Vergeten Joodse wijsheid
Het oude
dilemma van invloed
en verantwoordelijkheid
Aandacht voor wapenbeheersing
Osborne
sherry
Partijen zonder
stromingen bestaan niet
iH [RIJDAG 24 FEBRUARI 1978
TROUW/KWARTET
P 11 - RHS 13
door Okke Jager
„Een smid was er niet te vinden in
het gehele land van Israël"
(I Samuël 13-19). Blijkbaar hielden
de Filistijnen het geheim van de
ijzerbewerking verborgen als een
top secret van defensie. De
Hebreeën mochten geen zwaarden
of speren maken. De technische
mogelijkheden daartoe werden
hun angstvallig onthouden.
Een cultuurfilosoof heeft zich
afgevraagd of het ontbreken van
smeden in Israël niet een nog
diepere achtergrond zou kunnen
hebben. Was er onder de Joden
wellicht een zekere huiver voor dit
beroep? Juist tijdens de
bloeiperiode in de tijd van hun
eerste koning bleven zij op dit ene
punt bij de beschaving achter.
Een cultuur zonder smeden: het
doet denken aan de weerzin tegen
ijzer, die ook wel bij andere volken
te vinden is. In Griekenland mocht
er geen ijzer de tempels
binnenkomen. Aan het hof van de
koningen van Korea mochten geen
ijzeren voorwerpen gebruikt
worden. De oude tovenaars die
mistletoe verzamelden tegen
allerlei kwalen, mochten bij het
binnenhalen van deze oogst nooit
ijzer gebruiken. De
Cheyenne-Indianen vochten tegen
de aanleg van een spoorweg, omdat
zij die ijzeren weg voor het ijzeren\
monster niet in hun land wilden
toelaten. In bepaalde plaatsen in
Europa mogen nog steeds de
paasvuren niet met vonken van
ijzer aangestoken worden, maar
uitsluitend met die van hout of
stenen.
Het is of er diep in de mensheid een
geheimzinnige vrees voor ijzer
leeft. Is deze een overblijfsel van de
kennis die wij eenmaal bezaten,
toen wij nog in harmonie met de
natuur leefden? In verschillende
Afrikaanse tradities wordt
verkondigd, dat God van de
mensen wegtrok, de hemel in,
vanwege de rook van de vuren van
smeden. Was er ook in Israël iets
van dat oude besef, dat smeden in
dubbele zin met vuur spelen? Zelfs
toen Salomo de tempel liet
bouwen, werd er op de bouwplaats
geen geluid van een ijzeren
werktuig gehoord. In Jeruzalem
mocht er geen hamer of beitel aan
te pas komen. Hadden de
Israëlieten iets tegen smeden?
Wisten of vermoedden zij iets dat
wij tussen de bedrijven door
vergeten zijn?
Zij zagen de vader van de smeden,
Tubal-Kaïn, als een afstammeling
van de eerste moordenaar. Door
velen wordt aangenomen dat er
verband is tussen de naam Kaïn en
de metaalbewerking. In de
genealogie van de Kaïnieten in
Genesis worden de genoemde
personen telkens vereenzelvigd
met een bepaalde tak van de
voortschrijdende cultuur. Alle
grote cultuurvormen waren voor de
bijbelschrijver niet
specifiek-israëlitisch, niet „heilig",
maar verbonden met de mensheid
als zodanig. Israël zelf had een
stroeve houding tegenover de
uiterlijke cultuur van bouwen en
uitbeelden. De techniek bleef een
wereldse aangelegenheid, binnen
de samenhang van nut en gebruik.
Heidense handwerkslui werden
ingeschakeld bij de bouw van de
tempel.
De techniek werd dus niet
gesacraliseerd, maar ook niet
afgewezen, alsof een smid zich mei
demonische krachten zou inlaten.
Genesis gaat er zakelijk van uit,
dat het cultuureel-bezig-zijn bij het
mens-zijn hoort niet meer en niet
minder.
