Oorlogen meer en meer een moordpartij'
a eens twee
dagen blind
de wereld door
Hulpmiddelen
gehandicapten
vaak slecht
Grondstoffen een
indirect probleem
Wetenschap en techniek
Hartinfarct: zenuwen
|T6R0AÜ 11 FEBRUARI 1978
BINNENLAND
Trouw/Kwartet
-
pELFT Hulpmiddelen voor gehandicapten zijn
[echnisch vaak beneden peil. Daarom heeft de De
ielftse fysicus dr H. L. Jonkers onlangs het idee
[eopperd, een kwaliteits-controle-instituut van de
jrond te krijgen, speciaal voor de hulpmiddelen-
ndustrie. Dr Jonkers kwam met zijn idee in het
gieuws. omdat de klachten over hulpmiddelen niet
ran de lucht zijn, en hij was een van de eersten die
iet probleem niet alleen puntig formuleerde, maar
gok een remedie aangaf.
De 41-jarige dr Jonkers weet
waarover hij spreekt, want
iij is zelf gehandicapt. Hij is
sedert enkele jaren geheel
ilind. De gehandicapte, zo
jegt hij, behoort tot een min
derheidsgroep; hij kan vrij
wel nooit een vuist maken
■lij stuit in de meeste geval
len op een charitatieve sfeer
die hem dwingt tot een dank
baarheidshouding. Maar ook
gehandicapten willen mon
dig leven. Als hij dat echtei
probeert, stuit hij altijd op
hetzelfde schema, dat van
helper - geholpene, en als de
scherpe kantjes op tafel ko
men, heeft de gezonde, valide
meerderheid de neiging om
uiteindelijk te zeggen. „Je
mag blij zijn dat er tenminste
iets voor jullie gebeurt". Die
veronderstelde dankbaar
heid varieert van „wees blij
dat er iets voor jullie ge
beurt" tot het grove „je mag
dankbaar zijn dat je kwaal
niet erger ls".
Het schort de gehandicapten
trouwens niet aan dankbaar
heid. Hun probleem is dat die
dankbaarheid niets oplost.
jDe grondidee van de heer
Jonkers, die wél iets kan op
lossen, is eenvoudig. Je kunt
zeggen dat zijn idee ontleend
is aan zijn vak (hij is als we
tenschappelijk hoofdmede
werker verbonden aan de
vakgroep „stabiliteit en be
sturing' van de afdeling
cht- en ruimtevaarttech-
Mek van de TH). Maar je
kunt ook zeggen dat Jonkers
idee is ontleend aan de bijbel.
En hij is zich beide wortels
I bewust. Eigenlijk zegt hij;
Wees gehandicapt met de ge
handicapten. Ga eens twee
dagen blind de wereld door,
dan weet je meer dan je in de
dikste handboeken kunt
lezen.
Stelling
Toen Jonkers in '76 promo
veerde heeft hij deze gedach
te als stelling toegevoegd aan
zijn proefschrift.
„Allen, die zich professio
neel bezig houden met de
begeleiding van gehandicap
ten, dan wel met de ver
strekking van financiële of
technische hulp aan gehan
dicapten, dienen regelmatig
trainingsprogramma's, ge
baseerd op handicap-simu
latie, te ondergaan".
In deze formulering hoort
men een uitvloeisel van zijn
beroep. Wat doe je bijvoor
beeld met piloten die de nuk
ken en grillen van een DC-10
moeten leren kennen? Die zet
je in een 'vluchtnabootser'.
En van vluchtnabootsings-
technieken weten ze aan de
TH in Delft een heleboel af.
De vergelijking is duidelijk.
Dr Jonkerts zegt „laten we
een handicap-nabootsing be
ginnen." Dan komen we de
fijnste irritaties en de klein
ste ongemakkelijkheden op
het spoor. En je komt de din
gen veel degelijker en syste
matischer op het spoor dan
het goede hart van de helper
ons kan vertellen, ofschoon
letterlijk niemand twijfelt
aan dat goede hart.
