laamse kunstenaars die un eigen mode maakten fT ri r"i Een sociaal betrokken schrijver uit de vorige eeuw Geloven in speelgoed Een Hagenaar in het Oosten Aug. P. van Groeningen: rET 1' lATERDAG 8 APRIL 1978 Trouw/Kwartet 17 oor G. Kruis b'n tachtig tekeningen van elf laamse kunstenaars tot 17 pril in het „Kultureel Sen- rum Tilburg": en niet de eer ten de besten, 't zijn namen ie uiteraard in bepaalde ringen al jarenlang een be- rip zijn. Jan Burssens, Hugo Juchateau, Luc Claus, Karei )ierickx, Etienne Elias, Luc [oenraat, Urbain Muikers, Pa- amarenko, Roger Raveel, ►jeeroo Roobjee, Maio Was- lenberg, Dan van Severen en toger Wittevrongel. [et werk van die mensen is, volgens e catalogus „als een staalkaart van e diverse richtingen en interessepo- en die de hedendaagse kunstwereld enmerken". Van alles wat dus, naar toch ook allemaal werken van unstenaars met een onfeilbaar ge- Del voor in een bepaald tijdsbestek assende presentatie. Dat is geen riendelijke manier om te zeggen, at ze modieus zijn. Bij kunstenaars etekent dat immers vooral dat ze an navolgers, epigonen zijn. Maar e meeste kunstenaars hier zijn al e ruime tijd geleden van zeer eigen itgangspunten uitgegaan. Als er al >rake van mode was, dan hebben ze ie zélf gemaakt en dat deden ze dan net veel inzicht in de tijd waarin zij fven. Weet, dat ik nu veel liefhebbers op le tenen ga staan, maar iedere keer r als ik iets, een bouwsel of, zoals lier, tekeningen van Panamarenko ie en die zie je op iedere tentoon- telling van enige internationale im- •ortantie verbaas ik me hooglijk -er diens grote populariteit Toe- tanden noemt Ludo Raskin, die de xpositie inleidt het, „die ontsproten ijn aan een eerlijke naïviteit". Maar t weet nog steeds niet wat ik met volkomen wazige „bouw"-teke- lingen van luchtschepen, vliegtui- en, auto's met schroef aandrijving f wat dan ook voor in ieder geval nbruikbare voertuigen aanmoet. t Vreemde is, dat je de scheppingen ran Panamarenko eigenlijk niet ens kunt indelen in de categorie naatschappij kritiek of spot, 't iet er allemaal zo serieus uit, de rnst van de opzet is in ieder geval oor mijn gevoel een beetje triest, imdat het allemaal eigenlijk zo bela- ïhelijk is. Ingevuld lanwaar. vraag ik me steeds vaker toch die grenze(n)loze waardering uit de hoek waar ze weten hoe het ftistiek gezien hoort juist voor die zaken, waarmee je met woorden ille kanten op-en omheen-kunt, burg) rekening mee houden. Je laat het publiek zien, wat er aan de hand is in je land, maar dat hoeft niet in te houden, dat je alles toont wat zich daar op een bepaald moment toeval lig voordoet al is dat ook een tijdlang het uitgangspunt geweest van museums en galeries van eigen tijdse kunst. Gezocht Voor mijn gevoel hadden b.v. de hier aanwezige tekeningen van Luc Claus er helemaal niet hoeven te hangen. Ze zijn gezocht en verve lend: een armoedig anti-spel met de vorm. Raveel, een van de meest toonaangevende schilders van Bel gië, is hoofdzakelijk vertegenwoor digd met oud werk, uit de jaren vijftig zelfs. Daar kun je nauwelijks de echte Raveel van de schilderijen uit proeven. Maar hij moet er ge woon bij zijn, bijna begrijpelijk, al komt ook Raveel zelf er niet door tot zijn recht.. Over Hoenraet en Van Severen kan ik geen zinnig woord zeggen, omdat hun bladen voor mij persoonlijk geen enkele zeggingskracht hebben, iets overigens dat ik zeker voor an derskijkenden niet uitsluit. In Ur bain Muikers vreemde landschap pen, eigenlijk meer structuren die daaruit genomen zijn, voel ik me wel enigszins op m'n gemak, zoals op een goede hotelkamer, maar niet helemaal thuis. En de „maatschappijkritiek" van Pjeero Roobjee doet me nog steeds helemaal niets ik herinner me wellicht nog te veel z'n Haché-achti- ge grapjes uit de jaren zestig: ook nu nog een baldadig gehannes in een kwasi-primitief vormentaaltje, dat me zonder meer tegenstaat. Stropdas Roger Wittevrongel: „Tors met gestreepte bloes", potlood op papier. maar die als (kunst-)werk zélf nau welijks iets weten uit te drukken. De bedoeling wordt als het ware later en in veel gevallen dikwijls ook nog door theoretici ingevuld. 