Kaapverdische eilanden:
De Kaapverdianen
willen wel maar de
natuur werkt tegen
ZATERDAG 1 APRIL 1978
TROUW/KWARTET PS19-RH21
Ophoop
van regen
door Nico Kussendrager
Het achterdek van de boot die
vaart tussen de eilanden Sao Vin-
cente en Santo Antao ligt volgesta-
peld met zakken graan. Uit Portu
gal, Uruguay, de Verenigde Staten
(Gift van het volk van
De Kaapverden zeshonderd kilome
ter uit de kust van West-Afrika zijn
helemaal afhankelijk van de invoer
van voedsel, zoals vrijwel alles van
buiten moet komen. De uitvoer van de
tien eilanden (vis en wat bananen) is
nog geen vijf procent van de invoer
(handelstekort meer dan 95 procent).
Aan alles is gebrek: tot nummerplaten
(die zijn van karton) en postzegels toe,
maar vooral aan water.
Al jaren heeft het op de Kaapverdische
eilanden nauwelijks geregend. Water
moet per schip van het ene eiland naar
het andere worden gebracht, wordt
vanuit de ondergrond opgepompt of
wordt ontzilt met een installatie, die
vaker kapot is dan draait.
Ik was gewaarschuwd: pas op, als je
ingezeept onder de douche staat komt
er ineens geen water meer uit. Dat
gebeurde dus niet, maar wel was ik net
klaar met de scheerkwast toen het
miezerige straaltje helemaal ophield.
Kleine, onbelangrijke ongemakken,
als je denkt aan de Kaapverdianen, die
zelf vaak helemaal geen water hebben.
Bij het vliegveld van het hoofdeiland
Sao Tiago zag ik vrouwen de was doen
in wat nauwelijks nog een plasje water
was. En daarna de kleren maar op de
stenen slaan, in de hoop dat ze schoon
worden. Tijdens een autorit over het
eiland Santo Antao stonden er steeds
lifters met emmers om die te vullen bij
een put of bron, vele kilometers verder.
Voor één dag hoefden zij de urenlange
wandeling niet te maken.
Woest en ledig
De eerste indruk als je aan komt vlie
gen op de Kaapverdische eilanden, is
die van een aantal rotspunten, die uit
zee opsteken, en waar dan nog 300.000
mensen moeten wonen ook. De eilan
den lijken woest en ledig, gegeseld
door de wind, gebrand door de zon.
Grote puinwaaiers strekken zich uit,
zand en stof komen tussen de bergen
door aanjagen. Sintels en brokken rots
liggen overal, er zijn nog een paar
bomen die de strijd al lang hebben
opgegeven, en amper dieren, vooral
geiten, die kennelijk steentjes eten. De
overheersende kleuren zijn vies-geel en
bruin. Hier, op deze eilanden, moet
leven bijna onmogelijk zijn.
Het inkomen per hoofd is naar schat
ting minder dan 300 gulden per jaar, en
de Kaapverden horen daarmee tot de
armste ontwikkelingslanden ter we
reld. Wie er een week rondtrekt, begint
steeds meer te twijfelen aan de levens
vatbaarheid.
De eilanden waren dan ook niet be
woond geweest, totdat ze in de vijftien
de eeuw werden „ontdekt" door Diogo
Gomes, die door prins Hendrik de Zee
vaarder op verkenning was gestuurd.
Eerst vestigden zich er alleen blanken
(Portugezen), die de eilanden later be
volkten met slaven van het Afrikaanse
vasteland. Verder lieten ze zich aan de
ontwikkeling niets gelegen liggen. De
Kaapverden waren een bunkerplaats,
i op weg naar de belangrijker Portugese
kolonieën in zuidelijk Afrika. Door de
Afrikaanse en Portugese invloeden is
de bevolking een vreemde mengel-
j moes geworden, met alle mogelijke
j „raskenmerken". De taal is naast Por
tugees Creools, dat overeenkomsten
heeft met het papiamento van de An
tillen, en de muziek is meer Antilliaans
dan Afrikaans.
Voor zover door de Portugezen aan
ontwikkeling werd gedaan, was dat de
verbouw van handelsgewassen (de be
volking hongerde) waarvoor de bomen
werden omgekapt. En als het dan eens
wilde regenen, had het water vrij spel
en kolkte de vruchtbare grond de zee
in. Ook daardoor lijken de eilanden zo
onherbergzaam, en zonder economi
sche mogelijkheden.
