i)e laatste Contour' ïader >ekeken )rie vertekeningen van de werkelijkheid Huysmans had te kiezen tussen pistool en kruis EEN VADER EEN ZOON hartens, Van Leeuwen en Moonen boeli vanbeiracn (DAG 18 MAART 1978 Trouw/Kwartet 15 - RHS 13 ne Gerrit Benner: „Boerenerf" 1976, doek. Aart van den IJssel: 'Insectmotor en Moederliber 1978, messing ir G. Kruis ntour" is even terug. Tot 3 il in het Stedelijk Museum (t Prinsenhof" te Delft. Niet bedoeld, maar voor velen irschijnlijk toch wel over- nend als een enigszins nos- isch gebeuren. Voor de iets eren althans. Want de laat- ,,Contour"-tentoonstelling d in 1967 in Delft gehou- de laatste van een (bijna) rlijkse reeks van zestien. De fste was in 1951. De opzet: beeld te geven van de ont- keling van de Nederlandse ldende kunsten, duidelij- van hetgeen er naar het deel van de de organisato- omging in het toenmalige isende wereldje van de isten. daar geen monstermanitestatie te maken ook de beschikbare ite liet dat overigens niet toe inspirator George de Brauwere gelegenheid van wiens afscheid tentoonstelling is georgani- d), bijgestaan door een in de der j aren nauwelijks veranderde escommissie, er al spoedig toe per jaar een bepaalde richting itroming extra te belichten, leb er de oude catalogussen eens ïageslagen. In 1959 b.v. werd er uitsluitend aandacht geschon- 2 aan de non-figuratieve schilder beeldhouwkunst. In 1960 kreeg „nieuwe" realisme een kans zich te presenteren met daaromheen werk „van die schilders die van de ons omringende werkelijkheid een dichterlijke verbeelding geven". Het jaar daarop kwamen de non-figura tieven weer aan bod en in 1962 was er. zoals ik toen schreef, sprake van een voorzichtig laveren tussen de kunst van rustig, weloverwogen wer kende, vooral niet informeel ge oriënteerde non-figuratieven en die van vooral zeer bekende figuratie ven. Daarna wordt het geschetste beeld wat wazig, de „contour" werd een beetje bibberig, niet echt ergens meer omheen getrokken, de exposi-f tie werd een samenraapsel van toe valligheden. Mode-show Zo mochten kunstenaars, die in 1963 hadden geëxposeerd in 1964 niet meedoen. Iedereen op zijn beurt- langzamerhand werd de „Con tour van onze beeldende kunsten" een contour van een tijdsbeeld, tot hij, in 1967 doodliep in een matte mode-show. Dat kon ook eigenlijk niet anders: hoe moeilijk is het niet een beeld van een ontwikkeling te schetsen in een, zeker wat betreft deze materie toch wel heel korte bestek van één jaar voorbereiding voor zo'n overzichtstentoonstelling, die altijd toch meer dan tweehon derd, soms zelfs tegen de driehon derd kunstwerken van velferlei aard omvatte? En al ken je de beperkthe den, bij manifestaties zoals ze in die jaren gebracht werden, drong zich toch telkens weer en dat was bij iedereen anders gericht de vraag op: waarom wel werk van hem en niets van haar? Zo verging me dat eigenlijk bij deze „herdenkings-Con- tour" ook weer. Toch kun je nauwe lijks kritiek hebben op de opzet. Er wordt namelijk nieuw (zo nieuw mo gelijk) werk getoond van nog leven de kunstenaars, die ooit op de Con-* tour exposeerden en die ook nu nog „meetellen". En dat is aangevuld met werken van kunstenaars die, voor zover je dat nu kunt overzien, waarschijnlijk gekozen zouden zijn als de reeks was doorgegaan. Ten slotte zijn er ook nog een paar die men destijds vergeten heeft, 't Lijkt me een onmogelijke opgave. Hoe maak je b.v. een keuze uit de kun stenaars „die ook heden onmisken baar hun plaats hebben in onze beel dende kunst" als je een tentoonstel ling organiseert waar niet meer dan vijftig kunstenaars vertegenwoor digd (kunnen) zijn? Maar je moet nu eenmaal woekeren met de beschik bare ruimte en zo valt dan de een na de ander af. 