Maar het kan niet toevallig zijn,
dat het geslachtsregister van
technici en kunstenaars uitloopt in
de wraakzang van Lamech,
waaraan het oude „praallied" ten
grondslag ligt, dat het
familiehoofd, terugkomend van
zijn krijgsverrichtingen, met het
bloed nog aan zijn handen, aan zijn
vrouwen placht toe te zingen om
haar bewondering op te roepen.
Welbewust plaatst de
bijbelschrijver uitgerekend zo'n
bronstig krijgslied als slotzang
achter het hoofdstuk van de
technische vooruitgang. De
toenemende kennis en kunde van
de mensheid vergroot de
mogelijkheden van wederzijdse
vernietiging. De techniek kan de
menselijke zonde tot in het
mateloze vermenigvuldigen.
Die dreiging heeft het oude Israël
al als een radio-actieve wolk zien
hangen boven de aarde. Dat
maakte dit volk uiterst voorzichtig
bij de beroepskeuze. Een joodse
man bedacht zich wel tien keer,
voordat hij metaalbewerker werd.
Hij wist wel dat de mens eenmaal
zou heersen „over de gehele aarde"
(Genesis 1:26), maar hij haalde dit
woord nog niet weg uit het
merkwaardige verband waarin het
was opgenomen
Op het eerste gezicht is het geen
kleinigheid: de hele aarde. Wat
moeten wij ons daarbij
voorstellen? Dit lij kt weer zo'n
bijbelse uitdrukking die wij
uitsluitend kunnen aanhoren,
omdat ze ons gezichtsveld te
buiten gaat. Maar de
bijbelschrijver wil ons niet laten
filosoferen over algemene
begrippen. Hij wil ons laten
heersen over concrete
werkelijkheden. Daarom staat „de
gehele aarde" ingeklemd tussen: de
vissen der zee, het gevogelte des
hemels, het vee en het kruipend
gedierte. Dat geeft de aarde een
gezicht. Blijkbaar moet iedere
menselijke relatie tot de overige
geschapen wereld bepaald zijn
door wat met het heersen over
dieren is bedoeld. De beheersing
van de materie wordt niet
uitgesloten, maar staat in het
kader van een gedomesticeerde
dierenwereld. De hele techniek
krijgt hier een plaats tussen het vee
en de slangen!
Het is het totó&l van de ons
omringende schepping, dat aan ons
onderworpen is. Maar die
schepping kijkt ons aan door de
ogen van het dier. Wij hebben met
de schepping om te gaan alsof zij
een PERSOON was.
Het is rampzalig, zoals wij deze
oertekst hebben omgekanteld. Wij
zien de aarde niet als een dier, maar
wij zien de dieren als aarde. Wij
redeneren steeds weer vanuit het
algemene, het abstracte, het
alleen-maar-beredeneerbare. Dat
weerspiegelt zich in onze omgang
met de schepping. Ziehier hoe de
wetenschap de techniek beheerst:
het abstraheren op het gehoor af
wordt tot verblind exploiteren.
Omdat wij alleen hóren zeggen: de
gehele aarde! maar niets zienvan
wat er om die woorden heen
fladdert en spartelt, gaat de
werkelijkheid steeds meer lijken op
ons algemene begrip: een lege
aarde.
Met het oog op de aarde was Israël
behoedzaam met vuur. Ook toen er
later wel smeden kwamen, bleven
de heilige boeken voorbehoud
maken. Jezus Sirach schreef dat
een smid geen tijd heeft om tot
wijsheid te komen. Hij heeft geen
verstand van rechtspraak. Hij is
niet in staat om te regeren.
Natuurlijk is hem dat niet kwalijk
te nemen. Hij heeft nu eenmaal een
andere taak. Maar in deze
bedenkingen ligt wel de suggestie,
dat wij de smeden nooit aan de
macht moeten laten kornen. Zij
hebben geen politiek inzicht. Zij
mogen het niet voor het zéggen
hebben.
