Is moderne kunst alleen maar raar? Willem Paerels, verliefd op het leven Heldere roman van Van Toorn De lotgevallen van Sebastiaan Terts Nieuwe boeken RH ÜJDAG 5 MEI 1978 TROUW/KWARTET H11 door dr C. Rijnsdorp Willem L. Meijer heeft een nieuw boek gepubliceerd over de I verhouding van christelijk geloof en moderne kunst. Het werk heet Kunst en Maatschappij, met de ondertitel: Contouren van i een culturele revolutie. Het is een degelijke, doorwerkte studie en bovendien goed geschre ven. De auteur stelt zich op strict reformatorisch standpunt en ziet achter het hele complex dat „mo derne (beeldende) kunst" heet de ontwikkeling en rijpwording van een opvatting die de mens-zonder- God beschouwt als degene die zich zelf tot wet stelt; met andere woor den een omslag van de zelfstandige kunst (tot ongeveer 1900) naar een autonome, d.w.z. een eigenwettelij- ke kunst met een antichristelijke strekking, een kunst die de hele samenleving doordringt en haar de wet wil voorschrijven. Voor de ge middelde krantelezer is dit boek te moeilijk en bovendien te uitvoerig om er een leesbaar kort verslag van te geven. Het verdient een deskun dige, brede bespreking in een vak tijdschrift en een plaats in elke bibliotheek van kunstpedagogen. Meijers gedachtenwereld is ver want aan die van Rookmaaker en Schaeffer, welke laatste hij, als ik goed gelezen heb, niet noemt. Wel leunt de auteur nogal sterk aan bij de denkbeelden en het werk van de Duitse kunsthistoricus Hans Sedl- mayer, een man van ongetwijfeld groter formaat dan Schaeffer. Veel aandacht besteedt Meijer aan het driedaagse Darmstadtse dispuut van 1950, waar mannen van gezag van verschillende richtingen ge sprekken over moderne, vooral beeldende kunst hebben gevoerd, gesprekken die meer weg hadden van een theologisch dispuut dan van een puur artistiek debat. Vragen Alles wat ondernomen wordt om de hedendaagse cultuursituatie te pei len en daarin de tekenen van de tijd te onderscheiden op basis van een positief-christelijke levenso vertuiging, moet serieus worden ge nomen en zoveel mogelijk gewaar deerd. Dat neemt niet weg dat uw recensent met een paar grote vra gen is blijven zitten. Wat zich hier aan mij voordoet is namelijk het volgende. Aan de ene kant is er dat hele complex dat moderne (beeldende) kunst heet en waarin de schrijver een tweevoudige groepering onder scheidt die hier niet nader kan wor den uitgelegd, maar die misschien teruggaat op de aloude polen ..hoofd" en „hart". Dat complex wordt dan leerstellig en beschuldi gend doorlicht. Men zou hieruit de indruk kunnen krijgen, dat de ideeën van de Ver lichting en de grondgedachten van de Franse revolutie zijn ontstaan, wel niet als een spontane generatie, maar dan toch buiten de mede verantwoordelijkheid en de prak tijk van het christendom om. Naast de adel was de geestelijkheid van stand, dus een machtscentrum, dat door machtsmisbruik en ontaarde levenswandel (op enkele vergeten getrouwen na) de revolutie als reac tie te voorschijn heeft geroepen. Het „christelijk Avondland" was in de praktijk zo christelijk niet; kolo nialisme. slavenhandel, winstbejag ten koste van mensen en nog zoveel onchristeljks meer. Dat zijn óók cultuurbepalende factoren ge weest. Het falen van christenen wordt in een enkele passage toege geven, maar het vormt geen be standdeel van de totale kritiek. Er zijn wapens gezegend en er is tegen elkaar in gebeden; christelijk ge loof en heidens nationalisme in ver bond hebben cultuurverwoestend gewerkt. Meeleven En dan bespeur ik ook weinig of geen meeleven met de scheppende kunstenaar, die in de moeilijke he dendaagse situatie zich moet ont plooien en die zich hier alleen maai als culturele zondaar veroordeeld ziet. Ik weet van dichters die aan de wanhoop vervallen, omdat ze in onze samenleving niet kunnen functioneren. Zo zullen er ook beel dende kunstenaars zijn. „Straf is mijn hand. maar lieflijk mijn ge moed" is een bekende zegswijze Het eerste is volop aanwezig en voor een belangrijk deel terecht, maar van het tweede bespeur ik weinig of niets. Dan is er nog een derde punt. Dat is de