Kosten
Maar wat gaat het kosten?
Dr Jonkers, die weet hoeveel
gekwalificeerde vakbe
kwaamheid aan een kwali
teitscontrole-instituut te pas
komt. noemt het een kostba
rs aangelegenheid. De aan
loopkosten zouden best eens
vijftig miljoen of zelfs meer
kunnen worden. En als de
jaarlijkse exploitatielasten
tien miljoen zouden zijn, zou
hem dat ook niet verbazen.
Uit een onderzoek van het
CSS uit '72 bleek dat 8,7 pro
cent van de bevolking kampt
met een functiestoring. Dat
betekende toen al meer dan
een miljoen mensen. Uit En
geland kwamen destijds be
richten dat het percentage
daar hoger lag, maar ook in
Nederland mag verwacht
worden dat het cijfer stijgt.
Dat komt onder meer door de
toenemende kans op onge
vallen en de verbeterde medi
sche technieken, waardoor
steeds meer mensen kunnen
worden gered. Daarbij doet
zich de vraag voor: Zijn de
investeringen, die gestoken
worden in het behoud van
mensenlevens in overeen
stemming met de investerin
gen die nodig zijn voor het
verschaffen van een mens
waardig bestaan? Hard ge
zegd. Is het geen wreedheid
iemands naakte bestaan op
te lappen, koste wat kost, als
je niet bereid bent te voorko
men dat de rest van zijn be
staan technisch gespro
ken een ellende wordt?
Maar als je consequent bent,
en je steekt tientallen miljoe
nen in een wetenschappelijke
aanpak van de ontwikkeling
van hulpmiddelen voor ge
handicapten, is dat dan ren
dabel?
Produktiviteit
Dat is nooit uitgezocht, rea
geert dr Jonkers. In elk geval
zijn er twee factoren die de
balans wel eens in evenwicht
konden brengen.
Ten eerste: als de gehandi
capte aan hulpmiddelen
krijgt wat hij nodig heeft,
geef je een stuk arbeidspro-
duktiviteit terug. Misschien
wel honderd procent
Ten tweede: Je voorkomt
verkwisting, van tijd, van
door C. G. van Zweden
materiaal, van geld. produk
tiviteit, enz. Want vergeet
niet dat die hulpmiddelen
kwestie van gehandicapten
een triest beeld oplevert. Aan
de Erasmusuniversiteit is een
klein officieus onderzoekje
gedaan, dat niet meer dan
een signalerende waarde had,
maar dat een schokkend
beeld opleverde. Uit dat on
derzoek bleek dat 43 procent
van de gehandicapten de
hun verstrekte hulpmiddelen
redelijk veel gebruikte. 13
procent maakte er een matig
gebruik van en 44 procent
gebruikte de hulpmiddelen
weinig of niet. Over rentabili
teit gesproken.
Klungelig
Dr Jonkers geeft voorbeelden
van de klungeligheid waar
mee sommige, op zichzelf ge
compliceerde apparaten,
worden ontworpen en gefa
briceerd. Hij vertelt van een
ingenieus leesapparaat voor
totaal verlamde mensen. Met
dat apparaat kan de gehandi
capte de bladzijden van zijn
boek omslaan, maar niet te
rugbladeren! Een ander voor
beeld: een gehandicapte
krijgt een rolstoel, maar hij
kan er zijn huis niet mee in of
hij kan er niet mee aan tafel
zitten. De buitenstaander
denkt misschien dat dit klei
nigheden zijn, maar de ge
handicapte zelf weet dat dit
irriterende, afstotende en op
den duur misschien ondraag
lijke nalatigheden zijn. Want
die gehandicapte blijft op die
manier permanent op hulp
aangewezen.
