Knutselen aan een legpuzzel De provincie was vroeger niet zo aardig Ouders (en jongeren) voor een moeilijke keus Wetenschap en techniek door Rob Foppama MERDAG 25 FEBRUARI 1978 BINNENLAND Trouw/Kwartet 19 AMSTERDAM „Het is hier toch geen feestschool?", vraagt een bezorgde vader op de voor lichtingsavond van een hoofd- Jstedelijk lyceum. „Nee hoor", stelt een der leraren hem gerust, Lhet is niet zo dat we hier con stant fuiven, al is er natuurlijk [fel eens een feestje" De voorlichtingsavonden die scholen voor voortgezet onderwijs in deze tijd van het jaar houden worden druk be d zocht. Ouders willen graag weten waar hun kind terecht komt als dit de nog tamelijk beschutte haven van de lage re school verlaat. Soms komen de kin deren mee naar deze informatie-avon den en open dagen. Per slot van reke ning hebben ook zij een stem in het kapittel Uit advertenties in plaatselijke kran ten merk je dat scholen hun best gaan doen om leerlingen te werven. Hier en daar loopt het aantal aanmeldingen nu al terug door vergrijzing of ontvol king van de buurt. Als straks de daling van het geboortencijfer merkbaar wordt in de jaarlijkse oogst aan twaalfjarigen, gaat het een echte con currentieslag worden. Het lager beroepsonderwijs is nog be scheiden in het etaleren van de voor delen van de eigen school. Toch zou je juist liier stevige propaganda ver wachten, omdat deze scholen jaarlijks een halve of hele procent van de toe loop zien afkalven naar de sector mavo-havo-v.w.o. Huishoud- en technische scholen, agrarische en economische seholen nodigen nogal eens hele klassen tege lijk uit om op school te komen kijken. Er is op scholen voor beroepsonder wijs ook veel te zien. En het is zaak dat imSI le goed weet wat er allemaal te koop ll II is. want elke soort van beroepsonder wijs heeft weer verschillende rich tingen. De keus tussen lager beroepsonder wijs enerzijds en mavo-havo-v.w.o. an derzijds is niet altijd makkelijk. Van sommige kinderen is op twaalfjarige leeftijd niet duidelijk waarvoor ze in de wieg gelegd zijn. Dan is het lastig dat de brugldassen van beide school soorten zo verschillend zijn. Overstap pen wordt zo moeilijk. Als de keus op mavo-havo-v.w.o. valt is er opnieuw ruime keus. Behalve de levensbeschouwelijke variatie heb je de verschillen tussen categorale scho len (alleen mavo of alleen gymnasium) en scholengemeenschappen met ver scheidene afdelingen. Vooral deze laatste scholen kunnen erg groot zijn, soms duizend of vijftienhonderd leer lingen. „Rustig" Geen wonder dat een zelfstandige mavo zichzelf aanprijst als „kleine, gezellige school". Een andere mavo biedt „een rustige omgeving en gun stige ligging" alsof het om een vakan tiebestemming gaat. Ruime keus van examenpakketten, goede mogelijkhe den voor doorstroming, veel buiten schoolse activiteiten en „toezicht op de naleving van leefregels" blijken ook propagandistische waarde te heb ben. Als er een boekenfonds of een speciale huiswerkcursus aan school verbonden is, gooi je ook hoge ogen. De Van Loonschool in Amsterdam- Zuid noemt zichzelf een „unieke meis jesmavo". „Net een grote familie", al is die familie door de afwezigheid van jongens wat eenzijdig samengesteld. Maar dat wordt blijkbaar gecompen seerd door „speciale, juist op het meis je gerichte expressievakken als volks dansen en boetseren". Hoe zouden jongens dan boetseren, vraag je je af. „Tropenrooster" Een mavo in de nabijheid van Amster dam vermeldt als pluspunten „een goede werksfeer en goede intermense lijke contacten, een tropenrooster, muziekonderwijs in alle leerjaren, drie door Piet Hagen jaar lang tekenen-handvaardigheid- handwerken, excursies, kampen in het buitenland, sportdagen en veel bui tenschoolse aktiviteiten". Veel waarde moet worden gehecht aan de individuele begeleiding van de leer ling. Dat is overal het slagwoord. Een school in Amsterdam-west telt meer dan zevenhonderd leerlingen, maar beschouwt zich