Een ondergeschikte fase
Nieuwe 'Bezwaren tegen den geest der eeuw'
'Help, wij zijn ontwikkeld'
Het diepzinnige
van voetballen
Osborne
sherry,
om u de rest
te doen
vergeten.
VRIJDAG 30 JUNI 1978
RTE
BINNENLAND
TROUW/KWARTET
13
Eén van de dogma's van onze
westerse wereld is het dogma van
de groei en dan niet van de groei
in bijvoorbeeld moreel besef,
solidariteit of liefde, maar van de
zuiver materiële groei in
geproduceerde goederen. We
geloven heilig dat er, willen we
staande blijven, steeds meer uit
onze handen moet komen. Wót er
nu precies uit onze handen komt,
doet er niet toe. Als het maar
toeneemt. Vol vertrouwen kijken
we op naar dé grote indicator van
onze welvaart, dé graadmeter van
ons geluk: het Bruto Nationaal
Product. Stijgt ons BNP, dan gaat
het goed met ons; staat het stil of
loopt het achteruit, dan is dat zeer
onheilspellend.
Produktie-expansie is een soort
afgod geworden. Slaafs laten we ons
erdoor leiden. We zijn bereid er alles
aan op te offeren. Maar de
zegeningen waarmee deze god ons
verrast, worden de laatste tijd
steeds dubieuzer: een vervuild en
ontregeld milieu, een nijpende
schaarste aan energie en
grondstoffen, een schrikbarend
hoge werkeloosheid en als gevolg
van dit alles een niet geringe
sociale en politieke onrust. Tot onze
verbijstering ontdekken we, dat er
„grenzen aan de groei" zijn en dat
een voortgaande expansie ons naar
de afgrond voert.
Het wordt tijd de religieus geladen
term „groei" te ontmythologiseren
en hem weer de nuchtere, profane
betekenis toe te kennen, die hem
van huis uit eigen is. Het begrip
„groei" heeft een duidelijk
biologische achtergrond: als er
érgens op authentieke wijze groei
plaatsvindt, dan in de natuur. Maar
juist in de natuur blijkt groei,
anders dan in onze economie, geen
absolute grootheid, maar een
ondergeschikte fase in een heel
gevarieerd proces te zijn. Het
biologische begrip „groei" is geen
doel, maar een middel. Groei helpt
een organisme z'n definitieve vorm
te krijgen. Om volwassen te
worden, moet een jonge boom
gedurende een bepaalde periode
flink groeien. Maar wanneer hij
eenmaal volwassen is, stopt de
groei (althans de kwantitatieve
gToei) en wordt alle beschikbare
energie verder besteed aan
handhaving van wat bereikt is.
Zolang een samenleving in een
opbouw (of wederopbouw-) fase
verkeert, is produktie-groei
onontbeerlijk. Wanneer echter het
gestelde doel: welvaart, d.w.z.
optimale bevrediging van primaire
behoeften, gerealiseerd is, zal men
snel tot stabilisatie moeten
overgaan. Een samenleving, die
maar eeuwig blijft groeien, groeit
onherroepelijk uit haar macht.
Haar kwantitatieve progressie zal
haar kwalitatief steeds meer
uithollen. Hoe dikker zij zich
maakt, hoe vozer zij wordt. Een
systematische groei-economie is
per definitie een ongezonde, een
ernstig zieke economie. Zij lijdt aan
puberalisme. Ze eet zichzelf op.
Groeien is een kostbare affaire. Er
gaat enorm veel energie mee heen.
Continué groei moet wel
katastrofaal aflopen.
Maar waar moet een samenleving
haar economische activiteiten dón
op richten? Het antwoord kan
eenvoudig zijn. Evenals dit bij het
volgroeide biologische organisme
het geval is, zal ook de volwassen
geworden samenleving al haar
inspanningen moeten afstemmen
op een bestendiging van de
behaalde situatie. Een volwassen
samenleving kent slechts twee
wensen: samen leven en samen
overleven. Deze twee hoge idealen
zijn bepalend voor alles, dat wordt
ondernomen.
Natuurlijk wordt er nog wel
door Hans Bouma
geproduceerd in deze samenleving.
