'Rechten patiënten regelen'
Van boetseren
tot schrijven
Een ietsepietsie geluk en een kerk op slot
Wetenschap en techniek
O
Prof. dr. H. J. J. Leenen en de gezondheidszorg
zaterdag 1 juli 1978
BINNENLAND
trouw/kwartet
15
Schaap
i Hout
Ooi
Metaal
0>
Koe
Graan-
schuur
Hond
Heuvel
Brood
te*
CD
Olie
A Rechts-
V zaak
Parfum
Wol
door Rob Foppema
Tot op de dag van vandaag gebruiken Iraakse
schaapherders kiezelsteentjes om de omvang van
hun kudde te administreren. Waarschijnlijk deden
hun voorvaderen elfduizend jaar geleden dat onge
veer ook zo. Daar ongeveer halverwege tussenin
leidden dergelijke praktijken tot het ontstaan van
het oudste schrift dat de mensheid heeft voortge
bracht, denkt professor Denise Schmandt-Besserat.
Dat is een wat revolutionaire
gedachte. De gangbare veron
derstelling is dat schrijven be
gon met pictogrammen, simpele
tekeningetjes van het aan te
duiden voorwerp, dier, mens of
wat dan ook. Die zouden in de
loop der tijd zijn gestileerd tot
ideogrammen, volstrekt symbo
lische tekens zoals het Chinees
ze nog gebruikt, en zo verder.
Een combinatie van speurzin en
adembenemende redeneerkunst
bracht mevrouw Schmandt tot
een andere reconstructie.
Het probleem lag er duidelijk
genoeg, sinds de jaren dertig: de
kleitabletten van Uruk, aan de
rivier Eufraat in het huidige
Irak. Het oudst bekende schrift
(3100 v. Chr.) van de Sumeriërs
bestaat in hoofdzaak uit zeer
abstracte ideogrammen. Het is
maar gedeeltelijk ontcijferd,
voor zover de ontwikkeling van
de tekens kon worden vervolgd
naar die van het spijkerschrift
dat er uit voortkwam.
Bij die schijnbaar abstracte
start is best «en verhaal te be
denken. Kennelijk zit er nog een
hele ontwikkeling vóór wat we
in Uruk vinden, redeneert men
dan. Maar in dat primitievere
stadium van tekeningetjes zul
len ze wel geschreven hebben op
vergankelijk materiaal, waar
wij niets van terugvinden (hout.
perkament, papyrus?). Dat ver
haal is sluitend, maar onbewijs
baar. Schmandt heeft een ander
idee, ook nogal onbewijsbaar,
maar aanmerkelijk eleganter.
Het begon met een project dat
er niets mee te maken had. In
1969 ging mevrouw Schmandt
uitzoeken wanneer en hoe in het
Midden-Oosten voor het eerst
klei werd gebruikt. Het ging
haar om het stadium vóór de
ontwikkeling van vaatwerk: klei
als grondstof voor kralen, beeld
jes en bakstenen. In museum
collecties die teruggingen tot ze
ven-, acht- en negenduizend
v.Chr. vond zij behalve deze ver
wachte zaken een categorie klei
ne kleidingetjes die aan syste
matische aandacht waren ont
snapt: bolletjes, schijfjes, kegel
tjes, driezijdige piramidetjes, ei
tjes, driehoekjes, rechthoekjes,
de meeste eip én tot twee centi
meter groot, met de hand ge
vormd, en gebakken om hun
duurzaamheid te verzekeren.
Ze waren in vindplaatsen in heel
het westen van Azië aangetrof
fen, van Turkije tot aan de In-
dus. En ze werden in de opgra
vingsrapporten niet genoemd,
of zijdelings aangeduid als "doel
onzeker". "kinderspeelgoed",
"spelfiches". "amuletten". Fraai
is een melding uit Iran van vijf
"geheimzinnige voorwerpen van
klei. die op niets ter wereld meer
lijken dan op zetpillen; waar
voor ze gebruikt werden mag
Joost weten'.
