De taal van de politicus Andere middelen tegen tanks? -h Ander begrip over arbeid noodzakelijk Niet 'wat doe je?' maar 'wie ben je?' 'y°% JAG 14 APRIL 1978 BINNENLAND Trouw/Kwartet PJ3-RH17-S15 oor Koos van Weringh oen een verslaggever de vorige week ts aan minister-president Van Agt oeg op de Europese topconferentie Kopenhagen was het antwoord: )at kan ik nog niet zeggen, dat ligt )g in de windselen." Zulke itwoorden geloof ik nooit, ituurlijk weet een ilnister-president het antwoord wel, aar hij kan het alleen nog niet aan vertellen, dat zou onoverzienbare olgen kunnen hebben voor de lerhandelingspositie van >rland, of zoiets. Dus worden wij ïheept met een ontwijkend, zij lai omschreven antwoord: „In tdselen". Wat dat betreft mogen met deze minister-president niet n. Hij zegt dan voor de televisie niet zoveel, maar hij kleedt het li in. nauwelijks meer om politieke zaken gaat. De personen komen eerst, hoe ze eruitzien en hoe ze zich gedragen is belangrijker dan wat ze zeggen. In politieke debatten zie je de sprekers vaak aan hun achterban denken. De tegenstander hoeft niet zozeer te worden overtuigd, maar de achterban moet door middel van een paar forse uitspraken in haar gelijk worden bevestigd, daar gaat het om. Het debat tussen Aantjes, Rietkerk en Den Uyl in alfabetische volgorde van enige tijd geleden was daar een mooi voorbeeld van. Wat na zo'n gesprek overblijft is vooral een indruk van de drie woordvoerders, hoe ze zich gehouden hebben tegenover de kritiek van hun opponent, maar wat er nu gezegd is, om welke punten het nu ging, dat wordt vergeten. In Nederland hebben we één keer per week het gesprek met de minister-president op het scherm. Een ondervragen van de dienstdoende omroep neemt plaats tegenover de bewindsman en deze geeft antwoord op de vragen die hem gesteld worden. Vaak valt op dat grote omzichtigheid daarbij troef is. De wijze waarop Den Uyl die gesprekken verzorgde is al uitvoerig onderwerp van cabaretteksten geworden. Wim Kan en Seth Gaaikema hebben in die tijd groot succes geoogst met hun imitaties van de minister-president. Enigszins op de achtergrond is een boekje gebleven, dat vorig jaar is verschenen onder de titel: „Ja kijk, mag ik dit zeggen ."Het bevat opmerkingen over de verbale strategieën van een minister-president en zijn ondervragers in elf televisie-interviews van januari tot maart 1976. Het boekje verscheen bij de Stichting Xeno in Groningen. Niet direct in de zin dat die resultaten nieuw zijn. Kijkend en luisterend naar die vraaggesprekken heb ik zelf zelden de indruk gekregen dat ik iets hoorde wat ik nog niet wist. En uit mijn stoel gevallen van verbazing ben ik ook nooit, het gevaar voor langzaam onderuit zakken is veel groter. Het verrassende zit meer in wat de schrij vers over de taal te vertellen hebben en met name over de mogelijkheden die de taal biedt om niets te zeggen. Den Uyl blijkt daar een grootmeester in te zijn. Dat ligt soms aan de ondervrager, die lang niet altijd het gesprek doorzichtig maakt door een overzicht vooraf te geven van de punten die aan de orde zullen komen of door een samenvatting van wat gezegd is, tussendoor of aan het eind. Ook wordt nogal eens naar de bekende weg gevraagd. Dat leidt allemaal tot „sleurspraak". Over de onderwerpen waarover gesproken wordt, zoals de economie, de sociale voorzieningen, de vele crises in het kabinet e.d., wordt weinig echte informatie verstrekt En als die wel verstrekt wordt, is die informatie grotendeels commentariërend van aard. De onderzoekers laten zien, dat de ondervraagde een belangrijk deel van zijn spreektijd laat opgaan aan wat zij „de tweede informatiestroom" noemen. Die bestaat vooral uit het uitspreken van ethische vooronderstellingen, zoals solidariteit met de zwakkeren in de samenleving, eerbied voor andermans opvattingen en bereidheid tot overleg. Op grond van deze vooronderstellingen zijn of worden nog beslissingen genomen, is dan de suggestie die door de minister-president gewekt wordt. Het boekje maakt een ontmoedigende indruk op de lezer, omdat hij het gevoel krijgt helemaal voor niks naar het scherm te hebben gekeken. De vraag is echter, lijkt mij, of een minister-president in die t.v.