Thee doet je goed, ook in Boymans boodschap uit Soweto Wegen en dwaalwegen der muziekkritiek m ■k Een alleraardigst boekje KUNST Trouw/Kwartet PS 27 - RH 29 Het „vuren" van de thee, gouache, China, begin 19e eeuw. Als je de tentoonstelling „Thema Thee" in het Rotterdamse Museum Boymans-Van Beuningen goed ge zien hebt vooral met begeleiding van de catalogus kun je rustig zeggen dat je zo ongeveer alles van de geschiedenis en het gebruik van onze nationale drank thee weet. De opzet van deze expositie lijkt wel iets op die van „Zout op tafel" (1976) en dat is geen wonder, want 't is weer een idee van conservator J. R. ter Molen. Maar 't is allemaal wel veel en veel uitgebrei der, en wat er te zien is aan schilderijen, tekeningen, prenten, affiches, kaarten, boe ken, pamfletten, zeer veel vaak prachtige gebruiksvoorwerpen tot zelfs een compleet 19e eeuws thee-winkeltje toe, komt van heinde en verre, van meer dan honderd bruikleengevers. In de catalogus, een rijk geïllustreerd boek werk van 116 pagina's, geeft Ter Molen een boeiend oveizicht van de geschiedenis van de thee en alles wat daar aan vast zit. Zo begon het, aldus een heel oude Chinese legende: Keizer Shen Nung, die zo'n kleine 3000 jaar vóór Chr. geleefd zou hebben, ontdekte de thee op reis, toen de blaadjes van een (toen dus nog onbekende) thee struik in een pan met heet water dwarrel den wat een geur! Een ander verhaal is, hoewel wat bloederig, nog veel fraaier. Dat gaat over een boeddhistische monnik Bo- dhidharma, die zich in het hoofd gehaald had zeven jaren aan één stuk te mediteren. Op den duur wilden z'n ogen wel eens even dichtvallen en Bodhidharma schaamde zich zo voor deze zwakte, dat hij zich de oogleden afsneed en weggooide op de plaats waar ze neerkwamen groeiden plotseling twee theestruiken. en Kruyers en hun respective Huisvrou wen") in de wereld gekomen was, en dat de Tee 't zich scheen te belgen, dat ze van zulke lompe schepselen gedronken wierd". Sluw Handel met China, met Japan ook, moei zaam, maar de Nederlanders namen irj Ja pan op sluwe wijze de plaats in van de Portugezen. Die hadden in hun niet aflaten de bekeringsijver een peloton Jezuïeten in gezet en deze vechtersbazen waren niet te vreden. met de vrijheid van godsdienst, maar ze wilden, aldus Pufendorff in zijn „Inleydingh Tot de Historiën Der voornaem- ste Rycken en Stane Welcke te deeser tijd (1648) in Europa worden gevonden" ook de keizer „uyt synen Throon geschupt" zien. Ze wilden ook de wereldlijke heerschappij en daarvoor lieten ze de Japanse bekeerlingen in opstand komen tegen hun vorst. Dat werd in bloed gesmoord en daardoor brachten ze ,,'t nieuwe Christendom hier in d'uyterste ellende". De Portugezen werden, na door de Neder landers nog zwarter gemaakt te zijn dan ze door G. Kruis al waren, voorgoed verbannen en de Neder landers namen het over, na Hirado op het kunstmatige schiereiland je Deshima, waar ze zeer geïsoleerd leefden. Gezien het lot van de Portugezen namen ze het zekere voor het onzekere: „Waerom dan oock de Hollanders (Pufendorff weer) wanneer ze nae Japan vaeren, haer Volck pleegen te verbieden, eenige oeffeningh der Christelycke Religie te laeten blijcken. En alsse daer gevraeghd wierden ofse Christenen waren? so was haer antwoord: Wy zijn Hollanders 't Duurde nog tot omstreeks 1700, voordat de thee enigszins betaalbaar werd. Het theedrinken kreeg ook een duidelijke socia le functie voor de vrouwen, die voorheen altijd alleen thuiszaten als de heer des hui zes zijn pint ging pakken. Door het theedrin ken en dat doe je kennelijk niet alleen werd er een isolement verbroken „door dat kruid word aan de vrouwtjes gelegentheid gegeeven om somtyds eens samen te spreeken." En, dat kwam er uit voort, te pronken met