Maar is dat nu niet precies, wat er
in onze tijd is gebeurd? De smeden
zijn onze heersers geworden! Wij
worden geregeerd door de grote
ijzerbewerkers: de
automobiel-industrie en de
wapenfabrikanten.
De smeden heersen, als wij
belasting moeten betalen voor te
veel nieuwe betonwegen die het
hart van het landschap doorboren.
De smeden heersen, als de
bulldozers bomen omver en huizen
tot puin rijden om plaats te maken
voor weer andere ijzeren gevaarten
die het land bedekken met pek en
teer. De smeden heersen, als wij
miljarden dollars niet naar de
hongerlanden overmaken, maar
naar de maan. De smeden heersen,
als hele eilanden worden ontruimd
voor atoomproeven, als mensen en
dieren moeten wijken voor
wetenschap en techniek.
Weten wij dan niet meer, dat
smeden geen tijd hebben om tot
wijsheid te komen? Mag die ene
tekst van de apocriefe Jezus Sirach
niet canoniek heten? Mag dat wijze
woord van eeuwen geleden niet
doorklinken in kerk en staat: dat
een smid niet in staat is om te
regeren?
Jezus Sirach was beslist niet een
naïeve romanticus die blind bleef
voor de zegeningen van de
techniek. Hij kan eerder een
verlicht man genoemd worden, die
al rond 190 vóór Christus de
verworvenheden van de
wetenschap positief waardeerde.
Hij begint in hoofdstuk 38 met een
goed woord voor artsen en
medicijnen. Een zieke moet niet
alleen bidden, maar ook een
geneesheer ontbieden, omdat God
heilzame kruiden laat groeien en
aan mensen de kennis geeft, die
nodig is om ze te gebruiken bij het
bestrijden van kwalen. Patiënten
hebben de bijstand van een arts
niet minder nodig dan de hulp van
God. „Ja, er komt een tijd dat
alleen de hand van de geneesheer
nog redding kan brengen. Want
ook hij bidt tot God, dat Hij zijn
onderzoek doet slagen en het
genezingsproces tot behoud van
het leven" (38:14).
Dat is uiterst moderne taal, die niet
onderdoet voor die van onze
„geseculariseerde" theologen.
Jezus Sirach heeft al diep
nagedacht over de verhouding van
geloof en wetenschap. Hij stond
open voor het waardevolle van de
hellenistische cultuur. Maar hij
maakte één duidelijk voorbehoud:
wij mogen ons nooit met huid en
haar verkopen aan de technici en
kooplui van het militair-industrieel
complex. Want dan zijn wij met een
letterlijk ijzeren logica op weg naar
de ondergang.
A
W
door mr B de Gaay Fortman
Onlangs raakte ik met Iemand in gesprek die bij de verkiezin
gen zijn stem op de PPR bleek te hebben uitgebracht. „Wat
fijn dat er toch nog mensen op ons hebben gestemd!" zei ik
opgewekt. „Wat ons!" barstte hij uit, „ik heb helemaal niet op
jullie gestemd. Jullie waren grote sufferds. Ik heb gestemd op
het enige program dat ik in deze tijd verantwoord vind."
Aan deze opmerking moest ik denken toen ik in deze krant het
interview las met het Rotterdamse gemeenteraadslid voor de
PPR, Simons. Hij mag verwachten dit najaar terug te komen
in de raad, maar dan voor de PvdA. Van de PPR nam hij
afscheid, omdat er in deze partij ook na het onlangs gehouden
congres nog steeds twee stromingen zouden zijn.
