laamse kunstenaars die
un eigen mode maakten
fT
ri
r"i
Een sociaal betrokken
schrijver uit de vorige eeuw
Geloven in speelgoed
Een Hagenaar in het Oosten
Aug. P. van Groeningen:
rET 1'
lATERDAG 8 APRIL 1978
Trouw/Kwartet
17
oor G. Kruis
b'n tachtig tekeningen van elf
laamse kunstenaars tot 17
pril in het „Kultureel Sen-
rum Tilburg": en niet de eer
ten de besten, 't zijn namen
ie uiteraard in bepaalde
ringen al jarenlang een be-
rip zijn. Jan Burssens, Hugo
Juchateau, Luc Claus, Karei
)ierickx, Etienne Elias, Luc
[oenraat, Urbain Muikers, Pa-
amarenko, Roger Raveel,
►jeeroo Roobjee, Maio Was-
lenberg, Dan van Severen en
toger Wittevrongel.
[et werk van die mensen is, volgens
e catalogus „als een staalkaart van
e diverse richtingen en interessepo-
en die de hedendaagse kunstwereld
enmerken". Van alles wat dus,
naar toch ook allemaal werken van
unstenaars met een onfeilbaar ge-
Del voor in een bepaald tijdsbestek
assende presentatie. Dat is geen
riendelijke manier om te zeggen,
at ze modieus zijn. Bij kunstenaars
etekent dat immers vooral dat ze
an navolgers, epigonen zijn. Maar
e meeste kunstenaars hier zijn al
e ruime tijd geleden van zeer eigen
itgangspunten uitgegaan. Als er al
>rake van mode was, dan hebben ze
ie zélf gemaakt en dat deden ze dan
net veel inzicht in de tijd waarin zij
fven.
Weet, dat ik nu veel liefhebbers op
le tenen ga staan, maar iedere keer
r als ik iets, een bouwsel of, zoals
lier, tekeningen van Panamarenko
ie en die zie je op iedere tentoon-
telling van enige internationale im-
•ortantie verbaas ik me hooglijk
-er diens grote populariteit Toe-
tanden noemt Ludo Raskin, die de
xpositie inleidt het, „die ontsproten
ijn aan een eerlijke naïviteit". Maar
t weet nog steeds niet wat ik met
volkomen wazige „bouw"-teke-
lingen van luchtschepen, vliegtui-
en, auto's met schroef aandrijving
f wat dan ook voor in ieder geval
nbruikbare voertuigen aanmoet.
t Vreemde is, dat je de scheppingen
ran Panamarenko eigenlijk niet
ens kunt indelen in de categorie
naatschappij kritiek of spot, 't
iet er allemaal zo serieus uit, de
rnst van de opzet is in ieder geval
oor mijn gevoel een beetje triest,
imdat het allemaal eigenlijk zo bela-
ïhelijk is.
Ingevuld
lanwaar. vraag ik me steeds vaker
toch die grenze(n)loze waardering
uit de hoek waar ze weten hoe het
ftistiek gezien hoort juist voor
die zaken, waarmee je met woorden
ille kanten op-en omheen-kunt,
burg) rekening mee houden. Je laat
het publiek zien, wat er aan de hand
is in je land, maar dat hoeft niet in te
houden, dat je alles toont wat zich
daar op een bepaald moment toeval
lig voordoet al is dat ook een
tijdlang het uitgangspunt geweest
van museums en galeries van eigen
tijdse kunst.
Gezocht
Voor mijn gevoel hadden b.v. de
hier aanwezige tekeningen van
Luc Claus er helemaal niet hoeven
te hangen. Ze zijn gezocht en verve
lend: een armoedig anti-spel met de
vorm. Raveel, een van de meest
toonaangevende schilders van Bel
gië, is hoofdzakelijk vertegenwoor
digd met oud werk, uit de jaren
vijftig zelfs. Daar kun je nauwelijks
de echte Raveel van de schilderijen
uit proeven. Maar hij moet er ge
woon bij zijn, bijna begrijpelijk, al
komt ook Raveel zelf er niet door tot
zijn recht..
Over Hoenraet en Van Severen kan
ik geen zinnig woord zeggen, omdat
hun bladen voor mij persoonlijk
geen enkele zeggingskracht hebben,
iets overigens dat ik zeker voor an
derskijkenden niet uitsluit. In Ur
bain Muikers vreemde landschap
pen, eigenlijk meer structuren die
daaruit genomen zijn, voel ik me wel
enigszins op m'n gemak, zoals op
een goede hotelkamer, maar niet
helemaal thuis.
