-arsenaal bedreigt privésfeer Wegvluchten voor radiorede van de Koningin Zal innovatie het echt gaan maken? 1?^ Elke Nederlander kan nu voor James Bond gaan spelen Justitie is machteloos Wetenschap en techniek ZATERDAG 1 APRIL 1978 BINNENLAND Trouw/Kwartet PS21-RH23 een asbak Afluisteren en zenden via een balpen een aansteker een mini-microfoon Reportage: Huib Goudriaan Research: Arie Legerstee AMSTERDAM Het afluister-arsenaal van gehei me diensten is binnen het bereik van het grote publiek gekomen. Asbakken, aanstekers en diplo- matentassen met als inhoud een piepkleine, onvind bare microfoon annex zendertje of bandopname apparaatje overstromen de markt. En ze zijn niet moeilijk te bedienen. Uit de catalogus van een importeur van elektronica: „U behoeft geen genie op elektronisch gebied of internationaal spion te zijn om met deze uitrusting te kunnen werken." Elke Nederlander kan nu voor enkele honderden guldens voor James Bond gaan spelen. AMSTERDAM Af luisteren is in Neder land verboden, evenals het zonder vergunning beschikken over zend apparatuur. Volgens ar tikel 139 A van het Wet boek van Strafrecht is hij of zij strafbaar, die „met technische hulp middelen. anders dan in opdracht van deelne mers (aan een gesprek) afluistert in woningen of besloten lokalen." Deze wet „betreffende de bescherming van de persoonlijke leven sfeer" trad in werking op 22 april 1971. De Telegraaf- en Tele- foonwet van 1904 ver biedt het de consument te beschikken (dus ook het kopen van afluister apparatuur met een zen dertje) over zendappara tuur. Daarentegen mag de groothandel deze ap paratuur wel in voor raad hebben. De justitie ziet geen kans tegen het kopen of in bezit hebben van het huidige piep kleine afluisterarsenaal met zenders stappen te nemen. „Als de handet deze dingen afzet is dat moei lijk te voorkomen en wij kunnen er niet bij gaan staan," meent mr J. H. C. Pieters, officier van justitie in Amsterdam. Mr Pieters is op de hoog te van het bestaan van deze geraffineerde elek tronische mini-appara- tuur. maar weet niet dat ze in de detailhandel te koop is. „Ik moet er niet aan denken dat ie dereen deze dingen in handen krijgt en gaat gebruiken," aldus de of ficier van justitie. De Amsterdamse importeur K. van Hoogstraten, die twee jaar geleden als eerste de zo populaire „scanner" op de Nederlandse markt bracht, is ervan overtuigd dat het met „deze handel" dezelfde kant opgaat. „Straks wil Jan Rap en zijn maat weten wat de ander doet." De scanner, een radio-ontvanger waarmee mobilofoongesprekken kun nen worden afgeluisterd, is al in heel wat auto's van parti culieren gemonteerd tenein de onmiddellijk politie-wa- gens te kunnen volgen „als er iets aan de hand is". Het wordt het nieuwe statussym bool genoemd voor mensen die uitgekeken zijn op hi-fi- apparatuur, kleurentelevisie of Amerikaanse kéukens en uit verveling politie, brand weer, GGD of het radio-ver keer van Schiphol op de voet volgen. In bloempot Maar deze vorm van afluiste ren lijkt betrekkelijk on schuldig vergeleken bij de vele mogelijkheden om onop gemerkt gesprekken van buurvrouw, personeelsleden of privé-en zakenrelaties vast te leggen. Een microfoontje met een zender gemonteerd in een telefoon, een stoel poot, een bureaulade of ver borgen in een tas, pakje siga retten of bloempot kan een gesprek opnemen en ook uit zenden naar iemand met een ontvanger in de straat naast het huis. Van Hoogstraten: „Er zijn opnameapparaatjes zo groot als een lucifersdoos je, die pas gaan lopen als iemand in de nabijheid gaat praten. Het is mogelijk dat het bandje dan later wordt weggehaald, maar ook dat er een zendertje bij is gemon teerd dat het gesprokene uit zendt zodat het een eind ver der met een autoradio wordt opgevangen. Dit soort zen ders is namelijk