^Kritiek op'Maandblad Oorlog'
e spelde dat blaadje tot de laatste letter
Veilig omgaan
met plutonium?
Wetenschap en techniek
-Uitgeverij:
itel kan
verkeerde
eacties
hebben
opgeroepen
'Doen wij iets
anders dan
voorlichten?'
door Rob Foppema
EBDAG 22 APRIL 1978
BINNENLAND
Trouw/Kwartet 23
1.9
ol
de
iderwij
het
len m
r. Goel
)69,
danl
Gi
bcoudif.
jen mi
slede
scho
he
rdt vei
?rlijk
Een in rozerood en geel uitgevoerde tekening van de Duitse
Königstiger-tank, uit het Maandblad Oorlog.
laat in
110. lid
t voori
door Huib Goudriaan
ie Heei jwOLLE Uitgeversfirma
ïteNie in Zwolle steekt niet onder
stoelen of banken wat de be-
ioeling is van haar in juni te
rerschijnen nieuwe uitgave.
v00rn .Maandblad Oorlog Nieuw", is
Amstc het wat schreeuwerig opschrift
Njkeoi^ian een advertentie, waarin
rordt uiteengezet dat dit tijd
schrift „het verschijnsel oorlog
spenba in al zijn facetten zal behande-
en." Geeft de titel van het
blad, „Oorlog", al te denken, de
terminologie van de folder,
waarin de artikelen sappig wor-
directe
liegt
den aangekondigd,
s 2ooo^evenmin om.
3 en
ge op <fr)e komende nummers zullen al
dus de folder zijn gewijd aan:
.Heinz Guderian. een cavalerie-ge-
ïeraal, die doorzijn mannen tot in de
hel gevolgd werd," „De gillende Stu-
ka, de meedogenlozeStuka, de meest
levreesde duikbommenwerper van
le Duitsers in W.O. II". „Op jacht
naar de Haguro, Engelse destroyers
brengen een Japanse kruiser tot zin-
ken in een enerverend nachtelijk ge-
v-echt in de Indische Oceaan", en
„Korea 1950, een episode waarin
^jOost en West elkaar in een brute
krachtmeting ontmoetten".
Riekt dit woordgebruik niet naar
verheerlijking van de oorlog, van ge
reld? Hoe kan een nachtelijk zeege
vecht, waarin mensen sterven en
geestelijk en lichamelijk lijden,
„enerverend" worden genoemd? Is
het niet een tikkeltje lichtzinnig om
r m te sPreken over een cavalerie-gene-
1 1111 raai die door zijn mannen „tot in de
Tamarinof: „Toch ligt deze Uitgai
dezelfde lijn als Argo, met dit
ngdo
mij. Vi
zei l ig,
ut. En
sche
zorg
hoor.
elke
het
besd|
zijn.
teit.Be
;ralen
haal
Bloed*
et wat
ha
hel" werd gevolgd? Toegegeven in
tv-misdaad- en oorlogsfilms en in
sommige oorlogromans wordt al ja
ren niet meer teruggedeinsd voor
een terminologie, die het Duitse sol-
datenblad „Signal" uit de Tweede
Wereldoorlog" niet zou hebben mis
staan. Er verschijnen trouwens meer
ekkere" bladen, die als „oor-
;spornografie" zouden kunnen
worden betiteld. Maar mag een
gerenommeerde uitgeverij als Tijl in
Zwolle ook deze weg inslaan? Vragen
die wij voorlegden aan het hoofd van
de afdeling uitgeverij van de firma,
w de heer A. W. S. C. Tamarinof (35).
..lekl
Ui logsi
De heer Tamarinof vestigt allereerst
de aandacht erop dat Tijl al soortge
lijke bladen heeft uitgegeven, die hij
als voorlopers beschouwt van het
maandblad Oorlog. „Het nieuwe
blad Oorlog is een logisch vervolg
van deze uitgaven. Van 1970 tot 1973
verscheen „Argo, geschiedenis van
de Tweede Wereldoorlog", dat toen
parallel liep met „Bericht van de
Tweede Wereldoorlog" van de VNU
in Haarlem. En in 1975 begon de
uitgave van ,,'40-'45, Toen en Nu",
dat nog steeds per kwartaal ver
schijnt."