het serviesgoed. Dat is hier in de meest uiteenlopende vormen en materialen aan- fledicijn ge1 he En nog meer van die verhalen; de eerste geschreven Chinese bronnen dateren overi gens uit 300 na Chr. en toen werd de thee ook daar nog hoofdzakelijk als medicijn gebruikt, zoals dat, veel later, eveneens in het westen het geval was. Toen de eerste lee hier aankwam, zo omstreeks 1610, werd iet wonderlijke „kruyt" door verschillende tsen tegen de meest uiteenlopende kwa len en kwaaltjes aanbevolen. Zomaar een paar voorbeelden uit een pamflet, dat zoge naamd uit het Chinees vertaald was, 't ligt op de expositie: „Suyvert het grove Bloedt, Verdryft de sware Droomen, Het suyvert de verbrande Humeuren en hitte der lever, 't Verjaeght de Dommigheyt, Doet de vreese wycken, Scherpt het Vernuft en 't Sterckt Venus handel, dienstigh voor nieuw Getrou- deThee doet je goed De beroemde dr. Nicolaas Tulp (van Rem- brandts „Anatomische les") zei, dat de thee geschikt was „zoo om het leven tot zeer hogen ouderdom te verlangen, als om te beletten allerlei ongemakken der gezond heid". Dr. Cornelis Bontekoe, een groot voorstan der van theegebruik had het er overigens niet op. dat ook de lagere standen zich bezig gingen houden met „Teetje drinken". Waar- schijnlijk vanwege het feit. dat die goden drank ..de vreese" deed wijken en het ver nuft scherpte. Hij schreef „dat dit kruyd met voor hen (dat waren: „de Schoenlappers Cornelis Troost: De schilder Dirk Dalens met zijn gezin in het atelies. De oudste dochter van de kunstenaar schenkt thee in. Johannes v.d. Lely: Theebus, zilver, Leeuwarden, le kwart 18e eeuw. wezig. Veel schitterend zilver, ceramiek, van de zeventiende eeuw tot nu toe (mèt stuk ken, die speciaal voor deze gelegenheid wer den vervaardigd), meubelen zijn er en ande re gebruiksvoorwerpen, die je ook steeds weer terug vindt op de vele schilderijen en prenten. Schilderijen, die er niet in de eerste plaats hangen vanwege hun artistieke kwaliteiten, maar om de thee. Maar wel met verrassin gen, zoals (voor mij telkens weer) Bakker Korff, David Bles en Cornelis Troost, om maar eens een paar ouderen te noemen en, wat later, die zonnige Isaac Israëls en de feestelijke Jan Sluijters. Veel prenten, teke ningen, aquarellen (die van Kees Verwey!) en ontwerpen voor o.a. serviezen, waarvan die van Theodoor Colenbrander er uitsprin gen door hun schilderachtigheid: je kunt ze zo aan de muur hangen. Miniatuur Er zijn ook een paar vitrines met dat prach tig gemaakte zilveren miniatuur servies goed. En 't leuke is, dat er op de tentoonstel ling een schilderij te zien is van Hieronymus Lapis, een jong echtpaar en een kind in een kinderstoel, die druk met dat soort speel goed bezig is. Daar kun je dus uit afleiden, dat er wel degelijk met deze serviesjes werd gespeeld en dat ze niet alleen, zoals later zo vaak gedacht werd, door volwassenen als sier-objectjes verzameld werden. De affiches: daar zijn heel fijne bij, van bekende kunstenaars en van veel anonieme reclame-mensen. Sommigen kunnen zo de STER in. Bijvoorbeeld die moeder en doch ter voor een juwelierswinkel: „Mama. wan neer krijg ik ook eens zulk een mooi klein zilveren horloge? Als wij 100 bons bij elkaar hebben uit de pakjes thee van Gebr's Zwar tendijk. Öh mama, dan moeten we maar altijd thee van Gebr's Zwartendijk drinken De expositie is niet alleen zeer smaakvol (door Dick Elffers) maar ook bijzonder at tent ingericht. Een voorbeeld: je vraagt je op een gegeven moment toch wel even af wat een gravure van de theoloog Gijsbertus Voetius op een tentoonstelling over thee doet. Maar dan word je verwezen naar een ander nummer, vlakbij, en dan zie je een kop en schotel in „Chine de commande", dus in opdracht in China gemaakt, met het portret