Doch alleen wat strikt noodzakelijk
is voor de vervulling van de twee
genoemde verlangens. Een
gewichtige plaats neemt de
voedselproductie in.
Maar door kwaliteitsverbetering en
andere voedingsgewoonten kan
men met veel minder
landbouwgrond en met veel minder
dieren toe. De aanmaak van
gebruiksgoederen geschiedt enkel,
wanneer de bestaande echt hun tijd
hebben gehad, dus versleten,
verroest of onherstelbaar kapot
zijn. Verreweg de meeste
economische activiteiten binnen de
volwassen samenleving liggen in de
sfeer van onderhoud, beheer,
reparatie en restauratie. Er is op dit
punt uitzonderlijk veel werk aan de
winkel. Tallozen verdienen er goed
hun brood mee.
door prof. dr.
B. de Gaay Fortman
„Wat fijn dat u dit leest!" Aldus
werd ik onverwacht aangesproken
door een medepassagier in de bus.
Hij zag mij verdiept in het boek van
professor Bob Goudzwaard: „Kapi
talisme en vooruitgang". „Ik ben
maar blij, dat er kapitalisme is,"
ging hij verder. „Het lijkt mij vrese
lijk om in een niet-kapitalistische
staat te moeten leven!"
Geduldig moest ik de man uitleg
gen, dat hij de titel verkeerd had
begrepen. Het kapitalisme wordt
niet geprezen, omdat het de voor
uitgang dient, maar daarom juist
aangeklaagd. De „vooruitgang"
heeft namelijk slechts een zeer be
perkte betekenis: de groei van ma
teriële produktie en consumptie.
Wij leven in een „tunnelsamenle
ving":
Dat is een term die het beeld op
roept van een maatschappij waarin
alles mensen, instituties, normen,
gedragingen dienst moeten doen
om zo snel en zo geruisloos mogelijk
te vorderen in de richting van het
lichtende einde van de tunnel. Het
is een einde dat steeds weer verder
in de toekomst blijkt te liggen,
maar desalniettemin alles en ieder
een in de tunnel in beweging houdt.
Het gesloten of „afgeplatte" karak
ter van zo'n samenleving komt met
name naar voren in de onverbidde
lijke eis tot functionele stroomlij
ning, die de gehele samenleving tot
in al haar onderdelen wordt opge
legd. Niets heeft in de sociale be
trekkingen wezenlijk zin of waarde
dan voorzover het een middel is om
in de tunnel té kunnen vorderen.
Wat daartoe niet dienstbaar is,
wordt zinloos en waardeloos geacht.
Leven en samenleving hebben hun
betekenis niet of nauwelijks voor de
dag van vandaag, maar in principe
alleen ten aanzien van wat vóór de
dag van morgen bereikt moet
worden."
Dat het in de socialistische staten
niet veel beter is. wordt door Goud
zwaard onmiddellijk beaamd. Daar
is de tunnelsamenleving compleet:
recht en ethiek zijn volledig dienst
baar gemaakt aan de heersende ma
terialistische ideologie. In het wes
ten leeft weliswaar nog een diep
besef van rechtvaardigheid, maar
recht en ethiek zijn toch al in ver
gaande mate „omgebogen tot nor
men die de vooruitgang bij voor
baat dienen".
Da Costa en Huizinga
Goudzwaards boek is een scherpe
aanklacht tegen de „Zeitgeist" (een
woord dat eigenlijk niet uit het
Duits vertaald kan worden en waar
mee wij dus nogal voorzichtig moe
ten zijn). In sommige passages
proeft de lezer de toon van Isaac da
Costa, die in zijn „Bezwaren tegen
den geest der eeuw" (1823) fel uit
haalde tegen het „hoovaardige ge
voelen der eeuw": „Een geest der
dwaling is uitgegaan over het
menschdom, en doet aan eene her
senschimmige volmaaktheid buiten
den bovenmenschelijken weg, door
Gods openbaringen aangewezen,
gelooven en met dweepzuchtigen
ijver arbeiden".