onderhouding Gods óók van de cultuur en in de cultuur, op grond waarvan negatieve factoren tot ar- tistiek-positieve factoren kunnen worden herschapen. Wat ten kwade gedacht is, wordt vaak door God ten goede gedacht. De hedendaag se, alzijdige verruiming van onze horizon vróógt trouwens natuurlij kerwijs om een kunstopvatting die aan die verruiming recht doet. Ol de term „algemene genade" geluk kig is, weet ik niet, maar deze zaak valt in dit boek buiten de lijst. Een kritiek van het kunstleven, zo als zich dat in de praktijk toont, het empirische kunstleven dus moet zich ook tot het empirische christendom uitstrekken. Het aan tonen van zonde in kunstwerken (of wat men zo noemt) moet ge paard gaan met ontferming over hen die niet beter of anders wisten en niet beter of anders konden, dit immers in een samenleving waarin een vaak perfide ..christelijke" praktijk nauwelijks aan de kunste naars een andere keus liet dan ten einde raad maar met zichzelf te rade te gaan. De profeten uit het Oude Testament veroordeelden uit naam van Jahwèh het eigen volk Israël minstens evenscherp als de heidenvolken rondom, zo niet scherper omdat het Zijn uitverko ren volk was. Het sterke onbehagen, dat mij na lezing van dit studieuze boek bij blijft, komt hiervandaan, dat een in zekere zin vrijzwevende zuivere leer oordeelt over een zeer gecom pliceerde artistieke praktijk. Dit neemt overigens niet weg. dat, mede in verband met de voort schrijdende ontkerstening, het overgeleverde begrip „kunst" volle dig in liquidatie is en evenzeer in een vacuüm is terechtgekomen als onze westerse cultuur over de hele linie. Voor onze ogen speelt zich het we reldhistorische en nog nooit ver toonde drama af. dat een bescha ving die in het christendom wortelt en daardoor mede bepaald is. zich van haar wortelgestel heeft losge maakt en op drift is geraakt. Dit heeft de schrijver in elk geval scherp gezien. Willem L. Meijer: Kunst in Maat schappij. Uitg. Oosterbouw in Le cointre B.V. Goes. 262 blz. prijs 17,90 geïllustreerd. door G. Kruis Portret van mijn vader (1912) Willem Paerels, een naam die op zijn best voor een paar „in gewijden" een enigszins beken de klank heeft:.is dat niet een schilder of zo? Dat was hij, en wat voor een! Om daar een idee van te krijgen, kan men terecht in het Singer Museum te Laren, waar tot 12 juni, n.a.v. Paerels 100ste geboortedag een overzichts tentoonstelling van zijn werk wordt gehouden die georganiseerd is in het kader van het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord. Paerels werd in 1878 in Delft gebo ren, maar, bracht het grootste dv-el van zijn leven in België door. Hij werd 84 jaar. Een lang leven, waarin een groot oeuvre tot stand kwam: schilderijen, waarin een sprankelend luminisme de boventoon voerde en tekeningen in verschillende technie ken, honderden virtuoos neerge schreven volstrekt onopgeschroefde benaderingen van mens en natuur. Dat zijn naam niet bepaald een be grip is geworden, zal wel een gevolg zijn van het feit, dat hij impressionis tisch werkte in een tijd toen dat impressionist zijn helemaal niet ac tueel meer was. Toen Paerels begon te schilderen, dat was zo om en nabij de eeuwwisseling, had zich een artis tieke omwenteling voltrokken waar door juist het impressionisme in het gedrang kwam. Het ging, volgens de voorschriften van de vernieuwers, niet meer om een verantwoorde natuurgelijkenis, zeker niet meer om een estetische uitbeelding, l'art pour l'art was uit den boze. Meer dan ooit probeerde men innerlijke, psychologische waarheden na te streven, de kunst werd aan velerlei nieuwe wetten ge bonden; expressionisme, kubisme, surrealisme. Kijken Overigens gedroeg Paerels zich hele maal niet als een reactionair die zich hardnekkig wilde vastklampen aan het „oude". Temidden van de revolu ties der groepen bleef hij nadrukke lijk zichzelf, hij hield niet van met wazige filosofieën doortrokken ma nifesten. „Kunstwerken" zei hij, „moetje eenvoudigweg bekijken, op nieuw bekijken en nog weer bekij ken. De kwaliteit en de betekenissen ervan zullen je weldra tegemoet treden!" Zelfportret