-gesprekken iets anders kèn doen dan ontwijkende antwoorden te geven. Het beleid dat hij toelicht moet nog in het parlement worden behandeld. Wat gebeurt er als hij zeer duidelijke antwoorden zou geven? De bevolking mobiliseren tegen het parlement? Je kunt Je een systeem voorstellen, waarbij het beleid van de regering onmiddellijk via de televisie ter goed- of afkeuring aan de bevolking wordt voorgelegd. Als je het ermee eens bent stuur je een groene, als je het er niet mee eens bent stuur je een rode ponskaart in, ik noem maar wat. Dt ben daar geen voorstander van, maar zolang we dat systeem nog niet kennen, zullen we ons tevreden moeten stellen met een minister-president die op vrijdagavond blijk geeft meer van de Nederlandse taal dan van de politiek te weten. i Dezelfde: „Er schuilt een on- Invaardbare discrepantie in de ferheidsmaatregelen met be- kkking tot het roken van paksartikelen en het dragen in een helm op brommers, mo ren en scooters." De geograaf F. M. Dieleman in 0 stelling bij zijn proefschrift: leel roman- en detective-schrij- fs schetsen op een leerzame en fendige wijze de geografische (natie waarin het verhaal zich ipeelt. Bij de herprogramme- ig van de studie in de sociale ografie verdient het daarom hbeveling enkele romans en (tectives in de literatuurlijsten 1 te nemen". oor H. J. Neuman et neutronenwapen dat nu, al- ans tijdelijk, van de baan is werd oral aangeprezen de lezer zal t zich herinneren als een pro- lat middel tegen concentraties van jandelijke tanks. Als land A iets vaads in de zin heeft tegen land B, n zal het, bij voorkeur in een ctor van hun beider grens die B t minst gelegen komt, grote aan- llen tanks bijeenbrengen om op e manier te proberen de verdedi- Rg van B te doorbreken. Land A I, om van het verrassingselement kunnen profiteren, zijn tanks zo rt mogelijk voor de aanval concen- iren. En zodra de doorbraak een t is haalt het zijn tanks weer teen, omdat ze anders een veel te alokkelijk doel zouden vormen ir land B. De tankconcentratie zal het moderne gevecht dus maar ter korte tijd bestaan. Ze wordt zo gina laat mogelijk gevormd en zo spoedig mogelijk weer ontbonden. Dat vormde op zichzelf een argu ment tegen de invoering van het neutronenwapen. Want als de gele genheid tot inzet maar zo kort aan wezig is, valt niet in te zien hoe er wél voldoende tijd overblijft voor zorgvuldig beraad op politiek niveau. Of de zorgvuldigheid lijdt eronder óf we verzeilen in het systeem van de pre-delegatie, waarbij lagere com mandanten vooraf de bevoegdheid' krijgen het wapen in te zetten, zodra de situatie in hun buurt beant woordt aan nauwkeurig omschreven criteria. •Intussen hebben de pleidooien ten gunste van het neutronenwapen toch een nieuw probleem opgewor pen. Blijkbaar zijn alle andere mid delen die de NAVO tegen tankcon centraties kan aanwenden onvol doende of althans gebrekkig. Zo werd van de standaard-splijtingswa pens gezegd dat ze juist tanks, die zich op enige afstand van het spring- punt bevinden, betrekkelijk weinig schade berokkenen. Dat ze bovendien niet inzetbaar zijn in de buurt van eigen strijdkrachten en dat ze veel langdurige „faH-out" veroorzaken, geldt als extra-nadeel, maar dat doet in dit verband minder terzake. Het gaat erom dat ze blijk baar de voorstanders van het neu tronenwapen hebben althans die in druk gewekt geen deugdelijk mid del vormen tegen tankconcentraties. Een