Ja, maar Oorlog onderscheidt zich van
deze bladen doordat het geen ge
schiedschrijving meer is van de Twee
de Wereldoorlog, maar krijgsgeschie
denis in engere zin, waar overigens
geen bezwaar tegen kan bestaan, mits
de oorlog niet wordt verheerlijkt.
gave in
Üt ver*
schil dat Argo een duidelijk chrono
logische volgorde had en liep van het
uitbreken van de Tweede Wereldoor
log tot de capitulatie van de Duit
sers. terwijl in Maandblad Oorlog
geen chronologische volgorde zit.
maar het verschijnsel oorlog vanaf
het begin van onze beschaving tot
heden belicht. De uitgave is een
vertaling van het Engelse „War
Monthly", dat door de polemoloog
Hylke Tromp een objectief blad is
genoemd, en dat in Engeland al vier
jaar verschijnt. Wij verwierven de
rechten voor het Nederlandse taalge
bied."
Er is kritiek gekomen op uw nieuwe
uitgave nog voordat deze is versche
nen. Is dat een verrassing voor u?
„Vooraf hadden wij dat niet ver
wacht, maar achteraf blijkt de titel
van het blad „Oorlog" kritiek te
hebben uitgelokt, terwijl deze titel
toch bewust door ons was gekozen,
opdat iedereen precies zou weten
waarover het zou gaan. Er zijn ook
andere uitgeverijen die dit soort bla
den brengen. Ik noem als voorbeel
den „Bericht van de Tweede Wereld
oorlog" van de VNU en „Plus Pro-
dukties" van het Algemeen Dag-
blad-concern, die dezelfde onderwer
pen, maar dan uitsluitend over de
Tweede Wereldoorlog belichten, met
dezelfde soort tekeningen en foto's:
van tanks, vliegtuigen, duikboten
enz. En op die bladen komen geen
reacties, dus kan ik de kritiek alleen
terugvoeren op de titel. Ik begrijp
niet waarover zo'n agitatie ont
staat."
De titel is dus verkeerd gekozen.
„Maandblad Oorlog" is de letterlijke
vertaling van „War Monthly" en dit
lijkt mij een psychologische fout, om
dat zo'n titel voor de Nederlander met
zijn traditionele afkeer van het mili
tair zijn, in tegenstelling tot de En
gelsman of de Duitser, een tptaal an
dere gevoelswaarde heeft.
„Ik zeg niet dat de titel verkeerd is
gekozen, maar dat deze verkeerde
reacties kan hebben opgeroepen.
Het Maandblad Oorlog heeft de oor
log als onderwerp en dan vind ik het
alleen maar eerlijk en objectief om
het ook zo te noemen. Trouwens als
je ziet dat van ,,'40-'45, Toen en Nu"
tienduizend exemplaren per kwar
taal worden verkocht, dan is er toch
belangstelling voor
Die uitgave heeft een andere formule
en heeft de geschiedenis van de Twee
de Wereldoorlog als uitgangspunt, ter
wijl dit blad over de oorlog in het
algemeen gaat.
„Zeker, maar het is objectief ge
schreven, wat ook Hylke Tromp in
een uitzending van de radio-actuali
teitenrubriek heeft gezegd. Hij sprak
zijn verbazing uit over de grote be
langstelling voor dit soort lectuur en
zei nog dat zijn enige kritiek op dit
soort bladen is dat ze geen stelling
nemen en dus niet ingaan op de
vraag wat je moet doen om oorlogen
te voorkomen."
Zou hier geen taak voor u liggen? U
zou bijvoorbeeld een nummer van het
maandblad aan dit onderwerp kunnen
wijden.
„Wij hebben geen eigen redactiestaf
die dat zou kunnen doen. Wij werken
alleen met vertalingen, maar als we
een blad zouden tegenkomen met dit
thema, waar ook vraag naar zou zi jn,
zouden we een slechte uitgever zijn
als we het niet zouden doen. Wat het
Maandblad Oorlog betreft, het zal u
duidelijk zijn, dat wij ook een tijd
schrift verkopen en dat er dus een
commercieel tintje aan zit, waaraan
je dan niet de conclusie mag verbin
den dat dit blad de oorlog zal ver
heerlijken. Ook Vietnam, ook de kri
tiek op die oorlog, zal een onderwerp
zijn."
In uw folder bespeur ik een woordge
bruik, zoals van die generaal die zijn
mannen „tot in de hel" volgt, van die
„brute krachtmeting" tussen Oost en
West en van dat „enerverend" zeege
vecht, dat de vraag oproept al is dat
woordgebruik voor u commercieel in
teressant of dit ethisch nog wel
geoorloofd is.