Wie met dit argument opereert,
kan op elk gewenst moment elke
willekeurige partij verlaten. Maar
het betekent wel ontrouw aan een
program dat de kernwapenstrate
gie afwijst en weigert onze natuur
lijke omgeving op te offeren aan de
groei. Op zo'n moment kun je een
gevoel van jaloezie op het CDA
moeilijk onderdrukken. Als er er
gens verschillende stromingen zijn,
dan daar wel. Maar van de „lijn"
van de partij trekt de aanhang zich
bij verkiezingen nauwelijks iets
Partijen zonder stromingen be
staan niet. In het CDA is de strijd
tussen de stromingen wellicht nog
het meest opvallend. Daar gaat het
voortdurend om de vraag met wie
De bespreking van de mensenrechten in Belgrado
Minister Van der Klaauw van Bui
tenlandse Zaken heeft onlangs ant
woord gegeven op vragen die het
Tweede Kamerlid Wattmans (PPR)
hem had gesteld over de speciale
zitting die de Algemene Vergadering
van de Verenigde Naties eerstdaags
zal wijden aan het vraagstuk van de
ontwapening. Deze speciale zitting
zal vijf weken duren. Zij begint op 23
mei.
Het initiatief is genomen in de kring
van de zgn. nict-gebonden landen,
waar in het bijzonder Joegoslavië
voor dit denkbeeld heeft geijverd,
eigenlijk al sinds 1961 toen de niet-
gebonden landen hun eerste topcon
ferentie belegden in Belgrado. De
achtergrond van het Joegoslavische
streven wordt gevormd door de con
statering, dat er in de loop van de
jaren wel veel gepraat en onderhan
deld is over ontwapening en wapen
beheersing, maar dat de militaire
wedijver tussen de Verenigde Sta
ten en de Sovjet-Unie nog altijd niet
is beteugeld, laat staan dat er teke
nen zouden zijn van een nucleaire
ontwapening.
Met andere woorden: heeft de we
reld tot dusver wel de juiste benade
ring gekozen? Moet het niet tot be
zinning leiden, dat het tempo van de
ontwapeningsbesprekingen kenne
lijk wordt overvleugeld door de snel
heid waarmee de militaire technolo
gie zichzelf vernieuwt?
Het initiatief van de niet-gebonden
landen is overgenomen door de Alge
mene Vergadering, die 21 december
jl. met algemene stemmen besloot
een speciale zitting aan het ontwape-
ningsvraagstuk te wijden. Verwacht
wordt dat naar schatting 1.500 afge
vaardigden uit meer dan 120 landen
ter zitting zullen verschijnen. Een
voorlopige agenda is opgesteld door
een commissie van voorbereiding,
die 54 leden telt. De heer Waltmans
wilde o.m. van de bewindsman we
ten, welke rol Nederland in deze
commissie vervult. Minister Van der
Klaauw moest hem antwoorden, dat
ons land geen lid is, maar wel waar
nemer. Als zodanig heeft het dezelf
de rechten als de leden, met uitzon
dering van het stemrecht.
Op de voorlopige agenda komen
thans vier hoofdonderwerpen voor.
Het eerste is een „beschouwing en
beoordeling van de huidige interna
tionale toestand in het licht van de
dringende noodzaak om concrete
vorderingen te maken op het terrein
door H. J. Neuman
van de ontwapening, van het voort
duren van de bewapeningswedloop
en van het nauwe onderlinge ver
band tussen ontwapening, internati
onale vrede en veiligheid en econo
mische ontwikkeling".
Het tweede belangrijke agendapunt
vormt „de aanvaarding van een de
claratie inzake ontwapening". Tot
nu toe hebben zowel de niet-gebon
den, als de Oosteuropese en Weste
lijke landen werkdocumenten inge
diend om deze declaratie voor te
bereiden. Nederland, zo meldde mi
nister Van der Klaauw, heeft aan de
opstelling van de Westelijke docu
menten meegewerkt en ze ook mede-
ingediend.
Deze Westelijke documenten omvat
ten ook een actie-programma, en dat
kottit o.m. omdat het derde agenda
punt van substantiële betekenis de
„aanvaarding van een actieprogram
ma inzake ontwapening" inhoudt.
Tenslotte zal in ogenschouw worden
genomen „de rol van de Verenigde
Naties terzake van ontwapening, als
mede de internationale machinerie
voor ontwapeningsonderhandelin
gen, met inbegrip in het bijzonder
van het bijeenroepen van een we
reld-ontwapeningsconferentie".