En de „maatschappijkritiek" van
Pjeero Roobjee doet me nog steeds
helemaal niets ik herinner me
wellicht nog te veel z'n Haché-achti-
ge grapjes uit de jaren zestig: ook nu
nog een baldadig gehannes in een
kwasi-primitief vormentaaltje, dat
me zonder meer tegenstaat.
Stropdas
Roger Wittevrongel: „Tors met gestreepte bloes", potlood op
papier.
maar die als (kunst-)werk zélf nau
welijks iets weten uit te drukken. De
bedoeling wordt als het ware later en
in veel gevallen dikwijls ook nog
door theoretici ingevuld.
't Ligt er, wat betreft die grote be
kendheid, toch waarschijnlijk voor
een belangrijk deel aan, hoe je een
carrière opbouwt, wanneer je begint,
hoe je voor 't eerst naar buiten
treedt, in welke kring.
En zo kom je, als vanzelf-van het een
op het andere. Kijk, dat zo'n Jan
Burssens ik herinner me z'n grote
indringend-dramatische schilderij
en, die ik, voor het eerst, op een
Triënnale te Brugge zag op zo'n
promotie-tentoonstelling aanwezig
is, al is het dan met een groepje
portretjes waarvan sommigen toch
wel wat amateuristisch aandoen, ligt
min of meer voor de hand. Hij heeft
in ieder geval wat te bieden. En daar
moet je als presenterende organisa
tie (in dit geval de Culturele Dienst
van de (Belgische) Provincie Lim-
Luc Claus: „Spiegel I"
en penseel op papier.
rietpen
Dan nog een paar realisten, de poëti
sche Dierickx met enkele schilder
achtige tekeningetjes. En Elias, die
maakt dan zo'n prachtig rustig por
tretje van zijn vader, met zachte
contouren en heel weinig toon. Maar
stel je voor, schijnt er dan in zo'n
geval gedacht te worden, alleen
maar een fijn, goed .getekend even
tueel goed gelijkend portret, dus:
gooi je er een vuurrode vlek van de
stropdas tegenaan, hardgele sokken
en een stoelzitting met alle felle
kleuren, die Je verder nog in je doos
je hebt. Jammer!
Ten slotte Wittevrongel, die uiterst
fijnzinnige, heel gedetailleerde pot
loodtekeningen toont zeg maar
super- of hyperrealisme en wiens
composities van de meest uiteenlo
pende alledaagse oude en nieuwe
voorwerpen en afval, tot bizarre,
maar toch ook heel fraaie stillevens
worden.
Geen wereldschokkende ervaring,
deze tentoonstelling, maar er hangt,
ook verder in het gebouw, echt nog
wel het een en ander, dat de moeite
van een reisje naar Tilburg best
waard is.
door T. van Deel
De belangstelling voor onze negen-
tiende-eeuwse naturalistische au
teurs lijkt eerder toe dan af te ne
men. Nog onlangs bloemleesde
Wim Simons uit wat Rob Nieuwen-
huys destijds „onze onzalige erfe
nis" heeft genoemd: het zwartgalli
ge werk van auteurs als Emants,
Aletrino, Prins, Netscher, Hartog.
„Van het sombere leven" heet deze
keus dan ook. Vorig jaar verzorg
den Maas en Stapert-Eggen een
bloemlezing met vroege naturalis
tische verhalen, rond 1885, onder
de titel „Uit het leven". Daarin trof
vooral een omvangrijk verhaal van
Emants, „Een avontuur", waarin
met nadruk de naturalistische pro
blematiek van opvoeding en milieu
aan de orde wordt gesteld. Emants,
trouwens,- doet het al jaren erg
goed. in de herdrukken die Van
Oorschot van zijn werk deed ver
schijnen. Binnenkort zal Elsevier
in een nieuwe serie Nederlandse
klassieken Emants' briljante ro
man „Inwijding" heruitgeven.
Athenaeum Polak Van Gennep
kondigt bovendien de uitgave aan
van Emants' verzamelde werk.