„U moet eens letten op wat de televi
sie biedt en hoe bepaalde boeken
worden aangekondigd, die ook over
zeer ernstige zaken gaan. Wij richten
ons hierbij trouwens op lezers, die
zeer bewust een keuze doen. En als
dr. De Jong dan zegt dat de jeugd
niet meer weet wat de Tweede
Wereldoorlog was, dan vraag ik:
Doen wij dan iets anders dan voor
lichting geven? Over het gebruik van
het woord „bruut" moet ik zeggen
dat niemand kan ontkennen dat die
krachtmeting bruut is geweest, die
Stuka zullen velen als meedogenloos
hebben ervaren en als gesproken
wordt over een generaal die zijn
mannen tot in de hel volgt, dan denk
ik dat je dit woord „hel" niet over
drachtelijk moet zien, maar letter
lijk."
Misschien dat uw uitgave lezens
waard zal worden en dat de inhoud zal
afwijken van uw aankondiging, maar
tekst en foto's van de folder wijzen
toch op „lekker brengen" en op appe
leren op de zucht naar het sensatione
le. Worden hier geen grenzen over
schreden?
..Als ik dat Oaatste) zou vinden, zou
ik het niet zo hebben gemaakt. Ix
vind dit geen verheerlijking van de
oorlog, maar voorlichting over een
serieuze zaak, waarmee wij ons alle
maal bezig zouden moeten houden.
Als wij praten over de neutronen
bom, waarvan de produktie gelukkig
is uitgesteld, dan wordt ook gepubli-
•Castro als held
ceerd over de gruwelijke gevolgen.
En dat is dat over een mogelijke
toekomst; zou dan niet over het ver
leden mogen worden geschreven?
Wij romantiseren ook niet zoals in
oorlogsfilms en oorlogsboeken ge
beurt, wij geven alleen de feiten."
ieopp
eesmii
lor J. G. A. Thijs
Igen
KOOj at r
MES
de jaren dertig, toen ik de lagere school (met
GOUl 1 biibel) bezocht herinner ik me een onderwij-
UUIJltdie erg boeiend vertellen kon over zijn erva-
:n tijdens de eerste wereldoorlog. Nog goed
mij voor de geest zijn van weinig waarde-
J getuigende beschrijving van het dagelijks
323-320 edsel in die oorlogstijd. Als je het brood om-
Siierstra Dg gooide, zei hij. kon het gebeuren dat het
de zoldering bleef plakken, zo klef was het.
sen die in die spannende jaren in dienst van
vaderland kepie en puttees (groene been-
Jidsels voor militairen, spreek uit: poeties)
J y Iragen hadden deden met hun kleurrijke ver-
- - Ben voor mijn onderwijzer vaak niet onder.
AAR
ytiec;:
rgelijke verhalen schenen ons. die de „mobili-
ietijd" niet uit eigen ervaring kenden, uit een
verwijderd, grijs verleden te komen, bijna
n grijs als de Franse overheersing (1810-1813)
fclfs als de tachtigjarige oorlog. Inmiddels is
ert de capitulatie in hotel „De Wereld" in
5 al veel meer tijd verstreken dan ons in de
en dertig van het vredesjaar 1919 scheidde,
st in verband met die groeiende tijdsafstand
1 het je telkens weer op hoe levend, hoe
rkelijk zou je haast zeggen, de herinneringen
1 de Duitse tijd nu nog zijn. Dat bleek ons
I'iieuw nadat vorig week in deze krant een
>ek afgedrukt werd met Trouw-oprichter E.
Ruller. Een paar reacties op dat stuk wil ik u
t onthouden.
Oosterhof van de hoeve t Riemke in Ooster-
Mr. A. B. Roosjen: slotwoord in de Apol-
lohal
end op Tessel schrijft ons: „Laat mij als abonnee
van Trouw eens naar voren brengen wat dat
blaadje „Trouw" betekende voor een hoop Ne
derlanders in de bezettingsjaren. Je spelde
„Trouw" gewoon van de eerste tot de laatste
letter. Je kreeg er weer nieuwe moed door en je
geest werd erdoor verfrist. Ongetwijfeld zijn we
de initiatiefnemers veel dank verschuldigd. Ik
zou dan ook op veel Nederlanders uit de confes
sionele kring een beroep willen doen om Trouw
te gaan lezen. Laten veel ouders ervan doordron
gen worden dat het heel belangrijk is. ook voor
de opgroeiende jeugd, welk dagblad men leest.