van de standaard-wijsheden uit de strategische literatuur is, dat de beste verdediging tegen een tank de tank is. Maar als we de getalsverhou dingen in Noordelijk en Centraal- Europa gekijken, dan ontlenen we aan die wijsheid niet zoveel troost: tegenover de 7.000 tanks van de NAVO staan maar liefst 20.500 van het Warschau-Pact. Hoe kan de NAVO zich die dan wél van het lijf houden? Het antwoord is natuyrlijk: pantser bestrijdingsmiddelen. Sinds de Tweede Wereldoorlog heeft de preci- sie-geleiding van wapens en munitie een hoge vlucht genomen. Mensen die, na enige tijd de ontwikkelingen op dit terrein te hebben verwaar loosd, opeens kennis krijgen van al deze vorderingen spreken zelfs van een precisie-revolutie. Het voor beeld is wel genoemd van de Ameri kaanse legerdivisie, die beschikt over grote aantallen kanonnen en mortieren voor het verschieten van de nieuwe munitie, alsmede over meer dan honderd getrainde artille rie-waarnemers. Zo'n waarnemer kan elke vijftien seconden een preci- sie-granaat naar zijn doel geleiden. Vandaar dat de Amerikaanse divisie artillerie theoretisch in staat zou zijn alle pantservoertuigen van een sowjetdivisie te vernietigen binnen één minuut. Iets minder fantastisch zijn berekeningen waaruit zou blij ken dat het voor een Amerikaanse divisie geen onmogelijke opgave is van de duizend aanvallende sovjet- tanks er 800 uit te schakelen. Jagers, helikopters en afzonderlijke infante risten dragen zoveel precisie-geleide pantserbestrijdingsraketten met zich mee dat de Amerikaanse tanks, de artillerie en ingegraven mijnen slechts honderd vijandelijke pant servoertuigen voor hun rekening be hoeven te nemen. Maar snijden ook de minst fantasti sche berekeningen in dit verband wel hout? Verliezen we niet enkele belangrijke gegevens uit het oog? Ten eerste zou het naief zijn om te menen, dat de overzijde niet in staat is dezelfde technieken te ontwikke len. Tijdens de oktober-oorlog van 1973 in het Midden-Oosten maakten de Arabische strijdkrachten veelvul dig gebruik van een draadgeleide pantserbestrijdingsraket van sowjetmakelij, de AT-3 (door de NAVO voorzien van de bijnaam „Sagger"). Misschien lieten rei kwijdte, lading en snelheid van deze „Sagger" nog te wensen over hij deed er 25 seconden over om zijn maximale bereik van drieduizend meter af te leggen maar deze tekorten zijn gemakkelijk weg te werken en ook het huidige ontwerp heeft aanvankelijk grote bressen ge slagen in de Israëlische tankforma ties. Vervolgens is het nog altijd zo dat de doelen zichtbaar moeten zijn, willen ze geraakt kunnen worden. Het zich zelf onzichtbaar maken is een oude militaire kunst. De aanvaller heeft er nu dubbel belang bij langs gedek te wegen te naderen, bij nacht aan te vallen en intensief gebruik te maken van rook, nevel en camouflage. Bo vendien zal hij een hoge prioriteit toekennen aan de bestrijding van onze precisie-wapens (met name die voor pantserbestrijding en luchtaf weer). Hij kan dat doen door zijn door mr. dr. A. A. van RMjn artillerie te vragen een spervuur te onderhouden dat speciaal gericht is tegen de bedieningsploegen van de precisie-wapens. Hij kan zijn lucht macht te hulp roepen voor het afwer pen van fragmentatie- en cluster- bommen. Of hij kan proberen de hinderlijke wapens rechtstreeks on der vuur te nemen. En bij dat alles mag men één ding niet uit het oog verliezen: naarmate de aanvaller de beschikking krijgt over precisie-geleide wapens voor de lange afstand, verwerft hij ook het vermogen de gewenste doorbraak te forceren door niet zijn strijdkrach ten te concentreren maar zijn vuur kracht. De grote tankformaties zou den dan tot het verleden behoren. Dat wil zeggen: de getalsovermacht blijft nog wel bestaan, ze wordt al leen niet meer op een beperkt opper vlak zichtbaar. Ik zou het kunnen