Zo'n wereld-ontwapeningsconferen
tie is, overigens al geruime tijd, een
stokpaardje van de Sovjet Unie.
Maar sommige belangrijke landen
moeten daar niet veel van hebben.
Een goed voorbeeld is China, dat
eerst van alle kernwapenstaten
vooral van de Verenigde Staten en
de Sovjet Unie de plechtige belof
te eist dat ze nooit als eersten kern
wapens zullen inzetten en dat zij
deze wapens nimmer zullen gebrui
ken tegen niet-kernwapenstaten en
kernwapenvrije zones.
De Verenigde Staten houden de mo
gelijkheid open dat zo'n wereldont
wapeningsconferentie in de toe
komst nog wel eens nuttig zal zijn.
Maar op dit moment zijn de politieke
meningsverschillen nog zo groot, dat
ze de voortgang naar wapenbeheer
sing cn ontwapening eerder zou
schaden dan bevorderen. De Sovjet
Unie en de andere landen van het
oostblok hebben zich toch op 21 de
cember jl. niet tegen de speciale
zitting van de Algemene Vergade
ring verzet, en wel omdat ze daarin
een belangrijke stap zien op de weg
naar realisatie van hun denk
beelden.
Minister Van der Klaauw verwijst in
zijn antwoord aan de heer Waltmans
uitdrukkelijk naar hetgeen de vorige
regering nog heeft gesteld in de me
morie van toelichting op de begro
ting 1978 van Buitenlandse Zaken.
Daarin staat o.m. dat het voor het
welslagen van de speciale zitting van
grote betekenis zal zijn, of inmiddels
concrete vooruitgang in de richting
van een algeheel verbod van kern
proeven en van een verbod van che
mische wapens is gemaakt.
Dit is tot dusver niet het geval, en
dan wordt de conclusie van kracht,
die minister Van der Stoel en staats
secretaris Kooijmans destijds alvast
hebben geformuleerd, ril. dat bij het
uitblijven van dergelijke vooruit
gang de speciale zitting niet onder de
meest gunstige omstandigheden zal
plaatsvinden en dat het dan ook twij
felachtig moet worden genoemd oi
zij aan de onderhandelingen nieuwe
impulsen zal kunnen geven.
De heer Waltmans informeerde bij
de minister ook naar de standpunt
bepaling van de Nederlandse rege
ring ten aanzien van de doeleinden
van de bijzondere zitting, de agenda
en de slotdocumenten. Ook dat had
hij in de geciteerde memorie van
toelichting kunnen vinden. De rege
ring heeft aan de secretaris-generaal
van de Verenigde Naties doen weten
dat de speciale zitting zich naar haar
mening zou moeten concentreren op
de beginselen, die de ontwapenings
onderhandelingen dienen te leiden,
de maatregelen die in de naaste toe
komst kunnen worden genomen en
op de organisatorische vormgeving
van de ontwapeningsonderhande
lingen.
Zij zal bevorderen dat tijdens deze
speciale zitting bijzondere aandacht
zal worden besteed aan het netelige
vraagstuk van de conventionele wa
penhandel. Zij zegt „met zorg ver
vuld" te zijn over de sterke groei
daarvan en met name over de in de
laatste jaren toegenomen stroom
conventionele wapens die zijn weg
vindt naar de ontwikkelingslanden
en als zodanig de kansen op regiona
le conflicten vergroot naast het feit
dat dit een zware belasting vormt op
de economische ontwikkeling van
die landen."
Het is allemaal juist, wat daar staat.
Toch is het een netelig vraagstuk.
Want vele van de ontwikkelingslan
den. die zich hartstochtelijk hebben
uitgesproken ten gunste van de spe
ciale zitting, verzetten zich met
evenveel verve tegen iedere beper
king van hun vrijheid wapens te
kopen.
er geregeerd moet worden. Dat is in
de progressieve partijen geen punt.
Bij hen is de kwestie óf er wel
geregeerd moet worden.
