Vergeten Joodse wijsheid Het oude dilemma van invloed en verantwoordelijkheid Aandacht voor wapenbeheersing Osborne sherry Partijen zonder stromingen bestaan niet iH [RIJDAG 24 FEBRUARI 1978 TROUW/KWARTET P 11 - RHS 13 door Okke Jager „Een smid was er niet te vinden in het gehele land van Israël" (I Samuël 13-19). Blijkbaar hielden de Filistijnen het geheim van de ijzerbewerking verborgen als een top secret van defensie. De Hebreeën mochten geen zwaarden of speren maken. De technische mogelijkheden daartoe werden hun angstvallig onthouden. Een cultuurfilosoof heeft zich afgevraagd of het ontbreken van smeden in Israël niet een nog diepere achtergrond zou kunnen hebben. Was er onder de Joden wellicht een zekere huiver voor dit beroep? Juist tijdens de bloeiperiode in de tijd van hun eerste koning bleven zij op dit ene punt bij de beschaving achter. Een cultuur zonder smeden: het doet denken aan de weerzin tegen ijzer, die ook wel bij andere volken te vinden is. In Griekenland mocht er geen ijzer de tempels binnenkomen. Aan het hof van de koningen van Korea mochten geen ijzeren voorwerpen gebruikt worden. De oude tovenaars die mistletoe verzamelden tegen allerlei kwalen, mochten bij het binnenhalen van deze oogst nooit ijzer gebruiken. De Cheyenne-Indianen vochten tegen de aanleg van een spoorweg, omdat zij die ijzeren weg voor het ijzeren\ monster niet in hun land wilden toelaten. In bepaalde plaatsen in Europa mogen nog steeds de paasvuren niet met vonken van ijzer aangestoken worden, maar uitsluitend met die van hout of stenen. Het is of er diep in de mensheid een geheimzinnige vrees voor ijzer leeft. Is deze een overblijfsel van de kennis die wij eenmaal bezaten, toen wij nog in harmonie met de natuur leefden? In verschillende Afrikaanse tradities wordt verkondigd, dat God van de mensen wegtrok, de hemel in, vanwege de rook van de vuren van smeden. Was er ook in Israël iets van dat oude besef, dat smeden in dubbele zin met vuur spelen? Zelfs toen Salomo de tempel liet bouwen, werd er op de bouwplaats geen geluid van een ijzeren werktuig gehoord. In Jeruzalem mocht er geen hamer of beitel aan te pas komen. Hadden de Israëlieten iets tegen smeden? Wisten of vermoedden zij iets dat wij tussen de bedrijven door vergeten zijn? Zij zagen de vader van de smeden, Tubal-Kaïn, als een afstammeling van de eerste moordenaar. Door velen wordt aangenomen dat er verband is tussen de naam Kaïn en de metaalbewerking. In de genealogie van de Kaïnieten in Genesis worden de genoemde personen telkens vereenzelvigd met een bepaalde tak van de voortschrijdende cultuur. Alle grote cultuurvormen waren voor de bijbelschrijver niet specifiek-israëlitisch, niet „heilig", maar verbonden met de mensheid als zodanig. Israël zelf had een stroeve houding tegenover de uiterlijke cultuur van bouwen en uitbeelden. De techniek bleef een wereldse aangelegenheid, binnen de samenhang van nut en gebruik. Heidense handwerkslui werden ingeschakeld bij de bouw van de tempel. De techniek werd dus niet gesacraliseerd, maar ook niet afgewezen, alsof een smid zich mei demonische krachten zou inlaten. Genesis gaat er zakelijk van uit, dat het cultuureel-bezig-zijn bij het mens-zijn hoort niet meer en niet minder. Maar het kan niet toevallig zijn, dat het geslachtsregister van technici en kunstenaars uitloopt in de wraakzang van Lamech, waaraan het oude „praallied" ten grondslag ligt, dat het familiehoofd, terugkomend van zijn krijgsverrichtingen, met het bloed nog aan zijn handen, aan zijn vrouwen placht toe te zingen om haar bewondering op te roepen. Welbewust plaatst de bijbelschrijver uitgerekend zo'n bronstig krijgslied als slotzang achter het hoofdstuk van de technische vooruitgang. De toenemende kennis en kunde van de mensheid vergroot de mogelijkheden van wederzijdse vernietiging. De techniek kan de menselijke zonde tot in het mateloze vermenigvuldigen. Die dreiging heeft het oude Israël al als een radio-actieve wolk zien hangen