Maar de kosten lopen hoog
op. Een paar jaar geleden
nog, kon je voor een blinde
volstaan met een stok en een
bandrecorder van 600 gulden.
Maar nu?
Leesapparaat
Dr Jonkers legt een klein,
zeer nuttig, elektronisch lees
apparaat voor blinden voor
me op tafel. Het kost 11.500.
Daar komt 1500 bij voor
een veertiendaagse full-time
opleiding om met het appa
raat te leren omgaan. Dat
wordt 13.000. Daarna heb je
een jaar training nodig om er
(langzaam) mee te leren le
zen. Goed getraind haal je
dan een leessnelheid van 50
tot 80 woorden per minuut.
Ter vergelijking: Een blind
geborene, die van zijn prilste
Jeugd af met braille ver
trouwd is gemaakt, haalt (in
braille) circa 200 woorden per
minuut. De ziende lezer haalt
400 woorden en als hij erg
geroutineerd is zelfs het
dubbele.
Nu is het denkbaar de achter
stand van de gehandicapte in
te lopen. Het lees-apparaat
van dr Jonkers werkt met fo
to-elektrische cellen, die het
letterbeeld omzetten in voel
bare impulsen. (Dat gaat ge
paard met een irriterend ge
zoem. hinderlijk voor de ge
bruiker en zijn omgeving).
Maar het is denkbaar het
leesapparaat uit te breiden
met een kleine computer,
waardoor er geen voelbare,
maar hoorbare impulsen ont
staan. De lezer zou dan een
voudig naar de tekst kunnen
luisteren. Dat betekent wel
dat het apparaat geen
11.500, meer kost, maar 30
tot 40.000 gulden gaat kos
ten. De hulpmiddelenindu
strie is pijlsnel op weg om
zeer moderne en zeer gecom
pliceerde hulpmiddelen op
de markt te brengen.
Nog een voorbeeld: Een een
voudige duw-rolstoel kostte
een paar jaar geleden circa
1500 gulden. Een elektrisch
aangedreven stoel komt
thans al gauw op 6.000 gul
den. En een dame, die er in
*74 een verstrekt kreeg,
moest er in '76 al voor 1860
gulden aan laten repareren,
en in '77 voor 2000 gulden
Buiten die reparaties heeft ze
letterlijk elke maand ellende
met het ding. Dat is duidelijk
een kwestie van een slechte,
om niet te zeggen amateuris
tische constructie. Dat
noemt de heer Jonkers ver
spilling.
Intussen is de betreffende
dame ten einde raad, want
hier gaat een stuk levenskwa
liteit verloren, afgezien van
de verkwisting van tijd en
energie. Als je in zo n geval
als gehandicapte te horen
krijgt 'dat je nog blij mag
zijn', enz. dan is dat mis
schien te begrijpen (want de
omstanders hébben zich in
zo'n geval kapot gesjouwd),
maar het is natuurlijk nfet de
oplossing. Daarom klinkt het
nogal wrang, als ik dr Jon
kers heel nuchter hoor zeg
gen: „Gehandicapten liggen
er vaak uit als ze proberen
mondig te zijn."
Nog een voorbeeld: Een blin
de is gebaat bij een instru
ment dat elektronisch obsta
kels signaleert. Maar, als zo'n
apparaat alleen obstakels
signaleert die boven het pla
veisel uitateken en niet de
voetangels en klemmen die
ontstaan door afdalingen, zo
als kuilen, en afstappen aan
stoepranden, dan is de blinde
eigenlijk nauwelijks gebaat,
hoe magnifiek het apparaat
ook geconstrueerd is en hoe
duur het ook is. Adaptatie
technologie betekent dan
ook niet alleen de gehandi
capte aanpassen aan het mi
lieu, maar ook het milieu
aanpassen aan de gehandi
capte. En als ik vraag hoe dat
dan moet, omdat elke gehan
dicapte immers zijn strikt in
dividuele eisen stelt, ant
woordt de heer Jonkers: Er
zal ook modulair moeten
worden ontworpen en ver
strekt. Dat betekent: ga uit
van basis- of standaardmo
dellen en maak daarop vari
anten volgens zeg maar
het blokkendoossysteem.