vergelijkenderwijs als een kleine school, waar de leerling niet in de massa ondergaat. Eens in de zes weken krijgt de brugklasleerling een voortgangsrapportje mee naar huis. Pas op dat de handtekening niet wordt vervalst, waarschuwt de waar nemend-directeur, anders weten we nog niet of u het gezien hebt. En ouders kunnen te allen tijde de school opbellen of bezoeken. Wat het betekent dat een school „her vormd" of „christelijk" is, blijkt moei lijk uit te leggen. Veel verder dan een verwijzing naar ochtendwijdingen en godsdienstlessen komt het niet. Op vallend is dan dat sommige scholen wel reclame maken met hun levensbe schouwelijke openheid, waardoor een ontmoeting met andersdenkenden mogelijk wordt. lerarenkoortje Behalve lycea bestaat er ook nog zoiets als zelfstandige gymnasia. Het stedelijk gymnasium aan het rustieke Prinsenhof in Haarlem heeft de eeu wen verduurd en zelfs de mammoet wet overleefd. Op de open dag word je door een leerling rondgeleid. Overal in de school vind je leraren bereid om je aan de hand van het uitgestalde les materiaal uit te leggen hoe ze werken. Vanuit een der lokaliteiten klinkt ge zang: dat is het koortje van leraren dat elke zaterdag oefent. Op zolder zitten leerlingen gereed met informatie over feesten en clubs, over het schoolparlement en de school krant. De vraag aan een van de leraren of een gymnasium een elitaire kak school is. wordt afgedaan met „nee, dan zat ik er niet" Een van de eigenaardigheden van deze school is dat er op zaterdag wordt les gegeven. De reden is, dat je daar door meer tijd hebt voor niet verplich te dingen. Bovendien probeert deze' school zolang mogelijk de keus open te houden tussen de verschillende vakkenpakketten. In de vijfde ga je nog gewoon door met vakken die je niet voor je examen kiest. Tegenbeeld De Osdorper Scholengemeenschap in Amsterdam-West telt niet minder dan 2200 leerlingen en is in menig opzicht het tegenbeeld van dat kleine gymna sium in Haarlem. Alle denkbare afde lingen zijn hier aanwezig: huishoud en technisch onderwijs, mavo, havo, en v.w.o. Twaalf brugklassen, inge deeld op grond van het advies van de basisschool in (vermoedelijk) snel-le- rend, minder snel lerend, en nog min der snel lerend. In de eerste twee jaar is overstappen van de ene naar de andere groep mogelijk. De Osdorper Scholengemeenschap is betrokken bij het experiment midden school, maar men wil niet te hard van stapel lopen. Totaal gemengde klas sen (zonder enige vóórselectie bij el kaar gezet) lijkt een mooi streven, maar voorlopig hebben ze in Osdorp de handen vol aan de problemen die zo'n brede scholengemeenschap toch al meebrengt. Folders De voorlichtingsavond zit prima in elkaar. Een praatje van de directeur, een rondleiding door bijna professio neel gidsende leerlingen en daarna koffie op een soort informatiemarkt, waar je kunt praten met leraren en leerlingen. Er liggen 'folders over schoolkampen en excursies, boeken fonds en studiebeurzen, oudervereni gingen en leerprogramma, financiële bijdragen en gymnastieklessen. De school in Osdorp moet gegadigden eerder afremmen dan aanlokken, want de school kan niet verder groei en. De belangstelling wordt misschien mede aangewakkerd door het schitte rende gebouw, al waarschuwt de di recteur de ouders zich daar niet op te verkijken: in het oudste gebouw kan het beste onderwijs gegeven worden. Op het terrein van de school in Osdorp bevinden zich een beginschool met daar aan vast een jeugdlaboratorium voor de laagste klassen, een eind- school voor de oudere leerlingen, een gebouw met werkplaatsen, een com pleet expressiecentrum, sportvelden, sportzalen, een speelweide en een praathoek. De breedte van de school gemeenschap maakte een gevarieerd vormingsaanbod mogelijk, vooral in de eerste leerjaren. Textiele werkvor men en houtbewerking, muziek en me taalbewerking, talen en wiskunde, al les heeft een volwaardige plaats in het programma. Veel factoren Het kiezen