De prikklok J De stijgende verwachtingen griep; Een vroedvrouw van vroeger tóPRIL Zakelijkheid menselijkheid helpen snel! UOAG 17 MAART 1978 TROUW/KWARTET PRS13-H17 j hebt ongetwijfeld gemerkt, dat de jniversiteit van Amsterdam weer ens het nieuws heeft gehaald. Nu vanwege een bezetting van het Uagdenhuis en ook niet vanwege rnboogleraar die door de nieuwe fstuursvormen in het ongerede Is traakt, maar door een door het Uilege van Bestuur aangekondigde jaatregel: de prikklok. Het komt rop neer dat iedereen die aan de diversiteit werkt van half negen tot part over vijf aanwezig moet zijn. ün dat niet dan dient daarvoor trgunning te worden gevraagd, edereen hoort op de „werkplek" te ijn, dat is het uitgangspunt. [bent vandaag misschien al vroeg opgestaan, omdat u om acht uur op u« werk moet zijn en denkt dus, dat lie mensen aan de universiteit er met iun half negen nog behoorlijk af imen: die kunnen een half uur iger in bed blijven liggen. Dat is buitengewoon onjuiste achte. Als direct betrokkene ik Het plaatsen van verkeerslichten om uitsluitend het onderlinge fietsers- rtrkeer te regelen, ontkent ten on rechte het vreedzame en vriendelijke karakter van fietsers. Stelling in het proefschrift van J. P. Kleijn, dat hij vandaag aan de Vrije Universiteit verdedigt. XXX De N.V. Nederlandse Spoorwegen geeft als bijna-overheidsbedrijf een ilecht voorbeeld door in de treintoi- 1etten het systeem van vrije lozing wn faeses en urine toe te passen. Het is een vreemde zaak dat een imbtenaar, die zich voor het verrich ten van zijn werk buiten zijn plaats tan tewerkstelling moet begeven Idienstreis), gedurende deze dienst- eis een hoger uurloon verdient dan tanneer hij voor het verrichten van ijn werk zijn plaats van tewerkstel- ing niet behoeft te verlaten. Stellingen van J. Boonstra in zijn proefschrift, dat hij aan de Groningse Universiteit ver dedigd. werk op één van de vele instituten van de Universiteit van Amsterdam kan ik u uit de eerste hand verslag doen van de gebeurtenissen. De aankondiging van de maatregel, die op de eerste mei, de dag van de arbeid, moet ingaan, heeft grote beroering onder het wetenschappelijk personeel teweeggebracht. Want daarvoor is het natuurlijk allemaal bedoeld, het andere personeel is toch wel aanwezig. Onmiddellijk is een groepje hoogleraren begonnen met een handtekeningenactie. Iedereen kreeg een brief, waarin op de gevaren werd gewezen. Daarmee gepaard gingen de telefoontjes van mensen die sterk op ondertekening aandrongen. Zelf ben ik een keer of vier gebeld. Voor het aantal manuren, dat ondertussen aan het geschrijf en gepraat over de maatregel is besteed, schat ik dat een drietal werkloze academici gedurende een jaar aan het werk kunnen worden gezet. Uit deze opmerking over al dat gepraat zou u de gevolgtrekking kunnen maken dat ik vóór zo'n maatregel ben, maar dat is niet zo. Zulke van bovenaf opgelegde regels bieden geen oplossing voor de problemen waar een instelling als een universiteit mee te maken heeft. Tegenwoordig bestaat er weliswaar een Bond van Wetenschappelijke Arbeiders, maar daarmee is een universiteit nog geen fabriek met een lopende-band-systeem geworden. Het werk waarmee universitair personeel zich bezighoudt is vaak niet aan kantooruren gebonden. Het voorbereiden van colleges en werkgroepen kan ook thuis gebeuren. Lezen kan liggend in de tuin, desnoods in zwembroek, schrijven kan 's nachts. Nadenken kan overal en dat is toch waar veel academici zich mee bezighouden, al zou je dat gezien de vrucht van de overpeinzingen lang niet altijd zeggen. Voor