't Ligt er, wat betreft die grote be kendheid, toch waarschijnlijk voor een belangrijk deel aan, hoe je een carrière opbouwt, wanneer je begint, hoe je voor 't eerst naar buiten treedt, in welke kring. En zo kom je, als vanzelf-van het een op het andere. Kijk, dat zo'n Jan Burssens ik herinner me z'n grote indringend-dramatische schilderij en, die ik, voor het eerst, op een Triënnale te Brugge zag op zo'n promotie-tentoonstelling aanwezig is, al is het dan met een groepje portretjes waarvan sommigen toch wel wat amateuristisch aandoen, ligt min of meer voor de hand. Hij heeft in ieder geval wat te bieden. En daar moet je als presenterende organisa tie (in dit geval de Culturele Dienst van de (Belgische) Provincie Lim- Luc Claus: „Spiegel I" en penseel op papier. rietpen Dan nog een paar realisten, de poëti sche Dierickx met enkele schilder achtige tekeningetjes. En Elias, die maakt dan zo'n prachtig rustig por tretje van zijn vader, met zachte contouren en heel weinig toon. Maar stel je voor, schijnt er dan in zo'n geval gedacht te worden, alleen maar een fijn, goed .getekend even tueel goed gelijkend portret, dus: gooi je er een vuurrode vlek van de stropdas tegenaan, hardgele sokken en een stoelzitting met alle felle kleuren, die Je verder nog in je doos je hebt. Jammer! Ten slotte Wittevrongel, die uiterst fijnzinnige, heel gedetailleerde pot loodtekeningen toont zeg maar super- of hyperrealisme en wiens composities van de meest uiteenlo pende alledaagse oude en nieuwe voorwerpen en afval, tot bizarre, maar toch ook heel fraaie stillevens worden. Geen wereldschokkende ervaring, deze tentoonstelling, maar er hangt, ook verder in het gebouw, echt nog wel het een en ander, dat de moeite van een reisje naar Tilburg best waard is. door T. van Deel De belangstelling voor onze negen- tiende-eeuwse naturalistische au teurs lijkt eerder toe dan af te ne men. Nog onlangs bloemleesde Wim Simons uit wat Rob Nieuwen- huys destijds „onze onzalige erfe nis" heeft genoemd: het zwartgalli ge werk van auteurs als Emants, Aletrino, Prins, Netscher, Hartog. „Van het sombere leven" heet deze keus dan ook. Vorig jaar verzorg den Maas en Stapert-Eggen een bloemlezing met vroege naturalis tische verhalen, rond 1885, onder de titel „Uit het leven". Daarin trof vooral een omvangrijk verhaal van Emants, „Een avontuur", waarin met nadruk de naturalistische pro blematiek van opvoeding en milieu aan de orde wordt gesteld. Emants, trouwens,- doet het al jaren erg goed. in de herdrukken die Van Oorschot van zijn werk deed ver schijnen. Binnenkort zal Elsevier in een nieuwe serie Nederlandse klassieken Emants' briljante ro man „Inwijding" heruitgeven. Athenaeum Polak Van Gennep kondigt bovendien de uitgave aan van Emants' verzamelde werk. In het licht van deze toenemende belangstelling voor onze naturalis ten kan ook de onlangs verschenen uitgave gezien worden van het „volledig werk" van Aug. P. van Groeningen. Deze onderwijzer aan een volksschool in Rotterdam heeft maar een klein oeuvre nagela ten, want hij stierf reeds in 1894 op 28-jarige leeftijd. Erg bekend is hij dan ook niet. Daar komt nog bij dat zijn werk zo