Schmandt herkende de dinge
tjes, die we verder maar "fiches"
zullen noemen, als één categorie
en zette zich aan een inventari
satie. Pas toen ze er honderden
had beschreven, kwam de kort
sluiting. Daarbij hielp dat ze ge
studeerd had aan de Ecole du
Louvre in Parijs, in haar geboor
teland. (Mevrouw Schmandt is
nu als assistant-professor ver
bonden aan de universiteit van
Texas in Austin.)
Zo kende zij het werk van Pierre
Amiet, ook van het Louvre, die
in 1964 een systeem van boek
houden uit Susa (in het huidige
Iran) aan het licht bracht uit
dezelfde tijd als de oudste Uruk-
tabletten, of nog wat ouder. Het
waren holle bollen van klei,
waarin fiches waren ingesloten,
met soms op de buitenkant af
drukken van die fiches, zodat je
kon zien wat er in zat.
Dat dit een vorm van boekhou
ding was, blijkt uit veel jonger
materiaal (1500 v.Chr.) uit Nuzi
(Irak): een "eivormig hol kleita
blet" met in spijkerschrift een
lijst van 48 dieren, gevuld met
48 fiches. Ook uit andere tek
sten blijkt dat met behulp van
fiches een soort dubbele boek
houding werd bijgehouden, pa
rallel aan die op de kleita
bletten.
De grote gedachtesprong is nu
dat de oudste abstracte schrift
tekens op de Uruk-tabletten
veelal stuk voor stuk zijn op te
vatten als vlakke weergaven
van verschillende vormen van
fiches. En volgens Denise
Schmandt moet die overgang
van tastbaar symbool naar ge
schreven teken gegaan zijn via
die holle kleibollen met fiches er
in en inhoudsopgave op de bui
tenkant. Om dat verhaal over
zichtelijk te houden, moeten we
het even in (pre-)historische vol
gorde bekijken.
Dc oudste fiches duiken op bij
de overgang van jagen en voed
sel verzamelen naar landbouw
en veeteelt. De bestaanszeker
heid stijgt, maar het adminis
tratieprobleem ook: een deel
van de oogst moet bewaard wor
den om de winter door te ko
men, een ander deel om volgend
jaar weer te zaaien, misschien
een deel om te ruilen tegen uit
heemse produkten. De oudste
vindplaatsen laten al vier basis
vormen zien, met twintig afzon
derlijke symbolen (8500 v.Chr
De volgende tweeduizend jaar
blijkt er weinig aan het repertoi
re te veranderen. Nog steeds
vier hoofdtypen, het aantal vari
aties stijgt naar 28. Nog eens
twintig eeuwen laten maar klei
ne ontwikkelingen zien.
Weer wat later brengt de perio
de tussen 3500 en 3100 v.Chr.
een revolutie in het fichewezen
Die valt samen met een diep
ingrijpende economische ont
wikkeling. de opkomst van ste
den, in de vroege Bronstijd. Het
ontstaan van gespecialiseerde
ambachten en het begin van
massaproduktie en handel lei
den tot aanmerkelijk ingewik
kelder economische transacties
en dus boekhoudkundige pro
blemen van een nieuwe orde.
Niet alleen produktie moet gere
gistreerd worden, er zijn inven
taris-, lading- en loonlijsten no
dig. Niet alleen komen een aan
tal nieuwe grondvormen voor fi
ches op, het aantal ondertypen
stijgt stormachtig, onderschei
den door streepjes en puntjes op
het oppervlak, er verschijnen
uitvoeringen met gaatjes, die
aan een touwtje kunnen worden
geregen.