op de norma le radio's afgestemd." Nog kleiner Deze microfoon/Zender zo groot als een lucifersdoosje neemt nog geluiden op tot een afstand van acht meter van de microfoon en zendt het opgevangene glashelder uit tot maximaal 150 meter buiten het vertrek. Prijs van de zender: 125 gulden. Overi gens is het lucifersdoosjes formaat niet het kleinste. Nieuw is een microfoon/zen der met eenderde van de grootte van een lucifersdoos je. dat binnenkort te koop zal zijn. Importeur Van Hoogstraten: „Bepaalde firma's in Europa maken allerlei relatiege schenken bij voorbeeld as bakken waarin zendertjes zijn verborgen die te ontvan gen zijn op de 88 tot 108 FM- band. Er zijn FM-zendertjes leverbaar, die in een bos bloe men kunnen worden ver stopt. Ook worden zo zodanig in de microfoon van een tele foon gemonteerd, dat alleen een deskundige dit kan ont dekken. Een nog veel geraffi neerder apparaat is een. zoge naamd „geweer", een pijp, die wordt gericht op een raam en tot op 75 meter af stand de trillingen veroor zaakt door een gesprek op neemt, zodat je het gesprek kunt volgen of op de band kunt vastleggen." Welke mogelijkheden zijn er nog meer? In de catalogi van enkele firma's (voornamelijk Japans fabrikaat) worden on der meer genoemd: Stetoscoop, waarmee alle geluiden door ramen, deuren en zelfs niet al te dikke wan den kunnen worden opge nomen; Dezelfde stetoskoop, maar dan verbonden aan een zen der die de geluiden op een kilometer afstand kan uit zenden; Draadloze miniatuur-mi crofoon, die in de binnenzak kan worden gedragen, onge voelig is voor schudden bij het lopen en zo (aldus de ca talogus) „elk gesprek dat u met uw partner voert kan op nemen en bij belangrijke on derhandelingen en gesprek ken fantastische controle mogelijkheden biedt". Tot op vijfhonderd meter kan het uitgezondene door elke FM- radio worden opgevangen. De bedrijfsduur is tachtig uur; Balpen, waarin een „sub mini-zender", die zodra men begint te schrijven elk ge sproken woord tot honderd meter afstand uitzendt. „On gedachte mogelijkheden voor aan de onderhande lingstafel" aldus de cata logus. Stopcontact met inge bouwde submini-zender en microfoon; Diplomatenkoffer met dubbele bodem, die onder de dubbele bodem een vol automatisch bandopname- apparaat verbergt dat auto matisch dus ook bij afwe zigheid elk gesproken woord opneemt. Bescherming? Is het technisch mogelijk zich tegen afluisteren te be schermen? De catalogus noemt een „telefoongesprek- versluierapparaat", dat een uitgaand gesprek codeert en een gesprekspartner via een decodeer-apparaat weer in staat stelt het gesprokene te verstaan. In dezelfde catalo gus vinden we ook een appa raat, dat (in werking zijnde) verborgen zenders kan op sporen. Van Hoogstraten meent dat het opsporen van afluisterapparatuur door de omgeving te onderzoeken de enig mogelijke bescherming is. Weliswaar is afluisteren, evenals illegaal zenden, door de wetgever verboden, maar eventueel om zich heen grij pende afluister-praktijken zouden nauwelijks door de politie kunnen worden ge controleerd. Op de vraag wat voor soort mensen afluisterapparatuur betrekken, antwoordt Hoog straten: „Volgens mij worden ze gekocht en gebruikt door zakenmensen, die besprekin gen willen vastleggen of hun personeel afluisteren, door publieke vrouwen die zich willen laten beschermen, door mannen die hun vrouw bespioneren als ze zelf niet thuis zijn en .ach, ik hoor zo veel." De importeur sluit niet uit dat politie en Neder landse veiligheidsdiensten (BVD) gebruik maken van de mogelijkheden, die de huidi ge elektronica biedt. „En dan zijn er natuurlijk mensen, die ermee spelen; gewoon voor de kick." door J. G. A. Thijs Het moet een zomeravond in een van de eerste bezettingsjaren geweest zijn dat vrijwel iedereen die zich tot onze