In het licht van deze toenemende
belangstelling voor onze naturalis
ten kan ook de onlangs verschenen
uitgave gezien worden van het
„volledig werk" van Aug. P. van
Groeningen. Deze onderwijzer aan
een volksschool in Rotterdam
heeft maar een klein oeuvre nagela
ten, want hij stierf reeds in 1894 op
28-jarige leeftijd. Erg bekend is hij
dan ook niet. Daar komt nog bij
dat zijn werk zo heel goed niet is
Eep Francken, die zeer nauwgezet
deze verzameleditie verzorgde,
merkt dan ook op dat de uitgave
niet tot stand is gekomen omdat
Van Groeningen literair zo'n be
langrijke figuur zou zijn. „Maar",
zggt Francken, „boeiend is zijn
werk wel; op veel plaatsen slaagt
hij erin om de betrokkenheid bij
het beschrevene duidelijk te later
spreken"
Inderdaad blijft Van Groeningen
literair gesproken dikwijls onder de
maat, maar zijn werk is op een
overtuigende wijze doortrokken
van een sterk sociaal gevoel. Voor
hem was de naturalistische werk
wijze geen kunst om de kunst, hij
wilde ermee tonen in welk een el
lendige omstandigheden het volk
leefde. In een brief aan Kloos zegt
hij het zo: „Mij drijft de begeerte,
het publiek in kennis te stellen met
hetgeen het volk, bewust en onbe
wust, lijdt; het publiek dat door de
verhaaltjes van Van Maurik op een
dwaalspoor gebracht is Dèt
heb ik me tot levenstaak gekozen,
van m'n jeugd af: vandaar, dat de
stof van al m'n novellen aan het
volksleven ontleend is."
Dat volksleven kende Van Groe
ningen van zeer nabij. Zelf werd hij
geboren in de bedelaarskolonie
Ommerschans bij Ommen. Welis
waar bracht hij het tot onderwijzer,
maar hij bleef in armelijke omstan
digheden. i^ant hij was kostwinner,
voor zijn moeder, die een snoepwin
keltje hield en zijn zusjes. Uit de
brieven van en aan Van Groenin
gen, waarmee Francken zijn editie
besluit, blijkt die zorgwekkende fi
nanciële toestand geregeld.
Lijdensweg
De brieven vormen zeker niet het
minst aardige deel van het boek. Ze
laten de lijdensweg zien die Van
Groeningen voor zijn pubiikaties
gaan moest. Voor zijn novellen wist
hij, zelfs met hulp van Kloos en
Verwey, geen uitgever te vinden.
Een jaar na zijn dood verschenen
ze pas, onder de titel „Een nest
mensen". Wel bracht hij in 1889 een
roman onder dak: „Martha de
Bruin", maar direct daarop kreeg
hij hooglopende ruzie met Kloos
over diens recensie in De Nieuwe
Gids. Ruzie kreeg Van Groeningen
ook met de redacteur van het Radi
caal Weekblad, een socialistisch or
gaan, waaraan hij op gevaar af zijn
carrière te schaden, politiek gecfl-
gageerde artikelen bijdroeg, som
mige in de traditie van Multatuli.
In zijn laatste jaren, mogelijk door
deze ruzies en een zwakke gezond
heid, schreef Van Groeningen niets
meer. Van zijn gigantische plan een
tiendelige romancyclus onder de
verzameltitel „Van Alle Tijden" te
schrijven een cyclus waarvan
„Martha de Bruin" één deel uit
maakte is dus niets gekomen.
Zonder besef
Het „Volledig werk" opent met
„Martha de Bruin". Evenals zoveel
andere auteurs in die tijd (Van
Deyssel, Emants, Aletrino, Van Ee-
den, Coenen, Couperus) koos Van
Groeningen een vrouw als hoofd
persoon. Hij beschrijft haar pogin
gen zich los te maken uit haar
kleinburgerlijk milieu. Het zijn
vooral religieuze en seksuele pro
blemen. waarmee Martha worstelt.
Zij leeft aanvankelijk zeer geïso
leerd met alleen haar moeder (denk
aan Mensje van Keulens „Van Lie
verlede"!), die haar werkelijk alles
wat „van de wereld is" onthoudt.
Ze wordt naaistertje, gaat ergens
het huishouden doen en voelt liefde
voor de student die bij hen op ka
mers is. Drukkend zondebesef
doortrekt de roman. Dan sterft
Martha's moeder, zij gaat een vrije
verbinding aan met de student,
krijgt een kind, dat al spoedig door
bliksem gedood wordt, en pleegt
ten slotte zelfmoord.