administratief, technisch en bibliotheekpersoneel liggen die zaken iets anders. Op Je balkon kun je nog over een chemische verbinding nadenken, maar als je de proef op de som wilt nemen, zul Je je toch tussen de retorten op het laboratorium moeten begeven. Het College van Bestuur wijst er natuurlijk terecht op, dat van de vrijheid door een groep mensen misbruik wordt gemaakt. De wonderlijkste vormen van plichtsverzuim zullen zich voordoen, ik twijfel er niet aan. Oeen enkele beroepsgroep bestaat uitsluitend uit gedisciplineerde en harde werkers met een nauwgezette gewetensfunctie, die de hele dag voor het heil van land en volk in de weer zijn. Ook in de wetenschap is dat niet het geval. De vrijheid is nu eenmaal uitermate groot en daar kan niet iedereen tegen. Daarom moet de door Koos van Weringh wijze van werken ook worden verantwoord, maar hoe? Zo'n maatregel van bovenaf zal, denk ik. eerder een averechtse uitwerking hebben. De kans dat goedwillenden hun plezier in het werk verliezen is zeer groot Individualistisch ingestelde personen een bij uitstek universitair type die In hun eentje belangrijk onderzoek doen, zullen door de bureaucratische romp-slomp zeker wegkwijnen. Gevreesd moet vooral worden dat Juist de verkeerden zich met de controle op de naleving van de maatregel zullen belasten: de dienstkloppende, geestloze letterknechten. Op het instituut waar ik werk. hebben wij al Jaren de volgende oplossing voor het als probleem onderkende verschijnsel. Metz'n allen zijn wij verantwoordelijk voor een bepaalde hoeveelheid werk. onderwijs, onderzoek, administratie, het begeleiden van studenten bij scripties, het documenteren van de vakliteratuur e.d. Dat werk gebeurt zo veel mogelijk op het instituut en de mogelijkheid daartoe is ook aanwezig. Als drie mensen met verschillend werk en elk hun eigen aanloop en telefonische contacten In één kamer zouden moeten zitten, zou er niet gewerkt kunnen worden. Voor veel mensen is op de universiteit geen eigen ruimte om rustig te kunnen werken. Dat is een noodzakelijke voorwaarde. De aard van het werk brengt echter met zich mee, dat je wel eens bulten de deur moet zijn, voor een bespreking, een vergadering, een bezoek aan bibliotheek of rekencentrum, noem maar op. Bij ons op het instituut houdt de secretaresse in een grote agenda bij wat iedereen aan activiteiten heeft. Daar staat ook in als iemand 's avonds of op andere uren bulten de normale werktijd iets voor het Instituut doet Er zijn bijvoorbeeld studenten die overdag een baan hebben en alleen in de avonduren hun scriptie kunnen komen bespreken. Dat doet iemand dan. Als de betrokkene de volgende morgen niet om negen uur op de „werkplek", zoals dat zo fraai heet, is verschenen, denkt niemand dat hij de kantjes eraf loopt. Door in de agenda te kijken kan iedereen te weten komen wat er aan de hand is. Alleen op het niveau van de vakgroep kan controle worden uitgeoefend op de activiteiten. Daar is men op de hoogte van eikaars mogelijkheden en onmogelijkheden en daar kan de beste regeling worden getroffen. En de vakgroepen leggen verantwoording af aan het bestuur van de faculteit. Moeilijker hoeft het niet. Alle andere regelingen zullen er toe lelden, dat de bureaucratie als een waanzinnige om zich heen grijpt. Maar misschien is dat wel de bedoeling met het steeds naderbij komen van het jaar 1984. Tegen die tijd begin ik een luxe broodjeswinkel in de buurt van een grote universitaire vestiging waar de prikklok is ingevoerd. Want dat is de grote toekomst van de maatregel: het kantoorontbljt