ikken op iven en dood Bestaan als vreselijk geheim ft w 1 TROUW/KWARTET P21-RHS23 ven 5482 de ■itës ■iij /M ys* \J T O - FAfrd? ny cyvJLlu*^ S H o w i o. o U A <ys* Aas :3-F BRIta3i.1973jO JSFFGOede leVEN-ïüJC HO'DT01! ;*>1'JP'SOpR«AN.ÉH 7cN0TjSaX 7QNY7ilNrCaHPEHELH7RflHII'l; pRow, V-4 ilJV "iHowI'D H ot o i xoeHifei^0" oH V^ "P«.R. M ft 'nT~ l <v\ TH*, Zoals het wonen aanleiding tot de architectuur en het irplaatsen die tot het ver ier, zo is de mededeling de inleiding tot de typogra- Ik vond deze stelling in in artikel dat één van onze ïlangrijkste typografen, iet Zwart, meer dan veertig lar geleden, in 1937, in de "ïisma der Kunsten" publi- irde. gaf daarin zijn mening over de pografie van toen, van 1937 dus, aar de échte typografen van nu,1 Jllen daar waarschijnlijk nog gro- achter staan, op di ER 1 wordt geen technisch artikel rer typografie. Ik ploos Zwarts ar- cel uit in de hoop er iets in te nden over het zogenaamde „klei- drukwerk". Al jarenlang name lijk erger ik me constant over de kwaliteit van de uitnodigingskaar ten, die veel kunsthandelaren en galeriehouders je bij hopen toe sturen. Klein drukwerk, schreef Piet Zwart, wordt „of overgelaten aan den zet- ter-op-de-knieën", is „overwegend decoratief en ornamentaal" of „ge moderniseerd, hetgeen het allererg ste (is)". Dat een overgelukkige jonge vader een drukker dwingt tot de meest wonderlijke capriolen met zijn ma teriaal, dat de tekst die hij opgeeft opgeschroefd of gewild-origineel is; dat de kleine kruidenier, de warme bakker of welke andere buurtwin- kelier ook 't niets interesseert hoe 'hun strooibiljetten eruit zien, zo lang de prijs maar vet-gedrukt is is nog daaraantoe en te begrijpen. Dat geboortekaartje is eenmalig en snel vergeten en die (goedkope) re clame-biljetjes hebben helemaal niet de bedoeling het gezicht van zo'n winkeltje te bepalen. Stunt Maar het is bijzonder irritant dat er allerlei stunts worden uitgehaald (vondsten kun Je het zelden noe men) bij de vormgeving van uitno digingskaarten, die eigenlijk alleen maar en zeker vooral bedoeld zijn om enkele nuchtere mededelingen (wie, wat, waar, wanneer) over te brengen op een groep belangstellen den. De ontvangers van dergelijke typografische mis-vormen moeten er maar al te vaak eens rustig voor gaan zitten om er achter te komen wat de afzenders ze nu eigenlijk precies willen laten weten. Ik heb zo'n vaag idee, dat veel men sen die moeite echt niet altijd zullen nemen, zodat je ze daarna ook niet zult zien verschijnen op de plaats_ waar ze verwacht werden. Het gemoderniseerde drukwerk, schreef Zwart, is het allerergste. Dat geldt nog steeds. „Krullemie" is al weer lange tijd erg in, en een eigentijdse variatie daarop vind je in de manier de „mededeling" moei zaam te doen vanuit de kern van een spiraal. Als de lezer dan einde lijk uitgepuzzeld heeft, wat er pre cies aan de hand is, voelt hij zich draaiierig en onwel. Nauwelijks heb je dan weer enige vaste grond onder de voeten of daar ligt er weer een op je deurmat. Nu een helle, hardgroe ne letter op een fond fluorescerend rood. De „ontwerper" heeft kenne lijk eens iets opgevangen van de regel, dat „een kleur geen decoratief element, maar een signaal dient te zijn ter visuele onderscheiding der tekstfunctie en psychologische acti vering van de beschouwer". Onduidelijk Wat blijkbaar ook zeer origineel wordt gevonden en ook dat kom je vrijwel dagelijks tegen is het maniertje van de intieme, de per soonlijke uitnodiging. De