'Rechten patiënten regelen' Van boetseren tot schrijven Een ietsepietsie geluk en een kerk op slot Wetenschap en techniek O Prof. dr. H. J. J. Leenen en de gezondheidszorg zaterdag 1 juli 1978 BINNENLAND trouw/kwartet 15 Schaap i Hout Ooi Metaal 0> Koe Graan- schuur Hond Heuvel Brood te* CD Olie A Rechts- V zaak Parfum Wol door Rob Foppema Tot op de dag van vandaag gebruiken Iraakse schaapherders kiezelsteentjes om de omvang van hun kudde te administreren. Waarschijnlijk deden hun voorvaderen elfduizend jaar geleden dat onge veer ook zo. Daar ongeveer halverwege tussenin leidden dergelijke praktijken tot het ontstaan van het oudste schrift dat de mensheid heeft voortge bracht, denkt professor Denise Schmandt-Besserat. Dat is een wat revolutionaire gedachte. De gangbare veron derstelling is dat schrijven be gon met pictogrammen, simpele tekeningetjes van het aan te duiden voorwerp, dier, mens of wat dan ook. Die zouden in de loop der tijd zijn gestileerd tot ideogrammen, volstrekt symbo lische tekens zoals het Chinees ze nog gebruikt, en zo verder. Een combinatie van speurzin en adembenemende redeneerkunst bracht mevrouw Schmandt tot een andere reconstructie. Het probleem lag er duidelijk genoeg, sinds de jaren dertig: de kleitabletten van Uruk, aan de rivier Eufraat in het huidige Irak. Het oudst bekende schrift (3100 v. Chr.) van de Sumeriërs bestaat in hoofdzaak uit zeer abstracte ideogrammen. Het is maar gedeeltelijk ontcijferd, voor zover de ontwikkeling van de tekens kon worden vervolgd naar die van het spijkerschrift dat er uit voortkwam. Bij die schijnbaar abstracte start is best «en verhaal te be denken. Kennelijk zit er nog een hele ontwikkeling vóór wat we in Uruk vinden, redeneert men dan. Maar in dat primitievere stadium van tekeningetjes zul len ze wel geschreven hebben op vergankelijk materiaal, waar wij niets van terugvinden (hout. perkament, papyrus?). Dat ver haal is sluitend, maar onbewijs baar. Schmandt heeft een ander idee, ook nogal onbewijsbaar, maar aanmerkelijk eleganter. Het begon met een project dat er niets mee te maken had. In 1969 ging mevrouw Schmandt uitzoeken wanneer en hoe in het Midden-Oosten voor het eerst klei werd gebruikt. Het ging haar om het stadium vóór de ontwikkeling van vaatwerk: klei als grondstof voor kralen, beeld jes en bakstenen. In museum collecties die teruggingen tot ze ven-, acht- en negenduizend v.Chr. vond zij behalve deze ver wachte zaken een categorie klei ne kleidingetjes die aan syste matische aandacht waren ont snapt: bolletjes, schijfjes, kegel tjes, driezijdige piramidetjes, ei tjes, driehoekjes, rechthoekjes, de meeste eip én tot twee centi meter groot, met de hand ge vormd, en gebakken om hun duurzaamheid te verzekeren. Ze waren in vindplaatsen in heel het westen van Azië aangetrof fen, van Turkije tot aan de In- dus. En ze werden in de opgra vingsrapporten niet genoemd, of zijdelings aangeduid als "doel onzeker". "kinderspeelgoed", "spelfiches". "amuletten". Fraai is een melding uit Iran van vijf "geheimzinnige voorwerpen van klei. die op niets ter wereld meer lijken dan op zetpillen; waar voor ze gebruikt werden mag Joost weten'. Schmandt herkende de dinge tjes, die we verder maar "fiches" zullen noemen, als één categorie en zette zich aan een inventari satie. Pas toen ze er honderden had beschreven, kwam de kort sluiting. Daarbij hielp dat ze ge studeerd had aan de Ecole du Louvre in Parijs, in haar geboor teland. (Mevrouw Schmandt is nu als assistant-professor ver bonden aan de universiteit van Texas in Austin.) Zo kende zij het werk van Pierre Amiet, ook van het Louvre, die in 1964 een systeem van boek houden uit Susa (in het huidige Iran) aan het licht bracht uit dezelfde tijd als de oudste Uruk- tabletten, of nog wat ouder. Het waren holle bollen van klei, waarin fiches waren ingesloten, met