuw type zonnecel, zonne
huis, onderzoek naar isolatie etc.)
en het leek een goede gedachte de
informatie te bundelen. Vanzelf
sprekend een gigantische opkomst
(zonne-energie staat toch dicht bij
de mens?) en vervolgens een forse
dosis publiciteit. Met name de
nieuw ontwikkelde zonnecel „deed"
het goed.
Maar dan zie Je weer hoe onzorgvul
dig journalisten te werk gaan. Op
het persgesprek en ln de documen
tatie was nadrukkelijk gezegd dat
die zonnecel er voorlopig nog niet
komt Dat duurt nog een jaar of
vier. Maar letterlijk alle publici
teitsmedia deden het voorkomen,
dat die zonnecel in Eindhoven al
voor het oprapen en meenemen ligt.
Het is voor een journalist veel aan
trekkelijker te schrijven „dat er een
nieuw type zonnecel is ontwikkeld"
dan „Eindhovense onderzoekers
menen Ook daar hebben de
onderzoeker (dr. Kipperman. die
nota bene met goed gevolg de cur
sus „Wetenschapsvoorlichting" van
de THE had gevolgd en precies vol
gens de spelregels en met de nodige
voorbehouden informatie had ver
strekt) en de voorlichter veel last
van gehad. Wetenschapsvoorlich
ting? Liever niet, want het komt
toch nooit goed in de krant.
Tijdelijk?
Je zou kunnen zeggen dat momen
teel de wetenschappers beter voor
bereid en ingericht zijn op de pre
sentatie naar de publiciteitsmedia.
Het lijkt er echter op. dat de media
het laten afweten. Misschien is het
een tijdelijke Impasse. Maar ik ben
bang, dat de toenemende bereid
heid van wetenschappers en voor
lichters om onderzoek te populari
seren de kanalen naar de media zal
doen verstoppen. En dat zit het er
dik ln dat uit de aangeboden infor
matie de leukste, gekste en gemak
kelijkste projecten worden gelicht.
Zo krijg Je de wetenschappers wel
weer ln de ivoren toren.
Gelukkig is er een continu overleg
tussen wetenschapsvoorlichters en
hun „doelgroepen", waardoor ge
tracht wordt te redden wat er te
redden valt.
Brugt Groenevelt Is wetenschaps-
voorlichter aan de Technische Ho
geschool in Eindhoven.