ADVERTENTIE Wending, het maandblad voor evangelie, cultuur en samenle ving. komt deze maand met een vernieuwd uiterlijk. In dit nummer: gesprek met Awraham Soe- tendorp exegetische verkenningen literaire kroniek J. C. Bloem de houding van de kerk in Chili het feminisme in Amerika plannen v. d. Wereldraad van Kerken Te bestellen bij: Boekencentrum, Postbus 84176, Den Haag; tel.: 070-512111. Stuur mij 1 exemplaar van het maartnummer van Wending (ƒ4,75 verzendkosten) Stuur mij een proefabonnement van 4 maanden voor 10,- Naam Plaats Adlai Stevenson had zopas zijn eerste nederlaag tegen Dwight Eisenhower (eleden. Het was eind mei 1953. De rerslagen Democratische kandidaat •as op zijn reis om de wereld aange land in Saoedi-Arabië. Hij werd in audiëntie ontvangen door koning Ibn Saoed, een grote man met een sterk gezicht en expressieve handen, oud, [»eten in een rolstoel. De typering is niet van mij maar van John Bartlow Martin, de biograaf van Stevenson, die enige tijd geleden het tweede en laatste deel van zijn werk heeft afgeleverd: „Adlai Stevenson and the World" (New York 1977). Het programma in Ar Ruwaydah lever de tal van pittoreske scènes op. Een bezoek aan het paleis van de kroon prins, een conversatie te midden van rozen en gladiolen. Een diner bij maanlicht dat de koning geeft op het reusachtige balkon van zijn paleis. Als concessie aan de Westerlingen heeft Ibn Saoed een peloton slagers laten aantreden die repen afsnijden van de tweeëntwintig geroosterde lam meren; de gasten hoeven daarom bun portie vlees niet met de vingers af te scheuren. Er staat veertig lijfwachten, bewapend met geweren, pistolen en kromzwaar den. 's Avonds laat, als Stevenson naar zijn kamers terugkeert, staat daar de major-domus van de koning, die hem een zwaard offreert in een gouden huls. „Het ziet er mooi uit, niet?", zegt Stevenson tegen zijn medewerker Wal ter Johnson. Op dat moment wordt een reusachtig oosters tapijt ontrold en aan Stevenson overhandigd. Hij vraagt aan ambassadeur Roy Hare van Amerika of hij zijn gastheren niet mag bedanken en hun geschenken weigeren. Neen, zegt de ambassadeur, hij moet de geschenken aanvaarden. Dan geven ze hem nog een Arabisch kostuum ook. Maar dan komt het. De volgende dag gaan zij naar Dahran, waar Stevenson gesprekken voert met Arabische leiders, vertegenwoordigers van de olie-industrie en wetenschap pers. Behalve de Aramco-installaties en de ziekenhuizen ziet hij de armoedi ge tenten van de nomadische Be doeïenen. Hoe zullen de armen van de wereld reageren, als zij ontdekken dat hun lot niet onvermijdelijk is, dat er mogelijk heden bestaan om iets van de weelde van de rijken deelachtig te worden? Dan krijgen wc, zegt Stevenson, de door H. J. Neuman „revolutie van de stijgende verwach tingen." Het is een term, die hij later in zijn tweede campagne voor het Amerikaan se presidentschap nog vele malen zal gebruiken en die door zijn toedoen in het spraakgebruik van de wereld is ingeburgerd. De „revolution of rising expectations". Wat moeten we daaronder verstaan? Ten eerste dat er vormen van ontbe ring en armoede zijn, die zulke ingrij pende gevolgen hebben dat ze hun slachtoffers beroven van alle fut en van ieder benul om zich teweer te stellen. Vervolgens, dat er ook waar armoede en ontbering minder absoluut zijn situaties van georgrafiscb, reli gieus of politiek isolement kunnen be staan, waarbinnen de betrokkenen van oordeel zijn dat leed en kommer het lot zijn van alle mensen, dat de zonden van het voorgeslacht terecht aan de huidige generatie worden bezocht of dat iemand