heel goed niet is Eep Francken, die zeer nauwgezet deze verzameleditie verzorgde, merkt dan ook op dat de uitgave niet tot stand is gekomen omdat Van Groeningen literair zo'n be langrijke figuur zou zijn. „Maar", zggt Francken, „boeiend is zijn werk wel; op veel plaatsen slaagt hij erin om de betrokkenheid bij het beschrevene duidelijk te later spreken" Inderdaad blijft Van Groeningen literair gesproken dikwijls onder de maat, maar zijn werk is op een overtuigende wijze doortrokken van een sterk sociaal gevoel. Voor hem was de naturalistische werk wijze geen kunst om de kunst, hij wilde ermee tonen in welk een el lendige omstandigheden het volk leefde. In een brief aan Kloos zegt hij het zo: „Mij drijft de begeerte, het publiek in kennis te stellen met hetgeen het volk, bewust en onbe wust, lijdt; het publiek dat door de verhaaltjes van Van Maurik op een dwaalspoor gebracht is Dèt heb ik me tot levenstaak gekozen, van m'n jeugd af: vandaar, dat de stof van al m'n novellen aan het volksleven ontleend is." Dat volksleven kende Van Groe ningen van zeer nabij. Zelf werd hij geboren in de bedelaarskolonie Ommerschans bij Ommen. Welis waar bracht hij het tot onderwijzer, maar hij bleef in armelijke omstan digheden. i^ant hij was kostwinner, voor zijn moeder, die een snoepwin keltje hield en zijn zusjes. Uit de brieven van en aan Van Groenin gen, waarmee Francken zijn editie besluit, blijkt die zorgwekkende fi nanciële toestand geregeld. Lijdensweg De brieven vormen zeker niet het minst aardige deel van het boek. Ze laten de lijdensweg zien die Van Groeningen voor zijn pubiikaties gaan moest. Voor zijn novellen wist hij, zelfs met hulp van Kloos en Verwey, geen uitgever te vinden. Een jaar na zijn dood verschenen ze pas, onder de titel „Een nest mensen". Wel bracht hij in 1889 een roman onder dak: „Martha de Bruin", maar direct daarop kreeg hij hooglopende ruzie met Kloos over diens recensie in De Nieuwe Gids. Ruzie kreeg Van Groeningen ook met de redacteur van het Radi caal Weekblad, een socialistisch or gaan, waaraan hij op gevaar af zijn carrière te schaden, politiek gecfl- gageerde artikelen bijdroeg, som mige in de traditie van Multatuli. In zijn laatste jaren, mogelijk door deze ruzies en een zwakke gezond heid, schreef Van Groeningen niets meer. Van zijn gigantische plan een tiendelige romancyclus onder de verzameltitel „Van Alle Tijden" te schrijven een cyclus waarvan „Martha de Bruin" één deel uit maakte is dus niets gekomen. Zonder besef Het „Volledig werk" opent met „Martha de Bruin". Evenals zoveel andere auteurs in die tijd (Van Deyssel, Emants, Aletrino, Van Ee- den, Coenen, Couperus) koos Van Groeningen een vrouw als hoofd persoon. Hij beschrijft haar pogin gen zich los te maken uit haar kleinburgerlijk milieu. Het zijn vooral religieuze en seksuele pro blemen. waarmee Martha worstelt. Zij leeft aanvankelijk zeer geïso leerd met alleen haar moeder (denk aan Mensje van Keulens „Van Lie verlede"!), die haar werkelijk alles wat „van de wereld is" onthoudt. Ze wordt naaistertje, gaat ergens het huishouden doen en voelt liefde voor de student die bij hen op ka mers is. Drukkend zondebesef doortrekt de roman. Dan sterft Martha's moeder, zij gaat een vrije verbinding aan met de student, krijgt een kind, dat al spoedig door bliksem gedood wordt, en pleegt ten slotte zelfmoord. Een beroerde geschiedenis, bij vl» gen wel goed verteld (de episode bij de naaistertjes bij voorbeeld), maar ook heel dikwijls, en vooral meer naar het eind, blijkt hoezeer de stof Van Groeningen boven het hoofd groeide. Dan wordt alles nogal dra kerig en psychologisch onaan vaardbaar: een