In theorie willen alle progressieven
graag regeren. Maar er zijn er die
daaraan zodanige voorwaarden
stellen dat iedereen begrijpt dat er
op die manier nooit iets van zal
komen. In de Nederlandse coalitie
politiek moet Je om te regeren be
reid zijn tot compromisvorming.
De stroming die voortdurend laat
merken daarvoor eigenlijk niets te
voelen zou ik willen betitelen als de
„anti-gouvernementelen".
Tegenover de anti-gouvernemente
len staan de „evolutionairen". Ook
al zien zij in de bestaande orde veel
dat de toets der rechtvaardigheid
niet kan doorstaan, zij zijn toch
bereid medeverantwoordelijkheid
in het bestuur te aanvaarden. Dit
biedt namelijk de kans de bestaan
de orde geleidelijk te hervormen. In
de politieke praktijk zijn zij dan
ook geneigd datgene te benadruk
ken wat door progressieve deelna
me aan het bestuur ten goede kan
worden veranderd.
De anti-gouvernementelen daaren
tegen wijzen vooral op de medever
antwoordelijkheid voor de gang
van zaken in een slechte maat
schappelijke orde. Hoe kunnen de
mensen nog langer geloven in de
mogelijkheden van maatschappij
verandering als progressieve be
windslieden medeverantwoordelijk
zijn voor het beleid van vandaag?
In antwoord hierop wijzen de evo
lutionairen dan op het nog slechte
re alternatief van een bestuur zon
der progressieven. Zij betwijfelen
of de mensen wel zo gemotiveerd
zullen worden voor een versterking
van de progressieve partijen als die
vrijwillig aan de kant gaan staan.
Onder de revolutionairen vindt wel
een voortdurende discussie plaats
over de voor- en nadelen van be-
stuursverantwoordelijkheid. Heeft
de deelname aan het bestuur wel
geleid tot werkelijke vooruitgang
(evolutie) of betekent het allemaal
niet zo veel? Als de progressieve
invloed in déze regering niet anders
dan gering kan zijn, is die dan wel
de prijs van medeverantwoorde
lijkheid waard?
Terwijl de anti-gouvernementelen
eigenlijk in het geheel niets voelen
voor medeverantwoordelijkheid in
de bestaande orde, wegen de evolu
tionairen deze steeds af tegen de
invloed die er door kan worden
verkregen. Daarbij kan de één van
mening zijn dat de balans positief
uitvalt, terwijl de ander tot een
negatieve conclusie komt.
In de praktijk betekent dit dat er in
de progressieve partijen gelegen
heidscoalities kunnen ontstaan
tussen de anti-gouvernementelen
en die evolutionairen die bij die
bepaalde gelegenheid tot een nega
tief oordeel komen. Een voorbeeld
is de partijraad van de Partij van
de Arbeid tijdens de kabinetsfor
matie. Met 53 tegen 35 stemmen
werd deelname aan het door Den
Uyl beoogde coalitiekabinet afge
wezen. Aanvoerder van de groep
van 53 was Piet Reckman, een typi
sche anti-gouvernementeel. Maar
de meerderheid onder hen bestond
ongetwijfeld uit in principe evoluti
onairen die ditmaal evenwel zeer
ontevreden waren over de Invloed
die de PvdA door medeverantwoor
delijkheid kon verkrijgen.
ADVERTENTIE
BIJ het PPR-congres voor de ver
kiezingen is het niet anders gegaan.
De op zichzelf kleine groep van
anti-gouvernementelen kreeg
steun van tal van evolutionairen
die geïrriteerd waren over de wijze
waaop het CDA met de progressie
ven had gebroken op het punt van
de grondpolitiek. Zij uitten die
geïrriteerdheid in een stem tegen
een nieuwe coalitie met dat CDA.
Uitgesproken dom was het deze
uitspraak te doen nog voor de kie
zer had gesproken en voordat on
omstotelijk vaststond welk nieuw
beleid kon worden gevoerd. Door
dat de PvdA deze weg niet opging,
kwam de PPR alleen te staan en
wel buiten spel. De kiezer heeft dat
als eigenwijs ervaren en deze koers
dan ook onomwonden afgewezen.
