Een ondergeschikte fase Nieuwe 'Bezwaren tegen den geest der eeuw' 'Help, wij zijn ontwikkeld' Het diepzinnige van voetballen Osborne sherry, om u de rest te doen vergeten. VRIJDAG 30 JUNI 1978 RTE BINNENLAND TROUW/KWARTET 13 Eén van de dogma's van onze westerse wereld is het dogma van de groei en dan niet van de groei in bijvoorbeeld moreel besef, solidariteit of liefde, maar van de zuiver materiële groei in geproduceerde goederen. We geloven heilig dat er, willen we staande blijven, steeds meer uit onze handen moet komen. Wót er nu precies uit onze handen komt, doet er niet toe. Als het maar toeneemt. Vol vertrouwen kijken we op naar dé grote indicator van onze welvaart, dé graadmeter van ons geluk: het Bruto Nationaal Product. Stijgt ons BNP, dan gaat het goed met ons; staat het stil of loopt het achteruit, dan is dat zeer onheilspellend. Produktie-expansie is een soort afgod geworden. Slaafs laten we ons erdoor leiden. We zijn bereid er alles aan op te offeren. Maar de zegeningen waarmee deze god ons verrast, worden de laatste tijd steeds dubieuzer: een vervuild en ontregeld milieu, een nijpende schaarste aan energie en grondstoffen, een schrikbarend hoge werkeloosheid en als gevolg van dit alles een niet geringe sociale en politieke onrust. Tot onze verbijstering ontdekken we, dat er „grenzen aan de groei" zijn en dat een voortgaande expansie ons naar de afgrond voert. Het wordt tijd de religieus geladen term „groei" te ontmythologiseren en hem weer de nuchtere, profane betekenis toe te kennen, die hem van huis uit eigen is. Het begrip „groei" heeft een duidelijk biologische achtergrond: als er érgens op authentieke wijze groei plaatsvindt, dan in de natuur. Maar juist in de natuur blijkt groei, anders dan in onze economie, geen absolute grootheid, maar een ondergeschikte fase in een heel gevarieerd proces te zijn. Het biologische begrip „groei" is geen doel, maar een middel. Groei helpt een organisme z'n definitieve vorm te krijgen. Om volwassen te worden, moet een jonge boom gedurende een bepaalde periode flink groeien. Maar wanneer hij eenmaal volwassen is, stopt de groei (althans de kwantitatieve gToei) en wordt alle beschikbare energie verder besteed aan handhaving van wat bereikt is. Zolang een samenleving in een opbouw (of wederopbouw-) fase verkeert, is produktie-groei onontbeerlijk. Wanneer echter het gestelde doel: welvaart, d.w.z. optimale bevrediging van primaire behoeften, gerealiseerd is, zal men snel tot stabilisatie moeten overgaan. Een samenleving, die maar eeuwig blijft groeien, groeit onherroepelijk uit haar macht. Haar kwantitatieve progressie zal haar kwalitatief steeds meer uithollen. Hoe dikker zij zich maakt, hoe vozer zij wordt. Een systematische groei-economie is per definitie een ongezonde, een ernstig zieke economie. Zij lijdt aan puberalisme. Ze eet zichzelf op. Groeien is een kostbare affaire. Er gaat enorm veel energie mee heen. Continué groei moet wel katastrofaal aflopen. Maar waar moet een samenleving haar economische activiteiten dón op richten? Het antwoord kan eenvoudig zijn. Evenals dit bij het volgroeide biologische organisme het geval is, zal ook de volwassen geworden samenleving al haar inspanningen moeten afstemmen op een bestendiging van de behaalde situatie. Een volwassen samenleving kent slechts twee wensen: samen leven en samen overleven. Deze twee hoge idealen zijn bepalend voor alles, dat wordt ondernomen. Natuurlijk wordt er nog wel door Hans Bouma geproduceerd in deze samenleving. Doch alleen