met pijp (1921) 't Eerste dat opvalt in dit werk, is de volstrekte eerlijkheid van Paerels opvattingen. De hier getoonde por tretten b.v. maken dat al gauw dui delijk: het zijn nooit flatteus gepoet ste uiterlijke gelijkenissen, maar ro buust geschilderde, sterk indringen de beschouwingen over „de ander". Ze spreken een klare taal, die niets verbloemt. Paerels verfraaide of ver zachtte niets, maar overdreef ook nooit in negatieve zin. In de landschappen en stadsgezich ten: ook daar ontmoet je een kunste naar, die buiten iedere groepering stond. In het diepst van zijn hart mag hij dan misschien een impressi onist gebleven zijn, maar hij bewan delde daarbij een geheel eigen weg en nam zeker geen genoegen met de weergave van een summiere indruk. Zijn kunst bleef, ook in de latere jaren een onmiddellijke, zuiver schil derkunstige weergave van zintuige- lijke indrukken. Schilderijen van een verdiepte even wichtigheid, gaaf en stralend van coloriet, vaak fl<»u1g en feestelijk van opzet, spontaan genoteerd met een vlugge fauvistische (dat wel) toets. Zonder verdere omwegen: een ten toonstelling voor mensen, die het nog aandurven nog eens gewoon fijn te genieten van het werk van een schilder, die zonder meer verliefd was op het leven! Dagelijks 10.00-17 uur; zondags, He melvaartsdag, le en 2e Pinksterdag 13.00-17.00 uur; maandag gesloten. Gedeelte van het omslag door T. van Deel Brug te Bouillon (1921) Gezicht op Florence (1928) In „De Toeschouwers" heette hij nog Lee, in „Twee dagrei zen" Leebraken en in „Bataaf- sche Arcadia" Leeman. In de nieuwste roman van Willem van Toorn heeft hij weer Lee man. maar ook Sebastiaan Terts. Onder die schuilnaam schrijft hij gedichten en kent men hem in het stadje van zijn jeugd waar hij een paar dagen in retraite gaat. Maar Leeman, dat is: ledeman zo n pop met verstelbare ledematen, die vroeger door kunstenaars ge bruikt werd om stoffen op te drape ren en als model te dienen. Ook kleermakers maakten van de leeman steeds een ander. De Erik Leeman van Van Toorn is al een ander: Se bastiaan Terts namelijk. Hij houdt, in dat stadje vakantie van zichzelf. „Je oude leven uittrekken als een versleten pak", dat zou hij wel wil len. Of: „Uit het niets een nieuwe meneer maken, zonder verleden" Dat gaat dus niet Leeman heeft een probleem: hij is een man tussen twee vrouwen. On der het mom van werken in stilte, trekt hij zich terug in het huisje van een jeugdvriend. Hij loopt weer door het landschap van zijn verleden, hij ontvangt het meisje, van wie hij vroeger hield en met wie hij een poos geleden nadat zij gescheiden was van haar man de draad weer op nam. Thuis, vlakbij Amsterdam, ver blijft Leemans vrouw met twee kin deren. Hun huwelijk is een pro bleem. Leeman stelt zich als Terts in de gelegenheid het verleden te herle ven, hij geraakt in een „malle ver vreemding", zelfs nog in de armen van een derde vrouw, de bibliotheca resse van het stadje, en na die paar dagen afzondering keert hij naar huis terug. Hij blijft bij zijn vrouw, maar houdt zijn vriendin aan, en ook zijn vrouw ziet af en toe een vriend. Niet bepaald een opzienbarende ge schiedenis. Toch is Van Toorn erin 'geslaagd deze zwaarwegende retrai te die gemakkelijk tot een psy chologische brij aanleiding had kun nen geven helder en ingehouden te behandelen. Hij kan dat heel goed laten merken hoeveel verleden in alle gebeurtenissen meespeelt en' tot welke vervreemdende rollen men komt door de ogen van anderen die op Je gericht zijn. In Van Toorns poëzie, laatst verzameld onder de ook voor deze roman toepasselijke titel „Herhaalde wandeling", spelen dezelfde motieven een overheersen de rol. Ook daar is Van Toorn nooit luidruchtig, maar steeds doeltref fend eenvoudig. Een voorbeeld. Doorlopend in de roman komt dui delijk uit hoe Leemans geest werkt, bij voorbeeld in deze twee korte, nuchtere mededelingen, die voor veel staan: (I) „Over haar (Margreet. zijn vrouws) hoofd heen ziet hij zich zelf en Harriet naakt in deze keuken, hoe lang geleden?" en (2» „Als hij zijn hoofd tegen haar (Harriets) schouder laat zakken, ruikt hij