Levensvatbaarheid
Twijfels over de levensvatbaarheid
gaan samen met gedachten over de
betrekkelijkheid van het ontwikke
lingsprobleem. Hier 300.000 mensen, in
India ook een derde wereldland
zo'n 600 miljoen. Op de Kaapverden
ben je bijna geneigd te denken: stop
die paar honderd duizend mensen in
boten, en breng ze bijvoorbeeld naar
Brazilië. Daar spreken ze ook Portu
gees en er is ruimte genoeg.
Makkelijk praten, meent Jeroen van
der Hulst, die via de Verenigde Naties
op het ministerie van planning in de
slaperige maar vriendelijke hoofdstad
Praya werkt op het eiland Sao Tiago.
„Er is geen keuze. Het moet hier ge
woon. De Kaapverdianen zijn Kaap
verdianen als de Nederlanders Neder
landers zijn, en daar gaat ook niemand
zitten twijfelen: blijven we hier wel of
niet wonen. Dat geloof, dat het gewoon
niet anders kan, is de kracht van het
Kaapverdiaanse volk. Er wordt hard
gewerkt, tegen de stroom op (een
schrijnende beeldspraak, op de kruk-
droge eilanden), onder de meest belab
berde omstandigheden. Mogelijk zou
den wij de moed laten zakken, maar
dat gebeurt hier niet".
Willem Algra, die voor de directie tech
nische hulp van het ministerie van
buitenlandse zaken in Den Haag op
het eiland Santo Antao zit, geeft over
die verhuizing toe: „Daar heb ik zelf
ook wel eens aan gedacht, maar het is
en blijft het thuisland van de Kaapver
dianen. De Nederlanders breng je ook
niet allemaal naar de Verenigde Sta
ten, en wij hadden de strijd met het
water in omgekeerde zin. Wij vochten
ertégen, de Kaapverdianen ervóór. Als
de strijd óm het water slaagt, zal het
hier best lukken, want het zelfbewust
zijn van de Kaapverdianen is groot".
Zelfbewustzijn
Dat blijkt bijvoorbeeld als we met
directeur-generaal Horatio Soares van
het ministerie van landbouw rondlo
pen, die het werk van Algra en de
zijnen op Santo Antao (watervoorzie
ning en erosiebestrijding) in ogen
schouw neemt. Als de baas van een
duur ingenieursbureau maakt de man
van „landbouw" daar aanmerkingen:
die constructie is te licht, dat materi
aal is te goedkoop, en dat had beter
gekund.
Aanvankelijk ben je geneigd te den
ken: vent, dit krijg je allemaal, maar
vervolgens stijgt het besef dat dit een
betere houding is dan bijvoorbeeld in
Boven-Volta bestaat (waar ik later nog
„Oh, ja, de Danny Kaye-clubzegt iemand in
het vliegtuig naar het door droogte getroffen West-
Afrika, waar ik op uitnodiging van UNICEF een paar
weken zal doorbrengen En aan de rol van de
Amerikaanse komiek wil het kinderfonds nu juist niet
al te veel herinnerd worden hoewel hij wel veel
geld in het laadje brengt. Evenmin wil UNICEF al te
zeer vereenzelvigd worden met wenskaarten of pure
liefdadigheid, want de VN-instelling is méér.
Ruim 30 jaar geleden werd zij opgericht voor hulp
aan kinderen in het door oorlog geteisterde Europa,
maar UNICEF richtte zich allengs meer op kinderen
in ontwikkelingslanden. Aanvankelijk vooral met
noodhulp (bij hongersnoden en natuurrampen), later
kwam steeds meer de nadruk te liggen op verbete
ring van gezondheidszorg, onderwijs, watervoorzie
ning, landbouw in de derde wereld, want alleen op
die manier is zinvolle ontwikkeling mogelijk.
Kinderen werden daarbij nooit uit het oog vertoren,
omdat „zij middel en doel zijn van sociale en
ecnonomische vooruitgang", zoals een UNICEF-
folder het wat hoogdravend zegt. In 1976 gaf het
kinderfonds zo'n 350 miljoen gulden uit (250 miljoen
uit regeringsbijdragen, de rest van particulieren; ook
in Nederland is een comité).