van Voetius, waarvoor de prent als voorbeeld werd gebruikt. Geen tentoonstelling, die je even kunt doen. maar werkelijk de moeite van wat meer tijd waard! Tot 4 juni. door Hans Ester ji- et op-jin Er zijn maar weinig blanke Zuidafrikanen, die op grond van eigen ervaring weten, hoe hun zwarte landgenoot thuis leeft en zijn hart denkt. De zwarte woongebieden, zoals Soweto, lexandra, Langa, Umlazi etc., vormen gesloten woonwijken, die door een blanke nauwelijks betreden worden. Het schrij nend tekort aan meer dan de gebruikelijke oppervlakkige en zakelijke contacten tussen blank en zwart is door de onlusten in juni 1976 en daarna in Soweto bij Johannesburg en elders duidelijk zichtbaar geworden. Daarom moet iedere gelegen- leid als zeldzaam en kostbaar worden aangegrepen, die het verstaan van eikaars diepste emoties mogelijk maakt. h kans biedt dé in 1932 in Beno- ïi bij Johannesburg geboren Sipho iepamla met zijn bundel gedichten .The Soweto I love". Het betreft of «er een gezamenlijke uitgave van *ex Collings, Londen en David 'hilip, Kaapstad. De prijs is 1,50. let is de derde bundel van deze iuteur, na „Hurry up to it!" (1975) ;n „The blues is You and Me" 1976) )e gedichten in deze bundel weer spiegelen de gevoelens van angst, voede en verzet, die de gebeurte- ussen in Soweto begeleidden. In en flits van een couplet of regel mrdt een aspect van het leven oen in die schijnbaar anonieme ïoeveelheid identieke huisjes van u :e woonwijk belicht. Op die ma nier komt een gesprek tussen dich ter en lezer op gang. Al zit hij barstens vol woede, toch krijgt de dichter woorden over zijn lippen om de ander te bereiken. Zo ont staat een totaalbeeld van gevoe lens en relaties, in het heden maar ook uit een onverteerd verleden. Komen de eerste gedichten in hun directe weergave overeen met de in juni 1976 in de kranten gepubli ceerde foto's, in het vervolg krijgen de genoemde personen en het sprekende ik meer profiel. De gedachten van de dichter gaan uit naar zijn ouders, broers, zusjes, naar woonplaatsen van vroeger, naar oriënteringspunten van geluk, harmonie en van leed, toen en nu. Het gedicht „Hoe een broer stierf" begint met de regels: „Ik wil deze dingen in mijn herinnering bewa ren/zodat ik ze mijn broertje kan vertellen." Etiketten Het verbindende element van de vijfendertig gedichten uit deze bundel is de afwijzing van het ge classificeerd zijn op grond van ei genschappen, die als vreemd aan de eigen persoon worden ervaren. Steeds weer vind je hier de poging, door algemene oordelen, stereotie pen heen te breken, hun ejgenjljke achtergrond zichtbaar te maken en iets van zichzelf te presenteren. De kern van de eigen persoon, het ant woord op de vraag „Wie ben ik in de grond van mijn zin", wordt voorlo pig negatief omschreven. De etiket ten deugen niet en vallen weg. sa men met de meeste woorden, die voor de dichter geen werkelijkheid uitdrukken en onbruikbaar zijn. Maar een positief antwoord op de vraag naar de eigen identiteit kan slechts moeizaam worden opge bouwd: de ouders komen herhaal delijk in beeld, in elementen van de natuur vindt herkenning plaats, een religieus verlangen naar verlos sing gepft vastigheid onder de voe ten van de dichter: „Vader van mijn gedachten/ pees van mijn be staan/ ik hang af van U zoals de maan van de zon" (Uit.: „De bal ling"). Een bijzondere waarde van de ge dichten ligt m.i. in hun directe ka rakter. De gevoelens daarin zijn niet eerst gepolijst en tq.en voor druk geschikt bevonden, de vragen zijn niet voortijdig in antwoorden omgezet, de wisseling van zoeklicht is bewaard gebleven. Hier vindt een gesprek in het hartje van Soweto plaats. Van behaaglijkheid is voor de lezer geen ruimte. De enige con cessie aan hem is, dat hij in een voor