We kunnen ook denken aan Huizin
ga, die in zijn „In de schaduwen van
morgen", erop wees: „dat enkel het
oppervlakkig optimisme onzer va
deren uit de achttiende en negen
tiende eeuw aan dat louter geome
trische begrip „vooruit" de verzeke
ring van het bigger and better heeft
verbonden Het is volstrekt niet
paradoxaal te beweren, dat een cul
tuur aan een zeer wezenlijke en on
betwijfelbare vooruitgang zeer wel
te gronde kan gaan. Vooruitgang is
een hachelijk ding en een dubbel
zinnig begrip.Het kan immers
zijn, dat er ietwat verder op het pad
een brug is ingestort of een aard-
spleet ontstaan".
EJoch in tegenstelling tot Da Costa
en Huizinga beperkt Goudzwaard
zich niet tot een aanklacht tegen de
„Zeitgeist". Hij komt ook met sug
gesties voor „de ontsluiting van de
samenleving", dat wil zeggen een
openstelling van de maatschappij
voor andere normen dan alleen die
van de materiële vooruitgang. Hier
wordt hij vanzelfsprekend kwets
baar zoals een ieder die, al doet hij
het nog zo voorzichtig, met voor
stellen komt over hoe het anders
zou moeten.
In de tweede druk van het boek, die
onlangs verscheen, is het deel dat
gaat over he£ vinden van concrete
uitwegen dan bok het sterkst gewij
zigd. Hieraan hadden de recensen
ten het grootste deel van hun kri
tiek gewijd. Dr. J. Zijlstra, bijvoor
beeld, deed in een gedegen recensie
in het blad van de Reünisten-Orga
nisatie van de studentenbeweging
SSR het verzoek de laatste vijftig
bladzijden breed en diepgaand uit
te werken.
gie, die alles zet op de kaart van
noodzakelijke veranderingen in sa
menlevingsstructuren, maar zwijgt
over de mens als permanente bron
van kwaad." Tenslotte zou een ac
tieprogramma, dat wordt gemaakt
om een blauwdruk te verwezenlij
ken, ten onrechte de indruk wekken
van haalbaarheid op korte termijn.
Waar het Goudzwaard evenwel om
gaat is een religieuze ommekeer
(een ook op maandag beleefde verti
cale gerichtheid en besef van men
selijke onvolmaaktheid) en een
diepgaande verandering van de cul
tuur waardoor onze samenleving
gedragen wordt (een nieuwe levens
stijl en een hernieuwd normbesef).
Suggesties
Na deze opmerkingen kan wat ver
der volgt moeilijk meer als een te
leurstelling worden ervaren. Inte
gendeel, zijn visie op de verant
woordelijke onderneming (sterk ge
ïnspireerd door de Engelse christen
ondernemer Goyder) en op een soci
ale eigendom („ontsluiting van het
particuliere eigendom"), zijn krach-
,tig pleidooi voor een integraal inko
mensbeleid en voor codes waaraan
het gedrag van maatschappelijke
organisaties getoetst zou kunnen
worden, zijn voorstel aan consu
mentenorganisaties produkten be
halve op prijs en kwaliteit ook op
energiegebruik en aantasting van
het milieu te beoordelen, het zijn
alle suggesties waarmee mensen
van goede wil aan het werk kunnen
gaan.
Het is onredelijk de bal steeds weer
terug te kaatsen naar mensen als
Goudzwaard die overtuigend aan
tonen hoezeer onze samenleving
vastloopt in vooruitgangsmateria-
lisme en hun te vragen dan precies
aan te geven wat er anders moet.
Wie de analyse aanvaardt, is ver
plicht zelf te zoeken naar nieuwe
wegen, om te beginnen in de sfeer
van eigen leven, werk en vakkennis.
Praktische wegen
Goudzwaard zelf noemt een aantal
„praktische wegen" om een te ei
genmachtig geworden vooruitgang
in economie en techniek aan nor
men te binden. Opvallend is dat hij
EPIDEMIC
Dwaalspoor
Het resultaat is allereerst een nieu
we paragraaf getiteld „de blauw
druk als dwaalspoor". Goudzwaard
is bezorgd geraakt voor het misver
stand „dat de ontsluiting van de
samenleving een zaak zou zijn van
het vakkundig ontwerpen en ver
volgens uitvoeren van een duidelij
ke blauwdruk voor een betere sa
menleving". Ontsluiting is geen
doel maar een proces. Geleidelijk
aan zullen normen van recht en
ethiek ook in organisaties als de
onderneming weer hun gelding
moeten krijgen.