Vergeten
Dr. H. L. Jonkers: zorg voor een kwaliteitscontrole-instantie
Over de hulpmiddelen die
verstrekt worden, merkt dr
Jonkers op, dat ze eigenlijk
moeten schuilgaan achter de
taak die ze verrichten moe
ten. Dat inzicht dankt hij aan
de in '44 bij een luchtgevecht
omgekomen Franse vlieger
schrijver Antoine de Saint
Exupéry. Het betekent dat
de gehandicapte zulke hulp
middelen moet hebben, dat
hij op den duur kan vergeten
dat hij een verlengstuk han
teert. En over de 'taak' van
dat hulpmiddel zegt hij: „dat
betekent het verrichten van
een complex van nauw sa
menhangende acties." (Denk
maar aan dat omslaan, maar
óók terugbladeren).
Maar het hulpmiddel moet
ook schuilgaan in die zin dat
het niet zo monsterachtig le
lijk hoeft te zijn. Dr Jonkers
spreekt van de 'cosmetiek'
van de hulpmiddelea De ge
handicapte moet dikwijls
voort met hulpstukken die
met grote nadrukkelijkheid
zijn handicap onderstrepen.
Het uiterlijk is vaak zó lelijk,
dat de gebruiker eens te meer
gehandicapt is, en dat laat
ste, daar heeft men weinig
oog voor, aldus dr Jonkers.
Zijn pleidooi is: pak die adap
tatietechnologie weten
schappelijk aan en zorg voor
een kwaliteitscontrole-in
stantie. De investering is
groot, maar levert rendement
op.
or J. G. A. Thijs
it nu de discussies over de neutro-
bom de aandacht voor de atoom-
iens weer eens extra doen opleven,
het mij door „toevallige" lectuur
hoe lang geleden al iets van die
zettende problematiek voorzien of
rvoeld moet zijn. Ik meende dit te
even uit wat professor Herman Ba-
een jaar voor zijn dood (in 1920.
was toen 69. de eerste wereldoorlog
nog vers in het geheugen) schreef
ijn brochure „Christendom, oorlog
'olkenbond". Bavinck bleek in te
dat veel argumenten die tot dan
gebruikt waren in de discussie
r de oorlog hun waarde verloren
Iden. „Het oorlogen," schreef hij.
randert meer en meer in een
ordpartij. omdat het zijne wapenen
de laboratoria ontvangt, met che-
che en mechanische middelen ge-
rd wordt en aan alle reglemen-
ng en humanisering zich onttrekt."
hnck. die eerder al uitgesproken
I dat „het slagveld een abattoir
'orden is." schreef nu: „Trots alle
aie leuzen hebben de oorlogvoeren-
volken in meerdere of mindere
te de hooge beginselen der christe-
e moraal met voeten getreden en
■i geen middel ontzien om de tegen-
nders te vernietigen." En: „Ook in
i oorlog moeten menschen men-
>en blijven en zich niet tot dieren
Ugen."
Geluiden als die van Bavinck werden
in gereformeerde kring destijds niet
zóveel gehoord. Over het algemeen
werd de discussie over het oorlogs-
vraagstuk daar in het bijbelse of juri
dische vlak getrokken en werd de
bloedige realiteit niet zo erg onder
kend. Waar anti-militaristische gevoe
lens oplaaiden werd daartegen fors
van leer getrokken. Zo wees A. Brum-
melkamp, toen hij in het zicht van de
verkiezingen van 1909 de a r. politiek
uiteenzette, op „den plicht tot zelfver
dediging" en hij hekelde „een valsche
vredesbeweging die door de maat
schappij gaat" („de anti-militaristen
stellen het alsof het hebben van een
leger en een vloot een uitvloeisel is
van ijdele gloriezucht").