tekst wordt geschreven, als het even kan zo onduidelijk en slordig mogelijk en dan, vooral mèt doorhalingen en verbeteringen, geclicheerd. Eventu- t ele lege plaatsen opvullen met re- produkties of een portretje en zo komt zelfs „den zetter-op-de-knie- en" er niet aan te pas. Hoe besmettelijk dat soort aanstel- leritus is, blijkt ook aan de manier waarop sommige kunstenaars zich voor dergelijke gelegenheden laten fotograferen. Een gewoon, goed ge lijkend portretje op een uitnodiging kan verduidelijkend werken, zo van o, is hij (zij) dat! Maar je bent crea tief of je bent het niet. Dus doe je voor deze bijzondere gelegenheid een gasmasker op, of poseert, als het toevallig een groep betreft, met gezichten die nog (over-)duidelijk de sporen van een taartengevecht dragen. Zo zijn er nog heel wat meer zouteloze toestanden uit te denken. En dat gebeurt dan ook prompt Trouwens, ook de allergrootsten trapten er wel eens in. De manier bijvoorbeeld waarop Picasso ^ich meermalen liet fotograferen ie dereen kent wel de beroemde foto „in blote tors mèt bolhoed" heb ik toch altijd een tikkeltje belache lijk gevonden. Alsof die man zoiets nodig had Terug naar de invitaties. Telkens verzinnen ze weer andere nieuwig- heidjes, passen ze weer andere mo dieuze foefjes toe, niet alleen in de vormgeving maar ook waar het de tekst betreft. Zomaar een paar voorbeelden. Waarom zou je duide lijk en overzichtelijk aankondigen dat de expositie ekspositie ekposisie eksposietsie gehou den wordt van zaterdag 17 juni tot woensdag 28 juni 1978 als je ook kunt vermelden: van zaterdag ze ventien tot woensdag achtentwin tig juni negentienhonderdachtenze ventig? Waarom niet op een kaart die ver der helemaal in het Nederlands is gesteld terloops het woord „biblio graphy" gebruikt. En 't geeft cachet op een verder Nederlandse kaart de buitenlandse plaatsnamen in het Engels aan te duiden: London, Pa ris, Copenhagen, Vienna met daar tussendoor gewoon Brussel, waar schijnlijk olndat ze daar al genoeg taalmoeilijkheden hebben <X5 m' A' A f iets "uUPERTOTAAAL^ ST.." JSI1 S rfVÏÏ 1 '1 Z2t8.„ o.--Ti.-"" I fwa len 14-DAAGS. OPt-l Ofen^i S^lde^ verkrijgbaar -p.nE APRIL toej Een groepje surrealistische schil ders dreef 't is al weer jaren geleden de originaliteit ten top: zij annonceerden hun tentoonstel ling in bruine letters op een rose velletje toiletpapier. Je krijgt ook meermalen kaarten, waar Je hele maal niets meer van begrijpt, onbe drukt met alleen de afzender, wiens naam je dan ook weer niets zegt. Je doet je best. houdt ze tegen het licht, kijkt er schuin langs, krast er eens over met een potlooden dan heb je waarschijnlijk gedaan wat de bedoeling van de maker wasOverigens zijn het niet al leen de extreme kaarten die verwar ring stichten. 'n Tijdje terug ontving ik een (ver der) keurig verzorgde „uitnodiging tot het bijwonen van de opening van" enz. enz. De opening wordt verricht op (volgde de datum en de naam van de spreker), bent harte lijk welkom. Wèèr weet ik nog steeds niet. Dat zo'n fout wordt gemaakt bij het opstellen van de tekst, kan ik me nog voorstellen, maar dat hij daarna noch door de drukker, noch door de opdrachtge ver ontdekt is, getuigt toch wel van een verregaande nonchalance. Al komen de hier opgestelde extre miteiten en gezochtheden erg vaak voor ik zou nog tientallen andere voorbeelden kunnen geven toon aangevend zijn ze zeker niet Het drukwerk van de musea is over het algemeen uitstekend en in ieder ge val vakkundig