^Kritiek op'Maandblad Oorlog' e spelde dat blaadje tot de laatste letter Veilig omgaan met plutonium? Wetenschap en techniek -Uitgeverij: itel kan verkeerde eacties hebben opgeroepen 'Doen wij iets anders dan voorlichten?' door Rob Foppema EBDAG 22 APRIL 1978 BINNENLAND Trouw/Kwartet 23 1.9 ol de iderwij het len m r. Goel )69, danl Gi bcoudif. jen mi slede scho he rdt vei ?rlijk Een in rozerood en geel uitgevoerde tekening van de Duitse Königstiger-tank, uit het Maandblad Oorlog. laat in 110. lid t voori door Huib Goudriaan ie Heei jwOLLE Uitgeversfirma ïteNie in Zwolle steekt niet onder stoelen of banken wat de be- ioeling is van haar in juni te rerschijnen nieuwe uitgave. v00rn .Maandblad Oorlog Nieuw", is Amstc het wat schreeuwerig opschrift Njkeoi^ian een advertentie, waarin rordt uiteengezet dat dit tijd schrift „het verschijnsel oorlog spenba in al zijn facetten zal behande- en." Geeft de titel van het blad, „Oorlog", al te denken, de terminologie van de folder, waarin de artikelen sappig wor- directe liegt den aangekondigd, s 2ooo^evenmin om. 3 en ge op <fr)e komende nummers zullen al dus de folder zijn gewijd aan: .Heinz Guderian. een cavalerie-ge- ïeraal, die doorzijn mannen tot in de hel gevolgd werd," „De gillende Stu- ka, de meedogenlozeStuka, de meest levreesde duikbommenwerper van le Duitsers in W.O. II". „Op jacht naar de Haguro, Engelse destroyers brengen een Japanse kruiser tot zin- ken in een enerverend nachtelijk ge- v-echt in de Indische Oceaan", en „Korea 1950, een episode waarin ^jOost en West elkaar in een brute krachtmeting ontmoetten". Riekt dit woordgebruik niet naar verheerlijking van de oorlog, van ge reld? Hoe kan een nachtelijk zeege vecht, waarin mensen sterven en geestelijk en lichamelijk lijden, „enerverend" worden genoemd? Is het niet een tikkeltje lichtzinnig om r m te sPreken over een cavalerie-gene- 1 1111 raai die door zijn mannen „tot in de Tamarinof: „Toch ligt deze Uitgai dezelfde lijn als Argo, met dit ngdo mij. Vi zei l ig, ut. En sche zorg hoor. elke het besd| zijn. teit.Be ;ralen haal Bloed* et wat ha hel" werd gevolgd? Toegegeven in tv-misdaad- en oorlogsfilms en in sommige oorlogromans wordt al ja ren niet meer teruggedeinsd voor een terminologie, die het Duitse sol- datenblad „Signal" uit de Tweede Wereldoorlog" niet zou hebben mis staan. Er verschijnen trouwens meer ekkere" bladen, die als „oor- ;spornografie" zouden kunnen worden betiteld. Maar mag een gerenommeerde uitgeverij als Tijl in Zwolle ook deze weg inslaan? Vragen die wij voorlegden aan het hoofd van de afdeling uitgeverij van de firma, w de heer A. W. S. C. Tamarinof (35). ..lekl Ui logsi De heer Tamarinof vestigt allereerst de aandacht erop dat Tijl al soortge lijke bladen heeft uitgegeven, die hij als voorlopers beschouwt van het maandblad Oorlog. „Het nieuwe blad Oorlog is een logisch vervolg van deze uitgaven. Van 1970 tot 1973 verscheen „Argo, geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog", dat toen parallel liep met „Bericht van de Tweede Wereldoorlog" van de VNU in Haarlem. En in 1975 begon de uitgave van ,,'40-'45, Toen en Nu", dat nog steeds per kwartaal ver schijnt." Ja, maar Oorlog onderscheidt zich van deze bladen doordat het geen ge schiedschrijving meer is van de Twee de Wereldoorlog, maar krijgsgeschie denis in engere zin, waar overigens geen bezwaar tegen kan bestaan, mits de oorlog niet wordt verheerlijkt. gave in Üt ver* schil dat Argo een duidelijk chrono logische volgorde had en liep van het uitbreken van de Tweede Wereldoor log tot de capitulatie van de Duit sers. terwijl in Maandblad Oorlog geen chronologische