van een school voor je kind is niet gemakkelijk. Zoveel factoren spelen een rol. De aanleg van je kind, het advies van de lagere school en de gegevens van de toets wijzen al wel in een bepaalde richting, maar vaak kun je dan nog verschillende kanten uit. Ouders lijken bereid hun kinderen tientallen kilometers per dag te laten reizen om de ideale school te be zoeken. Maar wat is ideaal? Hoe langer je erover nadenkt, hoe moeilijker de keus lijkt. En als het weekblad Vrij Nederland dan ook nog met een dikke bijlage over de Open School in de Bijlmer komt en Aukje Holtrop daarin de vraag stelt: „durft u uw kind naar de middenschool te sturen?", dan weet je het helemaal niet meer. door J. G. A. Thijs Voor sommige kinderen die in de vooroorlogse jaren opgroeiden ergens in het mooie land tus sen „de Moerdijk" en onze zuidgrens was de giG eerste kennismaking met de provincie niet van aangename aard. Dat niet zo erg duidelijke deel van de overheidsmacht maakte het namelijk nog moeilijker dan het al was om er in je vrije 'uren na schooltijd heerlijk per fiets vandoor te gaan Het was in de tijd dat Je in heel Nederland alleen maar fietsend de weg op mocht als je een nfietsplaatje" (kosten een rijksdaalder per jaar) zichtbaar bij Je had. In een wat omvangrijk gezin was zo'n bedrag voor èlk kind al gauw een >ezwaar. Samen doen was dan vaak het parool en dat kwam meestal neer op om beurten fiet sen Maar de gezinnen in het zuiden waren extra-zwaar bezocht: daar was op voorschrift van de provincie behalve hetfietsplaatje op veel wegen ook nog een fietskaart verplicht en die fcostte nog eens een rijksdaalder. Twee rijks- J alders per kind per jaar was natuurlijk hele- aal uitgesloten en de door het gezinshoofd langeschafte kaarten gingen zodoende als een tbaar bezit van hand tot hand. Veel verder dan via die fietskaart ging het ïontact met de provincie ln die jaren niet. Het «taat mij nog helder voor de geest dat wij naar de mate van onze jeugdige krachten bijgedra gen hebben een groot bord met de wervende ïkst „Stemt Colijn" te beschilderen en het op een duidelijk zichtbare plaats op te richten, maar dat moet bij de Tweede-Kamerverkiezin gen gebeurd zijn. Van dergelijke activiteiten ter gelegenheid van de provinciale verkiezingen herinner ik me niets. Ze zijn er ook stellig niet geweest, want ook toen moet de belangstelling .voor alles wat in het provinciehuis gebeurt en wat daar aan democratie omheen gebouwd is al veel minder geweest zijn dan voor de landelijke en plaatselijke politiek het geval was. De pro vincie hing wat onduidelijk tussen dat landelij ke en plaatselijke in en als je let op de wijze waarop en nu over de provincie gesproken (of niet gesproken) wordt ga je vrezen dat die onduidelijkheid er voor velen nóg is. Zo onbegrijpelijk is dat eigenlijk niet. Neem nu om maar even in de omgeving waar onze krant gemaakt wordt te blijven het geval van de mensen in Noord-Holland. Die moeten niet alleen de moeilijkheid verwerken dat welis waar Amsterdam de hoofdstad van het land is maar dat alles wat echt regelt en regeert in Den Haag zetelt, maar ook nog dat Amsterdam op provinciaal niveau de mindere is van Haarlem, want dat is de hoofdstad van Noord-Holland en daar, in het fraaie paviljoen Welgelegen bij de Haarlemmerhout, zetelt het provinciaal bestuur. Iedere poging om iets van die onduidelijkheid weg te nemen moet daarom positief gewaar deerd werden en daarom kunnen we blij zijn met uitgaven als „Nederland elf", een speciaal voor jongeren uitgegeven brochure van het Poli tiek Jongeren Contact (prijs een gulden inclu sief verzendkosten, adres: Keizersgracht 209 Amsterdam). In korte begrijpelijke stukjes wordt met het oog op de verkiezingen van 29 maart vooral verteld wat het werk van provinci ale staten nü inhoudt. Jammer dat er in het geschriftje wat historische foutjes geslopen zijn. Dat Nederland in 1848 een grondwet kreeg is niet juist: die grondwet