Als Abraham Kuyper in 1915 (Europa
staat dan al een jaar in brand) waar
schuwt voor het zonder meer partij
kiezen voor een zojuist opgerichte
„anti-oorlogsraad" gebruikt hij ter
men als „onschriftuurlijke dopers
dweperij" (de dopersen trokken al in
de zestiende eeuw tegen de oorlog te
velde, memoreert hij) en „spiritualis
me" en hij veroordeelt „het geheele
streven dat poogt nu reeds te
realiseren wat eerst in het eeuwige
vrederijk kan komen." Twee Jaar tevo
ren had Colijn, die toen nog minister
van oorlog in het kabinet Heemskerk
was, in een kamerdebat over de kust
verdediging gesproken op een manier
die (onbedoeld, mogen we aannemen)
de indruk versterkt kan hebben dat
oorlog een romantische onderneming
Prof. mr A. Anema
is. Sprekend over de moeilijkheid van
een landing op de kust zei Colijn: „Ik
heb er ettelijke in mijn leven meege
maakt. Wij deden dat in Indië onder
veel gunstiger omstandigheden. Wij
hadden wel een vijand tegenover ons.
die soms de landing trachtte te belet
ten; er werd wel wat geschoten bij de
landing, er vielen eenige dooden en
gewonden, maar tenslotte slaagde
men. Als de soldaat maar wat rijst en
droge visch in zijn ransel heeft, dan
kan hij het wel vierentwintig uur uit
houden
In 1928, als de ARP een halve eeuw
bestaat, schrijft VU-hoogleraar mr A.
Anema (dan vijftig jaar hij zou 94
worden) dat de opvattingen over de
oorlog de laatste tijd weer de neiging
hebben terug te keren naar wat de
christenen vaak gezegd hebben: dat
oorlog op zichzelf niet volstrekt ver
werpelijk is („zoals door sommige sec
ten werd geleerd") maar dat men moet
onderscheiden tussen de rechtvaardi
ge oorlog en de ónrechtvaardige.
Rechtvaardig is een oorlog alleen als
hij strekt óf tot rechtmatig zelfver
weer óf tot noodzakelijke rechtsver-
werkelijking. dat ls dus óf tot nood
weer of tot rechtsexecutie, elke andere
oorlog daarentegen is volstrekt te ver
oordelen en verwerpelijk." Anema
pleit in hetzelfde stuk voor een inter
nationale rechtsorde maar voegt daar
aan toe dat men zich niet moet „ver
beelden dat men alle oorlogen tn de
toekomst zal vermijden. Dat alles is
vals pacifisme, dat niet rekent met de
zondige werkelijkheid."
In augustus 1932 schrijft Colijn in een
serie Standaard-artikelen over onze
defensie onder meer dat men het
vraagstuk van de oorlog „moet bezien
los van de gruwelen, die men inzonder
heid roet den modernen oorlog acht
verbonden te zijn," een uitlating die
de voorman van „Kerk en Vrede",
prof. dr G. J. Heering, in het verkeerde
keelgat schiet. „Aan de camouflage
weigeren wij mee te doen," aldus Hee
ring, die ook valt over een opmerking
van Colijn dat het niet zeker is dat een
toekomstige oorlog gruwelijker zal
zijn dan de vorige omdat men (aldus
Colijn) niet ovet het hoofd moet zien
„dat er niets meer onzeker is dan het
beeld dat een toekomstige oorlog te
zien zal geven." Colijn acht het goed
mogelijk dat een toekomstig conflict
„in minder mèAnden zijn oplossing
verkrijgt dan de wereldoorlog jaren
gevorderd heeft."