melodrama. Schetsen Dat bezwaar kleeft veel minder aan de korte schetsen. Bekend is het gruwelijke „Besmettelijke ziekte". Daarin maken we mee hoe een pok ken-epidemie een kind van zeer arme mensen treft Pas als ze horen dat er dan vergoeding gegeven wordt, schakelen ze de dokter in om te laten vaststellen dat het kind de pokken heeft. Voor succesvolle behandeling is het dan al veel te laat. De dood van het kind wijt de vader aan de arts, die maar een arts voor armen zou zijn. Buitengewoon sterk is het slot van het verhaal, waarin, nadat het huis geheel ver schoond is, de vrouw met walmen de wierook bezig is ook de laatste, verbeelde, resten van ziektekiemen uit te roken, ,,'t kwam haar vóór. dat daar, in die donkere hoeken bij de zolder, de besmetting zich had samengetrokken en haar aan grijnsde, gereed óp haar te vallen, haar te omwikkelen, haar te doden. Ze sprong op, klom op 'n stoel en hield- de test omhoog, haar voort- schuivende langs de zolder, een ogenblik of wat wijlend in de hoe ken. Ze stikte van 't hoesten entvas als bezeten van 'n geheime angst. Haar verwarde, losgevallen, droge haren slierden langs haar gezicht, als kronkelende slangen. Het licht werd donkerder, omhuifd door 'n vuilgele nevel. De rookwolken vormden allerlei dreigende gezich ten, die haar uit de donkere hoeken toegrijnsden." Naast de roman en de verhalen, bevat dit „Volledig werk" ook de artikelen die Van Groeningen schreef in het Radicaal Weekblad, benevens wat verspreid werk. In totaal mag dan dit prachtig ver zorgde boekwerk geen auteur van groot formaat presenteren, maar zeker wel een die de moeite van het kennisnemen volop waard is. Een boeiend voorbeel van vroege sociaal-betrokken prozakunst is Van Groeningen toch minstens Aug. P. van Groeningen, volledig werk. Amsterdam. G. A. van Oor schot. 1978. 470 blz. (dundruk) ge bonden, 45. Het gigantische ruimtemoederschip arriveert boven de „devils tower": hoogtepunt uit „Close Encounters: „Close encounters of the third kind" gaat over Ufo's, popu lair gezegd: over vliegende schotels. Dat is een controver sieel onderwerp. Talloze men sen hebben melding gemaakt van waarnemingen, velerlei pubiikaties zijn er aan gewijd, geniale bedriegers hebben be wijzen geleverd. Maar wie het niet gezien heeft, moet het maar geloven en dat doet men of dat doet men niet. Voor de laatsten gelden de eersten als goedgelovige, kinderlijke lieden die door een aantal min of meer geniale bedriegers op sleeptouw zijn genomen. En het is dan ook min of meer een sprong in de ruim te, als men tot de groep der gelo- vers overgaat. Spielberg, die de film geschreven en geregisseerd heeft, confronteert ons in het begin van zijn film met een met het klimaat van de Ufo waarnemingen. Twee piloten mel den aan het verkeersleidingcen trum een ontmoeting van nabij met een lichtuitstralend object, dat alle bekende karakteristieken van een Ufo heeft. Maar als de verkeers leiding dan vraagt of zij er een officiële Ufo-melding van willen maken, volgt na een paar seconden van stilte een ontkennend ant woord. De piloten durven de sprong niet aan. In die paar secon den zijn hun alle qonsequenties van een officiële melding door het hoofd gegaan, op z'n minst deze, dat ze voor fantasten zouden kun nen doorgaan. ook allemaal als gedrevenen bij eenkomen. Van die getekenden zien we er bij heel korte flitsen maar een paar: een oude man die niet helemaal normaal (meer) lijkt, een klein jon getje, aan het slot een aantal in een soort rode trainingspakken gesto ken lieden die keurig in de rij het grote bovenaardse ruimteschip be treden, en nog wat vreemde, ver dwaalde vogels. Maar het