En dan de gevulde klei-envelop-
pen van Amiet, die volgens
Schmandt alleen maar als be
doeling kunnen hebben om de
fiches bij elkaar te houden die
bij een bepaalde transactie zijn
betrokken. In de vochtige klei
waarmee ze afgesloten worden
drukken partijen hun persoon
lijk zegel af. Ze kunnen dienen
als ladingbrief ("Nee, goede
vriend, je zou mij zestig schape-
vellen leveren en geen achten
vijftig, kijk maar.") Maar om te
kijken, moest je het stuk van
overtuiging wel eerst kapot ma
ken en dat was niet zo handig.
Vandaar die inhoudsopgave
buitenop, die op den duur de
functie van de fiches overnam
en het eerste geschreven echte
document werd. Met abstracte
symbolen, omdat de mensen al
zo'n zesduizend jaar met ab
stracte symbolen werkten
Als het verhaal niet klopt, is het
in elk geval schitterend be
dacht. De originele versie, in het
juninummer van de Scientific
American (net in de kiosken) zij
dan ook van harte aanbevolen
aan de Engels lezende liefheb
bers
door J. G. A. Thijs
Een minister-president die ten aan
horen van talloze aan de tv „gekluis
terde" (de typering is van hem) Ne
derlanders het woord „ietsepietsie"
in de mond neemt, valt nog steeds op
Dat was dan ook het geval toen Van
Agt deze week de van overzee met
zilver terugkerende voetballers ver
welkomde. De premier somde allerlei
zaken op die nodig zijn voor het beha
len van succes in de voetballerij en
daartoe behoorde ook „een ietsepiet
sie geluk".
De wat speelt aandoende aanduiding
„een ietsje", en misschien ook wel
„een pietsie". zullen velen wel eens
eerder gehoord hebben („ietsje" staat
zelfs in de dikke Van Dale), maar de
samenvoeging van deze twee leek me
een vondst van de kennelijk naar een
paar niet zo zwaar klinkende woor
den zoekende spreker op paleis
Soestdijk. Overigens zouden heel wat
mensen, voor wie vandaag de zomer
vakantie begint, dat woord goed kun
nen gebruiken om aan te geven waar
op zij voor de komende dagen en
weken als minimum hopen: een „iet
sepietsie geluk" met het weer, niet al
te veel regen en niet al te weinig zon.
Met een vroege vakantie nog vers in
het geheugen kan ik me in een derge
lijk verlangen maar al te goed inle
ven. En na een week waarin deze
krant waarheidsgetrouw kon melden
dat veel ambtenaren na de demon
stratie in Den Haag al gauw weer
thuis achter de kachel zaten, lijkt
de vrees dat zelfs dat minimum ver
langen niet vervuld wordt, maar al te
begrijpelijk.
Met die vakanties kunnen er overi
gens vreemde dingen aan de hand
zijn. Zo heb ik bij het begin van
vorige zomerseizoenen vaak plichts
getrouw voorspellingen en waarschu
wingen in de krant gezet die inhiel
den dat het op bepaalde dagen of
uren onvoorstelbaar druk zou wor
den. zó druk dat totale verstopping
van spoor- en autowegen dreigde.
Maar dikwijls verstreek, althans naar
mijn herinnering, het kritieke urn-
zonder dat je iets bijzonders gewaar
werd, niet in je eigen omgeving en
ook later niet. als je via de telexen op
de redactie de zaak wat breder en
beter kon bekijken. Was de horde,
vroeg je je dan even af. er eigenlijk
wel op uitgetrokken? Of.had zij
misschien op het laatste moment
toch nog de bezwaren en de waar
schuwingen tegen dat massale-met-
vakantie-gaan ter harte genomen?
Kamper
Dat die bezwaren van oudere datum
zijn dan de jarenlang onder het motto
„mijd de piek" gevoerde actie voor
vakantiespreiding, bleek me toen ik
nog eens las wat de in 1964 op 74-
jarige leeftijd overleden N. Stufkens
in de jaren dertig voor de jeugd over
het reizen schreef en dat sloeg
natuurlijk niet op jeugdreizen alleen.