volgorde zit. maar het verschijnsel oorlog vanaf het begin van onze beschaving tot heden belicht. De uitgave is een vertaling van het Engelse „War Monthly", dat door de polemoloog Hylke Tromp een objectief blad is genoemd, en dat in Engeland al vier jaar verschijnt. Wij verwierven de rechten voor het Nederlandse taalge bied." Er is kritiek gekomen op uw nieuwe uitgave nog voordat deze is versche nen. Is dat een verrassing voor u? „Vooraf hadden wij dat niet ver wacht, maar achteraf blijkt de titel van het blad „Oorlog" kritiek te hebben uitgelokt, terwijl deze titel toch bewust door ons was gekozen, opdat iedereen precies zou weten waarover het zou gaan. Er zijn ook andere uitgeverijen die dit soort bla den brengen. Ik noem als voorbeel den „Bericht van de Tweede Wereld oorlog" van de VNU en „Plus Pro- dukties" van het Algemeen Dag- blad-concern, die dezelfde onderwer pen, maar dan uitsluitend over de Tweede Wereldoorlog belichten, met dezelfde soort tekeningen en foto's: van tanks, vliegtuigen, duikboten enz. En op die bladen komen geen reacties, dus kan ik de kritiek alleen terugvoeren op de titel. Ik begrijp niet waarover zo'n agitatie ont staat." De titel is dus verkeerd gekozen. „Maandblad Oorlog" is de letterlijke vertaling van „War Monthly" en dit lijkt mij een psychologische fout, om dat zo'n titel voor de Nederlander met zijn traditionele afkeer van het mili tair zijn, in tegenstelling tot de En gelsman of de Duitser, een tptaal an dere gevoelswaarde heeft. „Ik zeg niet dat de titel verkeerd is gekozen, maar dat deze verkeerde reacties kan hebben opgeroepen. Het Maandblad Oorlog heeft de oor log als onderwerp en dan vind ik het alleen maar eerlijk en objectief om het ook zo te noemen. Trouwens als je ziet dat van ,,'40-'45, Toen en Nu" tienduizend exemplaren per kwar taal worden verkocht, dan is er toch belangstelling voor Die uitgave heeft een andere formule en heeft de geschiedenis van de Twee de Wereldoorlog als uitgangspunt, ter wijl dit blad over de oorlog in het algemeen gaat. „Zeker, maar het is objectief ge schreven, wat ook Hylke Tromp in een uitzending van de radio-actuali teitenrubriek heeft gezegd. Hij sprak zijn verbazing uit over de grote be langstelling voor dit soort lectuur en zei nog dat zijn enige kritiek op dit soort bladen is dat ze geen stelling nemen en dus niet ingaan op de vraag wat je moet doen om oorlogen te voorkomen." Zou hier geen taak voor u liggen? U zou bijvoorbeeld een nummer van het maandblad aan dit onderwerp kunnen wijden. „Wij hebben geen eigen redactiestaf die dat zou kunnen doen. Wij werken alleen met vertalingen, maar als we een blad zouden tegenkomen met dit thema, waar ook vraag naar zou zi jn, zouden we een slechte uitgever zijn als we het niet zouden doen. Wat het Maandblad Oorlog betreft, het zal u duidelijk zijn, dat wij ook een tijd schrift verkopen en dat er dus een commercieel tintje aan zit, waaraan je dan niet de conclusie mag verbin den dat dit blad de oorlog zal ver heerlijken. Ook Vietnam, ook de kri tiek op die oorlog, zal een onderwerp zijn." In uw folder bespeur ik een woordge bruik, zoals van die generaal die zijn mannen „tot in de hel" volgt, van die „brute krachtmeting" tussen Oost en West en van dat „enerverend" zeege vecht, dat de vraag oproept al is dat woordgebruik voor u commercieel in teressant of dit ethisch nog wel geoorloofd is. „U moet eens letten op wat de televi sie biedt en hoe bepaalde boeken worden aangekondigd, die ook over zeer ernstige zaken gaan. Wij richten ons hierbij trouwens op lezers, die zeer bewust een keuze doen. En als dr. De Jong dan zegt dat de jeugd niet