hem herkenbare taal, het En gels, wordt aangesproken. Vragen De gedichten wemelen van vragen. Deze vragen blijven bij de lezer, ze kunnen niet aan een instantie er gens ver op de achtergrond worden doorverwezen. En dan doet zich de verbijsterende aanblik voor, dat de leestekens ontbreken. Het is alsof de dichter toch maar afziet van communicatie, alsof hij van me ning is, dat het te verwachten afge zaagde antwoord geen zin meer heeft. De onzekerheid was bij mij als lezer na deze ontdekking groot, omdat juist de gedichten met hun door de bijzondere typografie gege ven ruimte ter invulling door de lezer, zijn deelname tijdens het leesproces intensiveren. Door het laatste gedicht komt de lezer weer daar, waar hij wil zijn: in contact met het in de gedichten sprekende ik. Het laatste gedicht plaatst een wens na een opsomming van door ironie begeleide machtsgevoelens: de wens, dat er vrede tussen men sen zij. Sipho Sepamla, die behalve schrij ver. redacteur van de tijdschriften „New Classic" en „Sketsh" is, heeft met deze gedichten een belangrijke publikatie het licht doen zien. Be ter dan foto's, journaal of krantear tikel geven deze gedichten stem mingen en gevoelens vanuit Sowe to weer. Blijkens een bericht in de „Cape Times" van 29 oktober 1977 werd de bundel in Zuid-Afrika daags daarvoor verboden. Ik hoop van harte, dat de boekhandelaren in Zuid-Afrika toen hun exempla ren al verkocht hadden. De Neder landse lezer is bevoorrecht. Hij kan de bundel zo via zijn eigen boek handel bij Collings in Londen be stellen. Wouter Paap door R. N. Degens Een alleraardigst boekje. Dat lijkt mij een goede typering voor het zojuist verschenen „Wegen en dwaalwegen der mu ziekkritiek" van Wouter Paap. Het is het eerste geschrift van respectabele omvang (245 blz.) dat in ons land over dit onder werp verschijnt. De auteur kon het schrijven vanuit een praktijkervaring van ongeveer een halve eeuw, waarin hij voor diverse dagbladen muziekkritieken schreef en waarin hij het maandblad Mens en melodie vanaf 1946 bijna dertig jaar lang volgens een geheel eigen muziekjournalistieke formule redi geerde. Wanneer Paap dan ook op pag. 32 het „profiel" van een muziekrecen sent schetst, is dat in de eerste plaats een goed gelijkend zelfpor tret: .Hij moet beginnen met tot de muziek in een liefdesverhouding te staan. Zonder hierop voort te feme len, mag met nadruk gesteld wor den, dat het hem zonder diepge wortelde, onverstoorbare en nieuwsgierige genegenheid voor de muziek in al haar verschijningsvor men niet mogelijk zal zijn haar onder iedere omstandigheid weer met een frisse opmerkzaamheid en met zorgvuldig onderscheidings vermogen tegemoet te treden. Hij moet ook de kunstenaars toegene gen zijn en bereid zijn in hun vreug den en misères te delen. Er moet in hem iets zijn van de melomaan, van de historicus, van de belletrist, en óók iets van de geïnspireerde artiest, want de muziek is geen inboedel, die met kille boekhou- dersvlijt wordt beredderd en ge ïnspecteerd. Het is zijn taak zijn bevindingen met onkreukbaarheid om te munten in kritisch uitgewo gen taal, waarin het ijk gestempeld staat van een nobel karakter. Zie daar." Ik he6 dit „profiel" zo uitvoerig geciteerd omdat het zowel wat strekking, als formulering en woordkeuze betreft typerend voor het hele boek is. En wel vooral voor het eerste deel, dat in ongeveer zeventig bladzijden „Facetten en problemen der muzi kale dagbladkritiek" behandelt, en dat dus in feite de essentie van Paaps betoog moet bevatten. Het tweede deel geeft onder de titel „Paladijnen der muziekkritiek" in plm. 140 bladzijden een reeks bio- grafisch-anekdotische schetsen van schrijvers over muziek vanaf de eerste helft van de 18e eeuw in binnen- en buitenland. Het derde