Stufkens. christen-socialist, voorman
van de vereniging van christen-stu
denten NCSV en na de oorlog Eerste
en (tot 1959) Tweede-Kamerlid voor
de PvdA. was een groot voorstander
van het kamperen zoals dat voor de
oorlog onder meer bij de socialisti
sche jeugdbeweging AJC in zwang
was. De moderne jeugdreis vond hij
in alle opzichten het „lijnrechte te
pende mate aan de goe-gemeente
aangeboden dat het op den duur
alle waarde verliezen moet". De mas
sa gaat volgens Stufkens alle tekenen
vertonen van het verwend zijn. Hij
kan de indruk niet van zich afzetten
„dat de menschen vroeger meer winst
haalden uit 'n prutstochtje naar de
Vecht dan nu uit een reis naar de
veel-geplaagde Maas-vallei".
Stufkens (Buskes schreef eens over
hem dat hij meer van theologie afwist
dan de meeste theologen en roemde
zijn causerieën: „In de beheersing en
vormgeving van het onderwerp
had hij zijns gelijke niet") schreef
over reizen en radio in een van de
opstellen die verzameld werden in het
dikke boek „Het Evangelie in de jon-
gerenwereld". waarnaar in de jaren
voor de oorlog zo veel vraag was dat
er spoedig een herdruk moest komen.
Zijn kijk op de ontwikkeling van het
reizen dat kan iedereen constate
ren die nu weer eens in vakantieland
rondneust was wel wat erg somber.
Hoeveel mensen kun je op wandelin
gen en dergelijke niet tegenkomen
die kennelijk niets liever doen dan
alleen of in klein gezelschap van de
natuur genieten!
Dat ook de vakantie haar (gelukkig
meestal kleine) ergernissen met zich
kan brengen zal niemand tegenspre
ken. Voor de schrijver van dit stukje
is een van de grootste stenen des
aanstoots dat in de deur van menig
oud. mooi kerkje dat hij op een va-
kantietocht ontdekt geen beweging
te krijgen is. Je kunt er niet in. de
kerk zit op slot. dat is toch de wereld
op zijn kop!
Niet alleen de afgelopen junimaand liet vroege vakantiegan
gers wat vaak in de kou staan. In het christelijk weekblad De
Ster van 22 juni 1923 stond deze tekening, met als opschrift
„Strandgenoegen in juni 1923".
gendeel" daarvan. In het georgani
seerde kampleven (een deelnemer
daaraan duidt hij merkwaardigerwijs
aan niet als een kampeerder maar als
een „kamper") zag hij „geestelijke
roofbouw op de gedachten en gevoe
lens der volkeren en eeuwen, kiekjes
makerij van natuur- en kunst
schoon". Stufkens verzuchtte zelfs
dat hij „de massale jeugdreizerij de
laatste jaren zonder meer een ramp'
vond en hij ergerde zich „bont en
blauw over de paedagogische praat
jes. waarmee zij aanbevolen wordt".
Het moderne reizen, schreef hij, is
„verplaatsen zonder meer geworden,
zonder achtergrond, zonder geheim,
zonder verlokking".
De radio
Stufkens' bezwaren tegen het moder
ne reizen lagen ongeveer in hetzelfde
vlak als die tegen het gebruik van de
radio: het goede, bijvoorbeeld de mu
ziek. werd volgens hem in „zo gruwe
lijk gemakkelijke en in zo overstel-
door Kees de Leeuw
AMSTERDAM „Elke hulp
verlening brengt in zekere zin
een vorm van manipulatie met
zich, want er moet iets met de
hulpvrager worden gedaan.
Dat geldt niet alleen voor de
medische sector, maar ook el
ders zoals in het welzijnswerk.
Ook daar worden de belangen
van de cliënt soms met voeten
getreden. Hulpverlenen maakt
mensen afhankelijk en kwets
baar. Daarom moet er een re
geling komen op wettelijke ba
sis om hen te beschermen".