hebben over nieu we straalsoorten, waar de ladingen van de huidige precisie-wapens niet doorheen kunnen dringen. Maar be langrijker lijkt mij iets anders. Zo dra de toepassing van precisie-gelei de wapens symmetrisch is, zodra ze dus aan beide zijden staan opge steld, hebben ze de neiging het ge vecht te versnellen. In korte tijd worden kolossale hoeveelheden ma terieel vernietigd. Wat doet nu de partij die het eerst door haar tanks en haar divisies héén dreigt te ra ken: zal ze het hoofd in de schoot leggen of zal ze escaleren, dat wil zeggen in arren moede toch maar weer besluiten tot het gebruik van kernwapens? Nederland heeft officieel ongeveer 200.000 werklozen. In wer kelijkheid zijn er nog veel meer. Tallozen die in de WAO (Wet Arbeidsongeschiktheidsvereekering) zijn opgenomen komen wegens hun leeftijd niet meer aan de slag en zijn dus eigenlijk werkloos. Voorts zijn er ook veel vrouwen die graag zouden willen werken, maar zich niet laten registreren omdat er toch geen baan voor hen is. Deskundigen verwachten dat deze werkloosheid nog lang zal duren en misschien nog wel zal stijgen. Bij zoveel werklozen zou men den ken dat iedere vacature gemakke lijk zou kunnen worden vervuld. Helaas is dat niet het geval. Want vraag en aanbod kloppen dikwijls niet op elkaar. Zo is er in het me taalbedrijf en in de bouw een groot gebrek aan geschoolden. Men heeft zelfs in Engeland ge zocht of vanuit dat land geschool den zouden kunnen worden aange trokken. Nog op een ander terrein kloppen vraag en aanbod niet op elkaar. Dat betreft arbeidsplaatsen voor het vuile en onaangename onge schoolde werk. De Nederlandse werknemer ontvangt veel onder wijs en ruime voorlichting. Daarom verlangt hij een arbeidsplaats in overeenstemming met zijn capaci teiten. Het gevolg is dat gastarbei ders voor het vuile en onaangena me werk moeten opdraaien. Om dit te voorkomen is al gesuggereerd dat jongeren dit werk in een burge lij ke dienstplicht zouden moeten doen, als pendant van de militaire dienstplicht. Een voorstel waarop eerst nog wel eens ijverig moet wor den gestudeerd. Loon Men zegt nog al eens: delonen moe ten verlaagd want ons onkosten- peil ligt te hoog. Maar dan wordt vergeten dat de lonen niet alleen onkosten zijn. Zij bepalen ook de koopkracht. Gaat men de koop kracht aantasten dan lopen con sumptie en produktie terug met als gevolg meer werkloosheid. Dat is duidelijk gebleken in de cri sis van de jaren dertig. Colijn voer de steeds weer loon- en salarisver laging door. Hij meende dat het bedrijfsleven zich op een lager ni veau opnieuw zou ontplooien. De werkelijkheid was anders. Door aantasting van de koopkracht is de crisis veel ernstiger geweest dan nodig was. De vakbeweging toont haar mede werking door inzake het loonpeil de nullijn te aanvaarden. Zij is zelfs bereid anderhalf procent loonsver laging in te leveren wanneer dit zou kunnen leiden tot het plaatsen van werklozen. Daartoe zouden ar beidsplaatsenovereenkomsten (APO's) moeten worden gesloten. Heel moeilijk wordt het met de eis dat gedurende de looptijd van de CAO geen ontslagen zullen worden gegeven en de vacatures worden aangevuld. Een dergelijke Apo is 0.a. bij Albert Heijn tot stand geko men. Maar een grootwinkelbedrijf als A.H. is verzekerd van een gere gelde afzet en heeft daarvoor het aanwezige personeel nodig. In de industrie evenwel ligt de zaak geheel anders. De industrieel moet eerst zijn orders binnenhalen. Ge lukt dit niet voldoende en zou hij toch het gehele personeel moeten aanhouden, dan zou zijn bedrijf spoedig in de rode cijfers wegzin ken. Ik zie een dergelijke Apo dan ook niet zitten. Hulp van overheid Natuurlijk is er geen terrein dat de overheid zo Intens bezighoudt als de strijd tegen de werkloosheid. Uit de vele maatregelen noem ik er twee. 1. Aan zwakke arbeidsintensieve bedrijven kunnen loonsubsidies worden toegekend om het bedrag der onkosten te verminderen. Een nuttige maatregel, die toch ook weer bezwaren heeft. De onderne mingen in de bedrijfstak die geen loonsubsidie ontvangen kunnen gaan klagen over concurrentiever valsing. Voorts raakt een onderne mer gauw aan een loonsubsidie ge wend. Daardoor kan hij bij het ein de der subsidie gemakkelijk op nieuw in moeilijkheden geraken wat natuurlijk leidt tot een verzoek om verlenging. 