'n Heel vervelend en frustrerend systeem dus (en uiter mate afhankelijk van de „adviseren de colleges") waar dat was goed gezien in 1967 geen toekomst meer in zit. Veel te zien Overigens is ook deze presentatie, niettegenstaande alle kritiek en evenals veel vroegere „Contouren" zonder meer (letterlijk bedoeld) een fijne „kijk"-tentoonstelling gewor den. Er is in ieder geval enorm veel te zien, 268 nummers en daaronder vind je veel vertrouwde en bekende zaken. De mensen, die doorgingen, waarmee ze al jaren intens bezig zijn. Zoals Klaas Gubbels, nog steeds met tafels op de Contour '64 hingen ze ook al! - en al die anderen, Benner, Berserik, Brandts, Van Heusden, Lataster, Lucassen, Sanders, Schoonhoven, Verhoog, Westerik en Van den IJssel (ik kies ook) bleven zichzelf, gingen op een eenmaal Ingeslagen weg verder, blijf je herkennen. Anderen verrassen je, zoals Kees van Bohemen door zijn weer steeds abstracter wordende doeken of Bouke IJlstra, van wie ik lang niets gezien had en die nu niet meer wazig friemelt, maar van wie hier nu krachtige landschappen ka- rakteristiek-eenvoudlge tekeningen te zien zijn. Op zoek naar de kunste naars. die nc nt eerder meededen aan de Cont stuitte ik o.a. op Johan Claasóen, wiens maffe objec ten dus zeker gekozen zouden zijn als de Contour was doorgegaan en William D. Kuik, die ze, jammer genoeg, te lang als alleen-maar-illu strator hebben gezien, 'n Prachtige collectie tekeningen hangt hier van hem. Nogmaals ik begrijp volkomen dat je een keer moet beslissen, dat er een keuze gemaakt moet worden en ik ga dan ook zeker geen opsom ming geven van de mensen, die ik persoonlijk gemist heb. Maar om bepaalde kunstenaars kun Je, hoe je ook tegenover hun werk staat, in dit verband gewoon niet heen. Zomaar een paar namen, die toch wel voor zichzelf spreken: Karei Appel. Paul Citroen, Jan van Heel, Harry van Kruiningen, Ton Os. Lucebert, Kees Verwey en Jan v.d. Zee. allemaal kunstenaars die meermalen in Delft van de partij waren. „De Contour nader bekeken": ieder zal dat opzijn manier doen, en dat kan, tot 3 april dus in „Het Prinsenhof" te Delft, dagelijks van 10.00 tot 17 00 uur. zon- en feestdagen van 13 00 tot 17.00 uur. irte Röling: 'Handen', 1975, zeefdruk door J. van Doorne Augustinus zegt in zijn „Belijde nissen" (Elfde Boek. Vertaling van prof Dr Th. P. van Baaren) het volgende: „Wat is de tijd dus? Als niemand het me vraagt, weet ik het, maar als ik het aan ie mand, die het vraagt, wil uitleg gen, weet ik het niet." Deze uit spraak heeft me een groot deel van mijn leven gefascineerd van wege haar ontdekkend karakter. De mysterieuze schepping kent vele zaken die niet definieerbaar zijn: tijd, ruimte, rood. Men kan zo doorgaan. Maar er zijn ook culturele begrippen die iets van die geheimzinnige ongrijpbaar heid vertonen, zoals het begrip literatuur. Ik weet heel goed wat literatuur is, maar het begrip is uitermate moeilijk in woorden te vangen. Ik reken „Tegen de keer" Rebours) van J.-K. Huysmans beslist tot de literatuur. Maar dat betekent nog niet, dat ik grote waarde hecht aan het boek. Het werk is onlangs voor het eerst in Nederlandse vertaling versche nen. De definitieve Franse uitga ve is van 1903. Aan het werk is een levensbeschrijving van Huys mans toegevoegd, en wel van de hand van de heer Jan Siebelink, die ook de vertaling voor zijn re kening nam. De auteur werd in 1848 te Parijs geboren uit een Franse moeder en een Nederland se vader. Oorspronkelijk heette hij Georges-Charles, maar, aldus Jan Siebelink, hij wilde zijn noor delijke origine onderstrepen en veranderde dus zijn voornamen. Zijn vader was fijn-schilder en zijn grootvader gaf tekenles aan de Militaire Academie te Breda. In hoeverre noordelijke invloed in zijn werk aanwezig is, is moeilijk pa te gaan. Misschien dat zijn diep geworteld cultuur-pessimis- me aanwijzing zou kunnen zijn. Huysmans was een estheet. Hij was bepaald niet een naturalist of realist. Bewogen leven Wanneer zijn „Tegen de keer" ver schijnt. heeft hij al een bewogen leven achter de rug. Hij heeft dan ook al veel gepubliceerd. Maar met „Tegen de keer" krijgt hij naam en grote 'invloed op figuren als Mallarmée, Oscar Wilde en Paul Valéry. Dat was in 1884. De hoofdfiguur van „Tegen de keer" is een zeer vermogend estheet. Des Esseintes geheten, een gees teszieke, een eenzelvig zoeker naar pure schoonheid, lijder aan talloze neurotische aandoenin gen Deze man besluit geheel een zaam te gaan leven in een met verfijnde smaak ingerichte wo ning, waarin hij bediend wordt door een echtpaar op leeftijd, waarmee hij slechts de striktst noodzakelijke omgang heeft. Des Esseintes lijdt in hevige mate aan wat wij met een Engels woord aanduiden als „spleen", een de pressieve gemoedsgesteldheid, die de wil verlamt en leidt tot veling en waling. Maar. ken merkend voor de tijd waarin de roman geschreven werd, Des Es- saintes had een diepe bewonde- rihg voor verfijnde schoonheid. Vele pagina's van de roman wor den gewijd aan het beschrijven van kunstvoorwerpen en de in richting van zijn huls. Opvallend is, dat Des Esseintes zich bij voor keur omringt met exotische voor werpen en kostbare boeken en bovenal met zeldzame bij de rooms-katholleke eredienst in ge bruik geweest zijnde objecten, waaronder gewaden. Maar Des Esseintes vindt het geluk niet. Oscar Wilde zegt in „The picture of Dorian Gray" over „Tegen de keer", dat net ooek vol vergif is en dat een zware geur van wierook aan de pagina's lijkt te hangen. Ik heb dat niet ervaren. Maar het is typerend voor de tijd waarin de auteur leefde, dat zijn boek zulk een indruk maakte. De bovenlaag van de bevolking van West-Euro pa was moreel verziekt. Toch er voer ik in de figuur van Des Es seintes een bepaald verzet, echter niet een ethisch protest. Hij tracht zijn afkeer tegen de leeg heid van het leven niet te over winnen door die leegheid te vul len met liefde tot naaste of Schep per, maar door het zich omringen met schoonheid. Zulke boeken als deze zijn curieus. Bij Des Essein tes is geen spoor van wezenlijke religie en geen spoor van bewo genheid ten aanzien van de in ellende verkerende massa. Verge lijking met bij voorbeeld Zola is dan ook in elk opzicht onmoge lijk. De roman doet langdradig aan. Het lezen ervan is een ver moeiende bezigheid. Een boeien de intrige is er niet. Maar het boek is wel degelijk van waarde, al was het maar voor de historicus en de socioloog. Want Huysmans te kent een figuur in wie die verziek te bovenlaag van de samenleving gestalte krijgt. En ook de christe lijke denker zal dit boek tot na denken stemmen. Het leven is im mers bulten de religie om absurd? En is de religie zelf niet eveneens absurd? De mens Des Esseintes heeft mij in hoge mate geïntri geerd. Hij is niet een verdorven mens, maar een bedorven, een ziek mens. Zijn ziektebeeld doet verrassend echt aan Bekering Huysmans heeft zich in zijn latere leven bekeerd. Dat zijn bekering weinig lijkt op wat een gelovig protestant daaronder verstaat, doet er niet toe. Er zijn geen re gels. Het is echter zo, dat hij voor en na „Tegen de keer", heel wat geschreven heeft, dat niet anders dan volstrekt decadent genoemd kan worden. En zijn geloof, waar van hij in zijn laatste romans ge tuigenis aflegt, is een soort van esthetiserend mysticisme. Wie zal hier oordelen? Twintig jaar na het verschijnen van zijn „Tegen de keer" schrijft hij in een voor woord bij de roman, en wel naar aanleiding van de felle kritiek die het boek kreeg, dat slechts één schrijver het boek begreep en wel Barbey d'Aurevilly. Die schreef in 1884: „Na zo'n boek blijft de au teur slechts de keus tussen de vuurmond van een pistool en de voeten van het Kruis". Huysmans schrijft dan in 1903: „Die keus is gemaakt" Die keus is hoe dan ook, al vaag aanwezig in „Tegen de keer". Het ontroerende slot van de roman geeft wel degelijk gestalte aan de hunkering naar God. Ik citeer: „Heer, heb mede lijden met de chirsten die twijfelt, met de ongelovige die zou willen geloven, met de galeislaaf