boven de aarde. Dat maakte dit volk uiterst voorzichtig bij de beroepskeuze. Een joodse man bedacht zich wel tien keer, voordat hij metaalbewerker werd. Hij wist wel dat de mens eenmaal zou heersen „over de gehele aarde" (Genesis 1:26), maar hij haalde dit woord nog niet weg uit het merkwaardige verband waarin het was opgenomen Op het eerste gezicht is het geen kleinigheid: de hele aarde. Wat moeten wij ons daarbij voorstellen? Dit lij kt weer zo'n bijbelse uitdrukking die wij uitsluitend kunnen aanhoren, omdat ze ons gezichtsveld te buiten gaat. Maar de bijbelschrijver wil ons niet laten filosoferen over algemene begrippen. Hij wil ons laten heersen over concrete werkelijkheden. Daarom staat „de gehele aarde" ingeklemd tussen: de vissen der zee, het gevogelte des hemels, het vee en het kruipend gedierte. Dat geeft de aarde een gezicht. Blijkbaar moet iedere menselijke relatie tot de overige geschapen wereld bepaald zijn door wat met het heersen over dieren is bedoeld. De beheersing van de materie wordt niet uitgesloten, maar staat in het kader van een gedomesticeerde dierenwereld. De hele techniek krijgt hier een plaats tussen het vee en de slangen! Het is het totó&l van de ons omringende schepping, dat aan ons onderworpen is. Maar die schepping kijkt ons aan door de ogen van het dier. Wij hebben met de schepping om te gaan alsof zij een PERSOON was. Het is rampzalig, zoals wij deze oertekst hebben omgekanteld. Wij zien de aarde niet als een dier, maar wij zien de dieren als aarde. Wij redeneren steeds weer vanuit het algemene, het abstracte, het alleen-maar-beredeneerbare. Dat weerspiegelt zich in onze omgang met de schepping. Ziehier hoe de wetenschap de techniek beheerst: het abstraheren op het gehoor af wordt tot verblind exploiteren. Omdat wij alleen hóren zeggen: de gehele aarde! maar niets zienvan wat er om die woorden heen fladdert en spartelt, gaat de werkelijkheid steeds meer lijken op ons algemene begrip: een lege aarde. Met het oog op de aarde was Israël behoedzaam met vuur. Ook toen er later wel smeden kwamen, bleven de heilige boeken voorbehoud maken. Jezus Sirach schreef dat een smid geen tijd heeft om tot wijsheid te komen. Hij heeft geen verstand van rechtspraak. Hij is niet in staat om te regeren. Natuurlijk is hem dat niet kwalijk te nemen. Hij heeft nu eenmaal een andere taak. Maar in deze bedenkingen ligt wel de suggestie, dat wij de smeden nooit aan de macht moeten laten kornen. Zij hebben geen politiek inzicht. Zij mogen het niet voor het zéggen hebben. Maar is dat nu niet precies, wat er in onze tijd is gebeurd? De smeden zijn onze heersers geworden! Wij worden geregeerd door de grote ijzerbewerkers: de automobiel-industrie en de wapenfabrikanten. De smeden heersen, als wij belasting moeten betalen voor te veel nieuwe betonwegen die het hart van het landschap doorboren. De smeden heersen, als de bulldozers bomen omver en huizen tot puin rijden om plaats te maken voor weer andere ijzeren gevaarten die het land bedekken met pek en teer. De smeden heersen, als wij miljarden dollars niet naar de hongerlanden overmaken, maar naar de maan. De smeden heersen, als hele eilanden worden ontruimd voor atoomproeven, als mensen en dieren moeten wijken voor wetenschap en techniek. Weten wij dan niet meer, dat smeden geen tijd hebben om tot wijsheid te komen? Mag die ene tekst van de apocriefe Jezus Sirach niet canoniek heten? Mag dat wijze woord van eeuwen geleden niet doorklinken in kerk en staat: dat een smid niet in staat is om te regeren? Jezus Sirach was beslist niet een naïeve romanticus die blind bleef voor de zegeningen van de techniek. Hij kan eerder een verlicht man genoemd worden, die al rond 190 vóór Christus de verworvenheden van de wetenschap positief waardeerde. Hij begint in hoofdstuk 38 met een goed woord voor artsen en medicijnen. Een zieke moet niet alleen bidden, maar ook een geneesheer ontbieden, omdat God heilzame kruiden laat groeien en aan mensen de kennis