wès er al. maar ging in dat jaar flink op de helling. En dat in datzelfde jaar provinciale staten tot taak kregen „de afgevaardigden voor de Staten-Generaal te kie zen" is ook slordig gezegd. De verkiezing van de Tweede Kamer gebeurde direct door de kiesge rechtigden. de provinciale staten kozen alleen de leden van de Eerste Kamer en die „getrapte" verkiezing bestaat nog steeds. Zoeven noemde ik Haarlem en dat brengt me op iets anders dat deze week in het nieuws was: het pleidooi (door prof. dr D. Nauta) voor grotere samenwerking tussen de theologische opleidin gen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en de (gereformeerde) theologische hogeschool in Kampen. De gedachte aan meer eenheid van die beide opleidingen is allerminst nieuw. Vooral tegen het eind van de vorige eeuw. toen de kerken van de Afscheiding (1834) en die van de Doleantie (1886) zich (in 1892) verenigd hadden tot „de Gereformeerde kerken in Nederland.'' werd in vaak verhitte discussies gepleit voor samenvoeging van „Amsterdam" en „Kampen Het is bij plannen en pleidooien gebleven. De opleidingen hadden een te verschillend karak ter: „Kampen" droeg het stempel van 1834. „Amsterdam" van 1886. In die tijd en hier komt de genoemde provin ciale hoofdstad ter sprake maakte de Kamper (later Amsterdamse) professor Herman Bavinck een plan om de ene opleiding die er ook zijns inziens moest komen in Haarlem te vestigen. Ook dat idee werd bestreden en de discussies werden vaak zo persoonlijk dat het woord „broe dertwist" viel. Van de in 1909'overleden ds W. H. Gispen is het woord bewaard dat hij niets voelde voor vestiging in (en als je van de stad aan het Spaarne houdt gaat zoiets je door merg en been) „dat dode Haarlem." .Parasieten' Op de gereformeerde synode van 1902 werd over de zaak nog eens duchtig nagepraat en daarbij nel een Haagse ouderling (Van Golverdinge) op door een requisitoir tegen de kerkbodes. In die bladen („die ik wel eens genoemd heb de para sieten van ons kerkelijk leven") hadden volgens hem de „grofste hatelijkheden" gestaan. „On noemelijk veel kwaads hebben die zogenaamde kerkbodes aangericht: door geschrijf wat zo geheel gespeend was aan alles wat lieflijk is en wel luidt (uitdrukking ontleend aan Filippenzen 4 vers 8. statenvertaling - th) werd ons gerefor meerde volk opgezweept" en daardoor is vol gens deze spreker de zaak een „struikelblok" geworden. Wat Haarlem betreft, ds Gispen was niet de enige die zich zo misprijzend over die stad uitliet. Hij kon zich beroepen op wat Conrad Busken Huët schreef toen hij in 1879 uit Indië terugkeerde: „Steden als Dordrecht, als Haar lem zijn ware kerkhoven." foto: Peter Dekkers Bij de geboorte van een baby bewegen de onderdelen van de jeugdige hersenpan ten opzichte van elkaar. Een prettige eigenschap, want als ze dat niet deden, zou dat toch al dikke hoofd de weg naar het daglicht aanmerkelijk moeizamer kunnen vinden. Maar de ver schillende plaatvormige botten van de schedel zijn dan nog niet aan elkaar vastgegroeid. Er zijn zelfs nog open plekken tussen, de fontanellen, waar alleen huid en hersenvliezen overheen liggen. Dat groeit na verloop van tijd dicht, maar niet echt vast. Tus sen de verschillende botten blijven schedelnaden bestaan: ze worden elastisch verbon den. zij het wel stevig. Door vorming van nieuw bot langs die naden kan de schedel met de hersenen meegroeien. In het eerste levensjaar gebeurt dat nog op forse schaal Wat er precies in die schedel naden gebeurt, heeft drie jaar de intense aandacht gehad van de Amsterdamse tandarts H. A J. Oudhof. Dat leverde hem deze week een doctorstitel op. en de medische wetenschap wat nieuwe inzichten die mis schien zelfs voor de tandheel kunde van belang kunnen zijn. omgaat met zijn proefdieren De ratten kregen anaesthesie volgens de technische normen die ook voor menselijke opera tiepatiënten gelden. Hij meldt met kennelijke voldoening dat dan ook geen van zijn