van het leven die alleen scheep gaat. in de nacht, onder een firmament, dat niet meer wordt verlicht door de vertroostende bakens van de oude hoop." Goed, dat zegt Des Esseintes. Maar ik geloof, dat men bij het lezen van deze woor den ook aan Huysmans mag den ken. De auteur stierf in 1907 Sie belink vertelt in zijn levensbe schouwing die hij „Brevier van een decadentie" noemde, dat Huysmans, gehuld in de pij van een benedictijner monnik, een si garet in zijn hand, dit leven ver liet. De kanker had zijn verhemel te en kaak weggevreten. Tot op het laatste ogenblik bleven voor hem devotie en fraaie vorm onlos makelijk met elkaar verbonden J.-K. Huysmans: „Tegen de keer". Oospronkelijke titel: „a Rebours". Vertaling van Jan Siebelink, die ook de beschouwelijke bibliografie schreef, en een aantal aantekenin gen toevoegde. Met een Voorwoord van de schrijver. Bij „Atheneum" - Polak Van Gennep te Amster dam. Gebonden. Aantal pagina's 256. Prijs 37.50. or T. van Deel anuit zijn kantoortje zag hij ar met wiegende heupen ar de kassa lopen." Ik weet (er dat de roman die zo be lt, mij niets te vertellen eft. ik weet dat heel zeker, int vlak ervoor las ik in een anet van Vestdijk over Ju- „Uit wroeging smolt hij al n zilverlingen Om tot een Uisbeeld, dat hij met zich aeg" Het is niet het verschil ssen proza en poëzie waar ik doel. maar het verschil tus- cliché-taal en geestrijke il. tussen conventie en origi- 'iteit. tussen leesvoer en lite- Wur lees verwacht ik nieuws Dat nieuws zijn van allerlei aard. Het de taal zijn, die op zo'n eigen Ier gebruikt wordt, dat ver- inseien er als nieuw door komen zien. hoe bekend ze ook waren, tan het verhaal zijn. dat door z'n [Wikkeling en suggestieve opzet een werkelijkheid zichtbaar maakt, die er voordien niet was. Wie veel gelezen heeft zal minder nieuws te genkomen. Zo vertegenwoordigt de roman „Vroege herfst" van Jan Car- tens, die begint met de „wiegende heupen", voor mij geen nieuws. Het hele boek is een. heus wel vakkundig in elkaar gestoken, cliché; een einde loze repetitie van de eerste zin: Het verhaal? Een filiaalchef van een supermarkt gaat een verhouding aan met een Surinaams winkelmeis je. Hetgeen hem noodlottig wordt. Zijn vrouw, die hem niet begrijpt, komt er al spoedig achter. In de winkel leidt het tot troebelen. Zijn huwelijk en betrekking staan op het spel. Hij neemt zelf ontslag. Keert na een paar dagen bij de Surinaamse te hebben gebivakkeerd, terug naar huis, waar zijn vrouw als de begrij pende hem opwacht. Welnu, deze plot heeft wat mij be treft een flinke baard. Misschien niet au fond want wat gaat dieper dan ons verlangen naar bevrijding? maar toch wel zoals Cartens hem herhaalt. Hij legt alles er duimendik op. zodat de verveling al na een paar bladzijden toeslaat Kenmerk van het cliché-verhaal is ook dat er op een zeer overzichtelijke manier een paar motieven aan het thema wor den toegevoegd. Zo speelt hier na tuurlijk de integratieproblematiek mee van Surinamers in Nederland. Bovendien krijgt de vrouw van de filiaalchef een zuster toebedeeld, die rijk is want met een dokter getrouwd en wier ideeën zo leuk contrasteren met die van haar. Het is alles ge maakt zonder geestkracht, het ver strekt een versimpelde kijk op de werkelijkheid, het is kortom geen nieuws. Over de stijl heb ik het dan nog niet eens gehad. Op bladzij 20 schoot ik danig in de lach. daar laat Cartens een fritesverkoper „Ander halve gulden" zeggen, iets wat mak kelijker te schrijven dan uit te spre ken is. Als de Surinaamse, zittend op een terrasje, zich inwendig kwaad- maakt. blijkt dat aldus op te vallen: „Het echtpaar aan het volgende ta feltje keek verschrikt naar haar ge balde vuisten". En vergeet ook stijl bloempjes als deze niet: „De haat sijpelde als een kokend vergif door haar heen". Generatieconflict Om dezelfde reden was ik bijzonder teleurgesteld over Boeli van Leeu- wens nieuwste boekje. Het