geeft, die nodig is om ze te gebruiken bij het bestrijden van kwalen. Patiënten hebben de bijstand van een arts niet minder nodig dan de hulp van God. „Ja, er komt een tijd dat alleen de hand van de geneesheer nog redding kan brengen. Want ook hij bidt tot God, dat Hij zijn onderzoek doet slagen en het genezingsproces tot behoud van het leven" (38:14). Dat is uiterst moderne taal, die niet onderdoet voor die van onze „geseculariseerde" theologen. Jezus Sirach heeft al diep nagedacht over de verhouding van geloof en wetenschap. Hij stond open voor het waardevolle van de hellenistische cultuur. Maar hij maakte één duidelijk voorbehoud: wij mogen ons nooit met huid en haar verkopen aan de technici en kooplui van het militair-industrieel complex. Want dan zijn wij met een letterlijk ijzeren logica op weg naar de ondergang. A W door mr B de Gaay Fortman Onlangs raakte ik met Iemand in gesprek die bij de verkiezin gen zijn stem op de PPR bleek te hebben uitgebracht. „Wat fijn dat er toch nog mensen op ons hebben gestemd!" zei ik opgewekt. „Wat ons!" barstte hij uit, „ik heb helemaal niet op jullie gestemd. Jullie waren grote sufferds. Ik heb gestemd op het enige program dat ik in deze tijd verantwoord vind." Aan deze opmerking moest ik denken toen ik in deze krant het interview las met het Rotterdamse gemeenteraadslid voor de PPR, Simons. Hij mag verwachten dit najaar terug te komen in de raad, maar dan voor de PvdA. Van de PPR nam hij afscheid, omdat er in deze partij ook na het onlangs gehouden congres nog steeds twee stromingen zouden zijn. Wie met dit argument opereert, kan op elk gewenst moment elke willekeurige partij verlaten. Maar het betekent wel ontrouw aan een program dat de kernwapenstrate gie afwijst en weigert onze natuur lijke omgeving op te offeren aan de groei. Op zo'n moment kun je een gevoel van jaloezie op het CDA moeilijk onderdrukken. Als er er gens verschillende stromingen zijn, dan daar wel. Maar van de „lijn" van de partij trekt de aanhang zich bij verkiezingen nauwelijks iets Partijen zonder stromingen be staan niet. In het CDA is de strijd tussen de stromingen wellicht nog het meest opvallend. Daar gaat het voortdurend om de vraag met wie De bespreking van de mensenrechten in Belgrado Minister Van der Klaauw van Bui tenlandse Zaken heeft onlangs ant woord gegeven op vragen die het Tweede Kamerlid Wattmans (PPR) hem had gesteld over de speciale zitting die de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties eerstdaags zal wijden aan het vraagstuk van de ontwapening. Deze speciale zitting zal vijf weken duren. Zij begint op 23 mei. Het initiatief is genomen in de kring van de zgn. nict-gebonden landen, waar in het bijzonder Joegoslavië voor dit denkbeeld heeft geijverd, eigenlijk al sinds 1961 toen de niet- gebonden landen hun eerste topcon ferentie belegden in Belgrado. De achtergrond van het Joegoslavische streven wordt gevormd door de con statering, dat er in de loop van de jaren wel veel gepraat en onderhan deld is over ontwapening en wapen beheersing, maar dat de militaire wedijver tussen de Verenigde Sta ten en de Sovjet-Unie nog altijd niet is beteugeld, laat staan dat er teke nen zouden zijn van een nucleaire ontwapening. Met andere woorden: heeft de we reld tot dusver wel de juiste benade ring gekozen? Moet het niet tot be zinning leiden, dat het tempo van de ontwapeningsbesprekingen kenne lijk wordt overvleugeld door de snel heid waarmee de militaire technolo gie zichzelf vernieuwt? Het initiatief van de niet-gebonden landen is overgenomen door de Alge mene Vergadering, die 21 december jl. met algemene stemmen besloot een speciale zitting aan het ontwape- ningsvraagstuk te wijden. Verwacht wordt dat naar schatting 1.500 afge vaardigden uit meer dan 120 landen ter zitting zullen verschijnen. Een voorlopige agenda is opgesteld door een commissie van voorbereiding, die 54 leden telt. De heer Waltmans wilde o.m. van de bewindsman we ten, welke rol Nederland in