Verborgen kunstbezit is nü openbaar kunstbezit Wat doet kunst toch in onze omgeving? De poëzie van Van Baaren In voormalig Sint Peter's Gasthuis (boven wijnkelders van Hertog van Gelre) MAANDAG 27 FEBRUARI 1978 KUNST Trouw/Kwartet RH 9 door Jac. Lelsz Achterzijde van Sint Peters Gasthuys te Arnhem (1407), waarin nu Kunstgalerij Albricht is gevestigd. Simon Maris Wzn: Meisje in atelier (1873-1935) Volgend jaar zal het drie eeu wen geleden zijn dat Jan Steen in Leiden stierf. Zonder twijfel staat Nederland dan alzijdig bij de man en zijn werk stil. Hij blijft een der markantste, intri- gerendste figuren uit de Hol landse schilderkunst. Jan Steens huishouden is tot een spreekwoord geworden. Daar onder wordt vaak de volmaak te chaos verstaan, maar of dat juist is? Hij schilderde dikwijls heel gewone knusse, menselij ke taferelen, die een harmo nieuze sfeer ademen. Gezegd is dat Jan Steen de gulle lach introdudeerde in de kunst der 17de eeuw, humor, scherts en ironie. Moraliserend, meer dan menig schilderend tijdgenoot, was hij eveneens. Dat leidde wel eens tot dramatische voor stellingen. Een voorbeeld is Jan Steens „De alchimist", een van de kostbaarste doeken op de tentoonstelling „Ver borgen schilderkunst uit Gelders particulier bezit", die tot en met 12 maart in Kunstgalerij Albricht te Arnhem wordt gehouden. De donke re tinten, waarin het geheel is ge huld, hebben iets onheilspellends. De vader en zijn vrienden (links op het schilderij), bezeten door het goud, offeren het gezin (rechts op het doek), hongerige kinderen, een rade loze moeder, een wanhopige groot moeder, een lege provisiekast, op aan hun geld en tijd verslindende experimenten. Bijna honderd Jaar is dit schilderij van Jan Steen familiebezit; voor de derde maal in die tijd wordt het nu getoond. Een andere genreschilder, tijdgenoot van Jan Steen en volgens A. Houbraken in zijn „Groote Schou- burgh" ook een van diens leermees ters, Adriaen van Ostade, is op deze expositie eveneens met één paneel present, „Tafereel bij boerenhoeve". Uit het leven gegrepen ook weer, zoals veel schilderijen uit die tijd. Gewoon een babbelend gezelschap bij de deur. het woord haast was nog niet uitgevonden. En dit alles ge plaatst in een warm licht. gebouw ten doel „die ermen ende siecken te ontvangen ende te vue- den". Maar het heeft ook andere bestemmingen gehad, zo bevinden zich onder het perceel de wijnkelders van de Hertog van Gelre. Dat is niet meer te ruiken, zodat zelfs geheel onthouders er vrijmoedig kunnen binnenstappen. Een 60-tal schilderijen is er bijeen. Ze gaan tot Toorop, Tholen, Voer man en Willink. Vele doeken, van verborgen kunstbezit even tot open baar kunstbezit verheven, laten de bezoekers met volle teugen genieten. Tenminste wanneer men vakman schap en schoonheid, liefdevolle aandacht en verstilde sfeer nog kan Omgeving De tentoonstelling „Verborgen schil derkunst uit Gelders particulier be zit" wordt gehouden in het kader van de vorige week geopende Kunst galerij Albricht te Arnhem. Peter Albricht, die de directie voert, heeft zijn kunsthandel weten onder te brengen in een exclusieve omgeving, in een der weinige historische pan den van de Gelderse hoofdstad. Zelfs in het oudste Arnhemse pand, het uit 1407 daterende „Sint Peter's .Gasthuys". In het verleden had het waarderen. We denken om iets te noemen aan een schilderijtje als „Meisje in atelier" van Simon Maris Wzn. Zelden zagen we een doekje dat met zoveel tederheid was geschil derd. De Marissen zijn goed verte genwoordigd, evenals de Koekkoeks. Enkele andere schilders zijn Israëls, Apol, Schelfhout, Weissenbruch. Ro- chussen. Eversen, Bosboom. Sprin ger en Verster. Specialiteit Behalve de gelegenheidsexpositie „Verborgen schilderkunst uit Gel ders particulier bezit" kan men in de ruime zalen van het Sint Peter s Gasthuys een nog uitgebreidere ver kooptentoonstelling bekijken, in hoofdzaak 19de-eeuws, de speciali teit van het huis Albricht. Voor een