soms op de buitenkant af drukken van die fiches, zodat je kon zien wat er in zat. Dat dit een vorm van boekhou ding was, blijkt uit veel jonger materiaal (1500 v.Chr.) uit Nuzi (Irak): een "eivormig hol kleita blet" met in spijkerschrift een lijst van 48 dieren, gevuld met 48 fiches. Ook uit andere tek sten blijkt dat met behulp van fiches een soort dubbele boek houding werd bijgehouden, pa rallel aan die op de kleita bletten. De grote gedachtesprong is nu dat de oudste abstracte schrift tekens op de Uruk-tabletten veelal stuk voor stuk zijn op te vatten als vlakke weergaven van verschillende vormen van fiches. En volgens Denise Schmandt moet die overgang van tastbaar symbool naar ge schreven teken gegaan zijn via die holle kleibollen met fiches er in en inhoudsopgave op de bui tenkant. Om dat verhaal over zichtelijk te houden, moeten we het even in (pre-)historische vol gorde bekijken. Dc oudste fiches duiken op bij de overgang van jagen en voed sel verzamelen naar landbouw en veeteelt. De bestaanszeker heid stijgt, maar het adminis tratieprobleem ook: een deel van de oogst moet bewaard wor den om de winter door te ko men, een ander deel om volgend jaar weer te zaaien, misschien een deel om te ruilen tegen uit heemse produkten. De oudste vindplaatsen laten al vier basis vormen zien, met twintig afzon derlijke symbolen (8500 v.Chr De volgende tweeduizend jaar blijkt er weinig aan het repertoi re te veranderen. Nog steeds vier hoofdtypen, het aantal vari aties stijgt naar 28. Nog eens twintig eeuwen laten maar klei ne ontwikkelingen zien. Weer wat later brengt de perio de tussen 3500 en 3100 v.Chr. een revolutie in het fichewezen Die valt samen met een diep ingrijpende economische ont wikkeling. de opkomst van ste den, in de vroege Bronstijd. Het ontstaan van gespecialiseerde ambachten en het begin van massaproduktie en handel lei den tot aanmerkelijk ingewik kelder economische transacties en dus boekhoudkundige pro blemen van een nieuwe orde. Niet alleen produktie moet gere gistreerd worden, er zijn inven taris-, lading- en loonlijsten no dig. Niet alleen komen een aan tal nieuwe grondvormen voor fi ches op, het aantal ondertypen stijgt stormachtig, onderschei den door streepjes en puntjes op het oppervlak, er verschijnen uitvoeringen met gaatjes, die aan een touwtje kunnen worden geregen. En dan de gevulde klei-envelop- pen van Amiet, die volgens Schmandt alleen maar als be doeling kunnen hebben om de fiches bij elkaar te houden die bij een bepaalde transactie zijn betrokken. In de vochtige klei waarmee ze afgesloten worden drukken partijen hun persoon lijk zegel af. Ze kunnen dienen als ladingbrief ("Nee, goede vriend, je zou mij zestig schape- vellen leveren en geen achten vijftig, kijk maar.") Maar om te kijken, moest je het stuk van overtuiging wel eerst kapot ma ken en dat was niet zo handig. Vandaar die inhoudsopgave buitenop, die op den duur de functie van de fiches overnam en het eerste geschreven echte document werd. Met abstracte symbolen, omdat de mensen al zo'n zesduizend jaar met ab stracte symbolen werkten Als het verhaal niet klopt, is het in elk geval schitterend be dacht. De originele versie, in het juninummer van de Scientific American (net in de kiosken) zij dan ook van harte aanbevolen aan de Engels lezende liefheb bers door J. G. A. Thijs Een minister-president die ten aan horen van talloze aan de tv „gekluis terde" (de typering is van hem) Ne derlanders het woord „ietsepietsie" in de mond neemt, valt nog steeds op Dat was dan ook het geval toen Van Agt deze week de van overzee met zilver terugkerende voetballers ver welkomde. De premier somde allerlei zaken op die nodig zijn voor het beha len van succes in de voetballerij en daartoe behoorde ook „een ietsepiet sie geluk". De wat speelt aandoende aanduiding „een ietsje", en