deze commissie vervult. Minister Van der Klaauw moest hem antwoorden, dat ons land geen lid is, maar wel waar nemer. Als zodanig heeft het dezelf de rechten als de leden, met uitzon dering van het stemrecht. Op de voorlopige agenda komen thans vier hoofdonderwerpen voor. Het eerste is een „beschouwing en beoordeling van de huidige interna tionale toestand in het licht van de dringende noodzaak om concrete vorderingen te maken op het terrein door H. J. Neuman van de ontwapening, van het voort duren van de bewapeningswedloop en van het nauwe onderlinge ver band tussen ontwapening, internati onale vrede en veiligheid en econo mische ontwikkeling". Het tweede belangrijke agendapunt vormt „de aanvaarding van een de claratie inzake ontwapening". Tot nu toe hebben zowel de niet-gebon den, als de Oosteuropese en Weste lijke landen werkdocumenten inge diend om deze declaratie voor te bereiden. Nederland, zo meldde mi nister Van der Klaauw, heeft aan de opstelling van de Westelijke docu menten meegewerkt en ze ook mede- ingediend. Deze Westelijke documenten omvat ten ook een actie-programma, en dat kottit o.m. omdat het derde agenda punt van substantiële betekenis de „aanvaarding van een actieprogram ma inzake ontwapening" inhoudt. Tenslotte zal in ogenschouw worden genomen „de rol van de Verenigde Naties terzake van ontwapening, als mede de internationale machinerie voor ontwapeningsonderhandelin gen, met inbegrip in het bijzonder van het bijeenroepen van een we reld-ontwapeningsconferentie". Zo'n wereld-ontwapeningsconferen tie is, overigens al geruime tijd, een stokpaardje van de Sovjet Unie. Maar sommige belangrijke landen moeten daar niet veel van hebben. Een goed voorbeeld is China, dat eerst van alle kernwapenstaten vooral van de Verenigde Staten en de Sovjet Unie de plechtige belof te eist dat ze nooit als eersten kern wapens zullen inzetten en dat zij deze wapens nimmer zullen gebrui ken tegen niet-kernwapenstaten en kernwapenvrije zones. De Verenigde Staten houden de mo gelijkheid open dat zo'n wereldont wapeningsconferentie in de toe komst nog wel eens nuttig zal zijn. Maar op dit moment zijn de politieke meningsverschillen nog zo groot, dat ze de voortgang naar wapenbeheer sing cn ontwapening eerder zou schaden dan bevorderen. De Sovjet Unie en de andere landen van het oostblok hebben zich toch op 21 de cember jl. niet tegen de speciale zitting van de Algemene Vergade ring verzet, en wel omdat ze daarin een belangrijke stap zien op de weg naar realisatie van hun denk beelden. Minister Van der Klaauw verwijst in zijn antwoord aan de heer Waltmans uitdrukkelijk naar hetgeen de vorige regering nog heeft gesteld in de me morie van toelichting op de begro ting 1978 van Buitenlandse Zaken. Daarin staat o.m. dat het voor het welslagen van de speciale zitting van grote betekenis zal zijn, of inmiddels concrete vooruitgang in de richting van een algeheel verbod van kern proeven en van een verbod van che mische wapens is gemaakt. Dit is tot dusver niet het geval, en dan wordt de conclusie van kracht, die minister Van der Stoel en staats secretaris Kooijmans destijds alvast hebben geformuleerd, ril. dat bij het uitblijven van dergelijke vooruit gang de speciale zitting niet onder de meest gunstige omstandigheden zal plaatsvinden en dat het dan ook twij felachtig moet worden genoemd oi zij aan de onderhandelingen nieuwe impulsen zal kunnen geven. De heer Waltmans informeerde bij de minister ook naar de standpunt bepaling van de Nederlandse rege ring ten aanzien van de doeleinden van de bijzondere zitting, de agenda en de slotdocumenten. Ook dat had hij in de geciteerde memorie van toelichting kunnen vinden. De rege ring heeft aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties doen weten dat de speciale zitting zich naar haar mening zou moeten concentreren op de beginselen, die de ontwapenings onderhandelingen dienen te leiden, de maatregelen die in de naaste toe komst kunnen worden genomen en