deel ontmoet men op deze expositie dezelfde namen als op de andere tentoonstelling. We beperken ons tot het noemen van een tweetal. Willem Roelofs. belangrijk voorloper van de Haagse School, bekwaam land schapsschilder. hier met het doek „Aan de Veluwezoom". En verder Louis van Soest, van wie ook Konin gin Wilhelmina les heeft gehad. In Arnhem hangt het schilderij „Land schap bij de Posbank, Rheden". Een winterlandschap met sneeuw. We zijn enkele keren in de gelegenheid geweest de landschappen van Ko ningin Wilhelmina te bezichtigen; enige verwantschap met het werk van Van Soest was zeker aanwezig. door Erik Terlouw Bij Breda steken meters hoge scharen in de gornd die denkbeeldig de aardkorst open knippen. In Haarlem is de onderkant van de Schouwbroekerbrug beschilderd met een fel rode cirkel; als de brug open gaat lijkt het of de zon opkomt. In Amsterdam staat een schip van autobanden en bij Vlissingen maakt de wind muziek in een rij bamboestokken. „Waar moet dat heen, hoe moet dat gaan, waar komt die rotzooi toch vandaanMet het opnemen van dit befaamde citaat uit de VPRO show van Barend Servet, geven de samenstellers van het boek „Kunst en Omgeving" iets weer van de scep sis die de toeschouwer (de gebruiker) dikwijls toont bij het zien van kunst in zijn omgeving. Het boek, waar voor ongeveer tweehonderd kunst projecten zijn bezocht en aan een kritische beschouwing onderworpen, is beslist geen lofzang geworden. Men stelt zelfs dat er nergens sprake is van een compleet geslaagd project. Cijfertjes geven Het is de makers (Hubert de Boer, landschapsarchitect en Liesbeth Brandt Corstius, kunsthistoricus) ook niet zozeer gegaan om het cijfer tjes geven aan de verschillende kun stenaars voor hun bijdrage aan onze, omgeving. Het boek is veel meer bedoeld als een aanzet in de discus sie over de problemen die zich voor doen bij het toepassen van die kunst in onze omgeving, ofwel „de omge- vingsvormgeving". Een splinter nieuw begrip dat nog maar nauwe lijks te omschrijven valt. Bij het veel oudere begrip „de monumentale kunst" ging het om de wandschilde ringen. mozaïeken, glas-in-loodra- men, beelden en reliëfs. Het was de kunstzinnige toevoeging aan een reeds bestaande monumentale om geving. Bij het in deze publikatie gehanteerde begrip „omgevings- vormgeving" gaat het om een ruime re opvatting van hoe onze huidige omgeving zijn^vorm moet krijgen. Het zijn de open ruimten in de nieuwbouwwijken (parkjes, speel plaatsen) de omgeving van kantoor gebouwen. universiteitscomplexen, de speelplaatsen van scholen en nog veel meer van dit soort omgevingen, Object van Eugène Terwindt op het plein van de technische school in 's-Heerenberg. waar de omgevingsvormgever zich mee bezighoudt. Opsieren De belangstelling van de beeldende kunstenaar voor de dagelijkse omge ving wordt gezien als een reactie op de vele tekortkomingen van het na oorlogse bouwen. Ook zijn er grote twijfels ontstaan over de zin van de monumentale kunst, die voor vele kunstenaars niet meer is dan het opsieren van een lelijk stuk architec tuur. De samenstellers hebben het in hun inleiding over „een fraaie broche op een lelijk gebouw" en vragen zich terecht af waarom de architecten, landschapsarchitecten en stedebou wers de vormgeving zelf niet tot een goed resultaat kunnen brengen? Moet de oplossing dan van de beel dende kunstenaars komen? Liggen de problemen niet veel meer in de richting van de speculatie, het grondeigendom, de projectontwik keling, het privé-autogebruik, het in vakken delen van hele bevolkings groepen, of bij het verschijnsel van de gespecialiseerde werk-woongebie- den? Allemaal vragen die van groot Scharen in de aardkorst bij Breda (Theo Besemer) belang zijn bij het behandelen van de zogenaamde kunstinbreng in onze omgeving. Ze worden in de be schouwing niet beantwoord, terwijl tijdens het onderzoek steeds deze vragen weer opdoken, Zodat ook bij de omgevingsvormgeving de vraag rijst of er niet, net