meer weet wat de Tweede Wereldoorlog was, dan vraag ik: Doen wij dan iets anders dan voor lichting geven? Over het gebruik van het woord „bruut" moet ik zeggen dat niemand kan ontkennen dat die krachtmeting bruut is geweest, die Stuka zullen velen als meedogenloos hebben ervaren en als gesproken wordt over een generaal die zijn mannen tot in de hel volgt, dan denk ik dat je dit woord „hel" niet over drachtelijk moet zien, maar letter lijk." Misschien dat uw uitgave lezens waard zal worden en dat de inhoud zal afwijken van uw aankondiging, maar tekst en foto's van de folder wijzen toch op „lekker brengen" en op appe leren op de zucht naar het sensatione le. Worden hier geen grenzen over schreden? ..Als ik dat Oaatste) zou vinden, zou ik het niet zo hebben gemaakt. Ix vind dit geen verheerlijking van de oorlog, maar voorlichting over een serieuze zaak, waarmee wij ons alle maal bezig zouden moeten houden. Als wij praten over de neutronen bom, waarvan de produktie gelukkig is uitgesteld, dan wordt ook gepubli- •Castro als held ceerd over de gruwelijke gevolgen. En dat is dat over een mogelijke toekomst; zou dan niet over het ver leden mogen worden geschreven? Wij romantiseren ook niet zoals in oorlogsfilms en oorlogsboeken ge beurt, wij geven alleen de feiten." ieopp eesmii lor J. G. A. Thijs Igen KOOj at r MES de jaren dertig, toen ik de lagere school (met GOUl 1 biibel) bezocht herinner ik me een onderwij- UUIJltdie erg boeiend vertellen kon over zijn erva- :n tijdens de eerste wereldoorlog. Nog goed mij voor de geest zijn van weinig waarde- J getuigende beschrijving van het dagelijks 323-320 edsel in die oorlogstijd. Als je het brood om- Siierstra Dg gooide, zei hij. kon het gebeuren dat het de zoldering bleef plakken, zo klef was het. sen die in die spannende jaren in dienst van vaderland kepie en puttees (groene been- Jidsels voor militairen, spreek uit: poeties) J y Iragen hadden deden met hun kleurrijke ver- - - Ben voor mijn onderwijzer vaak niet onder. AAR ytiec;: rgelijke verhalen schenen ons. die de „mobili- ietijd" niet uit eigen ervaring kenden, uit een verwijderd, grijs verleden te komen, bijna n grijs als de Franse overheersing (1810-1813) fclfs als de tachtigjarige oorlog. Inmiddels is ert de capitulatie in hotel „De Wereld" in 5 al veel meer tijd verstreken dan ons in de en dertig van het vredesjaar 1919 scheidde, st in verband met die groeiende tijdsafstand 1 het je telkens weer op hoe levend, hoe rkelijk zou je haast zeggen, de herinneringen 1 de Duitse tijd nu nog zijn. Dat bleek ons I'iieuw nadat vorig week in deze krant een >ek afgedrukt werd met Trouw-oprichter E. Ruller. Een paar reacties op dat stuk wil ik u t onthouden. Oosterhof van de hoeve t Riemke in Ooster- Mr. A. B. Roosjen: slotwoord in de Apol- lohal end op Tessel schrijft ons: „Laat mij als abonnee van Trouw eens naar voren brengen wat dat blaadje „Trouw" betekende voor een hoop Ne derlanders in de bezettingsjaren. Je spelde „Trouw" gewoon van de eerste tot de laatste letter. Je kreeg er weer nieuwe moed door en je geest werd erdoor verfrist. Ongetwijfeld zijn we de initiatiefnemers veel dank verschuldigd. Ik zou dan ook op veel Nederlanders uit de confes sionele kring een beroep willen doen om Trouw te gaan lezen. Laten veel ouders ervan doordron gen worden dat het heel belangrijk is. ook voor de opgroeiende jeugd, welk dagblad men leest. Niet ieder dagblad ademt een gezonde geest, vaak voert de sensatie de boventoon". De nu 84-jarige mr. A. B. Roosjen, oud-Tweede- Kamerlid voor de AR en oud-voorzitter van de NCRV, vertelde ons dat door verhalen als over de oprichting van „Trouw" die hele bezettings tijd weer voor hem gaat leven. Roosjen maakte in de zomer van 1940 deel uit van een groep enthousiaste Amsterdamse anti-revolutionai ren, die toen het weekblaadje „Hou en Trou" uitgaf. In dat blad werd bijzonder fel van leer getrokken tegen de NSB'ers en eigenlijk ook tegen de Duitsers, die toen nog maar net goed en wel hun heerschappij hier gevestigd hadden. In het nummer van „Hou en Trouw", dat op 31 augustus uitkwam, stond onder meer zwart op wit dat „wij geen onderdrukking verdragen", dat „wij het niet kunnen velen dat wij, ons gezin, onze Kerk, onze School, restloos zouden worden ingeschakeld in een alles opslokkende staat' en dat „er één terrein is waarop wij nog heer en meester zijn: de wereld van onze gedachten". Aan dat laatste werd toegevoegd: „Daar willen wij trouw blijven aan de kem van onze volkshis torie, van ons volkskarakter" Spoedig na de 31e augustus 1940 werd „Hou en Trou", achteraf wekt dat geen verbazing, verbo den. Duizenden nummers hadden toen echter al hun weg gevonden in Amsterdam en andere steden. Éénmaal bereikte men zelfs een oplaag van 180.000. Zoals Van Ruller vorige week vertelde werd bij de oprichting van Trouw in januari 1943 aanvan kelijk gedacht aan „Hou en Trou". en werd de naam „Trouw" er min of meer door geïnspireerd Hoe men aan de naam „Hou en Trou" kwam blijkt uit een gedichtje in het nummer van 31 augustus 1940, waarvan vier regels luidden: „Hou en trou aan de historie, Die ons volk zijn rechten gaf; Eiken aanslag op die rechten Wijzen w'onvoorwaard'lijk af" Apollohal Roosjen behoorde ook tot de initiatiefnemers van de grote bijeenkomsten, die op zaterdag 11 augustus 1940 in de Amsterdamse Apollohal gehouden werden. Zeventienduizend mensen in totaal luisterden er naar toespraken van Colijn, Slotemaker de Bruine (oud-minister van onder wijs), professor V. H. Rutgers (die er de onverge telijke woorden sprak dat wij uit onze militaire nederlaag niet de slotsom moesten trekken „dat de denkbeelden die over de grens den toon aangeven nu ook de onze moeten worden") en naar een slotwoord van Roosjen zelf. Kort daar na werden dergelijke massale bijeenkomsten verboden. Reeds in oktober 1940 werd mr Roos jen gearresteerd en het zou tot september 1944 duren voordat hij in vrijheid gesteld werd. Tenslotte: enige informatie over de oprichting van „Trouw" blijkt niet overbodig te zijn. Niet alleen in de druk van 1974 van de grote Winkler Prins Encyclopedie, maar ook in die van 1977 blijkt de twintigste januari 1943 inplaats van de dertigste als oprichtingsdatum van onze krant vermeld te zijn. En als we dan toch de puntjes op de i zetten: gelukkig is de oplage van onze krant groter dan het in die encyclopedie vermelde aantal ((„ca 106.000") De situatie op dit moment is, vertelt onze directie, dat er dagelijks 153.000 exemplaren van de persen rollen. De beperkingen bij de toepassing van kernenergie die Amerika's president Carter voorstaat om het gevaar van spreiding van kernwapens tegen te gaan, zijn onvoldoende deugdelijk. In plaats van de snelle kweek reactor in de ijskast te zetten, zou hij de invoering ervan juist in gepast tempo moeten bevorderen. Dat is de kern van het betoog dat de vice-voorzitter van de Britse commissie voor atoom energie. dr Walter Marshall, op 24 februari van dit jaar hield in de universtiteit van Glasgow. Hij zette daar de filosofische achtergrond uiteen van een Brits-Amerikaans technisch voorstel dat in maart zou wor den gedaan op een conferentie in Washington. Dat voorstel werd in deze rubriek op 18 maart al beknopt weerge geven. De achtergrond verdient af zonderlijk aandacht