op de organisatorische vormgeving van de ontwapeningsonderhande lingen. Zij zal bevorderen dat tijdens deze speciale zitting bijzondere aandacht zal worden besteed aan het netelige vraagstuk van de conventionele wa penhandel. Zij zegt „met zorg ver vuld" te zijn over de sterke groei daarvan en met name over de in de laatste jaren toegenomen stroom conventionele wapens die zijn weg vindt naar de ontwikkelingslanden en als zodanig de kansen op regiona le conflicten vergroot naast het feit dat dit een zware belasting vormt op de economische ontwikkeling van die landen." Het is allemaal juist, wat daar staat. Toch is het een netelig vraagstuk. Want vele van de ontwikkelingslan den. die zich hartstochtelijk hebben uitgesproken ten gunste van de spe ciale zitting, verzetten zich met evenveel verve tegen iedere beper king van hun vrijheid wapens te kopen. er geregeerd moet worden. Dat is in de progressieve partijen geen punt. Bij hen is de kwestie óf er wel geregeerd moet worden. In theorie willen alle progressieven graag regeren. Maar er zijn er die daaraan zodanige voorwaarden stellen dat iedereen begrijpt dat er op die manier nooit iets van zal komen. In de Nederlandse coalitie politiek moet Je om te regeren be reid zijn tot compromisvorming. De stroming die voortdurend laat merken daarvoor eigenlijk niets te voelen zou ik willen betitelen als de „anti-gouvernementelen". Tegenover de anti-gouvernemente len staan de „evolutionairen". Ook al zien zij in de bestaande orde veel dat de toets der rechtvaardigheid niet kan doorstaan, zij zijn toch bereid medeverantwoordelijkheid in het bestuur te aanvaarden. Dit biedt namelijk de kans de bestaan de orde geleidelijk te hervormen. In de politieke praktijk zijn zij dan ook geneigd datgene te benadruk ken wat door progressieve deelna me aan het bestuur ten goede kan worden veranderd. De anti-gouvernementelen daaren tegen wijzen vooral op de medever antwoordelijkheid voor de gang van zaken in een slechte maat schappelijke orde. Hoe kunnen de mensen nog langer geloven in de mogelijkheden van maatschappij verandering als progressieve be windslieden medeverantwoordelijk zijn voor het beleid van vandaag? In antwoord hierop wijzen de evo lutionairen dan op het nog slechte re alternatief van een bestuur zon der progressieven. Zij betwijfelen of de mensen wel zo gemotiveerd zullen worden voor een versterking van de progressieve partijen als die vrijwillig aan de kant gaan staan. Onder de revolutionairen vindt wel een voortdurende discussie plaats over de voor- en nadelen van be- stuursverantwoordelijkheid. Heeft de deelname aan het bestuur wel geleid tot werkelijke vooruitgang (evolutie) of betekent het allemaal niet zo veel? Als de progressieve invloed in déze regering niet anders dan gering kan zijn, is die dan wel de prijs van medeverantwoorde lijkheid waard? Terwijl de anti-gouvernementelen eigenlijk in het geheel niets voelen voor medeverantwoordelijkheid in de bestaande orde, wegen de evolu tionairen deze steeds af tegen de invloed die er door kan worden verkregen. Daarbij kan de één van mening zijn dat de balans positief uitvalt, terwijl de ander tot een negatieve conclusie komt. In de praktijk betekent dit dat er in de progressieve partijen gelegen heidscoalities kunnen ontstaan tussen de anti-gouvernementelen en die evolutionairen die bij die bepaalde gelegenheid tot een nega tief oordeel komen. Een voorbeeld is de partijraad van de Partij van de Arbeid tijdens de kabinetsfor matie. Met 53 tegen 35 stemmen werd deelname aan het door Den Uyl beoogde coalitiekabinet afge wezen. Aanvoerder van de groep van 53 was Piet Reckman, een typi sche anti-gouvernementeel. Maar de meerderheid onder hen bestond ongetwijfeld uit in principe evoluti onairen die ditmaal evenwel zeer ontevreden waren over de Invloed die de PvdA door medeverantwoor delijkheid kon verkrijgen. ADVERTENTIE BIJ het PPR-congres voor de ver kiezingen is het niet anders gegaan. De op zichzelf kleine