proces wordt heel duidelijk gevolgd bij de hoofdpersoon, gespeeld door Ri chard Dreyfuss. Ik kon niet zo erg van zijn spel onder de indruk ko men, maar wat wèl duidelijk over kwam, was een zekere mate van kinderlijkheid, een gepredispo neerdheid die, als hij eenmaal zijn ontmoeting van de derde graad be leefd heeft, omslaat in een soort kindsheid. Zo ervaren vrouw en kinderen het, wanneer hij tenslotte geen steile bergjes meer formeert van zijn scheerzeep of zijn aardap pelpuree, maar midden in de woon kamer een tot het plafond reikende berg bouwt uit de uit zijn tuin losgerukte planten en heesters. Dat is het moment waarop de familie overhaast en definitief het pand verlaat: er valt met hem als gewoon mens niet meer te leven Kinderlijk Succes Spielberg benadert zijn onderwerp, net als hij dat indertijd met de monsterhaai in zijn fameuze „Jaws" deed, dus op een mytholo- gisch-religieus niveau. Het waan zinnige succes van „Jaws", speciaal in Amerika zelf, valt voor een deel te verklaren vanuit de gestaltege- ving van een dreigend, maar on zichtbaar gevaar dat de Ameri kaanse samenleving bedreigt. De enorme frustraties/ van een kwij nende en falende buitenlandse po litiek van die dagen de oorlog in Vietnam bijvoorbeeld waren daar zeker debet aan. In „Encou- ters" gaat het niet meer om frustra ties maar om religieuze heilsver wachtingen De mensen die in nau we confrontatie met Ufo's zijn ge weest, zijn getekenden: uitwendig door verbranding van de huid gevolg van de straling van een Ufo en innerlijk door een visioen dat hun als het ware wordt ingebrand: het visioen van een stelle, afge knotte berg van oud-testamenti- sche allure, waar het heil voor hen gelegen lijkt en waar ze tenslotte Een mooi en typerend trekje is de functie van het speelgoed. Spiel berg blijkt daar graag mee te stoei en. Doordat zo'n Ufo alle elektri sche circuits ontregelt, gaan mid den in de nacht in een kinderkamer opeens alle elektrische mechaniek jes van poppen en dieren alsmede van grote speelgoedauto's werken. De auto's rijden met schijnwerpers en alarmlampen aan kris kras door eikaar heen. En onze hoofdpersoon is kennelijk geconcentreerd bezig met een behoorlijk grote elektri sche trein, die zó suggestief in beeld genomen is. dat we soms aan een echte trein denken. Bij zo'n trein hoort „scenery"; maquette bouw, die in werkelijkheid bedrie- gelijk kopieert. Niet alleen kinde ren nog veel meer vaders houden zich, naar bekend is, intensief met die hobby bezig Maar natuurlijk wordt het als kinderlijk aange merkt Het kind-element is dan ook vanaf het begin heel duidelijk aanwezig in de film Daar is de rol van het jongetje, dat een tijdlang door het ruimteschip wordt meege nomen, daar zijn de alleen als sil houet waar tc nemen talloze kin dergestalten die In de door verblin dend licht overgoten ingang van het buitenaardse ruimteschip zichtbaar zijn. En Dreyfuss, die toch al door de hele film als een arme van geest heeft rondgelopen, betreedt aan het slot samen met de andere uitverkorenen het ruimte schip als een verheerlijkt kind. Zijn het niet de kinderen die zo vanzelf sprekend het koninkrijk der heme len binnentreden Nog op een andere manier lijkt het thema van het speelgoed bijzonder typerend voor de film. In „Skoop" heeft indertijd eens een uitvoerig artikel gestaan over de trucage van de monsterhaai in „Jaws": een gi gantische technische apparatuur die het bestaan van deze ongeloof waardige haai waar, écht waar moest maken. In '„Close Encoun ters" speelt de trucage ook weer een allesbeheersende rol; het abso lute hoogtepunt ls de verschijning van het reusachtige ruimtemoeder schip dat