familiekring mocht rekenen in de huiskamer bijeen was om daar te luisteren naar wat Koningin Wilhelmina vanuit haar Lon- dense verblijf tot haar volk zou gaan zeggen. Voordat de vertrouwde stem in de kamer weer klonk had daar echter al een klein incident plaatsgevonden: een van de gezinsleden, van wie bekend was dat zij het leven zeer nauw nam, had het op het laatste moment toch niet met haar geweten overeen kunnen brengen naar de door de bezetters verboden radiozender te luisteren en was onder de uitroep „maar dat mag immers niet!" de kamer uitgelopen. De Duitsers, zo had zij bij zichzelf overwogen, vormden de „over heid" en dus hadden we hen te gehoorzamen. Een menselijk trekje in het verdere verloop van het incident wil ik u niet onthouden. Het naar de gang gevluchte gezinslid, dat niet alleen bekend stond om een nauw geweten maar ook om een forse dosis oranjeliefde, kon, toen de Koningin was uitgesproken en de huiskamej niet langer verboden terrein was. haar belangstelling en haar nieuwsgierigheid niet onderdrukken en vroeg enthousiast: „En wat heeft ze gezegd?" Aan dit voorval moest ik denken toen ik las wat dr. L. de Jong in het achtste deel van zijn oorlogs-geschiedschrijving vertelt over het moei lijke probleem waarvoor veel politieke gevange nen geplaatst werden: mochten ze tegenover de Duitsers wel liegen? De vraag of de bezettende macht een „echte" overheid was of niet lag daar voor veel christenen erg dicht tegenaan. En die vraag was voor velen (ik meen: vooral gerefor meerden) klemmend en, vooral in het begin van de oorlogsjaren, niet licht te beantwoorden. Want stond er in Romeinen 13 (in de toen nog vrijwei algemeen gebruikte statenvertaling) niet: „Alle ziel zij den machten, over haar ge steld. onderworpen; want er is geene macht dan van God, en de machten, die er zijn, zijn van God verordend?" En was in de artikelen vier en vijf van het a.r. beginselprogram al niet sedert 1878 sprake van de „overheid als dienaresse Gods". Koningin Wilhelmina in haar werkkamer in Londen. en beleed de partij daarin niet dat die overheid „regeert bij de gratie Gods"? (formuleringen, die bij de wijziging in 1961 wel gemoderniseerd maar wezenlijk niet veranderd zijn). Gezagsgetrouw Ook velen die steeds meer zouden gaan inzien dat de Duitsers nu niet bepaald hun macht op Romeinen dertien konden baseren, werden vaak aanvankelijk toch beïnvloed door die instelling van gezagsgetrouwheid. Zo noemde „Specta tor", een kroniekschrijver in de gereformeerde kerkbode van Brabant en Limburg, het in augus tus 1940 een „zaak van wijs beleid" dat de pers gebreideld werd. Want: „Laat de bezettende macht vrije meningsuiting toe, dan betekent dit dat de vijandelijke gezindheid alle dagen op nieuw zich manifesteert en het publiek in deze zin wordt voorgelicht en geleid." In hetzelfde stuk betitelt hij de bezetters nadrukkelijk als „overheid", al klaagt hij er wel over dat „de dagbladen hopeloos eentonig worden; ze gelij ken, wat enkele bladzijden betreft, precies op elkaar. De lezer zoekt vaak vergeefs naar de persoonlijke mening van den courantenman." Maar de toon van ook deze kroniekschrijver veranderde vrij spoedig. Toen hij met een spe ciaal stukje het jaar 1940 uitluidde en de droevi ge gebeurtenissen van dat jaar overzag („De tiende Mei is de ontnuchterende slag gekomen Bombardement, evacuatie, korte strijd") constateerde hij ook dat er „van verschillende zijden tegen onze traditiën actie gevoerd wordt" en dat „de worsteling der geesten eigenlijk pas goed begonnen is." Hij vond het „gevaar niet denkbeeldig dat de verkregen gewetensrechten „en detresse" zullen geraken." „Het ingrijpen in allerlei levensuitingen van ons volk manifesteert zich thans reeds. God zij ons genadig", verzucht te deze kroniekschrijver eind 