Het streven naar een „ideale" sa
menleving is bovendien altijd kwes
tieus: „Het is een gevaarlijke ideolo
daarbij nu ook aandacht besteedt
aan de bewapeningswedloop: „Wel
licht het moeilijkste zal die weg nog
gevonden kunnen worden, waar het
de voortgang van de wapentechno
logie betreftEr is geen zin meer
te ontwaren in het ontwerpen en
produceren van wapentechnologie-
en, die massaal gehele volken, ja
zelfs de gehele mensheid kunnen
vernietigen Nog slechts de moed
tot het nemen van eenzijdige beslis
singen met alle risico's en geva
ren van dien lijkt die dodelijke
spiraalwerking van de moderne nu
cleaire bewapening te kunnen door
breken."
Goudzwaard denkt hier bij voor
beeld aan het afleggen van een ver
klaring, dat nucleaire wapens niet
als eerste door de NAVO zullen wor
den gebruikt. Dit is evenwel een
zaak waar het Warschaupact allang
toe bereid is, zodat het niet onder de
categorie „eenzijdige beslissingen"
valt. Wel daaronder zou een besluit
vallen de Lance-rakket niet van
atoomkoppen te voorzien. Maar tot
zodanige beslissingen is Goud
zwaards partij, het CDA, helaas nog
niet bereid gebleken.
Nu Goudzwaard zelf begrijpelijker
wijs afziet van het presenteren van
een concreet actieprogramma, is de
lezer trouwens toch geneigd de
ideeën van de schrijver te leggen
naast het CDA-programma „Niet
bij brood alleen" waarvan hij de
eerste ontwerper is. In dat program
ma wordt een jaarlijkse groei van
de materiële produktie van tussen
de 3Va en 3'/, procent als een aan
vaardbare uitkomst van het beleid
beschouwd. Maar wat een zodanige
groei aan energieverbruik vereist,
om maar iets te nomen, komt in
strijd met Goudzwaards pleidooi
voor een integrale normering van
investerings-, produktie- en con
sumptiebeslissingen. Ik ken het
probleem van de verschillende rol
len van de auteur en de politicus,
maar hier is het verschil wel erg
groot.
Verwantschap
Het zal de lezer niet verbazen als ik
meedeel mij met Goudzwaard, on
danks het verschil in partijpolitieke
keuze, voor bijna 100 procent ver
want te voelen. Hij schreef zijn boek
vooral voor mensen die zich in hun
maatschappelijke opstelling door
Gods Woord willen laten leiden. Het
is te hopen dat zij zich hierdoor
daadwerkelijk laten aanspreken.
Daarnaast is het van belang dat ook
anderen oog krijgen voor de schade
die het vooruitgangsgeloof nog
steeds aanricht. Marxisten kan dan
worden gewezen op de jonge Marx
ook wel genoemd „Marx voor hij
marxist werd" en zijn ideeën over
vervreemding. „Verdinglichung"
en de versplintering van behoeften.
De diepste oorzaak van de ver
vreemding tussen de arbeider en
zijn produkt en tussen de mens en
zijn medemensen is niet de particu
liere eigendom van do produktie-
middelen (zij ging er wel mee ge
paard) maar de ver doorgevoerde
arbeidsverdeling en specialisatie. In
de communistische maatschappij
zal het dan ook niet meer zo zijn dat
iemand een gespecialiseerde bijdra
ge levert aan één produkt en voor
alle andere producten volstrekt af
hankelijk is van wat anderen doen.
Daar wordt het mogelijk „vandaag
dit en morgen dat te doen, 's mor
gens te jagen, 's middags te vissen,
's avonds veeteelt te bedrijven, en
.na het eten te kritiseren zonder
evenwel jager, visser, veehouder of
kriticus te hoeven worden." (Uit Die
Deutsche Ideologie).