begeleid door enkele klei ne satellieten realiter boven een volkomen reëel vliegveld lijkt te verschijnen en boven dat hele vliegveld als het ware een geweldig, kleurig plafond vormt. Het heeft niets te maken met de technische „cleane" apparatuur van Kubricks onvergetelijke „2001, en evenmin met de fantastische kruisers uit „Star Wars". Sprookjestaart Het is een feeënpaleis, een verlichte sprookjestaart, een ouderwetse, kleurige en uitzinnig versierde schemerlampkap.'io'n kap waarin men als kind eindeloos turen en fantaseren kanEn net als in „Jaws" ontdekt men wat er dan structureel misgaat: het getruceer- de wonder gaat een te grote, of liever: een te lang durende rol spe len. De haai in „Jaws" was in de eerste helft, toen hij niet zichtbaar was, heel wat angstaanjagender dan in de tweede helft die uit een eindeloos en steeds ongeloofwaar diger gedoe ook louter visueel bestaat. In het laatste deel van „Close Encounters" bestaat de film uit weinig meer dan opnamen on der alle denkbare hoeken van het ruimteschip en shots van langdurig en ademloos starende gezichten Er wordt trouwens in de hele film hin derlijk veel en betekenisvol ge staard Eigenlijk valt er niets meer te beleven. En ook dót herinnert weer aan de hobbyist: als zijn ma quette, zijn emplacement, werke lijk helemaal naar zijn droom vol tooid is, ia de aardigheid eraf. Er valt niets meer te beleven Laat me er meteen bij zeggen, dat Spiel berg in het eerste deel van zijn film, net als in de eerste helft van „Jaws" een groot vermogen toont tot het opwekken van spanning door een exacte dosering en timing van de informatieve componenten. Maar dat neemt niet weg dat de film hoe langer hoe meer leegloopt, in tegen stelling tot de fabelachtige „2001", die op het ogenblik gelukkig ook weer in roulatie gebracht is. De éne kosmische baby waarmee die filo sofische film eindigt, blijft heel wat langer op het mentale netvlies ge brand dan alle buitenaardse kinde ren van Spielberg. Het woelige leven in Egypte, Palesti na, Algiers. Brits- en Nederlands-In- dië, geëtst in spontane krabbels door Marius Bauer: dat is tot 1 mei te zien in de Openbare Bibliotheek. Oude Schans 23 in Delfzijl, op een tentoon stelling getiteld: Een Hagenaar in het Oosten. In 1888 maakte Bauer op uitnodiging van de Haagse kunst handelaar E. J. van Wisselingh een reis naar Constantinopel. Terug in Den Haag legde hij in een atelier van Zilcken zijn indrukken neer in tallo ze etsjes op zink. Zijn leven lang was hij in de ban van de Oriënt. Zijn werk was eigenlijk volkomen apart voor een Nederlands schilder uit die tijd, waarin de „ande ren" zich hoofdzakelijk bezig hielden met het schilderen van wellanden en koeien. „Broekslootgenre" noemde Bauer dit verachtelijk. Hij tekende, hij schreef soms ook, zoals bijvoor beeld over de kroning van de Russi sche tsaar in 1896. Tijdgenoten za gen hem vanwege de licht- en donkereffecten die hij gebruikte, graag als een evenknie van Rem brandt. Overigens trok Bauer zich weinig aan van de stormachtige ontwikke- Marius Bauer: „Een kameel", ets, 1889. plaar te bewaren als bewijs van wan smaak van den tegenwoordlgen tijd". ling van de kunst in het begin van deze eeuw. Hij ging rustig zijn eigen gang Een recensent schreef bijvoor beeld in de laatste Jaren van de ne gentiende eeuw: „De bluf bij Bauer's Maar Jozef Israëls zei in diezelfde product zal echter wel niet machtig tijd: „Maar die jongen heeft niet genoeg zijn om liefhebbers tot aan- alleen talent, hij is talent. Ik wil al koop te wekken, tenzij om een exem- die etsen van hem hebben".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1978 | | pagina 17