Niet ieder dagblad ademt een gezonde geest,
vaak voert de sensatie de boventoon".
De nu 84-jarige mr. A. B. Roosjen, oud-Tweede-
Kamerlid voor de AR en oud-voorzitter van de
NCRV, vertelde ons dat door verhalen als over
de oprichting van „Trouw" die hele bezettings
tijd weer voor hem gaat leven. Roosjen maakte
in de zomer van 1940 deel uit van een groep
enthousiaste Amsterdamse anti-revolutionai
ren, die toen het weekblaadje „Hou en Trou"
uitgaf. In dat blad werd bijzonder fel van leer
getrokken tegen de NSB'ers en eigenlijk ook
tegen de Duitsers, die toen nog maar net goed en
wel hun heerschappij hier gevestigd hadden. In
het nummer van „Hou en Trouw", dat op 31
augustus uitkwam, stond onder meer zwart op
wit dat „wij geen onderdrukking verdragen", dat
„wij het niet kunnen velen dat wij, ons gezin,
onze Kerk, onze School, restloos zouden worden
ingeschakeld in een alles opslokkende staat' en
dat „er één terrein is waarop wij nog heer en
meester zijn: de wereld van onze gedachten".
Aan dat laatste werd toegevoegd: „Daar willen
wij trouw blijven aan de kem van onze volkshis
torie, van ons volkskarakter"
Spoedig na de 31e augustus 1940 werd „Hou en
Trou", achteraf wekt dat geen verbazing, verbo
den. Duizenden nummers hadden toen echter al
hun weg gevonden in Amsterdam en andere
steden. Éénmaal bereikte men zelfs een oplaag
van 180.000.
Zoals Van Ruller vorige week vertelde werd bij
de oprichting van Trouw in januari 1943 aanvan
kelijk gedacht aan „Hou en Trou". en werd de
naam „Trouw" er min of meer door geïnspireerd
Hoe men aan de naam „Hou en Trou" kwam
blijkt uit een gedichtje in het nummer van 31
augustus 1940, waarvan vier regels luidden:
„Hou en trou aan de historie,
Die ons volk zijn rechten gaf;
Eiken aanslag op die rechten
Wijzen w'onvoorwaard'lijk af"
Apollohal
Roosjen behoorde ook tot de initiatiefnemers
van de grote bijeenkomsten, die op zaterdag 11
augustus 1940 in de Amsterdamse Apollohal
gehouden werden. Zeventienduizend mensen in
totaal luisterden er naar toespraken van Colijn,
Slotemaker de Bruine (oud-minister van onder
wijs), professor V. H. Rutgers (die er de onverge
telijke woorden sprak dat wij uit onze militaire
nederlaag niet de slotsom moesten trekken „dat
de denkbeelden die over de grens den toon
aangeven nu ook de onze moeten worden") en
naar een slotwoord van Roosjen zelf. Kort daar
na werden dergelijke massale bijeenkomsten
verboden. Reeds in oktober 1940 werd mr Roos
jen gearresteerd en het zou tot september 1944
duren voordat hij in vrijheid gesteld werd.
Tenslotte: enige informatie over de oprichting
van „Trouw" blijkt niet overbodig te zijn. Niet
alleen in de druk van 1974 van de grote Winkler
Prins Encyclopedie, maar ook in die van 1977
blijkt de twintigste januari 1943 inplaats van de
dertigste als oprichtingsdatum van onze krant
vermeld te zijn. En als we dan toch de puntjes op
de i zetten: gelukkig is de oplage van onze krant
groter dan het in die encyclopedie vermelde
aantal ((„ca 106.000") De situatie op dit moment
is, vertelt onze directie, dat er dagelijks 153.000
exemplaren van de persen rollen.
De beperkingen bij de toepassing van kernenergie die
Amerika's president Carter voorstaat om het gevaar
van spreiding van kernwapens tegen te gaan, zijn
onvoldoende deugdelijk. In plaats van de snelle kweek
reactor in de ijskast te zetten, zou hij de invoering
ervan juist in gepast tempo moeten bevorderen.
Dat is de kern van het betoog
dat de vice-voorzitter van de
Britse commissie voor atoom
energie. dr Walter Marshall, op
24 februari van dit jaar hield in
de universtiteit van Glasgow.