door de zachte geur van haar zweet minder dan een seconde de andere, koelere lucht van Margreet" Eenvoudiger kan Leemans probleem niet geformuleerd. Maar „een nieuwe meneer, zonder verleden", dat zit er niet in. In het laatste hoofstuk. als de onderdompeling in het verleden door Van Toorn op een aantal ma nieren heel keurig, mogelijk zelfs wat al te regelmatig, in scène gezet zijn beslag heeft gekregen, treffen we het gezin Leeman, een tijd later, aan in een onproblematische situa tie. De zaken zijn aanvaard, klaar blijkelijk, en zelfs is Leeman dan vergeten zijn vader op te zoeken, iets dat hij trouw elke week deed. Con clusie: hij is. ten slotte, volwassen geworden, ontvoogd geraakt. Herkenbaarheid Ik zei het al: de roman is helder geschreven. De emoties erin worden niet onderdrukt, maar ook nooit hef tig geformuleerd. In zijn milde ge- construeerdheid dunkt het boek me voor een grote herkenbaarheid borg te staan deze „herhaalde Wande- Willem van Toorn ling" van Leeman, met het oog op een nieuwe toekomst, doet in hoge mate exemplarisch aan. De geringe complexiteit van zijn lotgevallen, althans de grote overzichtelijkheid ervan maakt alles nog aangenamer Een voorbeeld van Van Toorns ironi sche stijl geef ik hier ten besluite: „Een paar honderd meter buiten E. staan links onder aan de dijk een paar rijen nieuwbouwhuizen van het betere soort, twee onder één kap, een nederzettlnkje van redelijk geslaag de landgenoten. Mannen die de da gelijkse rit van een uur naar Utrecht of Arnhem overhebben voor de rust of de status van het semi-landleven, stelt Leeman zich voor. Leraren, jon ge wetenschappelijke medewerkers, een enkele verzekeringsagent. Dc vrouwen brengen om de beurt el- kaars kinderen naar het zwembad ol de muziekschool in E. Sommige pa ren barbecueën regelmatig bij elkaar in de tuin. tussen de biels en de kalkheuveltjes met wilde-planten- mengsel. Enkelen zijn na een avond vol wijn of misschien zelfs wel hasj met eikaars man of vrouw naar bed geweest, en hebben daarna niet meer samen gebarbecued en proberen zichzelf ervan te overtuigen dat het maar een aardigheidje was dat niets betekende. Nu zitten de vrouwen in tuinen, in bikini onder kleurige para sols. Een paar kinderen spelen gil lend onder een gazonsproeier." Dat is de goede toon van schrijven. Van Toorns hele boek heeft die, en dat maakt de lectuur ervan tot een ge noegen. Willem van Toorn. De lotgevallen van Sebastiaan Terts. Amsterdam, Querido, 1978. 120 blz. 18,90. „Bomen laten leven" door Jarn Co- pijn. Uitgave De Driehoek, Amster dam. Prijs 55, 206 bladzijden. J0m Copijn, de befaamde boomchi rurg. heeft een boek geschreven dat de grote kennis van deze boom specialist knap samenvat. Niet al leen voor boomkwekers, medewer kers van plantsoenendiensten en an dere professionals, maar ook voor geïnteresseerde leken is dit een waardevol boek over de boom. Ook planologen kunnen iets opsteken van de opvattingen van Jprg over bomen in nieuwbouw en bij stadsuit breiding. De boomchirurg zegt in een ten geleide dat hij liever dan een wetenschappelijke uiteenzetting een voor ieder toegankelijk en begrijpe lijk beeld heeft willen geven van de groeiomstandigheden en ontwikke lingsmogelijkheden van bomen. En daarin is hij mede dankzij de duidelijke tekeningen en goede fo to's geslaagd Een greep uit de titels van de hoofd stukken: Hoe leeft een boom'. De functies van bomen in het stedelijk milieu. Standplaatsverbetering van bomen. Boomverzorging en boom chirurgie. Boombescherming, Plant een boom, Waar staan de oude bo men?. Bomenlijst. Over bekende en geliefde oude bomen, zoals de iep bij Kraantje Lek. de oude eik bij de Doornenburg, Adem en Eva bij Hoe velaken, de dorpslinde van Etten- Leur, het zijn voor J0rg patiënten en vrienden, waarvan hij ons de boeien de geschiedenis vertelt. Daarnaast geelt hij gedetailleerde voorlichting over verantwoorde wondbehande- ling en snoei, over boombescher ming de voorwaarden voor het suc cesvol verplanten en de geschiedenis van de boom in onze cultuur.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1978 | | pagina 11