wat strikt noodzakelijk is voor de vervulling van de twee genoemde verlangens. Een gewichtige plaats neemt de voedselproductie in. Maar door kwaliteitsverbetering en andere voedingsgewoonten kan men met veel minder landbouwgrond en met veel minder dieren toe. De aanmaak van gebruiksgoederen geschiedt enkel, wanneer de bestaande echt hun tijd hebben gehad, dus versleten, verroest of onherstelbaar kapot zijn. Verreweg de meeste economische activiteiten binnen de volwassen samenleving liggen in de sfeer van onderhoud, beheer, reparatie en restauratie. Er is op dit punt uitzonderlijk veel werk aan de winkel. Tallozen verdienen er goed hun brood mee. door prof. dr. B. de Gaay Fortman „Wat fijn dat u dit leest!" Aldus werd ik onverwacht aangesproken door een medepassagier in de bus. Hij zag mij verdiept in het boek van professor Bob Goudzwaard: „Kapi talisme en vooruitgang". „Ik ben maar blij, dat er kapitalisme is," ging hij verder. „Het lijkt mij vrese lijk om in een niet-kapitalistische staat te moeten leven!" Geduldig moest ik de man uitleg gen, dat hij de titel verkeerd had begrepen. Het kapitalisme wordt niet geprezen, omdat het de voor uitgang dient, maar daarom juist aangeklaagd. De „vooruitgang" heeft namelijk slechts een zeer be perkte betekenis: de groei van ma teriële produktie en consumptie. Wij leven in een „tunnelsamenle ving": Dat is een term die het beeld op roept van een maatschappij waarin alles mensen, instituties, normen, gedragingen dienst moeten doen om zo snel en zo geruisloos mogelijk te vorderen in de richting van het lichtende einde van de tunnel. Het is een einde dat steeds weer verder in de toekomst blijkt te liggen, maar desalniettemin alles en ieder een in de tunnel in beweging houdt. Het gesloten of „afgeplatte" karak ter van zo'n samenleving komt met name naar voren in de onverbidde lijke eis tot functionele stroomlij ning, die de gehele samenleving tot in al haar onderdelen wordt opge legd. Niets heeft in de sociale be trekkingen wezenlijk zin of waarde dan voorzover het een middel is om in de tunnel té kunnen vorderen. Wat daartoe niet dienstbaar is, wordt zinloos en waardeloos geacht. Leven en samenleving hebben hun betekenis niet of nauwelijks voor de dag van vandaag, maar in principe alleen ten aanzien van wat vóór de dag van morgen bereikt moet worden." Dat het in de socialistische staten niet veel beter is. wordt door Goud zwaard onmiddellijk beaamd. Daar is de tunnelsamenleving compleet: recht en ethiek zijn volledig dienst baar gemaakt aan de heersende ma terialistische ideologie. In het wes ten leeft weliswaar nog een diep besef van rechtvaardigheid, maar recht en ethiek zijn toch al in ver gaande mate „omgebogen tot nor men die de vooruitgang bij voor baat dienen". Da Costa en Huizinga Goudzwaards boek is een scherpe aanklacht tegen de „Zeitgeist" (een woord dat eigenlijk niet uit het Duits vertaald kan worden en waar mee wij dus nogal voorzichtig moe ten zijn). In sommige passages proeft de lezer de toon van Isaac da Costa, die in zijn „Bezwaren tegen den geest der eeuw" (1823) fel uit haalde tegen het „hoovaardige ge voelen der eeuw": „Een geest der dwaling is uitgegaan over het menschdom, en doet aan eene her senschimmige volmaaktheid buiten den bovenmenschelijken weg, door Gods openbaringen aangewezen, gelooven en met dweepzuchtigen ijver arbeiden". We kunnen ook denken aan Huizin ga, die in zijn „In de schaduwen van morgen", erop wees: „dat enkel het oppervlakkig optimisme onzer va deren uit de achttiende