Prijs betalen
De vergaande arbeidsverdeling en
specialisatie was de structurele
methode bm materiële vooruitgang
te bereiken. Vervreemding is de
prijs die daarvoor moest worden
betaald. Zo ging het ook in Oost-
Europa. Goudzwaard heeft gelijk
als hij stelt dat het marxisme in zijn
praktijk een met het kapitalisme in
haat en nijd levende zuster is. Maar
zou het niet goed zijn de marxisten
te herinneren aan de theorie zoals
ook christenen steeds weer gecon
fronteerd moeten worden met de
bijbelse normen waarvan zij willen
uitgaan.
Ik betreur het dat Goudzwaard ook
in zijn tweede druk Marx, analyse
van de vervreemding slechts ter
loops behandelt ook nadat oud-mi
nister Lubbers hem in zijn recensie
in Anti-revolutionaire Staatkunde
op dit verzuim had gewezen.
Zulke kritiek blijft evenwel vol
strekt ondergeschikt aan de grote
waardering die Goudzwaard met
zijn boek verdient. We mogen blij
zijn met deze nieuwe druk, die ve
len, die destijds te laat waren in hun
gang naar de boekhandel, in staat
stelt „Kapitalisme en Vooruitgang"
in herziene versie te verkrijgeri.
Prof. Dr B. Goudzwaard, Kapita
lisme en vooruitgang, Tweede her
ziene druk, Van Gorcum Assen/
Amsterdam 1978.
door Okke Jager
Het doet mij dengd dat Koos
van Weringh mijn artikel „Voet
ballen is mannenwerk" zo se
rieus genomen heeft, dat hij het
vele malen overlas. Maar hij
moet dan toch ook het slot wel
eens gelezen hebben: „Het is
kortzichtig de hoogconjunctuur
in de sport als valse religie en
sportverdwazing te veroor
delen."
Hij mag dus niet suggereren dat
ik de duizenden op de tribune
als „verslaafde en gemanipu
leerde afgodendienaren" sou
zien of zou menen dat voetbal
len hen hysterisch maakt. Ik
heb hun ook „heimwee naar een
bewoonbare wereld" en naar
„gaafheid en integriteit' toege
schreven en daarin past heel
goed de schoonheidservaring
van hen die voetballen mooi
vinden.
Evenmin mag gesuggereerd
worden, dat ik alleen zocht naar
een verklaring van iets waar ik
zelf geen plezier aan beleef. Ik
zou inderdaad in tegenstel
ling tot Van Weringh een ver
klaring van het file-rijden als
vrijetijdsbesteding interessant
vinden, maar ik ben nóg nieuws
gieriger naar de diepere motie
ven achter mijn eigen liefhebbe
rijen: ik schreef ook over scha
ken en elders over wandelen,
bergbeklimmen enz.
Natuurlijk heeft iedereen het
recht, de resultaten van het
speuren naar maatschappelijke
en psychologische achtergron
den van de voorkeur voor be
paalde spelen zoals bij filoso
fen als Bloch en bij psycho-ana
lytic! als diepzinnigheden af
te doen, zoals anderen het recht
hebben zo'n reactie oppervlak
kig te vinden. Maar geen enkele
schrijver over het onbewuste of
over maatschappelijke bepaald
heden had de bedoeling de mas
sa voor „leeghoofdige sukkels"
uit te maken.
En als Van Weringh bedoelt dat
het voetbalpubliek ten diepste
een kunstminnend publiek is, is
dat óók een verklaring en
behoorlijk diepiinnig!
door prof. dr. B. Goudzwaard
In het slothoofdstuk van „Help, wij zijn ontwikkeld" door
Wouter van Dieren, Bas de Gaay Fortman en Henk Thomas
wordt van de verontruste Europese biologen en cultuurfilo
sofen, die zich in september 1977 in de Europese Ecologische
Actie hebben verenigd, gezegd dat „zij er genoeg van
hadden door politici steeds weer met instemming geciteerd
te worden" en dSSrom maar aan hun eigen politieke actie op
het Europese vlak begonnen zijn.