Meer en meer probeert de VN-instelling aan de
„basis" te werken, in de dorpen, op het platteland
(waar verreweg 't grootste deel van de derde wereld
bewoners woont), met gebruikmaking van plaatselij
ke plannen en lokale mensen, 't Inschakelen van een
duizendtal „EHBO'ers" (vrijwilligers gekozen door
dorpelingen) op de Kaapverdische eilanden, sluit
daarom goed aan bij het beleid van UNICEF Over de
rol van het kinderfonds, de ontwikkeling van behalve
de Kaapverdische eilanden ook Senegal en Boven-
Volta, én de rol van Nederland gaan dit verhaal en
komende artikelen.
een week zou doorbrengen). Daar
klinkt het voortdurend: „dank u wel,
mijnheer, alstublieft"; alle hulp is wel
kom, hoe dan ook, met alle rampzalige
gevolgen van dien (daarover in een
volgend artikel: Help Boven-Volta, be
perk de hulp).
De wilskracht van de Kaapverdia
nen is voor verscheidene buitenlanders
een reden om te blijven. Dennis Ferna-
dopullet komt van Sri Lanka (vroeger
Ceylon), werkt voor UNDP (het ont
wikkelingsfonds van de Verenigde Na
ties) „aan water" en vindt het wonen
op de eilanden verre van aangenaam.
Maar hij blijft, „omdat de Kaapverdia
nen zich zo inzetten".
Zelfvertrouwen spreekt ook uit de
woorden van eerste minister Pedro
Verona Rodrigues Pires: „Onze moei
lijkheid is niet onze aardrijkskundige
ligging, maar onze geschiedenis. Als
het zo weinig regent op de eilanden,
waarom zijn er dan door de Portugezen
geen putten geslagen. Door de eeuwen
heen zijn de landbouwopbrengsten
steeds verder achteruit gegaan". En:
„Door de jaren heen zijn de Kaapverdi
anen er steeds in geslaagd te overle
ven, nu beginnen ze te leven, en daarna
kunnen we de eilanden ontwikkelen".
Droogte eeuwenoud
Droogte is er op de Kaapverden niet
van vandaag of gisteren. In de loop der
eeuwen zijn er zeker tweehonderddui
zend mensen omgekomen door water
en voedselgebrek. Zelfs in goede jaren
moet volgens UNDP zestig tot zeventig
procent van het voedsel worden inge
voerd. Toch zijn er ook verhalen van
Kaapverdianen over tijden dat de ei
landen wél groen waren. Dat het an
ders moet zijn geweest blijkt ook uit de
nu verlaten terrassen tegen de berghel
lingen. „Cabo Verde" (groene kaap) wil
het verhaal, maar dat is een misver
stand. De Kaapverden zijn genoemd
naar de nabij gelegen „Cap Vert" in
Senegal, wat niet wegneemt dat ze
ééns groen zijn geweest.
Bewoners van Santo Antao weten te
vertellen dat er garnalen in de
rivier zaten nu loopt de weg er
doorheen en herinneren zich een
overstroming, waarbij de drek tot in de
kerk lag. Want ook dat is een hinder
paal: als er water valt stroomt het in
één keer naar beneden, alles in zijn
verwoestende vaart meeslepend, door
het gebrek aan begroeiing en een bo
dem om de neerslag vast te houden.
Vertrek naar elders
Door het gebrek aan mogelijkheden
trekken voortdurend mensen weg. Er
wonen een paar honderduidzend in de
Verenigde Staten (die volgens geruch
ten enige tijd geleden een staatsgreep
zouden hebben willen plegen), enige
tienduizenden in Senegal (waar ze
overwegend een baantje als kapper
zouden hebben) en in Portugal, en zo'n
zeven duizend in Nederland (vooral in
Rotterdam).
De Kaapverdianen in het buitenland
maken voortdurend geld over, (naar
schatting vijf miljoen gulden per jaar),
wat onmisbaar is voor de eilanders. Al
de eerste dag zie ik bij de bank iemand
voor me in de rij staan om een briefje
van honderd te wisselen tegen Kaap-
verdiaans geld. KLM-labels op de kof
fers zijn geen uitzondering, en op ver
schillende plaatsen wordt wel een
mondje Nederlands gesproken. Zelfs
wordt gevraagd naar kennissen in de
Nederlandse scheepvaartwereld, en de
kansen op een baantje. Tophit op de
Kaapverden heet op het ogenblik een
lied te zijn over een man die naar
Rotterdam is vertrokken, maar op
houdt met geld sturen, omdat hij er
een vriendin krijgt. Een grote schande,
maar het komt vaker voor, en de eilan
ders zwijgen er liever over.
Zolang er alleen maar de hoop op re
gen is, zullen Kaapverdianen wegtrek
ken, maar het vertrouwen blijft dat er
volgend jaar water zal komen. Want
nog nooit zó lang, zegt men, is het zó
droog geweest, en dat kan niet voort
duren.