1940. Colijn Achteraf is het gemakkelijk te constateren dat wie zo met zijn overheidsopvattine in de knel raakte, de geschriften van de bekende voorman nen niet zo erg goed gelezen had. Zo zou je kunnen wijzen op wat Colijn in 1934 schreef, woorden die nog in de zomer van 1940 herdrukt werden in de tweede uitgave van zijn bekende handboek „Saevis tranquillus in undis", (aan welke herdruk de tekst van zijn veel-streden brochure „Op de grens van twee werelden" toe gevoegd werd) „Alleen aan een overheid." aldus Colijn, „die Gods dienaresse is en haar recht van regeren bewijst door een beroep op de rechtelij ke ordeningen die Hij heeft gesteld voor ons staatsleven, onderwerpen wij ons. Voor onrecht vaardige gezagsaanmatiging of gezagsover- schrijding bukken wij niet. Maar staat eenmaal vast dat wij te doen hebben met een macht van God verordineerd, dan is het ons geen verne dering maar integendeel een eere, om ronduit te spreken van onze overheid, om haar gezag te begroeten als overheidsgezag, en aan dat gezag, binnen de perken van zijn bevoegdheid, ons gehoorzaam te onderwerpen." 'Een grens' Jaren eerder, in 1928, had prof. dr. G. M. Hartogh er al op gewezen dat „de ordeningen des Heeren een grens (zijn) voor de macht van de overheid en daarom ook voor haar erkenning". „Indien een hooge overheid het leven en het levensrecht van een volk zoekt te vernietigen in plaats van het beschutten" dan heeft het volk volgens Har togh „het recht en de roeping om onder biddend opzien tot God den gezagsdrager te vervan gen" (waaraan hij wel onmiddellijk toevoegde: „Maar zijn de noodzakelijke voorwaarden niet aanwezig, dan is het verzet tegen de overheid ongeoorloofd". Nog verder in de geschiedenis teruggaand zou je kunnen aanhalen wat Kuyper in 1872 schreef: als de wet van de overheid met de eeuwige wet in strijd is kan het nodig zijn dat een natie met „de wapenen die de grondwet aanbiedt" haar rechten verdedigt. Niet 'wettig' Die „oude" geschriften werden in veel boeken kasten zorgvuldig bewaard, maar kennelijk wa ren ze althans op bepaalde punten wat minder zorgvuldig gelezen. En een moedig artikel dat de in 1945 in Duitse gevangenschap omgekomen professor mr. V. H. Rutgers in november 1941 in het Nederlandse Juristenblad schreef zal het „gewone volk" wel niet zo veel onder ogen geko men zijn. Was dat in ruimere mate gebeurd, dan had men méér kunnen lezen dat je een „gekroon de rover, die gisteren den wettigen vorst ver jaagd heeft, heden niet als een van God verordi neerde macht hoeft te beschouwen" en dat Ro meinen 13 niet bedoelt „het wettig gezag der overheid op één lijn te stellen met de macht van een overweldiger.Het zou nog een maand langer duren voordat dr. Gezina H. van de Molen in een illegale brochure schreef dat men onmoge lijk de bezettingsmacht „den eeretitel van wetti ge overheid" kon verlenen. De gewetensnood van sommige mensen had toen al meer dan een jaar geduurd. door Rob Foppema Het woord innovatie ga ik per week meer wantrouwen. Niet dat de behoudzucht aan het toeslaan is, het is de vrees voor het misverstand dat innovatie iets meer en vooral ook iets mooiers zou zijn dan vernieuwing. Deze taalkundige opmerking is hier op haar plaats omdat industriële innovatie een van de kernbegrippen lijkt te gaan worden van het wetenschapsbeleid. De nieuwe minister, drs M. W. J. M. Peijnenburg, vil binnen een jaar een innovatienota op tafel leggen. Daarin wordt aan gegeven hoe de door de over heid te beïnvloeden onderzoekinstellingen kunnen worden ingezet om de innova tie bij het bedrijfsleven te be vorderen. Wij zullen het meer moeten hebben van hoogwaar dige produkten waar veel ver nuft in zit verwerkt. Erg goed voor de (structuur van de) werkgelegenheid. Met innova tie worden de problemen aan de wortel