In vele opzichten geldt ditzelfde
„er-genoeg-van-hebben" ook voor
de schrijvers van dit boek. Het is fel
geschreven, goed gedocumenteerd,
maar met een uitgesproken gericht
heid, die er als het ware om roept
om tegenspraak uit te lokken. Het
met instemming geciteerd worden
door „mensen die niets aan de
groei-rage willen doen" moet maar
eens afgelopen zijn zo zullen ze
gedacht hebben. Vandaar dat ook
de achterflap van het boek in alle
openhartigheid vermeldt, dat „het
geloof in de nimmer eindigende eco
nomische en technische vooruit
gang in dit boek grondig ver
ketterd wordt".
Want tegen dót geloof in al zijn
consequenties gaat het, waarbij in
derdaad niets en niemand wordt
gespaard. Ook Den Uyl en zijn kabi
net niet: „De regering-Den Uyl heeft
geen blijk gegeven afscheid te wil
len nemen van de groei" (blz 159). In
zo'n zinnetje klinkt spijt en teleur
stelling door een kabinet, waar
van overigens ook een PPR deel
uitmaakte. Door zijn groeibeleid is
het kabinet-Den Uyl naar het oor
deel van de schrijvers ontrouw ge
worden aan datgene, waartoe J. M.
den Uyl zelf eens (in 1947) alle bur
gers opriep, namelijk aan „de tegen-
revolutie van de gewone man, arbei
der, professor of fabrikant" tegen
een systeem, gekenmerkt door „het
overheersen van de efficiency norm,
de Jacht naar grotere productie en
hogere winsten, en de illusie van de
nimmer eindigende vooruitgang
ons hebben gieegesleept in
mammoetorganisaties, die een ei
gen leven leiden, onafhankelijk van
de wil van de burgers". Terwille van
de strijd tegen de werkloosheid
wordt nu echter de economische
groei weer- met alle inzet nage
streefd, waardoor voeding wordt ge
geven aan een verdere overontwik
keling van etonomie en techniek.
Overontwikkeling
In diverse hoofdstukken schilderen
de schrijvers met reeksen van voor
beelden af hoezeer inderdaad onze
huidige economische en technische
ontwikkeling als een overontwikke
ling moet worden geboekstaafd: Wij
raken vast in eindeloze verkeers
stromen, bouwen betongetto's
waarin de misdadigheid alle kansen
krijgt, laten onze kusten voor ne
gentig procent in privé bezit trans
formeren, laten vervuild en zuur
stofloos water ontstaan waarin het
botulisme kansen krijgt; we moeten
een ontstellende groei van wel-
vaartsziekten constateren, en een
ziektebestrijding die technischer en
inhumaner wordt, mede door het
opruimen van alle kleine ziekenhui
zen: we zien kleine en middelgrote
landbouwbedrijven uit de race val
len, omdat alleen de gTotere geme
chaniseerde bedrijven het nog kun
nen redden; zien ons vanwege ons
hoge energieverbruik „verplicht"
om aan kernenergie te denken; ko
men mede vanwege onze bewape
ningsverplichtingen niet toe aan
een reële zorg voor de derde wereld
en zien in ons eigenland ondanks al
die voortgaande gToei alleen maar
meer werkloosheid ontstaan, die
met name zwaar aankomt omdat ze
zo slecht over de mensen is ver
deeld.
Daarom, zo stellen de schrijvers, is
die „tegenrevolutie van de gewone
man" nu een onmisbaarheid gewor
den: Tegenover het centralisme
stellen ze de ontwikkeling van nieu
we gemeenschapsvormen, en de
waarde van het initiatief van de
mensen zelf; tegenover de bureau
cratische machtsvorming bepleiten
ze een democratie-in verantwoorde
lijkheid, in bedrijven door middel
van arbeiderszeggenschappij En
tegenover het groeigeloof komt de
bereidheid te staan met inkomens
stilstand, althans „voor een aantal
jaren" genoegen te nemen, en de
bereidheid een deel van de eigen
werkuren aan werklozen af te staan.
De invoering van een basis-inko
men voor allen achten de schrijvers
daarbij op den duur onontkoom
baar, als wezenlijk onderdeel van
een democratische economie.