verzorgd en er zijn vele galeriehouders en kunsthande laren die zeer correcte en vaak ook smaakvolle kaarten rondsturen. Daar zit wel eens iets werkelijk ori gineels tussen, soms zijn ze wat dor en traditioneel, dat wèl, maar ze laten Je tenminste weten waar het om gaat. En daar gaat het om! vei berei tie. amei 'Vrije (ki n r R. L. K. Fokkema 3 het adres van Gerrit Nfwenaar, wiens nieuwe del Volledig volmaakte Je the itbare perzik onlangs ngsts l gebonden verschenen is, ien vaak drie verwijten aakt, die een onbevangen n ie t 'aarding van zijn poëzie ng w e weg staan. Zijn poëzie io onverstaanbaar zijn, zo dijk te begrijpen; zijn versie zou zo onpersoonlijk 148 26 (zelden komt een „ik" a.j .vrijwel altijd „men"); en -734|lotte zou de dichter naar onmogelijks streven met wens „een gedicht als een te schrijven. aatste verwijt berust volgens enaar in een NCRV-Literama- lew op een misverstand. Het it kan wel degelijk gemaakt n, maar het is niet een ding, een erp dat je in je hand kunt ne- Hij heeft bedoeld: „een gedicht iet zijn bestaansrecht ontleent aken buiten het gedicht, aan ouwelijkheden, moraal, waar- i enz. enz. Nee, een gedicht is ing voor mij, wanneer het van ■gin tot het eind goed zit, wan- ïlding in de hflw alleen zichzelf vertegenwoor- [ICnl wanneer het geen steunpunten a dp i hebben in de Umwelt, in de lijkheid buiten het gedicht, akaiurt het V(X)r zichzelf staat en ak I I Ipig functioneert." Rleze uitleg lijken beide andere Iten ook van hun grond ont- De onverstaanbaarheid komt B voort uit de wens van de t het gedicht van directe ver gen naar de bekende weg, naar Objectief geïnterpreteerde wer- 'ïid te ontdoen. Dit wil niet dat elke individualiteit aan ':ht ontbreekt. Het gaat Kou- om „de zelfstandigheid van icht dat gemaakt wordt, ont- n de K; van 't particuliere. Dat zit erin, jong N ik 't gemaakt heb." Als de tie pasi uliere tarra verdwijnt, komt de en W 'nlijk-onpersoonlijke kern van politiek lenselij k bestaan in de poëzie 3 men ostiand 30 68. Aanvallen «ar pleegt voortdurend met zijn gedichten aanvallen op „de naamgeving, die immers de plaats van de dingen heeft ingenomen de abstracte geclicheerde naam die vóór het concrete ding, de concrete werke lijkheid, het concrete zijn is gescho ven." Met andere woorden ontstaat er deze paradox waarmee Kouwenaar voortdurend wordt geconfronteerd: enerzijds wantrouwt hij de dagelijkse omgangstaal omdat die de werkelijk heid verdoezelt in abstracties, ander zijds wil hij het concrete leven zo concreet mogelijk in taal weergeven, wat ook wil zeggen allerlei versleten uitdrukkingen en weinigzeggende woorden hun oorspronkelijke zeg gingskracht teruggeven. Eerder dan voor de onmogelijkheid te staan het gedicht als een ding te schrijven staat Kouwenaar voor de onmogelijkheid taal zo concreet te krijgen als de werkelijkheid is: woorden zijn en blij ven abstracties. Toch laat de dichter niet af „de afstand tussen taal en werkelijkheid zo miniem mogelijk te maken"; de poëzie begint „waar ze elkaar bijna raken, waar ze elkaar ruiken, besnuffelen." Meermalen wordt in de nieuwe bun del het gedicht een tuin genoemd, zelfs „een tuin in het niks", en een maal verschrijft de taal zich bijna zelf. Dat is het geval wanneer de dichter een ziekenhuisopname con cretiseert: „alles was leeg, zelfs het huis dat achteloos tot huls werd verschreven." Tussen woord en moord bestaat slechts een letter verschil, het is een miniem, maar essentieel verschil, zo als Kouwenaar