en negen tiende eeuw aan dat louter geome trische begrip „vooruit" de verzeke ring van het bigger and better heeft verbonden Het is volstrekt niet paradoxaal te beweren, dat een cul tuur aan een zeer wezenlijke en on betwijfelbare vooruitgang zeer wel te gronde kan gaan. Vooruitgang is een hachelijk ding en een dubbel zinnig begrip.Het kan immers zijn, dat er ietwat verder op het pad een brug is ingestort of een aard- spleet ontstaan". EJoch in tegenstelling tot Da Costa en Huizinga beperkt Goudzwaard zich niet tot een aanklacht tegen de „Zeitgeist". Hij komt ook met sug gesties voor „de ontsluiting van de samenleving", dat wil zeggen een openstelling van de maatschappij voor andere normen dan alleen die van de materiële vooruitgang. Hier wordt hij vanzelfsprekend kwets baar zoals een ieder die, al doet hij het nog zo voorzichtig, met voor stellen komt over hoe het anders zou moeten. In de tweede druk van het boek, die onlangs verscheen, is het deel dat gaat over he£ vinden van concrete uitwegen dan bok het sterkst gewij zigd. Hieraan hadden de recensen ten het grootste deel van hun kri tiek gewijd. Dr. J. Zijlstra, bijvoor beeld, deed in een gedegen recensie in het blad van de Reünisten-Orga nisatie van de studentenbeweging SSR het verzoek de laatste vijftig bladzijden breed en diepgaand uit te werken. gie, die alles zet op de kaart van noodzakelijke veranderingen in sa menlevingsstructuren, maar zwijgt over de mens als permanente bron van kwaad." Tenslotte zou een ac tieprogramma, dat wordt gemaakt om een blauwdruk te verwezenlij ken, ten onrechte de indruk wekken van haalbaarheid op korte termijn. Waar het Goudzwaard evenwel om gaat is een religieuze ommekeer (een ook op maandag beleefde verti cale gerichtheid en besef van men selijke onvolmaaktheid) en een diepgaande verandering van de cul tuur waardoor onze samenleving gedragen wordt (een nieuwe levens stijl en een hernieuwd normbesef). Suggesties Na deze opmerkingen kan wat ver der volgt moeilijk meer als een te leurstelling worden ervaren. Inte gendeel, zijn visie op de verant woordelijke onderneming (sterk ge ïnspireerd door de Engelse christen ondernemer Goyder) en op een soci ale eigendom („ontsluiting van het particuliere eigendom"), zijn krach- ,tig pleidooi voor een integraal inko mensbeleid en voor codes waaraan het gedrag van maatschappelijke organisaties getoetst zou kunnen worden, zijn voorstel aan consu mentenorganisaties produkten be halve op prijs en kwaliteit ook op energiegebruik en aantasting van het milieu te beoordelen, het zijn alle suggesties waarmee mensen van goede wil aan het werk kunnen gaan. Het is onredelijk de bal steeds weer terug te kaatsen naar mensen als Goudzwaard die overtuigend aan tonen hoezeer onze samenleving vastloopt in vooruitgangsmateria- lisme en hun te vragen dan precies aan te geven wat er anders moet. Wie de analyse aanvaardt, is ver plicht zelf te zoeken naar nieuwe wegen, om te beginnen in de sfeer van eigen leven, werk en vakkennis. Praktische wegen Goudzwaard zelf noemt een aantal „praktische wegen" om een te ei genmachtig geworden vooruitgang in economie en techniek aan nor men te binden. Opvallend is dat hij EPIDEMIC Dwaalspoor Het resultaat is allereerst een nieu we paragraaf getiteld „de blauw druk als dwaalspoor". Goudzwaard is bezorgd geraakt voor het misver stand „dat de ontsluiting van de samenleving een zaak zou zijn van het vakkundig ontwerpen en ver volgens uitvoeren van een duidelij ke blauwdruk voor een betere sa menleving". Ontsluiting