bestreden. Vernieuwing dus. Dingen slim mer gaan doen dan we deden. Slimmere dingen gaan doen. Met innovatie zijn we natuur lijk al een eeuw of wat bezig en alleen het onverhoopt in ont binding geraken van onze sa menleving kan het proces stui ten. Wat ter discussie staat is slechts het tempo waarin, de richting, de accenten. De opkomst van innovatie als kernbegrip duidt op de opvat ting dat het tempo hoger zou moeten. De accenten worden ook duidelijk gelegd. De in ons land zetelende grote concerns hebben hun innovatie dik voor elkaar. Die hebben hun eigen onderzoekinstellingen, en ze weten de weg naar andere wan neer dat handiger lijkt. Het zijn de middelgrote en kleine ondernemingen die de boot naar de innovatie dreigen te missen, althans vernieuwingen invoeren in een tempo dat la ger ligt dan wenselijk lijkt. Dat probleem is niet uit de lucht gegrepen. De al enige tijd in de steigers staande her structurering van de Neder landse organisatie voor toege past wetenschappelijk onder zoek (TNO) is er mede door geïnspireerd. En als het leggen van dat accent wordt geholpen door de opkomst van het be grip innovatie, dan kan dat nog wel nuttig werken ook. Als het maar geen toverwoord wordt dat voor diepgang en inzicht in het probleen een hol le garantie biedt. Als maar dui delijk blijft dat over tempo en accent iets gezegd is. maar over de richting nog niet. Nieuws Deze ontboezeming is opgeroe pen door ThD nieuws, het sinds een recente herstilering voortreffelijk ogende week blad van de technische hoge school Delft. Het laatste num mer ziet onder het motto „TH en innovatie" de werkelijkheid recht in de ogen Dat heeft het voordeel dat je niet hoeft te wachten tot de minister over zijn nota is uitgedacht en dat je, wie weet, nog enige invloed kunt uitoefenen ook. De redactie begint met vast te stellen dat rond de „kreet" in novatie veel spraakverwarring bestaat. „Technici spreken gaarne van uitvindingen, ver nieuwingen. die óf tot een nieuw produkt leiden óf tot een nieuw en beter produktie- proces (rationalisatie). Marke- ting-mensen spreken pas van innovatie als een nieuw pro dukt aanslaat Bekend is de trits: duizend ideeën voor een produkt. honderd ontwikkelin gen van een produkt. tien pro dukten die het redden om in produktie te worden genomen en één produkt dat aanslaat." Dat is geen trits, als ik nog kan tellen, maar een kwarts. Maar het scenario is naar het leven getekend. „Technici hebben nogal eens de neiging om slechts naar de eerste kant van innovatie te kijken", waar schuwt ThD nieuws, „en daar door hun eigen rol te over schatten." De ThD is gewaar schuwd, en de minister daar mee ook. Eenvoudige recepten helpen niet. Geen schijnbaar gemakkelijke oplossingen dus. maar dat be tekent niet dat men in Delft met de handen over elkaar zit. Een vooralsnog kleine groep van mensen is over zeer con crete maatregelen aan het den ken. Geen alomvattende op lossingen, maar gewoon din gen die de goede kant op lijken te kunnen werken. Uit hun midden prof. Ir. B. P. Th. Velt- man (signaalverwerking): „Het doet mij altijd wat merk waardig aan dat wij ons grote inspanningen getroosten om ontwikkelingsplannen en pro jectbeschrijvingen op te stel len, om deze vervolgens naar het departement te sturen. Nota bene naar een instantie die er zeker geen inhoudelijk gebruik van zal maken." (Hier doet misschien iets pijn. in Den Haag, maar het leven is hard.) Veltman weer: „Er zijn 30.000 ondernemingen in Ne derland. De helft daarvan be hoort zich te bekommeren om ondereoek. Naar schatting zijn er 7.500 inderdaad actief bezig om onderzoekresultaten in hun produkt of produktie te verwerken. Een jaarlijkse pu- blikatie van een gesorteerde lijst van lopende TH-projecten (voorzien van naam en tele foonnummers van de project leider) zal