misschien ook wel „een pietsie". zullen velen wel eens eerder gehoord hebben („ietsje" staat zelfs in de dikke Van Dale), maar de samenvoeging van deze twee leek me een vondst van de kennelijk naar een paar niet zo zwaar klinkende woor den zoekende spreker op paleis Soestdijk. Overigens zouden heel wat mensen, voor wie vandaag de zomer vakantie begint, dat woord goed kun nen gebruiken om aan te geven waar op zij voor de komende dagen en weken als minimum hopen: een „iet sepietsie geluk" met het weer, niet al te veel regen en niet al te weinig zon. Met een vroege vakantie nog vers in het geheugen kan ik me in een derge lijk verlangen maar al te goed inle ven. En na een week waarin deze krant waarheidsgetrouw kon melden dat veel ambtenaren na de demon stratie in Den Haag al gauw weer thuis achter de kachel zaten, lijkt de vrees dat zelfs dat minimum ver langen niet vervuld wordt, maar al te begrijpelijk. Met die vakanties kunnen er overi gens vreemde dingen aan de hand zijn. Zo heb ik bij het begin van vorige zomerseizoenen vaak plichts getrouw voorspellingen en waarschu wingen in de krant gezet die inhiel den dat het op bepaalde dagen of uren onvoorstelbaar druk zou wor den. zó druk dat totale verstopping van spoor- en autowegen dreigde. Maar dikwijls verstreek, althans naar mijn herinnering, het kritieke urn- zonder dat je iets bijzonders gewaar werd, niet in je eigen omgeving en ook later niet. als je via de telexen op de redactie de zaak wat breder en beter kon bekijken. Was de horde, vroeg je je dan even af. er eigenlijk wel op uitgetrokken? Of.had zij misschien op het laatste moment toch nog de bezwaren en de waar schuwingen tegen dat massale-met- vakantie-gaan ter harte genomen? Kamper Dat die bezwaren van oudere datum zijn dan de jarenlang onder het motto „mijd de piek" gevoerde actie voor vakantiespreiding, bleek me toen ik nog eens las wat de in 1964 op 74- jarige leeftijd overleden N. Stufkens in de jaren dertig voor de jeugd over het reizen schreef en dat sloeg natuurlijk niet op jeugdreizen alleen. Stufkens. christen-socialist, voorman van de vereniging van christen-stu denten NCSV en na de oorlog Eerste en (tot 1959) Tweede-Kamerlid voor de PvdA. was een groot voorstander van het kamperen zoals dat voor de oorlog onder meer bij de socialisti sche jeugdbeweging AJC in zwang was. De moderne jeugdreis vond hij in alle opzichten het „lijnrechte te pende mate aan de goe-gemeente aangeboden dat het op den duur alle waarde verliezen moet". De mas sa gaat volgens Stufkens alle tekenen vertonen van het verwend zijn. Hij kan de indruk niet van zich afzetten „dat de menschen vroeger meer winst haalden uit 'n prutstochtje naar de Vecht dan nu uit een reis naar de veel-geplaagde Maas-vallei". Stufkens (Buskes schreef eens over hem dat hij meer van theologie afwist dan de meeste theologen en roemde zijn causerieën: „In de beheersing en vormgeving van het onderwerp had hij zijns gelijke niet") schreef over reizen en radio in een van de opstellen die verzameld werden in het dikke boek „Het Evangelie in de jon- gerenwereld". waarnaar in de jaren voor de oorlog zo veel vraag was dat er spoedig een herdruk moest komen. Zijn kijk op de ontwikkeling van het reizen dat kan iedereen constate ren die nu weer eens in vakantieland rondneust was wel wat erg somber. Hoeveel mensen kun je op wandelin gen en dergelijke niet tegenkomen die kennelijk niets liever doen dan alleen of in klein gezelschap van de natuur genieten! Dat ook de vakantie haar (gelukkig meestal kleine) ergernissen met zich kan brengen zal niemand tegenspre ken. Voor de schrijver van dit stukje is een van de grootste stenen des aanstoots dat in de deur van menig oud. mooi kerkje dat hij op een va- kantietocht ontdekt geen beweging te krijgen is. Je kunt er niet in. de kerk zit op slot. dat is toch de wereld