is geen doel maar een proces. Geleidelijk aan zullen normen van recht en ethiek ook in organisaties als de onderneming weer hun gelding moeten krijgen. Het streven naar een „ideale" sa menleving is bovendien altijd kwes tieus: „Het is een gevaarlijke ideolo daarbij nu ook aandacht besteedt aan de bewapeningswedloop: „Wel licht het moeilijkste zal die weg nog gevonden kunnen worden, waar het de voortgang van de wapentechno logie betreftEr is geen zin meer te ontwaren in het ontwerpen en produceren van wapentechnologie- en, die massaal gehele volken, ja zelfs de gehele mensheid kunnen vernietigen Nog slechts de moed tot het nemen van eenzijdige beslis singen met alle risico's en geva ren van dien lijkt die dodelijke spiraalwerking van de moderne nu cleaire bewapening te kunnen door breken." Goudzwaard denkt hier bij voor beeld aan het afleggen van een ver klaring, dat nucleaire wapens niet als eerste door de NAVO zullen wor den gebruikt. Dit is evenwel een zaak waar het Warschaupact allang toe bereid is, zodat het niet onder de categorie „eenzijdige beslissingen" valt. Wel daaronder zou een besluit vallen de Lance-rakket niet van atoomkoppen te voorzien. Maar tot zodanige beslissingen is Goud zwaards partij, het CDA, helaas nog niet bereid gebleken. Nu Goudzwaard zelf begrijpelijker wijs afziet van het presenteren van een concreet actieprogramma, is de lezer trouwens toch geneigd de ideeën van de schrijver te leggen naast het CDA-programma „Niet bij brood alleen" waarvan hij de eerste ontwerper is. In dat program ma wordt een jaarlijkse groei van de materiële produktie van tussen de 3Va en 3'/, procent als een aan vaardbare uitkomst van het beleid beschouwd. Maar wat een zodanige groei aan energieverbruik vereist, om maar iets te nomen, komt in strijd met Goudzwaards pleidooi voor een integrale normering van investerings-, produktie- en con sumptiebeslissingen. Ik ken het probleem van de verschillende rol len van de auteur en de politicus, maar hier is het verschil wel erg groot. Verwantschap Het zal de lezer niet verbazen als ik meedeel mij met Goudzwaard, on danks het verschil in partijpolitieke keuze, voor bijna 100 procent ver want te voelen. Hij schreef zijn boek vooral voor mensen die zich in hun maatschappelijke opstelling door Gods Woord willen laten leiden. Het is te hopen dat zij zich hierdoor daadwerkelijk laten aanspreken. Daarnaast is het van belang dat ook anderen oog krijgen voor de schade die het vooruitgangsgeloof nog steeds aanricht. Marxisten kan dan worden gewezen op de jonge Marx ook wel genoemd „Marx voor hij marxist werd" en zijn ideeën over vervreemding. „Verdinglichung" en de versplintering van behoeften. De diepste oorzaak van de ver vreemding tussen de arbeider en zijn produkt en tussen de mens en zijn medemensen is niet de particu liere eigendom van do produktie- middelen (zij ging er wel mee ge paard) maar de ver doorgevoerde arbeidsverdeling en specialisatie. In de communistische maatschappij zal het dan ook niet meer zo zijn dat iemand een gespecialiseerde bijdra ge levert aan één produkt en voor alle andere producten volstrekt af hankelijk is van wat anderen doen. Daar wordt het mogelijk „vandaag dit en morgen dat te doen, 's mor gens te jagen, 's middags te vissen, 's avonds veeteelt te bedrijven, en .na het eten te kritiseren zonder evenwel jager, visser, veehouder of kriticus te hoeven worden." (Uit Die Deutsche Ideologie). Prijs betalen De vergaande arbeidsverdeling en specialisatie was de structurele