Zelfs toen de Nederlanders in mei 1940
voor het eerst gezien of ervaren had
den wat oorlog is. gingen veel ogen
toch niet onmiddellijk open voor de
realiteit. Hoeveel Jongens hebben zich
in die zonnige maand staan vergapen
bij een in de omgeving van hun huis
neergestorte Fokker OI of bij een
ander wonder van de techniek." Toen
de eerste atoombommen een heel
nieuw tijdperk inluidden stond er in
het toen pas bovengronds geworden
„Trouw" een klein bericht. Nog in 1966
zei onze vroegere hoofdredacteur dr
Bruins Slot dat het oorlogsvraagstuk
„binnen onze (bedoeld werd: de gere
formeerde) kring ten diepste nog nooit
helemaal serieus genomen" is.
door Rob Foppema
„Wij zijn er nogal vol van dat olie etcetera over. zeg.
vijftig jaar wel ongeveer op zal zijn, en werpen ons dus
met grote ijver op de energiekwestie, omdat we de
hoeveelheid gebruikte energie niet drastisch willen
verminderen. Afgezien van energie voor directe „be
hoeften" zoals verwarming en eten koken gebruiken we
dan die energie voor wat in het algemeen „produktie"
heet. Maar waar halen we dan de grondstoffen vandaan
waarvan we iets willen produceren?"
De vraag is van de heer J. H.
van Leeuwen uit Rozendaal
(G) en hoewel deze krant een
voortreffelijke vragenrubriek
heeft, lijkt dit de beste plaats
voor een poging tot antwoord.
Een hele boel dingen maken
we van olie, redeneert de heer
Van Leeuwen: plastic, asfalt,
geneesmiddelen, kunstmest.
Waar maken we dat van als de
olie op is?
En ook andere grondstoffen
kunnen niet eindeloos worden
gebruikt De heer Van Leeu
wen heeft ooit gelezen dat bij
na alle metalen over honderd
jaar zeer schaars zullen zijn.
„Laten we dus vrolijk zeggen
we hebben ze nog tweehon
derdvijftig jaar. Wat doen we
dan met hetzij onze kerncen
trales, hetzij onze zonnespie-
gels? Is de aarde d£n al echt
„uitgewoond"? Ook recycling
is maar een beperkt aantal ke
ren mogelijk."
„Op" is niet op
Eerst maar de olie. Het staat
als een paal boven water dat
die op raakt, maar dat is een
ontwikkeling die geleidelijker
zal gaan dan het woord „op"
suggereert. Van wat er in de
grond zit. kunnen we maar een
beperkt gedeelte op een rede
lijke manier naar boven krij
gen, ongeveer eenderde tot de
helft. Ook dat is weer geen
scherpe grens: met meer moei
te en meer geld is er meer uit te
wringen.
Van ons huidige olieverbruik
gaat het overgrote deel naar de
energievoorziening. Als grond
stof om dingen te maken, ge
bruiken me misschien een pro
cent of vijf. Het ziet er daarom
naar uit dat. wanneer olie al
lang te duur en te schaars is
geworden om te verbranden, er
nog wel olie als grondstof be
schikbaar zal zijn.
Dat is natuurlijk nog geen blij
vende oplossing. Op de lange
duur zullen we moeten over
schakelen op plantaardige pro-
dukten (en daarmee via een
omweg op zonne-energie. De
mogelijkheden van een chemi
sche industrie op basis van
grondstoffen als hout of suiker
worden hier en daar nu al ver
kend. Een andere reële moge
lijkheid is de basis waarop de
chemische industrie ooit ont
stond: steenkool. Dat is geen
zichzelf vernieuwende bron,
maar de voorraden zijn wel erg
groot.
Dan de metalen. Dat over hon
derd jaar alles schaars zou zijn.
is een van de minder juiste
waarschuwingen uit het eerste
rapport van de Club van
Rome. Die cijfers deugden niet
erg en bovendien was een een
voudige economische wetma
tigheid over het hoofd gezien.