Prof. dr. H. J. J. Leenen houdt zich al
een aantal jaren intensief bezig met
het gezondheidsrecht. Hij is sinds 1970
hoogleraar in de sociale achtergronden
van gezondheid en gezondheidszorg
aan de medische faculteit van de uni
versiteit van AmsterdEun, doceert het
vak gezondheidsrecht aan de juridi
sche faculteit van dezelfde universiteit
en aan die van Utrecht en hij is voorzit
ter van de door hemzelf in 1968 opge
richte Vereniging voor Gezondheids
recht. Dit is een wetenschappelijke
vereniging met zo'n vijfhonderd leden
onder wie advocaten, artsen en juris
ten, die studies maken van allerlei as
pecten van de gezondheidszorg.
van de kant van de patiënt consument.
„Er moet wat meer helderheid worden
geschapen. Ik vind het prima dat men
sen zich in actiegroepen organiseren,
maar er worden soms ook wel dingen
gezegd, waarover ik m'n twijfels heb.
Ageren tegen misstanden is begrijpe
lijk, maar draag dan tevens bouwste
nen aan voor een ander beleid. Hard
Knokken is goed, want anders komt er
geen verandering tot stand. De werke
lijkheid moet echter niet uit het oog
worden verloren".
De hoogleraar meent dat er niet teveel
moet worden uitgegaan van de per
soonlijke ervaring van het individu in
de gezondheidszorg. „Vanuit dit insti
tuut is een groep studenten bezig met
een onderzoek naar de relatie patiënt -
hulpverlener binnen de ziekenhuizen.
Ik vind dat je meer houvast hebt aan
de resultaten daarvan dan aan ie
mands eigen ervaring. Opmerkelijk is
toch wel ondanks de kritiek die je
overal leest dat de ervaringen van de
meeste mensen over hun verblijf in een
ziekenhuis positief zijn. Ik heb het nu
over de doorsnee operaties, zoals een
blindedarm. Zo iets doet wel pijn en de
zuster kan vervelend zijn, maar over
een paar dagen ben je er weer uit. En
dat bepaalt mede de ervaring. Begrijp
me niet verkeerd, ik wil hiermee niet de
gang van zaken in de ziekenhuizen
goedpraten of het optreden van huis
artsen, maar ik geloof wel dat een
patient met klachten meer reageert op
hoe hij in de samenleving wordt onder
drukt dan in het ziekenhuis
Het hoeft dan ook geen verbazing te
wekken, dat de centrale raad voor de
volksgezondheid deze hoogleraar
graag wil hebben als voorzitter van de
nog in te stellen commissie „Rech
ten van de Patiënt". De vorige staats
secretaris van volksgezondheid had de
raad hierom nog gevraagd en een eer
ste advies heeft staatssecretaris me
vrouw Veder-Smit inmiddels bereikt.
In de commissie komen niet alleen
vertegenwoordigers van overheid en
grote gezondheidsorganisaties als de
Nationale Ziekenhuisraad (NZR) en
bijvoorbeeld de Landelijke Huisartsen-
vereniging (LHV), maar tevens mensen
uit de hoek van patiënten en consu
menten. Dit via het Patiëntenberaad,
een overkoepeling van tal van actie
groepen in deze sector en de Consu
mentenbond.
Keus
Prof. Leenen verwacht dat de voorbe
reidingen hiertoe eind augustus zuller
worden afgerond en dat de commissie
inzake patiëntenrecht in septembei
kan worden geïnstalleerd. „Je moet
natuurlijk niet denken, dat wij als
commissieleden dan samen dat var
kentje even zullen wassen. Het is zo'n
waanzinnig groot terrein, waarmee ik
zelf al tien jaar bezig ben, dat het niet
op korte termijn kan worden opgelost.