methode bm materiële vooruitgang te bereiken. Vervreemding is de prijs die daarvoor moest worden betaald. Zo ging het ook in Oost- Europa. Goudzwaard heeft gelijk als hij stelt dat het marxisme in zijn praktijk een met het kapitalisme in haat en nijd levende zuster is. Maar zou het niet goed zijn de marxisten te herinneren aan de theorie zoals ook christenen steeds weer gecon fronteerd moeten worden met de bijbelse normen waarvan zij willen uitgaan. Ik betreur het dat Goudzwaard ook in zijn tweede druk Marx, analyse van de vervreemding slechts ter loops behandelt ook nadat oud-mi nister Lubbers hem in zijn recensie in Anti-revolutionaire Staatkunde op dit verzuim had gewezen. Zulke kritiek blijft evenwel vol strekt ondergeschikt aan de grote waardering die Goudzwaard met zijn boek verdient. We mogen blij zijn met deze nieuwe druk, die ve len, die destijds te laat waren in hun gang naar de boekhandel, in staat stelt „Kapitalisme en Vooruitgang" in herziene versie te verkrijgeri. Prof. Dr B. Goudzwaard, Kapita lisme en vooruitgang, Tweede her ziene druk, Van Gorcum Assen/ Amsterdam 1978. door Okke Jager Het doet mij dengd dat Koos van Weringh mijn artikel „Voet ballen is mannenwerk" zo se rieus genomen heeft, dat hij het vele malen overlas. Maar hij moet dan toch ook het slot wel eens gelezen hebben: „Het is kortzichtig de hoogconjunctuur in de sport als valse religie en sportverdwazing te veroor delen." Hij mag dus niet suggereren dat ik de duizenden op de tribune als „verslaafde en gemanipu leerde afgodendienaren" sou zien of zou menen dat voetbal len hen hysterisch maakt. Ik heb hun ook „heimwee naar een bewoonbare wereld" en naar „gaafheid en integriteit' toege schreven en daarin past heel goed de schoonheidservaring van hen die voetballen mooi vinden. Evenmin mag gesuggereerd worden, dat ik alleen zocht naar een verklaring van iets waar ik zelf geen plezier aan beleef. Ik zou inderdaad in tegenstel ling tot Van Weringh een ver klaring van het file-rijden als vrijetijdsbesteding interessant vinden, maar ik ben nóg nieuws gieriger naar de diepere motie ven achter mijn eigen liefhebbe rijen: ik schreef ook over scha ken en elders over wandelen, bergbeklimmen enz. Natuurlijk heeft iedereen het recht, de resultaten van het speuren naar maatschappelijke en psychologische achtergron den van de voorkeur voor be paalde spelen zoals bij filoso fen als Bloch en bij psycho-ana lytic! als diepzinnigheden af te doen, zoals anderen het recht hebben zo'n reactie oppervlak kig te vinden. Maar geen enkele schrijver over het onbewuste of over maatschappelijke bepaald heden had de bedoeling de mas sa voor „leeghoofdige sukkels" uit te maken. En als Van Weringh bedoelt dat het voetbalpubliek ten diepste een kunstminnend publiek is, is dat óók een verklaring en behoorlijk diepiinnig! door prof. dr. B. Goudzwaard In het slothoofdstuk van „Help, wij zijn ontwikkeld" door Wouter van Dieren, Bas de Gaay Fortman en Henk Thomas wordt van de verontruste Europese biologen en cultuurfilo sofen, die zich in september 1977 in de Europese Ecologische Actie hebben verenigd, gezegd dat „zij er genoeg van hadden door politici steeds weer met instemming geciteerd te worden" en dSSrom maar aan hun eigen politieke actie op het Europese vlak begonnen zijn. In vele opzichten geldt ditzelfde „er-genoeg-van-hebben" ook voor de schrijvers van dit boek. Het is fel geschreven, goed gedocumenteerd, maar met een uitgesproken gericht heid, die er als het ware om roept om tegenspraak uit te