dat al eens vaker heeft getoond met de woordparen .Wf lijk" en „vorm worm". En het sterkst, betrokken op het ver schil tussen gedicht en ervaring: „je gedicht is bijna wat je gedacht had." Het is geen wonder dat de dichter uiteindelijk zijn taak „onzinnig" vindt, „genestel in schoonschrift". De vraag komt op waarom de dichter zijn lier niet aan de wilgen hangt wanneer hij zichzelf een onmogelijke opgave stelt. Die vraag beantwoordt Kouwenaar in het genoemde inter view: „Ik probeer even iets uit de tijd weg te pakken. Uit da^ onbarm- door J. van Doorne Toen ik de aankondiging gelezen had, die de uitgever aan het boek „Waterspiegelingen" van Annie Dillard heeft meegege ven, ging ik met meer dan gewone belangstelling lezen. Het boek moest iets heel bijzonders zijn. Nu, dat is het ook weL Gerrit Kouwenaar hartig snelle wegstromen af en toe even een klein dingetje daarin oprich ten, dat èffe bestaat, die halve secon de, dat snapshot. De foto die dan overbljft, het maaksel dat overblijft is alleen maar een afschaduwing van die duizendste seconde, niet meer, maar ook niet minder. Maar omdat het niet minder is, vind ik het eigen lijk het enige dat er te doen valt." Hij ziet wel in dat verzet tegen de tijd onmogelijk is, maar hij wil wel als mens even laten zien dat hij er is. De voorlaatste afdeling is gemaakt voor een map van de schilder Jan Cox en bevat drie heldenzangen op het nias- thema. De eerste zang begint zo: Zing mij o muze op houthoudend naoorlogs papier met hexametrisch gerochel der helden". Ironie Dit begin laat onmiddelijk zien dat de teksten niet in een ver verleden spelen. Eigen oorlogsherinneringen spelen een belangrijke rol. De ironise- ring van de cadans van het metrum krijgt nog een complement in de zan gen wanneer Kouwenaar de taal iro niseert die de wreedheden verdoezelt. Dood en verderf komen dicht in de buurt van taalbederf. In de bundel staat nog een reeks gedichten die bij gelegenheid is ontstaan: „Achtergela ten landschap." Kouwenaar vertelt ervan dat hij een verzoek kreeg van de Literama-redactie om een gedicht te schrijven naar aanleiding van de dood van Roland Holst: „Ik ben er toen mee bezig geweest, kreeg het niet rond, heb het laten liggen en niet lang daarna verdween Hans Andreus. Toen heb ik er weer eens naar geke ken en daar is tenslotte dit gedicht uitgekomen, dat niet, zeg ik er na drukkelijk bij, gaat over Roland Holst noch over Hans Andreus, maar ze hebben wel meegeholpen om dit uiteindelijk op papier te krijgen." De nadruk die Kouwenaar legt op zijn laatste woorden, is van belang voor een begrip van ook de overige afdelingen. Natuurlijk ontstaan de gedichten naar aanleiding van speci fieke gebeurtenissen, een operatie, een wespenbeet, doodservaringen, bekijken van tekeningen en schilde rijen enz., maar ze moffelen die aan leiding weg tot een zo concreet moge lijk ding ontstaat, „een dingetje van taal" waarin leven en dood op een aangrijpende manier gestalte krij gen. Het unieke van Kouwenaars dichterschap is dat dwars door de tekst het leven uiterst concreet kan beleefd worden, dat van verfraaiing des levens geen sprake is, dat in weer wil van de ontkenning de gedichten wel degelijk „uitzicht en inzicht" op leveren in ons bestaan dat niet an ders is dan een gestadige dood: „niets moet hier blijven." Kouwenaar schrijft poëzie die blijft intrigeren, ze is niet makkelijk, maar ze is de moeite van het leren verstaan dubbel en dwars waard, al was het alleen maar om de constatering dat niets, ook het gedicht niet, opweegt tegen het leven en de werkelijkheid: deze nacht de kunst ontaarden te liggen op grond is voldoende dus als een blinde met één dove hand aan het hongerig uitgevierd zintuig verslindt men de krekels de nacht wind de wereld, dit is niet te verzinnen, geen zin, alles zit fit in zijn schil onder de licht- rose maan, vol ledige volmaakte oneetbare perzik. Gerrit Kouwenaar, Volledig volmaakte oneetbare perzik. Querido, Amster dam 1978. 