deel is een overzicht (24 blz.) van Nederlandse muziektijdschriften van 1820 tot heden. Fragmentarisch Dat tweede deel is, dacht ik, het meest waardevolle van de drie. De moeilijkheden van het schrijven over een zo onbeschrijfelijke kunst vorm als muziek komen er aan de hand van ervaringen van groothe den als Schumann, Hanslick, Berli oz, Debussy en Vermeulen, duide lijk in naar voren. Maar voor een geschiedenis van de ontwikkeling van de muziekkritiek die in dit boek op deze plaats goed gepast zou hebben, is het te fragmenta risch gebleven. Dat geldt in zekere zin ook voor het boek in zijn tatale opzet. Er komen zeker wel zeer zinnige opmerkingen in voor die getuigen van Paaps bekendheid met zowel wegen als de dwaalwegen die de muziekkritiek moet gaan of mijden. Hij weet ook te relativeren, getuige zijn uit spraak dat over het lot der muziek niet wordt beslist op krantepapier maar op het muzlekpapier. Duide lijk laat hij ook steeds uitkomen dat een muziekrecensie in een krant allereerst nieuws is, informa tie moet verschaffen en dat het doel is in „rechtstreekse klare taal (het publiek) te overtuigen en over tuigd te houden van het prominent belang der muziek voor een ieder die daarvoor ontvankelijk is." Hij ziet ook het belang van een „duren de, vruchtbare wisselwerking tus sen kunstenaar, publiek en kritiek" en vindt dat de muziekcriticus de tijd moet krijgen om zich een ver trouwenspositie te verwerven. „Ge stadig werkend aan de vorming van zijn persoonlijkheid in relatie met de muziek, zullen zijn obeser- vaties zich verscherpen en zullen zijn meningen toenemen in belang. Zijn lezers zullen er in klimmende mate en met durender interesse kennis van nemen en de waarde van zijn woord zal meer en meer worden gewaarborgd door het stempel van zijn signatuur." Goedgemutst Ook dit citaat is een voorbeeld van de wat plechtstatige oratietoon die Paap pagina na pagina in dit boek je aanslaat en die de wezenlijke waarde van zijn betoog weinig draagkracht geeft. Je krijgt daar door de indruk dat Paap een soort muziekkritiek bepleit van een knusse leerzaamheid waarvan en nu hoop ik in stijl te blijven jong en oud wat kan opsteken. Een mu ziekkritiek, bedreven door ervaren recensenten die goedgemutst en welbeslagen ten ijs komen tenein de het muziekleven in al zijn gele dingen „met scherp wendbaar spectatorschap in de gaten te houden." Dat laatste ziet de auteur als taak van een vernieuwde muziekjourna listiek waaraan hij een afzonderlijk hoofdstuk wijdt Waarin overigens hoofdzakelijk wordt gewezen op het feit dat de muziekkritiek zich nog teveel richt op het concertleven, dat maar een onderdeel is van het muziekleven. „Daarin" aldus Paap, „is veel meer aan de hand, maar daaromtrent komt men uit de krant slechts bit ter weinig aan de weet." Het is Jammer dat Wouter Paap, die wat je noemt best van wanten weet, zijn onderwerp niet kernach tiger en principiëler, minder anec- dotlsch en wat systematischer heeft aangepakt. Want er is in Ne derland, waar de muziekkritiek als in geen ander land sinds jaar en dag met ijver wordt bedreven, ze ker behoefte aan een geschrift dat op de geschiedenis, het wezen en de functie van de muziekkritiek wat fundamenteler ingaat, en waarin bijvoorbeeld de zin (of de on zin» ervan eens helder ter discussie wordt gesteld. Jammer is ook dat aan het eind van Wouter Paaps wegen en dwaalwe gen geen wegwijzer staat naar an dere (buitenlandse) publicaties (Stuckenschmidt, Thompson.Graf, Dean e.a.) op dit gebied. Ook daarom: een alleraardigst boekje. Niets meer en niets minder. Wouter Paap: Wegen en dwaalwegen der muziekkritiek. Uitg. Het Spec trum, Utrecht-Antwerpen. 245 blz. prijs 19,50

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1978 | | pagina 29