die voor een dubbeltje ge boren is toch nooit een kwartje wordt. Indien de armoede al aanleiding zou geven tot frustratie, dan leidt ze in dit geval toch zeker niet tot agressie. Maar dat kan anders worden, zodra de eer der genoemde vormen van isolement worden opgeheven. De kennis van de buitenwereld is de laatste tientallen jaren sterk toegeno men. De transistorradio dringt overal door. Communicatie-satellieten draai en om de aarde. Tot in de verste uit hoeken van Afrika, Azië en Latijns- Amerika dringt de boodschap door dat honger en armoede, voor zover ze al niet volstrekt uitroeibaar zijn, toch lang niet meer iedereen in gelijke mate teisteren. In de christelijke of zich christelijk wanende wereld is het besef van schuld en boete aan uitholling onder hevig. Al deze ontwikkelingen te sa men vormen de voedingsbodem voor Stevensons „revolution of rising ex pectations". Die revolutie kan gepaard gaan met grote spanningen, ja zelfs met geweld. Het is niet allaen een thema van con servatieven dat het streven naar gelijk heid steeds verbitterder wordt naarma te het meer succes boekt. Het wordt ook door de ervaring bevestigd. Taw- ney, een van de voornaamste voorvech ters van gelijkheid in deze eeuw, schreef al dat de vastbeslotenheid om overbodige gebreken en ongerecht vaardigde voorrechten op te heffen „zijn oorsprong niet heeft in materiële ellende, maar in gevoelens die juist door het overwinnen van de ergste armoede ruimte hebben gekregen om te groeien". Ook Gunnar Myrdal en Bert Röling hebben gewaarschuwd tegen de ge dachte dat een bescheiden stijging van de levensstandaard in de ontwikke lingslanden zou leiden tot een mati ging van hun eisen en dus tot een wereld met minder conflicten. Ontwik keling is, anders dan een bekende pau selijke uitspraak het wilde, althans op de korte termijn, niet „een ander woord voor vrede." De vergelijking tussen naties en enke- door Jelie Jan Klinkert Een van de meest fascinerende boeken die ik de laatste tijd gelezen heb is het dagboek van Catharlna Geertruida Schra- ders. Het heeft als titel meegekregen: Memorijboeck van de vrouwens, 1693-1745." Je ontdekt al lezende hoe de gezond heidszorg veranderd is en vooral hoe allerlei opvattingen over de omgang van „artsen" en patiënten zich hebben ontwikkeld. Eerst iets over Vrouw Schraders Ze werd geboren in 1655 en trouwde met een chirurgijn (een voorloper van onze arts), die zijn praktijk In Hallum (Fr) had. Deze overleed in 1692 „tot grote droefheid van mij en de inwo ners, nalatende zes kleine kinderen in mijn 36e Jaar." Ze verhulst in 1696 naar Dokkum en zet daar haar in 1693 begonnen praktijk van vroedvrouw voort Haar laatste in het dagboek vermelde bevalling dateert van 1745; ze is dan negentig Jaar oud. Waar schijnlijk overleed ze in 1746. Opleiding lingen gaat vaak mank. Toch is het misschien leerzaam te lezen hoe de Amerikaanse socioloog Thorstein Ve- blen het gedrag van de enkeling be schrijft die zich aan de bitterste armoe de heeft ontworsteld: „De gemiddelde mens zal zich chronisch ontevreden met zijn lot blijven voelen, zolang de vergelijking met anderen ten ongunste van hem zelf uitvalt. En wanneer hij het tot een normale, aanvaardbare ver mogenspositie in zijn klasse en samen leving heeft gebracht, dan zal deze voortdurende ontevredenheid plaats maken voor een rusteloos streven om zover mogelijk uit te stijgen boven dit normale niveau". Al deze aspecten zitten vast aan Ste vensons introductie van de term „revo lution of rising expectations". Sommi gen schrijven ook de uitdrukking „tra- de