2. Belangrijker is de regeling om de overheid via premies investerin gen te bevorderen. Die investerin gen moeten dan natuurlijk niet be treffen efficiënte arbeidsbesparen de machines (diepte-investerin gen). Uiteraard moet de investering het aantal arbeidsplaatsen vergro ten. Helaas gaan meer ondernemin gen, ook met een premie, nog niet over tot investeringen omdat zij nog een overcapaciteit hebben of omdat de markt voor hun produkt verzadigd is. Het beste resultaat is te verwachten van ondernemers die met grote inventiviteit nieuwe produkten op de markt weten te brengen die in een behoefte blijken te voorzien. Selectieve groei Een onderwerp dat bij de strijd tegen de werkloosheid ook een gro te rol speelt is de vraag van de groei van het nationale produkt. Vroeger was maximale groei het ideaal. Men is daarvan teruggekomen om dat de kwaliteit van het bestaan er door werd bedreigd. Het milieu werd aangetast (lawaai, stank, ex plosiegevaren enz.). Een grote rol speelde ook het dreigend tekort in de wereld aan energie en grond stoffen. Vandaar het streven naar selectie ve groei Dienstensector Tot de dienstensector behoren twee groepen: de „profitsector" en de „non-profitsector", ook wel kwartaire sector genaamd. Tot de profitsector behoren banken, ver zekeringsmaatschappijen, horeca e.d. De non-profitsector omvat ge zondheidszorg, gezinshulp, verzor ging bejaarden, werk voor gehandi capten e.d. Terecht wordt gemeend dat in de non-profitsector veel meer werklo zen kunnen worden geplaatst dan in de Industrie. Maar daar zullen al die arbeidsplaatsen door het rijk moeten worden betaald. Reeds thans loopt de minister van finan ciën met een gekromde rug door de loden last der enorme rijksuitga ven. En er moet nog veel meer dan vier miljard worden bezuinigd. Doen wij dit niet dan steekt de inflatie die thans tot ongeveer de helft is teruggebracht opnieuw de kop op, met als gevolg meer werkloosheid. Een nieuw begrip Het probleem der werkloosheid is niet alleen een sociaal-economisch maar ook een cultureel probleem. Bij ons zit ingebakken dat alleen beroepsarbeid volwaardig werk is. Daarvan moeten wij loskomen. De mentaliteit moet worden: „Wie ben je" is belangrijker dan „wat doe je". Ter wille van de werklozen is het begrip arbeid aan een herijking toe. Ook zinvol vrijwillig werk zon der een directe beloning moet daar onder worden begrepen. Dit betekent een andere uitvoering der werkloosheidswet. Een werklo ze mag geen arbeid verrichten Met wat overdrijving: hij moet dus de gehele dag thuis op een stoel zitten of buiten op een bankje. Een werk loze mag geen bejaarden verzor gen. Een werkloze schilder niet zijn eigen huis bijverven. Gelukkig zal hierin verandering komen. Helaas brengt dit weer een enorm gevaar met zich mede. Een voorbeeld: een werkloze ontvangt zijn uitkering, doet er wat klusjes bij en verdient dan meer dan een werknemer in de fabriek. Zonder een strenge contro le kan men een werkloze dus geen grotere vrijheid geven. Wij zijn nog in het sociale labyrint der werkloosheid en komen er nog niet uit Nederland zal alles op alles moeten zetten er wél uit te komen! Mr. dr. A. A. van Rhijn is oud-lid van de Raad van Stale en oud-staats- secretaris van Sociale Zaken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1978 | | pagina 17