op zijn kop! Niet alleen de afgelopen junimaand liet vroege vakantiegan gers wat vaak in de kou staan. In het christelijk weekblad De Ster van 22 juni 1923 stond deze tekening, met als opschrift „Strandgenoegen in juni 1923". gendeel" daarvan. In het georgani seerde kampleven (een deelnemer daaraan duidt hij merkwaardigerwijs aan niet als een kampeerder maar als een „kamper") zag hij „geestelijke roofbouw op de gedachten en gevoe lens der volkeren en eeuwen, kiekjes makerij van natuur- en kunst schoon". Stufkens verzuchtte zelfs dat hij „de massale jeugdreizerij de laatste jaren zonder meer een ramp' vond en hij ergerde zich „bont en blauw over de paedagogische praat jes. waarmee zij aanbevolen wordt". Het moderne reizen, schreef hij, is „verplaatsen zonder meer geworden, zonder achtergrond, zonder geheim, zonder verlokking". De radio Stufkens' bezwaren tegen het moder ne reizen lagen ongeveer in hetzelfde vlak als die tegen het gebruik van de radio: het goede, bijvoorbeeld de mu ziek. werd volgens hem in „zo gruwe lijk gemakkelijke en in zo overstel- door Kees de Leeuw AMSTERDAM „Elke hulp verlening brengt in zekere zin een vorm van manipulatie met zich, want er moet iets met de hulpvrager worden gedaan. Dat geldt niet alleen voor de medische sector, maar ook el ders zoals in het welzijnswerk. Ook daar worden de belangen van de cliënt soms met voeten getreden. Hulpverlenen maakt mensen afhankelijk en kwets baar. Daarom moet er een re geling komen op wettelijke ba sis om hen te beschermen". Prof. dr. H. J. J. Leenen houdt zich al een aantal jaren intensief bezig met het gezondheidsrecht. Hij is sinds 1970 hoogleraar in de sociale achtergronden van gezondheid en gezondheidszorg aan de medische faculteit van de uni versiteit van AmsterdEun, doceert het vak gezondheidsrecht aan de juridi sche faculteit van dezelfde universiteit en aan die van Utrecht en hij is voorzit ter van de door hemzelf in 1968 opge richte Vereniging voor Gezondheids recht. Dit is een wetenschappelijke vereniging met zo'n vijfhonderd leden onder wie advocaten, artsen en juris ten, die studies maken van allerlei as pecten van de gezondheidszorg. van de kant van de patiënt consument. „Er moet wat meer helderheid worden geschapen. Ik vind het prima dat men sen zich in actiegroepen organiseren, maar er worden soms ook wel dingen gezegd, waarover ik m'n twijfels heb. Ageren tegen misstanden is begrijpe lijk, maar draag dan tevens bouwste nen aan voor een ander beleid. Hard Knokken is goed, want anders komt er geen verandering tot stand. De werke lijkheid moet echter niet uit het oog worden verloren". De hoogleraar meent dat er niet teveel moet worden uitgegaan van de per soonlijke ervaring van het individu in de gezondheidszorg. „Vanuit dit insti tuut is een groep studenten bezig met een onderzoek naar de relatie patiënt - hulpverlener binnen de ziekenhuizen. Ik vind dat je meer houvast hebt aan de resultaten daarvan dan aan ie mands eigen ervaring. Opmerkelijk is toch wel ondanks de kritiek die je overal leest dat de ervaringen van de meeste mensen over hun verblijf in een ziekenhuis positief zijn. Ik heb het nu over de doorsnee operaties, zoals een blindedarm. Zo iets doet wel pijn en de zuster kan vervelend zijn, maar over een paar dagen ben je er weer uit. En dat bepaalt mede de ervaring. Begrijp me niet verkeerd, ik wil hiermee niet de gang van zaken in de ziekenhuizen goedpraten of het optreden van huis artsen, maar ik geloof wel dat een patient met klachten meer reageert op hoe hij in de samenleving wordt onder drukt dan in het ziekenhuis Het hoeft dan ook geen verbazing te wekken, dat de centrale raad voor de volksgezondheid deze hoogleraar graag wil hebben als voorzitter van de nog in te stellen commissie „Rech ten van de Patiënt". De vorige staats secretaris van volksgezondheid