Een beroerde geschiedenis, bij vl»
gen wel goed verteld (de episode bij
de naaistertjes bij voorbeeld), maar
ook heel dikwijls, en vooral meer
naar het eind, blijkt hoezeer de stof
Van Groeningen boven het hoofd
groeide. Dan wordt alles nogal dra
kerig en psychologisch onaan
vaardbaar: een melodrama.
Schetsen
Dat bezwaar kleeft veel minder aan
de korte schetsen. Bekend is het
gruwelijke „Besmettelijke ziekte".
Daarin maken we mee hoe een pok
ken-epidemie een kind van zeer
arme mensen treft Pas als ze horen
dat er dan vergoeding gegeven
wordt, schakelen ze de dokter in
om te laten vaststellen dat het kind
de pokken heeft. Voor succesvolle
behandeling is het dan al veel te
laat. De dood van het kind wijt de
vader aan de arts, die maar een arts
voor armen zou zijn. Buitengewoon
sterk is het slot van het verhaal,
waarin, nadat het huis geheel ver
schoond is, de vrouw met walmen
de wierook bezig is ook de laatste,
verbeelde, resten van ziektekiemen
uit te roken, ,,'t kwam haar vóór.
dat daar, in die donkere hoeken bij
de zolder, de besmetting zich had
samengetrokken en haar aan
grijnsde, gereed óp haar te vallen,
haar te omwikkelen, haar te doden.
Ze sprong op, klom op 'n stoel en
hield- de test omhoog, haar voort-
schuivende langs de zolder, een
ogenblik of wat wijlend in de hoe
ken. Ze stikte van 't hoesten entvas
als bezeten van 'n geheime angst.
Haar verwarde, losgevallen, droge
haren slierden langs haar gezicht,
als kronkelende slangen. Het licht
werd donkerder, omhuifd door 'n
vuilgele nevel. De rookwolken
vormden allerlei dreigende gezich
ten, die haar uit de donkere hoeken
toegrijnsden."
Naast de roman en de verhalen,
bevat dit „Volledig werk" ook de
artikelen die Van Groeningen
schreef in het Radicaal Weekblad,
benevens wat verspreid werk. In
totaal mag dan dit prachtig ver
zorgde boekwerk geen auteur van
groot formaat presenteren, maar
zeker wel een die de moeite van het
kennisnemen volop waard is.
Een boeiend voorbeel van vroege
sociaal-betrokken prozakunst is
Van Groeningen toch minstens
Aug. P. van Groeningen, volledig
werk. Amsterdam. G. A. van Oor
schot. 1978. 470 blz. (dundruk) ge
bonden, 45.
Het gigantische ruimtemoederschip arriveert boven de „devils tower": hoogtepunt uit „Close
Encounters:
„Close encounters of the third
kind" gaat over Ufo's, popu
lair gezegd: over vliegende
schotels. Dat is een controver
sieel onderwerp. Talloze men
sen hebben melding gemaakt
van waarnemingen, velerlei
pubiikaties zijn er aan gewijd,
geniale bedriegers hebben be
wijzen geleverd. Maar wie het
niet gezien heeft, moet het
maar geloven en dat doet men
of dat doet men niet.
Voor de laatsten gelden de eersten
als goedgelovige, kinderlijke lieden
die door een aantal min of meer
geniale bedriegers op sleeptouw
zijn genomen. En het is dan ook
min of meer een sprong in de ruim
te, als men tot de groep der gelo-
vers overgaat.
Spielberg, die de film geschreven
en geregisseerd heeft, confronteert
ons in het begin van zijn film met
een met het klimaat van de Ufo
waarnemingen. Twee piloten mel
den aan het verkeersleidingcen
trum een ontmoeting van nabij
met een lichtuitstralend object, dat
alle bekende karakteristieken van
een Ufo heeft. Maar als de verkeers
leiding dan vraagt of zij er een
officiële Ufo-melding van willen
maken, volgt na een paar seconden
van stilte een ontkennend ant
woord. De piloten durven de
sprong niet aan. In die paar secon
den zijn hun alle qonsequenties van
een officiële melding door het
hoofd gegaan, op z'n minst deze,
dat ze voor fantasten zouden kun
nen doorgaan.
ook allemaal als gedrevenen bij
eenkomen.