lokken. Het met instemming geciteerd worden door „mensen die niets aan de groei-rage willen doen" moet maar eens afgelopen zijn zo zullen ze gedacht hebben. Vandaar dat ook de achterflap van het boek in alle openhartigheid vermeldt, dat „het geloof in de nimmer eindigende eco nomische en technische vooruit gang in dit boek grondig ver ketterd wordt". Want tegen dót geloof in al zijn consequenties gaat het, waarbij in derdaad niets en niemand wordt gespaard. Ook Den Uyl en zijn kabi net niet: „De regering-Den Uyl heeft geen blijk gegeven afscheid te wil len nemen van de groei" (blz 159). In zo'n zinnetje klinkt spijt en teleur stelling door een kabinet, waar van overigens ook een PPR deel uitmaakte. Door zijn groeibeleid is het kabinet-Den Uyl naar het oor deel van de schrijvers ontrouw ge worden aan datgene, waartoe J. M. den Uyl zelf eens (in 1947) alle bur gers opriep, namelijk aan „de tegen- revolutie van de gewone man, arbei der, professor of fabrikant" tegen een systeem, gekenmerkt door „het overheersen van de efficiency norm, de Jacht naar grotere productie en hogere winsten, en de illusie van de nimmer eindigende vooruitgang ons hebben gieegesleept in mammoetorganisaties, die een ei gen leven leiden, onafhankelijk van de wil van de burgers". Terwille van de strijd tegen de werkloosheid wordt nu echter de economische groei weer- met alle inzet nage streefd, waardoor voeding wordt ge geven aan een verdere overontwik keling van etonomie en techniek. Overontwikkeling In diverse hoofdstukken schilderen de schrijvers met reeksen van voor beelden af hoezeer inderdaad onze huidige economische en technische ontwikkeling als een overontwikke ling moet worden geboekstaafd: Wij raken vast in eindeloze verkeers stromen, bouwen betongetto's waarin de misdadigheid alle kansen krijgt, laten onze kusten voor ne gentig procent in privé bezit trans formeren, laten vervuild en zuur stofloos water ontstaan waarin het botulisme kansen krijgt; we moeten een ontstellende groei van wel- vaartsziekten constateren, en een ziektebestrijding die technischer en inhumaner wordt, mede door het opruimen van alle kleine ziekenhui zen: we zien kleine en middelgrote landbouwbedrijven uit de race val len, omdat alleen de gTotere geme chaniseerde bedrijven het nog kun nen redden; zien ons vanwege ons hoge energieverbruik „verplicht" om aan kernenergie te denken; ko men mede vanwege onze bewape ningsverplichtingen niet toe aan een reële zorg voor de derde wereld en zien in ons eigenland ondanks al die voortgaande gToei alleen maar meer werkloosheid ontstaan, die met name zwaar aankomt omdat ze zo slecht over de mensen is ver deeld. Daarom, zo stellen de schrijvers, is die „tegenrevolutie van de gewone man" nu een onmisbaarheid gewor den: Tegenover het centralisme stellen ze de ontwikkeling van nieu we gemeenschapsvormen, en de waarde van het initiatief van de mensen zelf; tegenover de bureau cratische machtsvorming bepleiten ze een democratie-in verantwoorde lijkheid, in bedrijven door middel van arbeiderszeggenschappij En tegenover het groeigeloof komt de bereidheid te staan met inkomens stilstand, althans „voor een aantal jaren" genoegen te nemen, en de bereidheid een deel van de eigen werkuren aan werklozen af te staan. De invoering van een basis-inko men voor allen achten de schrijvers daarbij op den duur onontkoom baar, als wezenlijk onderdeel van een democratische economie. Tussen dit boek en datgene wat ikzelf in „Kapitalisme en vooruit gang" heb beschreven bestaat op veel