had de raad hierom nog gevraagd en een eer ste advies heeft staatssecretaris me vrouw Veder-Smit inmiddels bereikt. In de commissie komen niet alleen vertegenwoordigers van overheid en grote gezondheidsorganisaties als de Nationale Ziekenhuisraad (NZR) en bijvoorbeeld de Landelijke Huisartsen- vereniging (LHV), maar tevens mensen uit de hoek van patiënten en consu menten. Dit via het Patiëntenberaad, een overkoepeling van tal van actie groepen in deze sector en de Consu mentenbond. Keus Prof. Leenen verwacht dat de voorbe reidingen hiertoe eind augustus zuller worden afgerond en dat de commissie inzake patiëntenrecht in septembei kan worden geïnstalleerd. „Je moet natuurlijk niet denken, dat wij als commissieleden dan samen dat var kentje even zullen wassen. Het is zo'n waanzinnig groot terrein, waarmee ik zelf al tien jaar bezig ben, dat het niet op korte termijn kan worden opgelost. De rechten van de patiënt zet je niet zo maar even op papier. Dat gaat eenvou dig niet. Bovendien zal er een eerste keus moeten worden gedaan uit de veelheid van onderwerpen". Uit die keus blijkt, dat de volgende voorwerpen met voorrang aan de beurt zullen komen: het recht van de patiënt op informatie, het „zelfbeschikkings recht" van de patiënt bij beslissingen aangaande de behandeling (toestem ming, het recht om een bepaalde therapie te weigeren of gevraagde in formatie niet te verstrekken), de be scherming van de persoonlijke levens sfeer van de patiënt (privacy, geheim houding) en de behandeling van klachten. Leenen: „Dit zijn naar mijn idee de kernpunten van het patiëntenrecht en ik hoop dat we als commissie in één tot twee jaar tijd daarover een stuk op tafel krijgen. In een volgende ronde kunnen we dan andere onderwerpen bekijken. Het moet vooral niet te lang gaan duren, ook om de regering geen excuus in handen te geven langer te wachten met een regeling op dit ge bied, omdat er nog een commissie op zit te studeren". Dat op deze keuze mogelijk best iets af te dingen valt en met name actiegroe pen uit de gezondheidszorg accenten anders zullen leggen, kan Leenen zich Prof. dr. H. J. J. Leenen: je kunt niet alles in één keer aanpakken. Foto: Hans van den Boogaard. wel voorstellen, maar „je kunt nu een maal niet alles in één keer aanpakken. Ik voorzie ook gelet op de achter gronden van de commissieleden een zekere spanning en daarom zal het een kwestie van geven en nemen worden om toch met een behoorlijk compromis uit de bus te komen. Het zal mijn taak als voorzitter zijn om elkaar te overtui gen en dat proces te begeleiden". Van de noodzaak dat er op dit terrein wel iets moet gebeuren is de hoogleraar in de sociale geneeskunde overtuigd. In het eerste nummer van het tijd schrift voor gezondheidsrecht, een uit gave van de gelijknamige vereniging, schreef hij vorig jaar als hoofdredac teur: „Het gezondheidsrecht verkeert in Nederland in een snelle ontwikke ling. Niet alleen is de wetgeving ten aanzien van de gezondheidszorg zeer omvangrijk en krijgen civiel- en straf rechtelijke problemen in toenemende mate aandacht, ook in de samenleving is duidelijk een beweging waar te ne men, die rechtsverhoudingen in de ge zondheidszorg tot voorwerp van zorg en kritiek maakt". In dat introductie-artikel wijst hij ver der op de rechten van de patiéijnt en dc wens van de burger om meer inzicht te krijgen in de structuur en het functio neren van deze tak van zorg. „Een begrijpelijke wens: door de sterk toege nomen technische mogelijkheden tot ingrepen in de mens komen vele vra gen naar voren, waarop het gezond heidsrecht een antwoord moet vin den". De commissie „Rechten van de Patient" kan daartoe een eerste oelangrijke aanzet geven. Ook het totstandkomen van gezondheidsrecht als keuzevak in de juridische facultei ten van Utrecht, Amsterdam en Lelden ziet prof. Leenen als een belangrijke