Van die getekenden zien we er bij
heel korte flitsen maar een paar:
een oude man die niet helemaal
normaal (meer) lijkt, een klein jon
getje, aan het slot een aantal in een
soort rode trainingspakken gesto
ken lieden die keurig in de rij het
grote bovenaardse ruimteschip be
treden, en nog wat vreemde, ver
dwaalde vogels. Maar het proces
wordt heel duidelijk gevolgd bij de
hoofdpersoon, gespeeld door Ri
chard Dreyfuss. Ik kon niet zo erg
van zijn spel onder de indruk ko
men, maar wat wèl duidelijk over
kwam, was een zekere mate van
kinderlijkheid, een gepredispo
neerdheid die, als hij eenmaal zijn
ontmoeting van de derde graad be
leefd heeft, omslaat in een soort
kindsheid. Zo ervaren vrouw en
kinderen het, wanneer hij tenslotte
geen steile bergjes meer formeert
van zijn scheerzeep of zijn aardap
pelpuree, maar midden in de woon
kamer een tot het plafond reikende
berg bouwt uit de uit zijn tuin
losgerukte planten en heesters. Dat
is het moment waarop de familie
overhaast en definitief het pand
verlaat: er valt met hem als gewoon
mens niet meer te leven
Kinderlijk
Succes
Spielberg benadert zijn onderwerp,
net als hij dat indertijd met de
monsterhaai in zijn fameuze
„Jaws" deed, dus op een mytholo-
gisch-religieus niveau. Het waan
zinnige succes van „Jaws", speciaal
in Amerika zelf, valt voor een deel
te verklaren vanuit de gestaltege-
ving van een dreigend, maar on
zichtbaar gevaar dat de Ameri
kaanse samenleving bedreigt. De
enorme frustraties/ van een kwij
nende en falende buitenlandse po
litiek van die dagen de oorlog in
Vietnam bijvoorbeeld waren
daar zeker debet aan. In „Encou-
ters" gaat het niet meer om frustra
ties maar om religieuze heilsver
wachtingen De mensen die in nau
we confrontatie met Ufo's zijn ge
weest, zijn getekenden: uitwendig
door verbranding van de huid
gevolg van de straling van een Ufo
en innerlijk door een visioen dat
hun als het ware wordt ingebrand:
het visioen van een stelle, afge
knotte berg van oud-testamenti-
sche allure, waar het heil voor hen
gelegen lijkt en waar ze tenslotte
Een mooi en typerend trekje is de
functie van het speelgoed. Spiel
berg blijkt daar graag mee te stoei
en. Doordat zo'n Ufo alle elektri
sche circuits ontregelt, gaan mid
den in de nacht in een kinderkamer
opeens alle elektrische mechaniek
jes van poppen en dieren alsmede
van grote speelgoedauto's werken.
De auto's rijden met schijnwerpers
en alarmlampen aan kris kras door
eikaar heen. En onze hoofdpersoon
is kennelijk geconcentreerd bezig
met een behoorlijk grote elektri
sche trein, die zó suggestief in
beeld genomen is. dat we soms aan
een echte trein denken. Bij zo'n
trein hoort „scenery"; maquette
bouw, die in werkelijkheid bedrie-
gelijk kopieert. Niet alleen kinde
ren nog veel meer vaders houden
zich, naar bekend is, intensief met
die hobby bezig Maar natuurlijk
wordt het als kinderlijk aange
merkt Het kind-element is dan
ook vanaf het begin heel duidelijk
aanwezig in de film Daar is de rol
van het jongetje, dat een tijdlang
door het ruimteschip wordt meege
nomen, daar zijn de alleen als sil
houet waar tc nemen talloze kin
dergestalten die In de door verblin
dend licht overgoten ingang van
het buitenaardse ruimteschip
zichtbaar zijn. En Dreyfuss, die
toch al door de hele film als een
arme van geest heeft rondgelopen,
betreedt aan het slot samen met de
andere uitverkorenen het ruimte
schip als een verheerlijkt kind. Zijn
het niet de kinderen die zo vanzelf
sprekend het koninkrijk der heme
len binnentreden
Nog op een andere manier lijkt het
thema van het speelgoed bijzonder
typerend voor de film. In „Skoop"
heeft indertijd eens een uitvoerig
artikel gestaan over de trucage van
de monsterhaai in „Jaws": een gi
gantische technische apparatuur
die het bestaan van deze ongeloof
waardige haai waar, écht waar
moest maken. In '„Close Encoun
ters" speelt de trucage ook weer
een allesbeheersende rol; het abso
lute hoogtepunt ls de verschijning
van het reusachtige ruimtemoeder
schip dat begeleid door enkele klei
ne satellieten realiter boven een
volkomen reëel vliegveld lijkt te
verschijnen en boven dat hele
vliegveld als het ware een geweldig,
kleurig plafond vormt. Het heeft
niets te maken met de technische
„cleane" apparatuur van Kubricks
onvergetelijke „2001, en evenmin
met de fantastische kruisers uit
„Star Wars".