een belangrijke in formatiebron voor deze bedrij ven ziin." Als die weg eenmaal gevonden is, aldus prof. Veltman, kun nen kleine bijstellingen in een onderzoekproject volgen, die de praktische bruikbaarheid soms aanmerkelijk vergroten. Zijn tweede suggestie: Laat de TH gastvrijheid verlenen aan mensen uit de industrie om, in haar onderzoeksfeer, een mee gebracht project uit te werken. „De vakgroep fungeert daarbij voornamelijk als klankbord, zij draagt kennis over en stelt haar onderzoekapparatuur ter beschikking." Een vermaat schappelijking van het hoger onderwijs in andere zin dan de uitvinders van de term hebben gedacht. De derde suggestie van Velt man doet weinig tastbaar aan. maar zou wel eens een hele goeie kunnen zijn: stel verbin dingsmensen aan, door hem in goed militair jargon „liaison- officers" gedoopt. In veel ge vallen zal de TH het werk in eigen hand houden, maar „rechtstreekse kontakten tus sen academische onderzoek teams en het bedrijfsleven kunnen tijdrovend en daar door frustrerend zijn. Tussen personen zijn noodzakelijk om doelmatig te kunnen werken. Deze liaison-officers moeten het kontaktgebied bouwrijp maken: zij moeten de moge lijkheden van de TH kennen en de behoefte van het bedrijf weten in te schatten." (en om gekeerd - rf.) Veltmans vierde punt is een ondersteuning van de gedach te die zijn collega Latzko on langs ontvouwde: bevordering van de aanleg van rijksweg 124. Dat is geen concreet be- tonlint. Het is het abstracte idee van een riskante maar als het lukt waardevolle, „kenni sindustrie" met wortels in de academische bedrijvigheid. Het is geënt op het zeer concre te voorbeeld van „Route 124" in de Amerikaanse staat Mas sachusetts, waar in de uitstra ling van de Stanford universi teit en het Massachusetts In stitute of Technology talloze bedrijfjes groeien en ontstaan op basis van een idee. De be denker of uitwerker ziet er wel wat in en verkiest de bewe gingsruimte van de eigen on derneming boven de inbed ding in een bestaande gigant. Latzko noemt als wel zeer geslaagd voorbeeld het toonaangevende rekenappa- raatjesbedrijf Hewlett-Pac kard. De firma begon in 1937, op basis van het afstudeeron derzoek van Hewlett, in de ga rage van Packard. Zodoende. Het voorbeeld is mooi (en Phil lips begon ook in een schuur) maar Route 124 is een levende realiteit. Verlof Alleen wordt ontluikend on dernemerschap in Amerika on- bevangener benaderd dan in onze streken Prof. Latzko ziet dat duidelijk in en hij heeft een even duidelijk idee om dat wat recht te breien Geef ie mand die op een instituut iets uitgevogeld heeft, raadt hij aan, een paar jaar buitenge woon en onbetaald verlof om die vinding commercieel te ex ploiteren. Aan het eind van zo'n periode zou de mederwer- ker moeten kunnen kiezen tus sen definitief ontslag (en een groeiend bedrijf) dan wel te rugkeer naar de oude plaats (en de daaraan gekoppelde welvaartsvaste pensioen rechten). Latzko is de eerste om te er kennen dat dit een onorthodox idee is. „Ik ben me er van be wust dat van ambtelijke zijde talrijke goed-gedocumenteer- de bezwaren naar voren zullen worden gebracht. Deze bezwa ren wil ik bij voorbaat afdoen door te wijzen naar de steeds verdere afbrokkeling van de werkgelegenheid en met de constatering dat de ambtelijke regelingen er zijn voor de sa menleving. Die regelingen moeten dan ook kunnen wor den aangepast aan de behoef ten van de samnelevlng." Daar is geen woord 8paans bij, en weinig Haags ook Dat daagt minstens uit tot interde partementaal overleg tussen Onderwijs (verlofgever). Bin nenlandse Zaken (rechtsposi tie ambtenaren) en Economi sche Zaken. (En Landbouw, als het een Wagenings instituut was.) Eenvoudige recepten hel pen niet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1978 | | pagina 23