Het PPR-congres van 5 no
vember 1977 heeft vastgelegd dat
zoiets niet meer kan. Als deelname
aan het bestuur wordt afgewezen,
dan zal dit vooraf moeten worden
gedaan door een beoordeling van
het beleid zoals dat gezien de per
sonele samenstelling en het pro
gram van het bestuurscollege in
kwestie verwacht kan worden.
Voor het overige spitsten de stellin
gen zich toe op het principiële me
ningsverschil tussen anti-gouver
nementelen en evolutionairen. Zo
stelde het congres vast dat de PPR
in principe open staat voor samen
werking in het bestuur met elke
democratische partij. Bij de stem
ming over dit soort stellingen bleek
dat de anti-gouvernementele stro
ming in de PPR een aanhang heeft
van niet veel meer dan tien procent
van de partijleden.
In de PvdA is de antl-gouveme-
men tele stroming ongetwijfeld
sterker, al is haar aanhang sinds de
dagen van Troelstra wel steeds
meer teruggelopen. Maar met
name onder hen voor wie het socia
lisme ook hun levensbeschouwing
is, komt een anti-gouvernementele
instelling in deze kapitalistische
maatschappij nogal eens voor.
Van de levensbeschouwelijke rich
tingen in de PPR zijn de christen
radicalen en de radicaal-liberalen
zonder meer evolutionair ingesteld.
Daarnaast zijn er de „anti-autori
taire socialisten'zoals Roel van
Duyn zijn filosofie heeft betiteld.
Sinds hij zijn twee-handen theorie
heeft ontwikkeld (tegelijk kiezen
voor bestuursver-
antwoordelijkheid en activering
aan de basis) staan ook velen van
hen achter de gedachte van een
evolutionaire politiek.
Maar Je kunt wel zeggen dat de
evolutionairen in de PPR nogal
sterk het dilemma ervaren tussen
Invloed en medeverantwoordelijk
heid. De evolutionairen in de PvdA
zijn in het algemeen eerder tevre
den met wat in het bestuur bereikt
kan worden. Dat komt omdat hun
program zich minder van de be
staande orde verwijdert dan dat
van de PPR.
Wie zoals het Rotterdamse ge
meenteraadslid Simons niet ge
confronteerd wil worden met een
anti-gouvernementele stroming
en dat kan inderdaad heel vermoei
end zijn komt het best aan zijn
trekken in CDA en WD. Het pro
gram van die partijen staat immers
minder ver af van de bestaande
orde dan dat van de progressieve
partijen. Onder de progressieven
wordt de PSP volledig beheerst
door anti-gouvernementelen.
Noch bij de PPR, noch bij de PvdA
is dat het geval. Maar het doet wel
wat wonderlijk aan van de PPR
over te stappen naar de PvdA net
op het moment dat de PPR zich
met overgrote meerderheid uit
spreekt voor evolutionaire politiek
en er binnen de PvdA (voor het
optreden van informateur Van der
Grinten al) een stroming naar bui
ten trad, die in feite voor de opposi
tie wilde kiezen.
Op het laatste congres heeft de
PPR zich Juist weer opgesteld als
bestuurspartij, maar wat er nu bin
nen de PvdA leeft, begrijpen wij
heel goed. Zolang het CDA van
mening blijft, dat het voor de uit
voering van zijn programma zowel
met de WD als met de progressie
ven kan samenwerken, zal er in de
progressieve kring verdeeldheid
zijn over de vraag van de regerings
verantwoordelijkheid. Als het CDA
eens echt en duidelijk zou kiezen
voor een progressief kabinet, dan
zou er nauwelijks meer iets blijken
van een anti-gouvernementele stro
ming in progressief Nederland.
B. de Gaay Fortman is voorzitter van
de Eerste Kamerfractie van de PPR.