De rechten van de patiënt zet je niet zo
maar even op papier. Dat gaat eenvou
dig niet. Bovendien zal er een eerste
keus moeten worden gedaan uit de
veelheid van onderwerpen".
Uit die keus blijkt, dat de volgende
voorwerpen met voorrang aan de beurt
zullen komen: het recht van de patiënt
op informatie, het „zelfbeschikkings
recht" van de patiënt bij beslissingen
aangaande de behandeling (toestem
ming, het recht om een bepaalde
therapie te weigeren of gevraagde in
formatie niet te verstrekken), de be
scherming van de persoonlijke levens
sfeer van de patiënt (privacy, geheim
houding) en de behandeling van
klachten.
Leenen: „Dit zijn naar mijn idee de
kernpunten van het patiëntenrecht en
ik hoop dat we als commissie in één tot
twee jaar tijd daarover een stuk op
tafel krijgen. In een volgende ronde
kunnen we dan andere onderwerpen
bekijken. Het moet vooral niet te lang
gaan duren, ook om de regering geen
excuus in handen te geven langer te
wachten met een regeling op dit ge
bied, omdat er nog een commissie op
zit te studeren".
Dat op deze keuze mogelijk best iets af
te dingen valt en met name actiegroe
pen uit de gezondheidszorg accenten
anders zullen leggen, kan Leenen zich
Prof. dr. H. J. J. Leenen: je kunt niet alles in één keer aanpakken.
Foto: Hans van den Boogaard.
wel voorstellen, maar „je kunt nu een
maal niet alles in één keer aanpakken.
Ik voorzie ook gelet op de achter
gronden van de commissieleden een
zekere spanning en daarom zal het een
kwestie van geven en nemen worden
om toch met een behoorlijk compromis
uit de bus te komen. Het zal mijn taak
als voorzitter zijn om elkaar te overtui
gen en dat proces te begeleiden".
Van de noodzaak dat er op dit terrein
wel iets moet gebeuren is de hoogleraar
in de sociale geneeskunde overtuigd.
In het eerste nummer van het tijd
schrift voor gezondheidsrecht, een uit
gave van de gelijknamige vereniging,
schreef hij vorig jaar als hoofdredac
teur: „Het gezondheidsrecht verkeert
in Nederland in een snelle ontwikke
ling. Niet alleen is de wetgeving ten
aanzien van de gezondheidszorg zeer
omvangrijk en krijgen civiel- en straf
rechtelijke problemen in toenemende
mate aandacht, ook in de samenleving
is duidelijk een beweging waar te ne
men, die rechtsverhoudingen in de ge
zondheidszorg tot voorwerp van zorg
en kritiek maakt".
In dat introductie-artikel wijst hij ver
der op de rechten van de patiéijnt en dc
wens van de burger om meer inzicht te
krijgen in de structuur en het functio
neren van deze tak van zorg. „Een
begrijpelijke wens: door de sterk toege
nomen technische mogelijkheden tot
ingrepen in de mens komen vele vra
gen naar voren, waarop het gezond
heidsrecht een antwoord moet vin
den". De commissie „Rechten van de
Patient" kan daartoe een eerste
oelangrijke aanzet geven. Ook het
totstandkomen van gezondheidsrecht
als keuzevak in de juridische facultei
ten van Utrecht, Amsterdam en Lelden
ziet prof. Leenen als een belangrijke
ontwikkeling.
„De belangstelling daarvoor is zo
groot, dat de vraag naar het instellen
van aparte leerstoelen niet meer kan
worden ontweken", maar gelet op de
komende ombuigingen is Leenen toch
somber gestemd. „Voor dit soort
vernieuwde vakken is nauwelijks
ruimte, vrees ik, en daardoor word je in
je ontwikkelingsmogelijkheden be
perkt. Nu doe ik het gezondheidsrecht
er, naast de sociale geneeskunde, gra
tis bij. Gewoon omdat ik een beetje
wild ben van dit vak". Dat enthousias
me bracht hem er ook toe een boek te
schrijven over de „Rechten van men
sen in de gezondheidszorg", dat in juli
op de markt zal komen. Daarin beperkt
hij zich niet tot de patiënt/consument,
maar richt hij zich ook tot de werkers
in deze sector. Alle stadia van het leven
van geboorte tot dood komen
hierin aan de orde of zoals hij het zelf
formuleert: „Het begint bij genetica en
eindigt bij euthanasie".