zoals bij de monu mentale kunst, sprake is van het opsieren van stukken omgeving die door planologen en architecten al danig bedorven zijn. Door het toe voegen van kunst aan onze omge ving verbeteren we ook niet direct de kwaliteit van onze omgeving. Wél kunnen we kijken naar de prakti sche gebruikswaarde van de kun stinbreng. Dat hebben de samenstel» Iers dan ook in de eerste plaats ge daan. Daarna keken ze naar welke esthetische aspecten de gebruiker aan de verschillende projecten toe dichtte. Pas op het laatst komen de schrijvers aan het woord om hun visie over de verschillende es thetische eigenschappen te geven. Wel met de kanttekening dat, door hun specialistische achtergrond en door het ontbreken van een alge meen hanteerbaar normenstelsel, hun oordeel beslist als subjectief ge zien moet worden. Informatief Juist deze aanpak maakt het boek „Kunst en Omgeving" zo informa tief. Het toont aan dat kunstwerken, die nooit ontworpen zijn voor de gebruiker, wel als zodanig kunnen functioneren. Een prachtig voor beeld hiervan is het door Jeugd-toe- risme in zwang geraakte monument op de Dam in Amsterdam. Regelma tig blijkt dat projecten die wel voor gebruiksdoeleinden gemaakt zijn niet functioneren. Als oorzaak wordt gegeven, het technische falen (ver keerde materialen) het ontbreken van een duidelijk omschreven op dracht, of het verkeerde moment waarop de kunstenaar wordt inge schakeld. Dit soort onvolkomenhe den zijn nog maar een deel van de problematiek. Want hoe zit het met de rijks- en gemeentelijke subsidie regelingen, en wie leidt onze omge vingsvormgevers op? Zaken die rui me aandacht krijgen in een aantal artikelen die in het boek zijn opgeno men. Op de omslag van dit prachtig verzorgde boek (vormgeving Her man de Vries) staat een foto van een vergadertafel, gesitueerd in een op gespoten stuk land, waarmee prach tig wordt aangetoond dat het overleg hier zou moeten beginnen. Maar nog vraag je je af, of deze situatie al niet te laat is. Want is het niet juist de omgevingsvormgever die bij het bouwrijpmaken van terrein de verlo ren gegane elementen in het land schap opnieuw moet vormgeven. Is het niet beter de bestaande elemen ten (bomen, heuveltjes, sloten) zo veel mogelijk te betrekken bij het maken van plannen over onze zo dierbare omgeving? De discussie is geopend Kunst en Omgeving, uitgegeven door de Staatsuitgeverij in samenwerking met de Stichting Kunst en Bedrijf kost 50,-. Adrianus Eversen: Stadsplein (1818-1889). Schilderijententoonstellingen kunnen vaak een belangrijke invloed uitoefenen op dichters. In 1948 is de grote Cobra-expositie in het Stedelijk Museum te Amsterdam een evene ment waar dichters in aanraking komen met een spontane uitdrukkingswijze die zij met taalmiddelen wilden evenaren. Schilders als Appel, Constant en Corneille stimuleerden dichters als Elburg, Kouwenaar en Lucebert voort te gaan op de weg van het experiment met de taal. Tien jaar eerder wordt in Amster dam de tentoonstelling Surrealistische Schil derkunst gehouden. Deze tentoonstelling is van groot belang geweest voor schilders en schrijvers die te Utrecht waren geboren of er studeerden. De schilderijen van Max Ernst, Magritte en Tanguy maakten niet alleen op deze groep grote indruk, maar ook (alweer) op iemand als Elburg. In 1938 wemelde het in Utrecht van schilders en schrijvers. Ten huize van Theo van Baaren kwamen zij bijeen. Zij kenden het werk van de surrealisten en raakten onder invloed van een werkwijze die in 1948 opnieuw door de Vijfti gers leven is ingeblazen. Van de groep zijn wel de bekendste dichters geworden Leo Vroman en Chris van Geel. Maar niet minder bekend zijn mensen als Van der Graft, Jan Wit, Ad den Besten, Lehmann, Buddingh'. In de oorlogsja ren brachten zij hun bijdragen bijeen in een door Van Baaren getikt tijdschrift De schone zakdoek. Het (enige) exemplaar bekeken zij, lazen zij, bespraken zij bij Van Baaren. Veel van die studenten waren bezig met