omdat het om meer dan mosterd na de maaltijd blijkt te gaan. Het technische voorstel voor een nieuw opwerkingsproces van gebruikte kernbrandstof is niet een handige poging om de bezorgdheid van Carter te om zeilen. Het beweert een funda mentele zwakte in zijn redene ring te ondervangen. En dat terwijl de nieuwe Ame rikaanse positie zo overzichte lijk leek (voor zover op dit ter rein ooit iets overzichtelijk kan lijken). Het ging allemaal om het plutonium, dat onvermij delijk in elke kernreactor in de brandstofstaven ontstaat. Het ontstaat daar tegelijk met zeer radioactieve splijtingsproduk- ten (afval). Laat het daar zit ten, zei Carter. Pluk die boel niet uit elkaar wat alleen een zeer gespecialiseerde op- werkingsindustrie kan. Dan krijgt niemand puur plutoni um in handen, dat weer als kernbrandstof kan worden ge bruikt, maar waar je ook atoombommen mee kunt maken. Dat betekent ook de ijskast voor de snelle kweekreactor, die zonder dat plutonium als brandstof voorlopig geen zin heeft. (Hij maakt uit uranium net iets meer nieuw plutonium dan hij zelf verstookt. Daar door gebruikt hij uranium veel zuiniger dan de „gewone" thermische reactor, die maar ongeveer een procent van het natuurlijk uranium kan verstoken.) 'Verspilling' Die Amerikaanse positie leek overzichtelijk. De eerste inter nationale reacties vochten dan ook niet de redenering aan, maar de economische gevol gen. Jullie kunnen je de ver spilling van zo'n wegwerpsys- teem veroorloven, klonken de geluiden uit West-Europa en Japan. Amerika kan voorlopig genoeg nieuw uranium delven in z'n eigen achtertuin. Wij moeten het op een ongewisse wereldmarkt kopen. Het is op zijn minst opmerke lijk dat de Britten nu menen, een meer inhoudelijk tegenar gument te kunnen aandragen. Jullie bouwen op een schijnze kerheid, zegt Marshall in we zen. In eerste instantie hebben jullie gelijk. Het plutonium in een brandstofstaaf zoals die uit de reactor komt is domweg „ontoegankelijk". De zaak is dermate radioactief dat nie mand er straffeloos stunts mee kan uithalen. Maar dat blijft niet zo. Die radioactiviteit loopt vrij hard terug. Na het eerste jaar is er nog 0,3 procent van de beginwaarde over, na tien jaar is het gezakt tot 0,05 procent, en zo verder. Nu is 0,05 procent van een zeer hoge radio-activiteit nog steeds behoorlijk ongezond, respectievelijk technisch hin derlijk. Maar er zit wel ergens een grens, zij het geen scherpe Het risico van een gebruikt splijtstofelement hangt af van de radio-activiteit, „van de kennis van de mensen die het hanteren, van de kwaliteit van hun apparatuur en van de werktijd die zij tot hun be schikking hebben". Na verloop van enige jaren, aldus Marshall, kun je niet meer in gemoede volhouden dat het plutonium „ontoegan kelijk" is. Hij noemt het dan „onttrekbaar". De overgeble ven radio-activiteit is nog steeds „een formidabel pro bleem" voor elke groepering die het er uit wil afschelden. Maar het is niet onvoorstel baar dat zo'n groep ooit, er gens op de wereld, succes zou kunnen boeken. In die zin is plutonium in oude brandstof staven in principe „toeganke lijk". De contouren van het Britse tegenargument beginnen nu zichtbaar te worden. Als we het voorstel van de heer Carter volgen, bouwt elke werkende kernreactor onherroepelijk een voorraad „toegankelijk" plutonium op. vormt zijn eigen „plutoniummijn". Dat warfdus niet de bedoeling, eigenlijk. Wanneer Marshall als betere oplossing aandraagt dat we het plutonium er toch maar uit halen en gebruiken in snelle kweekreactoren, weet hij al dat heel wat mensen daarvan zullen opkijken. Er zijn twee argumenten tegen dat gebruik