Hij zette daar de filosofische
achtergrond uiteen van een
Brits-Amerikaans technisch
voorstel dat in maart zou wor
den gedaan op een conferentie
in Washington. Dat voorstel
werd in deze rubriek op 18
maart al beknopt weerge
geven.
De achtergrond verdient af
zonderlijk aandacht omdat het
om meer dan mosterd na de
maaltijd blijkt te gaan. Het
technische voorstel voor een
nieuw opwerkingsproces van
gebruikte kernbrandstof is
niet een handige poging om de
bezorgdheid van Carter te om
zeilen. Het beweert een funda
mentele zwakte in zijn redene
ring te ondervangen.
En dat terwijl de nieuwe Ame
rikaanse positie zo overzichte
lijk leek (voor zover op dit ter
rein ooit iets overzichtelijk kan
lijken). Het ging allemaal om
het plutonium, dat onvermij
delijk in elke kernreactor in de
brandstofstaven ontstaat. Het
ontstaat daar tegelijk met zeer
radioactieve splijtingsproduk-
ten (afval). Laat het daar zit
ten, zei Carter. Pluk die boel
niet uit elkaar wat alleen
een zeer gespecialiseerde op-
werkingsindustrie kan. Dan
krijgt niemand puur plutoni
um in handen, dat weer als
kernbrandstof kan worden ge
bruikt, maar waar je ook
atoombommen mee kunt
maken.
Dat betekent ook de ijskast
voor de snelle kweekreactor,
die zonder dat plutonium als
brandstof voorlopig geen zin
heeft. (Hij maakt uit uranium
net iets meer nieuw plutonium
dan hij zelf verstookt. Daar
door gebruikt hij uranium veel
zuiniger dan de „gewone"
thermische reactor, die
maar ongeveer een procent
van het natuurlijk uranium
kan verstoken.)
'Verspilling'
Die Amerikaanse positie leek
overzichtelijk. De eerste inter
nationale reacties vochten dan
ook niet de redenering aan,
maar de economische gevol
gen. Jullie kunnen je de ver
spilling van zo'n wegwerpsys-
teem veroorloven, klonken de
geluiden uit West-Europa en
Japan. Amerika kan voorlopig
genoeg nieuw uranium delven
in z'n eigen achtertuin. Wij
moeten het op een ongewisse
wereldmarkt kopen.
Het is op zijn minst opmerke
lijk dat de Britten nu menen,
een meer inhoudelijk tegenar
gument te kunnen aandragen.
Jullie bouwen op een schijnze
kerheid, zegt Marshall in we
zen. In eerste instantie hebben
jullie gelijk. Het plutonium in
een brandstofstaaf zoals die
uit de reactor komt is domweg
„ontoegankelijk". De zaak is
dermate radioactief dat nie
mand er straffeloos stunts mee
kan uithalen. Maar dat blijft
niet zo. Die radioactiviteit
loopt vrij hard terug. Na het
eerste jaar is er nog 0,3 procent
van de beginwaarde over, na
tien jaar is het gezakt tot 0,05
procent, en zo verder.
Nu is 0,05 procent van een zeer
hoge radio-activiteit nog
steeds behoorlijk ongezond,
respectievelijk technisch hin
derlijk. Maar er zit wel ergens
een grens, zij het geen scherpe
Het risico van een gebruikt
splijtstofelement hangt af van
de radio-activiteit, „van de
kennis van de mensen die het
hanteren, van de kwaliteit van
hun apparatuur en van de
werktijd die zij tot hun be
schikking hebben".
Na verloop van enige jaren,
aldus Marshall, kun je niet
meer in gemoede volhouden
dat het plutonium „ontoegan
kelijk" is. Hij noemt het dan
„onttrekbaar". De overgeble
ven radio-activiteit is nog
steeds „een formidabel pro
bleem" voor elke groepering
die het er uit wil afschelden.
Maar het is niet onvoorstel
baar dat zo'n groep ooit, er
gens op de wereld, succes zou
kunnen boeken. In die zin is
plutonium in oude brandstof
staven in principe „toeganke
lijk".
De contouren van het Britse
tegenargument beginnen nu
zichtbaar te worden. Als we
het voorstel van de heer Carter
volgen, bouwt elke werkende
kernreactor onherroepelijk
een voorraad „toegankelijk"
plutonium op. vormt zijn eigen
„plutoniummijn". Dat warfdus
niet de bedoeling, eigenlijk.