Tijdens een gesprek met Cecile Crijns
aan het eind van de middag pakken
zich dikke wolken samen, maar neers
lag komt er niet uit. „Dat zie je nu
bijna elke dag," zegt zij. Cecile Crijns
is voedingsdeskundige en werkt als
vrijwilliger voor de Verenigde Naties
op het ministerie van volksgezondheid
en sociale zaken, dat gevestigd is bo
ven een apotheek.
„Stopt de voedselhulp van buiten, dan
stopt het leven hier ook." zegt zij „Dat
is gewoon keihard. Er is geen water, en
dan kun je moeilijk worteltjes kwe
ken." Toch heb ik (nog) geen voorbeeld
gezien van pure honger, pure onder
voeding. „De mensen zien er inderdaad
redelijk goed uit, maar als je het me
disch gaat bekijken zijn ze er vaak
slecht aan toe. Wat betreft vitaminen
en eiwitten rammelt het aardig."
Kindersterfte
Ik moet Cecile gelijk geven op het
enige terras in Praya waar slecht ge
voede kinderen rondslenteren (je vindt
het al heel wat als één van hen de helft
van jouw glas melk opdrinkt). En zeker
een paar dagen later in een schooltje,
vlak bij een uitgebluste vulkaan, bo
ven in de bergen op Santo Antao. De
lijdzaamheid, de gelaatsuitdrukking
en de doffe blik van de kinderen spre
ken boekdelen. Melkpoeder wordt die
dag op het schooltje droog gegeten,
omdat de tankwagen die het water
moet brengen, om het aan te lengen,
een kapot oliefilter heeft. Wie een beet
je geld heeft op de Kaapverden (terug
gekeerde immigranten bijvoorbeeld)
koopt een tankwagen, want daar is
geld mee te verdienen.
De kindersterfte op de Kaapverdische
eilanden is, door het gebrek aan water
en de slechte voeding hoog. UNICEF
(het kinderfonds van de Verenigde Na
ties) geeft het cijfer van één op tien, en
op sommige eilanden méér.
Niet voor niets is gezondheidszorg
(naast onderwijs) een belangrijke post
op de begroting van de Kaapverden,
die overigens met ruim honderd mil
joen gulden die van een beetje Neder
landse gemeente niet te boven gaat.
De directeur-generaal van het ministe
rie van volksgezondheid, Joa De Deus
Lisboa Ramos, vertelt dat het de be
doeling is twee grote hospitalen te heb
ben (één in Praya. en één Mindelo, de
grootste havenstad zoiets als Harlin-
gen), vier kleinere ziekenhuizen op an
dere eilanden, elf poliklinieken met
een échte dokter, veertig gezondheids-
posten waar een verpleegster werkt, en
ook en vooral een duizendtal „dorps-
apotheken". Daar verleent een vrijwil
liger, een „ehbo'er" zouden wij zeggen,
bijstand, eventueel in zijn eigen huis,
waar met een gordijn een stuk is afge
schoten. Dit hele gezondheidspro
gramma wordt uitgevoerd met steun
van UNICEF, dat daarvoor een half
miljoen gulden heeft uitgetrokken
Een examen voor „ehbo'ers" was er
toevallig op Santo Antao, waar een
Westduits artsenechtpaar werkt, als
enigen voor vijftig duizend eilanders
De paar Portugese artsen zijn na de
onafhankelijkheid onmiddellijk ver
trokken.
Aan het examen namen drie vrouwen
en drie mannen deel, de jongste vijf
tien jaar, en aangewezen door hun
dorp. Een paar vragen:
noem vijf verschijnselen van koorts;
wat te doen bij diahree en braken;
wat heeft waarschijnlijk iemand
met een temperatuur van 31 graden
die rochelt?;
noem twee manieren van geboor-
tenbeperking;
hoe moet iemand met een gebroken
ruggegraat worden vervoerd?; en
hoe ver van een huis en een put mag
een wc worden gebouwd. Twee van de
zes zakten voor het examen.
Voedingsvoorlichting wordt er gege
ven via de radio, vertelt directeur An
tonio Pedro Rochas, van het station in
Mindelo, dat acht uur per dag uitzendt.
Transistoradio's zijn er veel op de ei
landen. en scholing op die manier
(drink geen vervuild water, probeer
een evenwichtige maaltijd te maken) is
belangrijk omdat er geen tv is, en acht
van de tien mensen niet kunnen lezen
of schrijven.
Basisonderwijs
Naast gezondheidszorg ligt sterk de
nadruk op het basisonderwijs, daarom.