Tussen dit boek en datgene wat
ikzelf in „Kapitalisme en vooruit
gang" heb beschreven bestaat op
veel punten verwantschap. Ik heb
geen moeite het oordeel tan de
schrijvers inzake de overontwikke
ling van onze welvaartmaatschap
pij te onderschrijven, en ben met
hen van mening dat dit ook een
zekere heroriëntatie van politieke
partijen nodig maakt. In mijn eigen
woorden weergegeven lees ik in dit
boek, dat de tegenstelling tussen
gecentraliseerde verantwoordelijk
heid (socialisme) en gedecentrali
seerde vrijheid (liberalisme) in feite
is verouderd: gedecentraliseerde of
gespreide verantwoordelijkheid zal
het wachtwoord voor de inrichting
van de samenleving - van morgen
moeten zijn.
Lezers, die dit boek willen brand
merken als alleen-maar-links of
orthodox-socialistisch, zouden
trouwens bij nauwkeurige lezing op
dit oordeel moeten terugkomen: ik
wijs op uitspraken als die aangaan
de de noodzaak van herstel van
rendementen, dat wil zeggen: van
het maken van winst door bedrijven
en op de stelling dat de tegenstel
ling werkgever-werknemer „voor de
strijd tegen de overontwikkeling
een weinig bruikbare is". En de uit
spraak van Jacques Ellul, dat links
weliswaar pretendeert de armen te
vertegenwoordigen maar in feite al
leen de mensen verdedigt van wie
het voor zijn eigen politieke macht
afhankelijk is, wordt in al zijn
scherpte serieus genomen.
Kritiek
Overigens betekent dit alles niet
dat ik geen kritiek heb. Ik vind het
boek meer breed dan diep, meer
getuigend dan overtuigend. De
voorstellen klinken vaak aardig,
maar worden zo weinig toegelicht in
de mogelijke consequenties ervan,
dat men ze ook snel weer vergeet
(wat overigens wel het laatst de
bedoeling van de schrijvers zal zijn).
Te veel wordt naar mijn indruk ook
aangeleund tegen de antl-groeifilo-
sofie van het éérste rapport aan de
Club van Rome en geklaagd over de
slechte behandeling, die de opstel
lers van dat rapport ervaren heb
ben. Mede daardoor valt mijns in
ziens te weinig nadruk op de geheel
eigen problematiek van de doorge
schoten technolische ontwikkeling,
en op de wijze daarop die te,be
ïnvloeden zou zijn.
Ook kan ik me niet aan de indruk
ontworstelen, dat het boek mede
vanwege zijn wat fragmentarische
opzet een aantal innerlijke tegen
strijdigheden vertoont. Zo past
mijns inziens de uitspraak, dat een
centraal besturingssysteem van in
vesteringen nodig is niet binnen de
aanpak van gespreide verantwoor
delijkheid die op vele plaatsen el
ders in het boek wordt bepleit. Het
Meso-niveau wordt verwaarloosd,
alleen op het regionale vlak wordt
het enigszins aangezet.
En ten slotte zie ik uit een Inko
mensstilstand „voor een aantal ja
ren", mede met het oog op de collec
tieve behoeften die in dit boek wor
den genoemd, nog niet de mogelijk
heid ontstaan van een terugkomen
van economische óverontwikkeling.
Waarom niet hardop gezegd, dat
zoiets zich alleen laat realiseren,
wanneer de mensen met hun gemid
delde koopkracht er duidelijk op
achteruit willen?
Al met al blijf ik het een lezenswaar
dig boek vinden, dat aanleiding
geeft tot vraagtekens, maar ook tot
vele uitroeptekens. Er ligt mijns in
ziens een zekere overwaardering in
besloten voor wat mensen alleen al
door middel van een verbeterde
maatschappijstructuur zouden ver
mogen. Maar misschien zitten juist
daarom Bas de Gaay Fortman en ik
nog steeds in een verschillende poli
tieke partij.
„Help, wij xijn ontwikkeld", door
Wouter van Dieren, Bas de Faay
Fortman en Henk Thomas, uitg.
Het Spectrum, 167 pagina's, prijs
12,50.
(ADVERTENTIE)
Wk Spanje kent, kent Osborne sherry.