de studie theologie. Van Baaren is in 1952 hoogleraar godsdienstgeschiedenis in Groningen gewor den, als opvolger van Van der Leeuw. Aan zijn publikaties op godsdiensthistorisch gebied heeft hij zijn bekendheid te danken Hij schreef o.a. over Het Offer (1975), over Schep pingsverhalen (1964), over Dans en religie (1962). over Bezielend beelden (1962). Hij ver- door R. L. K. Fokkema taalde van Eliot The waste land, en van Augus- ■tinus de Confesslones. In zijn studententijd verscheen een bundel Gedichten (1939) en in 1944 Versteend zeewier. Het is nu ongetwijfeld te danken aan Laurens Vancrevel, de directeur van uitgeverij Meulenhoff die grote belangstel ling heeft voor het surrealisme, dat van Van Baaren (geb. 1912) achter elkaar twee bundels gedichten zijn verschenen. In 1976 de bundel Hoe-korter-hoe-liever, en zojuist de bundel Op het water geschreven. Niet alleen de uitgever speelt een rol in deze uitgaven. Een Utrechte naar als Hans van Straten heeft Theo van Baaren aangeraden de ongepubliceerde ge dichten uit de bureauiaden te halen, en Cees Buddingh' heeft het laatste stootje gegeven. De bundel uit 1976 is opgevuld met een soort aanbevelingsbrief van hem. Traditie Aan de gedichten van Van Baaren is wel af te lezen dat hij groot is geworden is met surrealis tische voorstellingen en beelden. Duidelijk is dat aan gedichten die voortborduren op uitin gen van Arp, van Breton, van Rousseau, terwijl er ook gedichten zijn gewijd aan Max Ernst, Magritte en Moesman. Voor het overige staat Van Baaren in die rijke Hollandse traditie van het korte natuurgedicht, dat bij hem is aange lengd met beelden die eerder lijken te ontsprui ten aan het expressionisme. Zo leunen bij Van Baaren .de huizen weer scheef in de mist, of is het maanlicht vaalgroen. In de lijn van dich ters als Max Croiset, W. Hussem, J. C. van Schagen geeft Van Baaren natuurobservaties die tevens het menselijk bestaan pregnant van zingeving voorzien. Zoals het geldt voor de genoemde korte-gedichtenschrijvers zo geldt voor Van Baaren dat hij de grootmeester in het genre, dat is de dichter Chr. J. van Geel. niet kan evenaren. Waar bij Van Geel de meerdui digheid altijd impliciet is. wordt bij Van Baa ren de uitleg van het beeld meermalen direct meegegeven. Zijn gedichten trekken slechts zelden de aandacht door formulering. Zijn na tuurgedichten zijn beschrijvingen, die gemak kelijk zijn te verstaan. Overgang Dit betekent uiteraard niet dat er in de bundels niets te genieten zou zijn of niets zou leiden tot overpeinzing van het menselijk bestaan De poèzie van Van Baaren speelt zich al aan de grenzen van het leven, op de overgang van herfst en winter, aan de waterkant, aan het strand, tussen dag en nacht, in nevel en sneeuw die de weg onbegaanbaar of onzichtbaar maakt. En al lijken de gedichten dan soms arcadisch, ook in het arcadië van deze poëzie waart de dood rond. De poëzie zoekt een oriën tatie, maar faalt daarin omdat het leven een labyrinth is. Door gordijnen van sneeuw wordt het uitzicht verduisterd. Leven verkeert in ne vel. Van Baaren zegt het expliciet: Elk woord ligt op de rand van het geheim waar voor de mens de duisternis begint. Naast de (mislukkende) poging klaarheid te verschaffen met het woord, is de poëzie ge schreven om gevoelens van wanhoop, verlaten heid, eenzaamheid en verlorenheid weg te schrijven en weg te dromen met behulp van beelden, ontleend aan de zo ondoorzichtige natuur als spiegel van het menselijk bestaan. En in tegenstelling tot Van Geel lijkt bij Van Baaren die natuur nauwelijks een zin te bevat ten. Van bezielend beelden kan bij Van Baaren geen sprake zijn. Theo van Baaren, Hoe-korter-hoe-liever, Meu lenhoff, Amsterdam 1978, W blz. 19,50. Theo van Baaren, Op het water geschreven. Meulenhoff, Amsterdam 1978. 72 blz. 17,50. Kleurige plastiek op het terrein van de Meerzichtschool te Zoetermeer door Ivo Coljé.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1978 | | pagina 9