Sprookjestaart
Het is een feeënpaleis, een verlichte
sprookjestaart, een ouderwetse,
kleurige en uitzinnig versierde
schemerlampkap.'io'n kap waarin
men als kind eindeloos turen en
fantaseren kanEn net als in
„Jaws" ontdekt men wat er dan
structureel misgaat: het getruceer-
de wonder gaat een te grote, of
liever: een te lang durende rol spe
len. De haai in „Jaws" was in de
eerste helft, toen hij niet zichtbaar
was, heel wat angstaanjagender
dan in de tweede helft die uit een
eindeloos en steeds ongeloofwaar
diger gedoe ook louter visueel
bestaat. In het laatste deel van
„Close Encounters" bestaat de film
uit weinig meer dan opnamen on
der alle denkbare hoeken van het
ruimteschip en shots van langdurig
en ademloos starende gezichten Er
wordt trouwens in de hele film hin
derlijk veel en betekenisvol ge
staard Eigenlijk valt er niets meer
te beleven. En ook dót herinnert
weer aan de hobbyist: als zijn ma
quette, zijn emplacement, werke
lijk helemaal naar zijn droom vol
tooid is, ia de aardigheid eraf. Er
valt niets meer te beleven Laat
me er meteen bij zeggen, dat Spiel
berg in het eerste deel van zijn film,
net als in de eerste helft van „Jaws"
een groot vermogen toont tot het
opwekken van spanning door een
exacte dosering en timing van de
informatieve componenten. Maar
dat neemt niet weg dat de film hoe
langer hoe meer leegloopt, in tegen
stelling tot de fabelachtige „2001",
die op het ogenblik gelukkig ook
weer in roulatie gebracht is. De éne
kosmische baby waarmee die filo
sofische film eindigt, blijft heel wat
langer op het mentale netvlies ge
brand dan alle buitenaardse kinde
ren van Spielberg.
Het woelige leven in Egypte, Palesti
na, Algiers. Brits- en Nederlands-In-
dië, geëtst in spontane krabbels door
Marius Bauer: dat is tot 1 mei te zien
in de Openbare Bibliotheek. Oude
Schans 23 in Delfzijl, op een tentoon
stelling getiteld: Een Hagenaar in
het Oosten. In 1888 maakte Bauer op
uitnodiging van de Haagse kunst
handelaar E. J. van Wisselingh een
reis naar Constantinopel. Terug in
Den Haag legde hij in een atelier van
Zilcken zijn indrukken neer in tallo
ze etsjes op zink.
Zijn leven lang was hij in de ban van
de Oriënt. Zijn werk was eigenlijk
volkomen apart voor een Nederlands
schilder uit die tijd, waarin de „ande
ren" zich hoofdzakelijk bezig hielden
met het schilderen van wellanden en
koeien. „Broekslootgenre" noemde
Bauer dit verachtelijk. Hij tekende,
hij schreef soms ook, zoals bijvoor
beeld over de kroning van de Russi
sche tsaar in 1896. Tijdgenoten za
gen hem vanwege de licht- en
donkereffecten die hij gebruikte,
graag als een evenknie van Rem
brandt.
Overigens trok Bauer zich weinig
aan van de stormachtige ontwikke-
Marius Bauer: „Een kameel", ets, 1889.
plaar te bewaren als bewijs van wan
smaak van den tegenwoordlgen
tijd".
ling van de kunst in het begin van
deze eeuw. Hij ging rustig zijn eigen
gang Een recensent schreef bijvoor
beeld in de laatste Jaren van de ne
gentiende eeuw: „De bluf bij Bauer's Maar Jozef Israëls zei in diezelfde
product zal echter wel niet machtig tijd: „Maar die jongen heeft niet
genoeg zijn om liefhebbers tot aan- alleen talent, hij is talent. Ik wil al
koop te wekken, tenzij om een exem- die etsen van hem hebben".