not aid" (handel helpt niet) aan hem toe. Zeker is in ieder geval dat hij de geestelijke vader is van een andere gevleugelde formulering, namelijk dat de ontwikkelingslanden niet één maar twee dingen van ons vragen: „Rice and respect". (rijst en respect). Wie de beide delen van Stevensons biografie doorleest, komt telkens blij ken tegen van zijn warme sympathie voor de landen van de Derde Wereld, maar ook van zijn pogingen te begrij pen, wat de volkeren daar wezenlijk beroert. Dat, én de omstandigheid dat hij zijn Amerikaanse tijdgenoten ver vooruit was in het onderkennen van de nucleaire problematiek, laten bij de lezer de iets wat nostalgische vraag achter, of deze wereld er beter aan toe zou zijn geweest, als Adlai Ewing Ste venson niet tot tweemaal toe de toe gang tot bet Witte Huis was versperd. Hoe werd je vroedvrouw In de 18e eeuw? Dat kon op twee manieren: met of zonder opleiding. In het laat ste geval was het voldoende bekend te maken dat Je als vroedvrouw be schouwd kon worden dat was voor al op het platteland mogelijk. In het eerste geval had Je enkele Jaren met een reeds praktizerende vroedvrouw meegelopen. In de praktijk bleek ove rigens dat dat allemaal weinig uit maakte; er was eenvoudig te weinig verloskundige kennis om de verlos kunde goed te kunnen bedrijven, met of zonder opleiding. Het waren in het algemeen de vrou wen uit de laagste sociale lagen die het beroep uitoefenden. Je leest dan ook nogal eens over dronkenschap en scheld- en vechtpartijen bij vroed vrouwen. Het beroep stond dan ook in bijzonder laag aanzien. Vandaar dat Vrouw Schraders zich niet zo maar liet ompraten. Ze vertelt hoe dat ging. „Maar toen beliefde het de Here mij tot dit zwaarwichtig werk uit te kiezen, bijna gedwongen door brave doctoren en de burgerij. Ik wor stelde eerst zeer tegen omdat het zulk een zwaarwichtige taak was; ook dacht ik dat het voor mij en mijn vrienden een minachting was. Maar ik heb mij tenslotte laten overwin nen, zoals het de Here beliefde." Dan begint haar leven als vroed vrouw. Tegelijk begint ze een dag boek bij te houden, waarin ze alle bevallingen kort noteert, met eventu ele bijzonderheden erbij. Bijvoor beeld: „1708 de 22e oktober bij Ubele Jelles Molenaar zijn wijf Nin een zoon 3 gulden 1708 de 23e oktober bij Jan Jacobs schipper zijn wijf Klasken een zoon 3 gulden. Aan het eind van elk jaar schrijft vrouw Schraders een korte beschou wing in haar dagboek, vaak in de vorm van een gebed: „Tot ere van Uw grote naam en hulpe van de eilendi- gen die in nood zijn en tot zegen van» mij, Uw arme dienstmaagd, zegen mij dan Here, zo blijf ik gezegend, amen Ja amen Here. Altijd belijdende en hopende, Catharlna Geertruida 8chraders, weduwe Cramers." Haar allereerste bevalling voert haar naar Wljns. Dat was meteen raak, want onderweg, op vastenavond 1693, geraakte ze „in een verschrikkelijk onweer, stormwind, harde vorst. Daar raakten wij voort met ons drieën met de slede in het ijs. Men kon niet staan vanwege de wind. Toen staken mij de stukken ijs in de benen, dat mij het bloed in de kousen liep. En kwamen met de slede eindelijk in Wijns, na 3 uren, bijna dood. Men droeg mij het huis binnen en brak mij de mond open en goot mij brandewijn in de mond." Zo komt ze weer wat bij. KINDERTABLETTEN Daarna gaat ze aan het werk. „Een zeer zware baring, gelijk de vorige ook geweest waren. Ik aanbad de Here en hij verhoorde mij en verloste de vrouw tot grote vreugde van haar en mij van een brave grote dochter. Alles wel en de vrouw kwam weer helemaal goed." Drie uur gaans door de sneeuw