ontwikkeling. „De belangstelling daarvoor is zo groot, dat de vraag naar het instellen van aparte leerstoelen niet meer kan worden ontweken", maar gelet op de komende ombuigingen is Leenen toch somber gestemd. „Voor dit soort vernieuwde vakken is nauwelijks ruimte, vrees ik, en daardoor word je in je ontwikkelingsmogelijkheden be perkt. Nu doe ik het gezondheidsrecht er, naast de sociale geneeskunde, gra tis bij. Gewoon omdat ik een beetje wild ben van dit vak". Dat enthousias me bracht hem er ook toe een boek te schrijven over de „Rechten van men sen in de gezondheidszorg", dat in juli op de markt zal komen. Daarin beperkt hij zich niet tot de patiënt/consument, maar richt hij zich ook tot de werkers in deze sector. Alle stadia van het leven van geboorte tot dood komen hierin aan de orde of zoals hij het zelf formuleert: „Het begint bij genetica en eindigt bij euthanasie". Daarop aansluitend zegt hij: „Het ge zondheidsrecht dat Rang (dr. J. F., hoogleraar in Leiden) en ik doceren is geen hobby van een paar jongens. Het zelfde geldt voor de leden van de com missie van de centrale raad. Het gaat hier om een serieuze zaak en hoewel ik niet weet of uit dit onderzoek wettelij ke regels voortkomen, hoop ik dat wel. In ieder geval hoop ik dat er hierdoor vanuit de medische wereld een flinke stoot zal worden gegeven aan het ver wezenlijken van de rechten van de mens". Helderheid Prof. Leenen verwacht hetzelfde ook Prof. Leenen kan zich niet aan de in druk onttrekken dat er soms een beeld van de gezondheidszorg wordt ge schetst dat niet juist is. „Natuurlijk blijft kritiek nodig, anders komen er geen verbeteringen, maar je moet niet op hol slaan. Als een patiënt naar zijn huisarts gaat, kun je al spreken van een verstoorde relatie. In die zin dat er geen sprake is van een gelijk uitgangs punt. Er worden dingen van je ge vraagd, die je van niemand behalve van je vrouw zou pikken. Maar als een dokter zegt: Kleed je uit, dan doe je dat". Huisarts onvrij Prof. Leenen zegt dat er veel kritiek is op de huisarts, maar dat niet vergeten moet worden dat deze ook een onvrije man of vrouw is. „In z'n eentje kan ook hij niet veel veranderen, al is de wil aanwezig. Hij zit ook vast aan regels en verwachtingen van zijn patiënten. Daarom vind ik dat het systeem van de hulpverlening moet worden aangeval len en niet de mensen die in de gezond heidszorg werkzaam zijn. Door meer te consumeren vaker een beroen oo een arts te doen draagt een patiënt er mede toe bij, dat er minder tijd over blijft voor persoonlijke aandacht. Vraag en aanbod werken wat dat be treft op elkaar in. Het is een wisselwer king en het gaat niet aan dan de ge zondheidszorg in haar geheel te verket teren". Dat neemt niet weg, dat de hoogleraar wel van mening is dat het beleid te veel door de hulpverlening wordt bepaald en te weinig door de patiënt. „Deze komt in te geringe mate aan bod. maar hij is er ook moeilijk bij te betrekken, omdat hij in wezen niet is georgani seerd. Tenzij het om één bepaald con creet probleem gaat: nierpatiënten, hartpatiënten en ga zo maar door". Het feit dat prof. Leenen ook begrip kan opbrengen voor de werkers in de ge zondheidszorg komt voort uit zijn posi tie, waardoor hij niet alleen vanachter zijn schrijftafel mooie constructies over patiëntenrecht kan maken, maar tevens door zijn toegang tot de medi sche wereld de praktijk van dichtbij kan bekijken. „Ik ben daar wel gelukkig mee. Je loopt mogelijk het risico teveel begrip te tonen, maar zonder een goed contact met de gezondheidszorg is het gevaar niet denkbeeldig dat je als jurist beweringen doet die in de praktijk niet blijken te kloppen, en daar schiet je natuurlijk ook niets mee op. Dat is alleen maar heilloos, want arts noch patiënt vinden daar baat bij".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1978 | | pagina 15