is een dunne come-back, „Een vader, een zoon", waarin net als bij Cartens, alle clichés verwezenlijkt zijn met be trekking tot laat ik maar zeggen het generatieconflict. De vader heeft het in dit tweeluik voortdurend over Ajax en de zoon mag daar in zijn gedeelte Vietnam en Biafra tegeno verstellen. Het maakt moedeloos om in een boek te moeten lezen wat in een drukke winkel de klanten onder ling bepraten. Van Leeuwen laat bo vendien deze vader en zoon aan het wóórd, waardoor ze alle vrijheid krij gen met toestemming van de schrijver vanzelfsprekend om hun kletsverhaal af te draaien. De vader: „Ik heb die druiloor meteen goed duidelijk gemaakt dat geen haar op mijn hoofd er aan dacht Gerrit naar de Academie te sturen, in de eerste plaats omdat ik er geen bal voor voelde mijn zoon als flikker te zien opgroeien, in de tweede plaats om dat Gerrit geen barst aanleg had voor schilderen zoals iedereen zou kunnen vaststellen. Wat mij betrof kon Gerrit ieder vak kiezen, maar ik mocht een boon zijn als ik hem tus sen die mietjes met lange haren en pilo broeken liet opgroeien. Vertel mij wat van kunst. Nep is het. boe renbedrog. Oplichterij." Enzovoort Van Leeuwen blijkt in geen enkel opzicht in staat om de confrontatie tussen vader en zoon tot iets aangrij pends te maken, daarvoor is zijn constructie te doorzichtig en te en kelvoudig Hoererij Zijn Cartens en Van Leeuwen inhou delijk èn formeel niets nieuws, dat valt van „Stadsgerechten", het de buut van A. Moonen, zo op het eerste gezicht moeilijk te beweren.- Zeker wat de onderwerpen betreft, waar het over gaat. betekent het een uit breiding van de literaire werkelijk heid. Ik ken tenminste geen boek waarin de ik figuur uitsluitend geob sedeerd wordt door mannen en vrou wen vanwege hun geuren, geslachts delen en achterwerken, en wat daar zoal uitkomt en in kan gaan. Er heerst in dit opzicht een perfecte monotonie in dit uit talloze korte dagboekfragmenten bestaande boek Het leven van de ik figuur wordt volledig in beslag genomen door zijn behoefte aan enigerlei „ver strengeling". hij is constant op kon ten, Hezen, poep, van vrouwen, maar liever nog van mannen uit. Hoewel het boek uit verschillende gedeeltes bestaat, kan nauwelijks gesproken worden van enig essentieel verschil tussen de delen. Het komt neer op één ononderbroken hoererij Het zou mij belang inboezemen als Moonen het klaarspeelde mij inzicht te verschaffen in een zodanige le vensvisie. Maar aangezien er weinig of geen aanknopingspunten, anders dan „lieskloven" en „kontbollingen", zijn blijf ik hier wat verbijsterd bui ten staan. Er stijgt een geur van mateloze verveling uit dit boek op. Stilistisch heeft Moonen duidelijke Reve-tics, maar hij blijft bij alle woe lingen zakelijk, laconiek, a-moreel. Formuleren kart hij wel, maar zijn vondsten spelen zich alleen op de korte baan af. van structurering is geen sprake, waardoor elke sène in de lucht blijft hangen. Wel is de ik figuur klaarblijkelijk doordrongen van „het gerot in eigen kleren", een voor deze visie typerend ontnuchte rende formulering van vergankelijk heid. Maar ik kan toch niet zeggen dat de fixaties van „Stadsgerechten" daardoor begrijpelijk worden. Even heb ik gemeend dat „Stadsge rechten" misschien té nieuw is, waardoor men er ook geen bood schap meer aan heeft, net als aan de clichés van Cartens en Van Leeuwen Maar ik geloof toch niet dat het daaraan ligt. Het is eenvoudig geen goed boek omdat er een onwezenlij ke reductie van de werkelijkheid in tot stand komt, een reductie die ner gens aangrijpend of pijnlijk over komt en elke verklaring ontwijkt Jan Cartens. Vroege herfst. Amster dam. Elsevier, 1978. 190 bit. 17.90. Boeli van Leeuwen. Een vader, een zoon. Rotterdam, Flamboyant/P, 1978. 56 blz. 11.90. A. Moonen. Stadsgerechten. De Bezi ge Bij. Amsterdam. 1978. 240 blz 22.50.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1978 | | pagina 13