dieren door complicaties bij of na de operatie is doodgegaan en dat ook hun gedrag helemaal nor maal was. Door de beschreven operatie zat nu een stukje schedelnaad op een plek waar het niet thuishoorde. Dat kon tweeërlei gevolg hebben. In het alge meen groeide het luikje voor en achter vast. De sleuf tussen de oorspronkelijke naad en het verplaatste stuk bleef open en de verplaatste naad bleef ta melijk normaal functioneren Een indruk van het groeipro ces geeft dit bovenaanzicht van de schedel van een rat. De zwarte stukjes waren bij de geboorte aanwezig, de grijze gedeelten er omheen ontston den de eerste tien dagen daar na en de witte rest in de vol gende dertig. Voor een men senbaby liggen de verhoudin gen minder spectaculair, om dat die in meer volgroeide toe stand wordt geboren. Omdat een rat lekker vlug groeit en de beennaden er net zo uitzien, concentreerde dr. Oudhof zijn onderzoek op dit proefdier. De elkaar ontmoe tende beenplaten vormen een schuine overlapping. De ruim te ertussen is gevuld met veze lig bindweefsel. Bij voortgezet te groei vormt zich aan de bui tenkant een steeds ingewikkel der legpuzzel. Er vormen zich aan de botrand „tongetjes" die passen in uitsparingen in de rand van de andere plaat Maar bij jonge dieren kwam het ook voor dat het luikje rondom vastgroeide en dat zich doodleuk op de oude plek een nieuwe naad vormde. Al leen de structuur daarvan was wat afwijkend. Deze en andere experimenten brachten dr. Oudhof tot de ver onderstelling dat de botgroei langs de naden wordt gestimu leerd (en dus mede geregeld) door trekkrachten van de ve zels op het beenvlies waar ze aan vast zitten. Zo zorgen de groeiende hersenen door zach tjes te duwen voor de nodige extra ruimte. Dat is ook aan de bovenkant van het intacte schedeldak te zien. De oorspronkelijk vrij strak verlopende schedelnaad wordt kronkelig. De vergelij king met een legpuzzel is in één opzicht overigéns mislei dend. Bij een deugdelijke puz zel zorgt de vorm van de instul- pingen voor de samenhang: twee in elkaar gepaste stukjes zijn niet los te trekken. De schedelbotten doen het an ders. Hun tongetjes zijn niet ingesnoerd. Wanneer de vezels van het bindweefsel ze niet aan elkaar bonden, zouden ze zon der beschadiging uit elkaar kunnen worden getrokken. Dat de elastische verbinding van de verschillende platen be langrijk is, toonde dr. Oudhof aan met een vernuftige serie chirurgische experimenten. Met het fijnste boortje uit zijn tandartsinstrumentarium maakte hij een rechthoekig luikje uit het schedeldak van een verdoofde rat los, en zette dat er achterstevoren weer in. Dat klinkt erg naar voor de rat en onze nieuwe minister van onderwijs zal zeker zijn wenk brauwen fronsen. Maar Oud hof is een man die gewetensvol De aangetoonde mogelijkheid om een schedelnaad en dus een botgroeicentrum te transplanteren, kan van be lang zijn voor de chirurgie van aangeboren schedelafwijkin gen. De plastisch chirurg kan spleten nu wel dichten met van elders betrokken bot. Maar dat groeit dan vast en zou het verdere groeiproces verstoren. In een supplement bij zijn proefschrift blijkt dat tandarts Oudhof zich minder ver van zijn stiel verwijderde dan Je zou denken. Hij ziet grote over eenkomsten niet in vorm maar wel ln functie tussen zijn schedelnaden en de ma nier waarop een tand in de kaak vastzit Het grensgebied is een vezelig bindweefsel; de vezeltjes verbinden het wortel vlees van de tand met het beenvlies van de kaak. En wanneer hij aanneemt dat de trekkrachten iets met botvor- ming hebben uit te staan, kan dr. Oudhof ook in die situatie een aantal zaken beter begrij- pen. Het gaf hem zelfs een idee voor het succesvol transplan teren van tanden en kiezen van de ene plaats in de kaak naar de andere. H. A. J. Oudhof, De betekenis van de suturae voor dc groei van het calvarium, dissertatie, Utrecht, 1978.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1978 | | pagina 19