64 blz. 27,50. Het werk is uit het Amerikaans ver taald. en het is in de Verenigde Sta ten bekroond met de Pulitzerprijs. Nu lees ik aan de achterkant van het boek, dat de Engelse uitgave verge zeld gaat van een voorwoord van- Richard Adams, de schrijver van het beroemde „Waterschapsheuvel." Ik vind het jammer dat dit voorwoord niet aan het werk vooraf gaat, want het voorwoord van de Nederlandse uitgave is' van ene Bert Garthoff, welk voorwoord weliswaar hoogge stemd is, maar op mij een onnozele indruk maakt. „Waterspiegelingen" is niet een ro man in de gewone zin van het woord. Een jonge vrouw trekt zich een jaar terug in een huis aan een riviertje. Tinker Creek geheten, dat in het ge bergte de Appalachen ontspringt, in het oosten dus van de Verenigde Sta ten. Zij wil daar de natuur bespieden en met zichzelf in het reine komen. In verheven woorden zegt Garthoff dat het Annie Dillard is gelukt wat niemand anders nog gedaan heeft: niet de natuur van buitenaf bekijken, maar van binnenuit beleven. Ja, hij betrekt daar zelfs de microbe, de maan, de wolk en de bergrug bij. Onzin Nadat ik het boek gelezen had, wist ik dat wat Garthoff schrijft, klinklare onzin is. Het is per definitie onmoge lijk, zoiets te doen, maar ik wilde wel eens zien, op hoed'anige wijze de schrijfster te werk is gegaan. Welnu, zij is niet meer, maar zeker ook niet minder dan een uiterst nauwkeurig waarnemer van de na tuur, die zij ziet als een scheppings daad, een nooit aflatende explosie van leven. Het blijft haar om het even hoe men de schepper noemen wil. De schrijfster blijft voor de lezer vreemd. Hij weet niet hoe zij eruit :iet. Hij kent haar voorgeschiedenis liet, geen van haar persoonlijke om- tandigheden. Zij weet heel veel van liologie af is zeer belezen. Maar daar ïlijft het bij. Ik moet zeggen, dat dit itorend werkt. Wie is zij eigenlijk? Haar natuurbeschrijvingen zijn nauwgezet; zij heeft een open oog voor zowel de schoonheid van het geheel als van het detail. Het meest houdt zij zich bezig met de fauna om haar heen. En dan is er een bepaald aspect, dat zij vooral in het oog houdt. En dat is de wreedheid in de dierenwereld. Daarvan weet zij zeer veel te vertellen. Daarvan weet zij onthutsend veel te vertellen. De niet-bioloog weet daar weinig van. Misschien is dat maar goed ook, want het geloven in een almachtig, wijs en goedertieren Opperwezen krijgt bij het vermeerderen van kennis van de dierenwereld heel wat te verduren, vooral als er bij de gelovige sprake is van een sluitend wereldbeeld. De we reld der dieren is een gruwelijke we reld. Annie Dillard weet er veel van. Ook de flora kent het verschijnsel van de woeker, het leven van de ene plant ten koste van de andere. Maar voor zover wij weten, lijdt de gastheer niet onder de woekering. Bij de die ren is dat heel anders. De dierenwe reld is één groot „slachtveld": ge jaagd worden, levend verscheurd worden of jagen en levend verscheu ren. Uitzonderingen hierop zijn de planteneters. Waarmee