groep van anti-gouvernementelen kreeg steun van tal van evolutionairen die geïrriteerd waren over de wijze waaop het CDA met de progressie ven had gebroken op het punt van de grondpolitiek. Zij uitten die geïrriteerdheid in een stem tegen een nieuwe coalitie met dat CDA. Uitgesproken dom was het deze uitspraak te doen nog voor de kie zer had gesproken en voordat on omstotelijk vaststond welk nieuw beleid kon worden gevoerd. Door dat de PvdA deze weg niet opging, kwam de PPR alleen te staan en wel buiten spel. De kiezer heeft dat als eigenwijs ervaren en deze koers dan ook onomwonden afgewezen. Het PPR-congres van 5 no vember 1977 heeft vastgelegd dat zoiets niet meer kan. Als deelname aan het bestuur wordt afgewezen, dan zal dit vooraf moeten worden gedaan door een beoordeling van het beleid zoals dat gezien de per sonele samenstelling en het pro gram van het bestuurscollege in kwestie verwacht kan worden. Voor het overige spitsten de stellin gen zich toe op het principiële me ningsverschil tussen anti-gouver nementelen en evolutionairen. Zo stelde het congres vast dat de PPR in principe open staat voor samen werking in het bestuur met elke democratische partij. Bij de stem ming over dit soort stellingen bleek dat de anti-gouvernementele stro ming in de PPR een aanhang heeft van niet veel meer dan tien procent van de partijleden. In de PvdA is de antl-gouveme- men tele stroming ongetwijfeld sterker, al is haar aanhang sinds de dagen van Troelstra wel steeds meer teruggelopen. Maar met name onder hen voor wie het socia lisme ook hun levensbeschouwing is, komt een anti-gouvernementele instelling in deze kapitalistische maatschappij nogal eens voor. Van de levensbeschouwelijke rich tingen in de PPR zijn de christen radicalen en de radicaal-liberalen zonder meer evolutionair ingesteld. Daarnaast zijn er de „anti-autori taire socialisten'zoals Roel van Duyn zijn filosofie heeft betiteld. Sinds hij zijn twee-handen theorie heeft ontwikkeld (tegelijk kiezen voor bestuursver- antwoordelijkheid en activering aan de basis) staan ook velen van hen achter de gedachte van een evolutionaire politiek. Maar Je kunt wel zeggen dat de evolutionairen in de PPR nogal sterk het dilemma ervaren tussen Invloed en medeverantwoordelijk heid. De evolutionairen in de PvdA zijn in het algemeen eerder tevre den met wat in het bestuur bereikt kan worden. Dat komt omdat hun program zich minder van de be staande orde verwijdert dan dat van de PPR. Wie zoals het Rotterdamse ge meenteraadslid Simons niet ge confronteerd wil worden met een anti-gouvernementele stroming en dat kan inderdaad heel vermoei end zijn komt het best aan zijn trekken in CDA en WD. Het pro gram van die partijen staat immers minder ver af van de bestaande orde dan dat van de progressieve partijen. Onder de progressieven wordt de PSP volledig beheerst door anti-gouvernementelen. Noch bij de PPR, noch bij de PvdA is dat het geval. Maar het doet wel wat wonderlijk aan van de PPR over te stappen naar de PvdA net op het moment dat de PPR zich met overgrote meerderheid uit spreekt voor evolutionaire politiek en er binnen de PvdA (voor het optreden van informateur Van der Grinten al) een stroming naar bui ten trad, die in feite voor de opposi tie wilde kiezen. Op het laatste congres heeft de PPR zich Juist weer opgesteld als bestuurspartij, maar wat er nu bin nen de PvdA leeft, begrijpen wij heel goed. Zolang het CDA van mening blijft, dat het voor de uit voering van zijn programma zowel met de WD als met de progressie ven kan samenwerken, zal er in de progressieve kring verdeeldheid zijn over de vraag van de regerings verantwoordelijkheid. Als het CDA eens echt en duidelijk zou kiezen voor een progressief kabinet, dan zou er nauwelijks meer iets blijken van een anti-gouvernementele stro ming in progressief Nederland. B. de Gaay Fortman is voorzitter van de Eerste Kamerfractie van de PPR.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1978 | | pagina 13