aangevoerd. Ten eerste dat de snelle reactor plutonium kweekt, en dus de schaal van het probleem nog vergroot. Ten tweede de noodzaak om op grote schaal plutonium te hanteren, te verwerken en te vervoeren. En dan niet in die nog redelijk beveiligde „ont- trekbare" toestand, maar daadwerkelijk „onttrokken' aan zijn sterk radio-actieve omgeving, dus nog een stap dichter bij het mogelijke mis bruik. Maar. zegt Marshall, „naar mijn mening moeten deze twee argumenten "met zeer grote zorg worden onderzocht, om dat zij óf onvolledig zijn. of misleidend". Om te beginnen: die kweekre actor verbruikt het plutonium dat hem als brandstof wordt gevoerd. Tegelijk maakt hij nieuw plutonium, „en het is mogelijk om het zodanig te be drijven dat hij iets meer of iets minder maakt dan hij ver brandt. Het is daarom in prin cipe mogelijk om de totale hoeveelheid plutonium te be heersen die uit dit bedrijf voortkomt." Dit staat tn scherp contrast met de situatie bij thermische reactoren met wegwerpsysteem. Die staan onherroepelijk, jaar in jaar uit de hoeveelheid plutonium op de wereld te vergroten. Minimum Maar het verschil ligt nog die per. Het plutonium uit de ther mische reactoren komt welis waar in „ontoegankelijke" toe stand ter wereld, maar wordt op den duur „onttrekbaar". En het eerste wat er met plutoni um in de buik van een kweek reactor gebeurt, is dat het weer in de volle betekenis „ontoe gankelijk" wordt. De invoering van snelle kweekreactoren maakt niet alleen de totale hoeveelheid plutonium op de wereld beheersbaar Boven dien wordt het „onttrekbare" deel ervan teruggebracht tot het mogelijke minimum. Omdat de discussie over de kweekreactor nogal eens in de war raakt met die over de toe komst van kernenergie in het algemeen, rekent Marshall dit effect uit voor drie verschillen de toekomsten. Maar als dan de kweekreactor de omvang van hetplutonium- probleem kleiner maakt in plaats van groter, dan blijft nog het argument dat het plu tonium gehanteerd en ver voerd moet worden. In de wan deling wordt het door tegen standers aangeduid als „de plutonium-economie" Ook dit schrikbeeld wil Marshall ont mantelen. Hij maakt daarbij scherp onderscheid tussen na tionale staten die een atoom macht willen opbouwen en mistige „sub-nationale groe pen" die plutonium achterover willen drukken voor politieke en/of criminele doeleinden. Over die staten praat hij niet lang. Er zijn acht beproefde wegen om aan materiaal voor kernwapens te komen. Pluto nium uit brandstofstaven van een kerncentrale is daarvan zo ongeveer de duurste en onhan digste. Dat betekent niet dat het verstandig is (of onbelang rijk) om aan Brazilië een op- wekkingsfabriek te verkopen. Dat is de kat op het spek bin den. Maar men moet niet den ken dat Brazilië geen kernbom kan maken wanneer ze zo'n fabriek niet krijgen. Vreugdeloos Om schimmiger gegadigden van een paar kilo plutonium af te houden, is het mogelijk om het opwerkingsproces zo te veranderen dat het plutonium gezelschap blijft houden van een collectie uiterst radio-ac tieve splijtingsprodukten. Het blijft daardoor tijdens de gehe le brands tof cyclus „ontoegan kelijk" in de door Marshall ge definieerde zin. Hij presenteert het idee vreugdeloos. Het maakt de zaak er wat gecom pliceerder op. Hij is er ook nog niet helemaal van overtuigd dat het nodig zal blijken. Maar het kan wei. Je kunt ervoor zorgen dat al het plutonium te heet is om aan te komen. En er zit nog een filosofie achter ook. W. Marshall, Nuclear power and the proliferation issue, Atom (monthl. inf. bull. l'KAEA) 1978, 78-102.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1978 | | pagina 23