in vredesnaam wilde Annie Dillard in het reine komen. Wreedheid Toen ik twee-derde van het boek uit had, vermoedde ik, dat zij die wreed heid wijsgerig te lijf wilde en daarbij de wreedheid van de mensenwereld mede in wilde betrekken. Zij zou dan kunnen komen tot het stellen van dié vragen die weliswaar niet kunnen be antwoord worden, maar toch in des mensen hart opklimmen. Zij doet dit echter niet. Wat zij wél doet, is een. zeer boeiende beschrijving geven van haar verblijf aan Tinker Creek en een schat aan biologische gegevens aan har lezers overbrengen. Maar nogmaals, waarom wilde deze vrouw zulk een jaar van onderzoek en observatie Juist daar doorbrengen? De lezer kent haar niet en na het boek uitgelezen te hebben, kent hij haar nog altijd niet. Aan de grote vragen komt zij niet toe. Hoe kan er iets bestaan? Heeft God alles geschapen? Zeker, maar waar komt Hij dan vandaan? Hoe kan wreedheid en lijden bestaan zo HIJ almachtig is vol liefde? Is er soms een opstand in het heelal geweest, een opstand van een kwade machtige geest? Maar hoe kan dat dan als God almachtig is? Het bestaan is een vre selijk geheim. Inderdaad, deze vragen kunnen niet beantwoord worden. Wel kan de mens er mee leren leven. Hij móét wel. Gelukkig hij wiens hart redenen kent die de rede niet kent. Maar het leven wordt ook voor hem een hache lijk avontuur zo hij die vragen in zijn hart toelaat. En welk volwassen mens doet dat niet? Moet ik nu Annie Dillard verwijten dat zij deze vragen niet stelt? Beslist wel, want zij roept die vragen op bij haar lezers. Maar daarna verschuilt zij zich. Het einde van het boek is een loflied op de schepping, een schep ping waarvan zij veel schoons heeft doen zien, maar ook veel gruwelijks. Zij ontwijkt de moeilijkheid. In hoe verre zij hierbij baat gevonden heeft, weet de lezer niet, want hij kent haar kwaal niet Men kan ook menen, dat vragen stellen die niet beantwoord kunnen worden, zinloos is. Maar an deren ontmoeten die die vragen ken nen, werkt bevrijdend: de vraagstel ler is niet alleen. Hij is niet alleen met zijn wanhoop. Explosie Toch zou ik het lezen van dit boek willen aanbevelen. Het is rijk aan gegevens, rijk aan schilderingen van de natuur. Natuur dan genomen als een naam voor de gehele schepping. Zo wijst zij erop, dat als die volstrekt ondoorgrondelijke scheppingsdrang slechts een enkel waterstofatoom zou hebben voortgebracht, dat al een ge weldige prestatie zou zijn. Maar nee. het moesten er triljoen maal triljoe nen worden. Heel de schepping is een voor ons volledig onbegrijpelijke machtige explosie van kracht, van energie, die zich openbaart in de ge stalte van miljoenen vormen van ma terie. Het nut hiervan ontgaat de mens. Of liever: de schepping is nut- teloos, zij is doel op zichzelf. De schrijfster wijst erop, dat wij wel we ten waartoe het blad van een plant dient, maar dat wij bij de vorm van dat blad van geen doel kunnen spre ken. Wij hebben te maken met een ongelooflijk rijke vormdrift, die wij slechts in diepe eerbied aanschouwen kunnen. Ik kan met haar doxologie, haar lof- verheffing instemmen voor zover het de schoonheid van de schepping be treft. Ik kan er echter voor het lijden geen plaats in inruimen. Annie Dillars: Waterspiegelingen. Oorspronkelijke titel: „Pilgrim at Tin ker Creek". Vertaling van Ruud Rook. Bij J. H. Gottmer te Haarlem. 1978. Paperback. Aantal pagina's 229. Prijs 24.50.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1978 | | pagina 23