punten verwantschap. Ik heb geen moeite het oordeel tan de schrijvers inzake de overontwikke ling van onze welvaartmaatschap pij te onderschrijven, en ben met hen van mening dat dit ook een zekere heroriëntatie van politieke partijen nodig maakt. In mijn eigen woorden weergegeven lees ik in dit boek, dat de tegenstelling tussen gecentraliseerde verantwoordelijk heid (socialisme) en gedecentrali seerde vrijheid (liberalisme) in feite is verouderd: gedecentraliseerde of gespreide verantwoordelijkheid zal het wachtwoord voor de inrichting van de samenleving - van morgen moeten zijn. Lezers, die dit boek willen brand merken als alleen-maar-links of orthodox-socialistisch, zouden trouwens bij nauwkeurige lezing op dit oordeel moeten terugkomen: ik wijs op uitspraken als die aangaan de de noodzaak van herstel van rendementen, dat wil zeggen: van het maken van winst door bedrijven en op de stelling dat de tegenstel ling werkgever-werknemer „voor de strijd tegen de overontwikkeling een weinig bruikbare is". En de uit spraak van Jacques Ellul, dat links weliswaar pretendeert de armen te vertegenwoordigen maar in feite al leen de mensen verdedigt van wie het voor zijn eigen politieke macht afhankelijk is, wordt in al zijn scherpte serieus genomen. Kritiek Overigens betekent dit alles niet dat ik geen kritiek heb. Ik vind het boek meer breed dan diep, meer getuigend dan overtuigend. De voorstellen klinken vaak aardig, maar worden zo weinig toegelicht in de mogelijke consequenties ervan, dat men ze ook snel weer vergeet (wat overigens wel het laatst de bedoeling van de schrijvers zal zijn). Te veel wordt naar mijn indruk ook aangeleund tegen de antl-groeifilo- sofie van het éérste rapport aan de Club van Rome en geklaagd over de slechte behandeling, die de opstel lers van dat rapport ervaren heb ben. Mede daardoor valt mijns in ziens te weinig nadruk op de geheel eigen problematiek van de doorge schoten technolische ontwikkeling, en op de wijze daarop die te,be ïnvloeden zou zijn. Ook kan ik me niet aan de indruk ontworstelen, dat het boek mede vanwege zijn wat fragmentarische opzet een aantal innerlijke tegen strijdigheden vertoont. Zo past mijns inziens de uitspraak, dat een centraal besturingssysteem van in vesteringen nodig is niet binnen de aanpak van gespreide verantwoor delijkheid die op vele plaatsen el ders in het boek wordt bepleit. Het Meso-niveau wordt verwaarloosd, alleen op het regionale vlak wordt het enigszins aangezet. En ten slotte zie ik uit een Inko mensstilstand „voor een aantal ja ren", mede met het oog op de collec tieve behoeften die in dit boek wor den genoemd, nog niet de mogelijk heid ontstaan van een terugkomen van economische óverontwikkeling. Waarom niet hardop gezegd, dat zoiets zich alleen laat realiseren, wanneer de mensen met hun gemid delde koopkracht er duidelijk op achteruit willen? Al met al blijf ik het een lezenswaar dig boek vinden, dat aanleiding geeft tot vraagtekens, maar ook tot vele uitroeptekens. Er ligt mijns in ziens een zekere overwaardering in besloten voor wat mensen alleen al door middel van een verbeterde maatschappijstructuur zouden ver mogen. Maar misschien zitten juist daarom Bas de Gaay Fortman en ik nog steeds in een verschillende poli tieke partij. „Help, wij xijn ontwikkeld", door Wouter van Dieren, Bas de Faay Fortman en Henk Thomas, uitg. Het Spectrum, 167 pagina's, prijs 12,50. (ADVERTENTIE) Wk Spanje kent, kent Osborne sherry.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1978 | | pagina 13