in de storm. En dan maar hopen dat ze niet te laat kwam, zoals ook nog weieens gebeurde. Zo werd ze eens naar Ame land gehaald, maar als ze aankomt en de kamer binnentreedt hoort ze de kraamvrouw zeggen vrouwtie. gij komt te laat en de moeder sterft voor ze een hand heeft kunnen uitsteken. Menselijkheid Op 4 augustus 1712 schrijft ze een verhaal waaruit blijkt hoe in die da gen de verhouding van de patiënt tot de vroedvrouwen en chirurgijns was. Het is een triest relaas. „1712 de 4e augustus bewoog Jacob Backer's zuster mij om zo ver te rei zen. Dan komende bij 8imon, een arbeider, vond ik geen mensen als haar man, voor de deur staande, en de barende vrouw op een natte bos stro. Ze was stijf van de kou en het water en zij lag daar zonder kennis. Ik was toornig op de man zeggende hoe men zo kon leven met zo een dood brakende vrouw. HIJ zei, dat er twee vroedvrouwen en een vroed mees ter bij geweest waren, die haar allen evenals de buurvrouwen verlaten hadden. Ik zeide hij zou aanstonds de buurvrouwen weer halen. Dat ge schiede. En ik bestrafte ze dat men zo een ellendige aan de dood zou overge ven zonder bijstand of medelijden Terstond kreeg men vuur van de bu ren en ik deed het natte stro wegsmij ten. En maakte haar een legertje, zette haar een muts op; zij was naakt en bloot. En onderzocht toen hoe het met de zaak stond. Ik keerde het kind en haalde het in een half kwartier uurs. De vrouw kreeg weer zoveel krachten, rees overeind en wilde mijn handen zoenen. Ik troostte haar, hielp haar te bed, waar ik haar met enige druppels warm bier laafde, om dat er anders niets te krijgen was. Drie uur daarna overleed zij. Men zelde mij dat ze twee dagen zo ver- marteld was door de vroedvrouwen en de meester O, wat ellendige wee- tenieten, die zo haar evennaasten zo mishandelen." Dat was ook een realiteit van de Gouden Eeuw. Veel mensen leefden van slecht voedsel; dat gaf een ver minderde weerstand tegen allerlei ziekten; ook rachitis, de „engelse ziekte" kwam veel voor. De daardoor ontstane bekken-vernauwingen wa ren een belangrijke oorzaak van vele moeilijke bevallingen in die tijd. Voeg daarbij de gebrekkige kennis van vele vroedvrouwen en chirurgijns en het wordt duidelijk hoe dit soort situaties konden ontstaan Uit het verhaal blijkt nog iets anders: er was kennelijk een volstrektzakelij- ke opstelling van de vroedvrouwen en de chirurgijns. Op een bepaald ogen blik zagen ze geen oplossing meer bij de bevalling dus waren ze vertrok ken. Dat is geen ontvluchting van verantwoordelijkheid, maar een een voudige zakelijke vaststelling: er viel voor hen niets meer te doen. Daar komt bij dat er voor hen ook niets meer te verdienen viel. De idee van gezondheidszorg als „hulp aan de an der" is pas veel later, in de 19e eeuw ontstaan. Gelukkig staat onze moderne ge zondheidszorg er beter voor. De ver loskundigen zijn uitstekend opgelei de vakmensen, en voor bijzondere gevallen staan specialisten en uitge breide technische voorzieningen ge reed. Toch laat Vrouw Schraders in dit trieste verhaal zien, dat uiteinde lijk altijd iets meer nodig is. Iets dat gezondheidszorg tot echte zorg maakt. Warmte of menselijkheid of zoiets het gaat er eigenlijk niet om hoe Je het noemt, maar meer hoe Je het doet: waar ik haar laafde met enige druppels warm bier omdat er anders niet te krijgen was." Drs J. J. Klinkert is weten schappelijk medewerker bij de Vakgroep Gedragsweten schappen van de Medische Fa culteit van de Vrije Universi teit te Amsterdam.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1978 | | pagina 17