Wanneer Marshall als betere
oplossing aandraagt dat we
het plutonium er toch maar uit
halen en gebruiken in snelle
kweekreactoren, weet hij al
dat heel wat mensen daarvan
zullen opkijken. Er zijn twee
argumenten tegen dat gebruik
aangevoerd. Ten eerste dat de
snelle reactor plutonium
kweekt, en dus de schaal van
het probleem nog vergroot.
Ten tweede de noodzaak om
op grote schaal plutonium te
hanteren, te verwerken en te
vervoeren. En dan niet in die
nog redelijk beveiligde „ont-
trekbare" toestand, maar
daadwerkelijk „onttrokken'
aan zijn sterk radio-actieve
omgeving, dus nog een stap
dichter bij het mogelijke mis
bruik.
Maar. zegt Marshall, „naar
mijn mening moeten deze twee
argumenten "met zeer grote
zorg worden onderzocht, om
dat zij óf onvolledig zijn. of
misleidend".
Om te beginnen: die kweekre
actor verbruikt het plutonium
dat hem als brandstof wordt
gevoerd. Tegelijk maakt hij
nieuw plutonium, „en het is
mogelijk om het zodanig te be
drijven dat hij iets meer of iets
minder maakt dan hij ver
brandt. Het is daarom in prin
cipe mogelijk om de totale
hoeveelheid plutonium te be
heersen die uit dit bedrijf
voortkomt." Dit staat tn
scherp contrast met de situatie
bij thermische reactoren met
wegwerpsysteem. Die staan
onherroepelijk, jaar in jaar uit
de hoeveelheid plutonium op
de wereld te vergroten.
Minimum
Maar het verschil ligt nog die
per. Het plutonium uit de ther
mische reactoren komt welis
waar in „ontoegankelijke" toe
stand ter wereld, maar wordt
op den duur „onttrekbaar". En
het eerste wat er met plutoni
um in de buik van een kweek
reactor gebeurt, is dat het weer
in de volle betekenis „ontoe
gankelijk" wordt. De invoering
van snelle kweekreactoren
maakt niet alleen de totale
hoeveelheid plutonium op de
wereld beheersbaar Boven
dien wordt het „onttrekbare"
deel ervan teruggebracht tot
het mogelijke minimum.
Omdat de discussie over de
kweekreactor nogal eens in de
war raakt met die over de toe
komst van kernenergie in het
algemeen, rekent Marshall dit
effect uit voor drie verschillen
de toekomsten.
Maar als dan de kweekreactor
de omvang van hetplutonium-
probleem kleiner maakt in
plaats van groter, dan blijft
nog het argument dat het plu
tonium gehanteerd en ver
voerd moet worden. In de wan
deling wordt het door tegen
standers aangeduid als „de
plutonium-economie" Ook dit
schrikbeeld wil Marshall ont
mantelen. Hij maakt daarbij
scherp onderscheid tussen na
tionale staten die een atoom
macht willen opbouwen en
mistige „sub-nationale groe
pen" die plutonium achterover
willen drukken voor politieke
en/of criminele doeleinden.
Over die staten praat hij niet
lang. Er zijn acht beproefde
wegen om aan materiaal voor
kernwapens te komen. Pluto
nium uit brandstofstaven van
een kerncentrale is daarvan zo
ongeveer de duurste en onhan
digste. Dat betekent niet dat
het verstandig is (of onbelang
rijk) om aan Brazilië een op-
wekkingsfabriek te verkopen.
Dat is de kat op het spek bin
den. Maar men moet niet den
ken dat Brazilië geen kernbom
kan maken wanneer ze zo'n
fabriek niet krijgen.
Vreugdeloos
Om schimmiger gegadigden
van een paar kilo plutonium af
te houden, is het mogelijk om
het opwerkingsproces zo te
veranderen dat het plutonium
gezelschap blijft houden van
een collectie uiterst radio-ac
tieve splijtingsprodukten. Het
blijft daardoor tijdens de gehe
le brands tof cyclus „ontoegan
kelijk" in de door Marshall ge
definieerde zin. Hij presenteert
het idee vreugdeloos. Het
maakt de zaak er wat gecom
pliceerder op. Hij is er ook nog
niet helemaal van overtuigd
dat het nodig zal blijken. Maar
het kan wei. Je kunt ervoor
zorgen dat al het plutonium te
heet is om aan te komen. En er
zit nog een filosofie achter ook.
W. Marshall, Nuclear power and
the proliferation issue, Atom
(monthl. inf. bull. l'KAEA)
1978, 78-102.