Van de 1350 onderwijzers zijn hoog
stens 250 bevoegd, en de eerste voort
gezette school in Praya kwam pas in
1959 Mindelo was iets eerder, zoals
helemaal de „bovenwindse", noordelij
ke eilanden, wat meer ontwikkeld zijn
dan de „benedenwindse" Bij het ver
beteren van het onderwijs wordt onder
andere door UNICEF steun verleend.
Als belangrijkste doelstelling voor de
basisscholen, die verlengd worden van
vier naar zes jaar. noemt directeur-
generaal Joao Quirini Spencer van het
ministerie van onderwijs, „de kinderen
voorbereiden op de werkelijkheid van
het leven en de werkelijkheid van de
Kaapverdische eilanden. Ik heb op
school alle rivieren van Portugal ge
leerd. maar wist nauwelijks de namen
van de Kaapverden".
Overigens gaat geen enkel kind de hele
dag naar school. Wie een plaatsje
heeft, kan alleen 's ochtends of 's mid
dags en het bouwen van meer scholen
is hard nodig.
Politieke scholing en politieke vor
ming zijn belangrijk, blijkt op het mi
nisterie van onderwijs en uit het ge
sprek met Orlando Mascarenhas, van
het Instituto Caboverdiano de Solida-
riedade (het Kaapverdiaanse solidari-
teitsinstituut), dat vanuit Nederland
onder andere steun krijgt van de
NOVIB en de Mondlane-stichting.
Mascarenhas neemt me mee naar een
kleuterschool, waar menig Nederlands
dorp Jaloers op zou zijn. Met een eigen
keuken (voor een goede voeding van de
kinderen) en een eigen apotheek (ziek
zijn ze bijna allemaal). Wel zou je. als je
de school wat eenvoudiger uitvoert,
voor hetzelfde geld er mogelijk twee
kunnen bouwen. „Gaan we ook doen,"
zegt Mascarenhas.
Wie schoolboeken doorbladert stuit op
verhalen en afbeeldingen over de mis
daden van de Portugezen en de helden
daden van de bevrijdingsbeweging
PAIGC, over de „nieuwe mens" die
haar vermoorde leider Amilcar Cabral
voor ogen had Zowel de premier als
president Aristides Maria Pereira le
ven in zijn schaduw. De beeltenis van
Cabral hangt overal en nog steeds
wordt hij beschouwd als de „vader des
vaderlands". De PAIGC is de enige
partij van de eilanden, evenals van het
naburige Guinee-Bissau, dat eveneens
Portugees is geweest en een jaar eerder
(in 1974) onafhankelijk werd. Behalve
één en dezelfde partij hebben de lan
den ook één volkslied, werken ze nauw
samen maar over een volledige herver
eniging wordt alleen maar gepraat.
Meer en meer pogen de Kaapverdische
eilanden zich ook te richten op Frans
talig West-Afrika. Sinds kort zijn er
rechtstreekse vluchten op Senegal.
Ontwikkelingsfonds
De grote uitgaven waarvoor zij staat
probeert de Kaapverdiaanse regering
deels te dekken uit het ontwikkelings
fonds, dat gevoed wordt door de op
brengsten van voedselhulp en verder
door giften uit het buitenland (de Ne
derlandse Mondlane-stichting onder
meer).
Voedsel wordt niet gratis verstrekt,
maar verkocht, om te voorkomen, zo
als iemand het uitdrukt, „dat wij een
volk van bedelaars worden".
Het geld dat dit opbrengt wordt door
het fonds vooral gebruikt om werk te
scheppen op de eilanden, waar 120.000
mensen werkloos zijn (Zo'n zestig pro
cent van de beroepsbevolking, wat
schril afsteekt bij onze vijf procent).
De arbeidslozen vinden werk in de
aanleg van wegen, het bouwen van
dammen, het graven van kanalen om
éls het gaat regenen het water af
te voeren. Vlak bij Praya zag ik tiental
len mannen daaraan bezig, vrijwel zon
der machines. Volgens Fernandopullet
is het soms allemaal in de buurt van
werkverschaffing. „Maar zo lang er ge
werkt wordt, worden wij geen volk van
leeglopers," zegt dezelfde man die het
over „bedelaars" had. De Kaapverdia
nen willen wel, maar de natuur werkt
tegen.
Het NOS-programma Kijk op het buiten
land is morgenavond grotendeels gewijd
aan de Kaapverdische eilanden en Boven-
Volta. De bijdrage werd samengesteld door
Leonie van Bladel en Nico Kussendrager.
(Hilversum 2, 20.30)