Daarop aansluitend zegt hij: „Het ge
zondheidsrecht dat Rang (dr. J. F.,
hoogleraar in Leiden) en ik doceren is
geen hobby van een paar jongens. Het
zelfde geldt voor de leden van de com
missie van de centrale raad. Het gaat
hier om een serieuze zaak en hoewel ik
niet weet of uit dit onderzoek wettelij
ke regels voortkomen, hoop ik dat wel.
In ieder geval hoop ik dat er hierdoor
vanuit de medische wereld een flinke
stoot zal worden gegeven aan het ver
wezenlijken van de rechten van de
mens".
Helderheid
Prof. Leenen verwacht hetzelfde ook
Prof. Leenen kan zich niet aan de in
druk onttrekken dat er soms een beeld
van de gezondheidszorg wordt ge
schetst dat niet juist is. „Natuurlijk
blijft kritiek nodig, anders komen er
geen verbeteringen, maar je moet niet
op hol slaan. Als een patiënt naar zijn
huisarts gaat, kun je al spreken van
een verstoorde relatie. In die zin dat er
geen sprake is van een gelijk uitgangs
punt. Er worden dingen van je ge
vraagd, die je van niemand behalve
van je vrouw zou pikken. Maar als
een dokter zegt: Kleed je uit, dan doe
je dat".
Huisarts onvrij
Prof. Leenen zegt dat er veel kritiek is
op de huisarts, maar dat niet vergeten
moet worden dat deze ook een onvrije
man of vrouw is. „In z'n eentje kan ook
hij niet veel veranderen, al is de wil
aanwezig. Hij zit ook vast aan regels en
verwachtingen van zijn patiënten.
Daarom vind ik dat het systeem van de
hulpverlening moet worden aangeval
len en niet de mensen die in de gezond
heidszorg werkzaam zijn. Door meer te
consumeren vaker een beroen oo een
arts te doen draagt een patiënt er
mede toe bij, dat er minder tijd over
blijft voor persoonlijke aandacht.
Vraag en aanbod werken wat dat be
treft op elkaar in. Het is een wisselwer
king en het gaat niet aan dan de ge
zondheidszorg in haar geheel te verket
teren".
Dat neemt niet weg, dat de hoogleraar
wel van mening is dat het beleid te veel
door de hulpverlening wordt bepaald
en te weinig door de patiënt. „Deze
komt in te geringe mate aan bod. maar
hij is er ook moeilijk bij te betrekken,
omdat hij in wezen niet is georgani
seerd. Tenzij het om één bepaald con
creet probleem gaat: nierpatiënten,
hartpatiënten en ga zo maar door". Het
feit dat prof. Leenen ook begrip kan
opbrengen voor de werkers in de ge
zondheidszorg komt voort uit zijn posi
tie, waardoor hij niet alleen vanachter
zijn schrijftafel mooie constructies
over patiëntenrecht kan maken, maar
tevens door zijn toegang tot de medi
sche wereld de praktijk van dichtbij
kan bekijken.
„Ik ben daar wel gelukkig mee. Je
loopt mogelijk het risico teveel begrip
te tonen, maar zonder een goed contact
met de gezondheidszorg is het gevaar
niet denkbeeldig dat je als jurist
beweringen doet die in de praktijk niet
blijken te kloppen, en daar schiet je
natuurlijk ook niets mee op. Dat is
alleen maar heilloos, want arts noch
patiënt vinden daar baat bij".