Als je van een bepaald mine
raal weet waar er genoeg in de
grond zit om twintig, dertig
jaar voort te kunnen, is het
weinig interessant om een geo
loog te huren om nog meer te
zoeken.
Dat wil niet zeggen dat er geen
probleem is. Er is maar een
beperkt aantal plekken waar
je grondstoffen op een makke
lijke manier kunt winnen,
waar ze namelijk door geologi
sche toevalligheden in vrij gro
te concentraties voorkomen.
Dat noem je dan erts en dat
maal je kapot en Je haalt er uit
wat je hebben wil.
Die handige plekken raken op.
je zult dus moeten uitwijken
naar armere ertsen en steeds
meer stenen kapotmalen om
de zelfde hoeveelheid metaal
te winnen. Op den duur ben je
onvoorstelbaar grote steenho
pen aan het maken en dat kost
meer energie dan redelijker
wijs is op te wekken dus Je
loopt toch vast.
Onuitputtelijk
Maar tegen deze redenering
maakte de Amerikaan Alvin
Weinburg in 1975 bezwaar in
een verhaal dat nog steeds ac
tueel is. Wat wij nu aan grond
stoffen gebruiken, zei hij, komt
in de sector metalen voor 95
procent neer op ijzer en alumi
nium. Wat die twee betreft,
maakt Weinberg zich voor de
komende miljoen Jaar niet on
gerust. De vijf procent „diver
sen". die in onze samenleving
veelal wel een strategische rol
spelen, zal wel degelijk een
breed scala aan problemen op
leveren. Maar omdat het maar
om relatief beperkte hoeveel
heden gaat. kun je in de win
ning van die andere metalen
per kilo flink wat meer energie
stoppen.
Het is dus principieel niet waar
dat de grondstoffenvoorzie-
ning haar eigen energiecrisis
veroorzaakt. Aan de andere
kant is duidelijk dat de hele
kwestie van de grondstoffen in
belangrijke mate kan worden
vertaald in een (onderdeel van
het) energieprobleem. Wan
neer we dat energieprobleem
niet op een verstandige manier
de baas worden, zitten we op
meer dan een manier in de
kou.
Je kunt ook van de zenuwen aderverkalking krijgen
en dus op den duur een hartinfarct. Wanneer we met
deze samenvatting het ondereoek zouden weergeven
dat vijf Amerikanen op zeventien laboratoriumratten
loslieten, zouden we over de grens van het verantwoord
populariseren heen schieten. Maar gegeven het feit dat
er verband is aangetoond tussen het optreden van
hartaanvallen en het hebben van een wat gejaagde,
ambitieuze persoonlijkheidsstructuur, is er alle aanlei
ding om te kijken wat er dan wel precies gevonden is.
Dat gevonden verband bete
kent niet noodzakelijk dat het
een het ander veroorzaakt,
maar het kan een mens wel op
ideeën brengen. Dat is tot nog
toe niet erg gebeurd, constate
ren William H. Gutstein en me
dewerkers van het New York
medical College in 8cience
(199, 449-451; 1978) Hoge
bloeddruk, het gehalte vettige
stoffen in het bloed, rookge
woonten, dat is en wordt alle
maal uitgebreid experimenteel
onderzocht. En terwijl daar
nog maar gedeeltelijk zinnige
resultaten uit komen waar je
echt houvast aan hebt. wordt
de minstens even verdachte ri
sicofactor „de zenuwen" ver
rassend weinig nagespeurd.
Dat hebben ze dus op de afde
ling pathologie van het N.Y.
Medical College in Valhalla
wel gedaan, en daar kwamen
merkwaardig eenduidige resul
taten uit. De methode was niet
gezellig, overigens: die zeven
tien ratten kregen op zorgvul
dig uitgezochte plaatsen elek
troden in hun hersenen aange
bracht. Nadat ze daar een
weekje van bekomen waren,
werden daar elke dag een dik
uur heel kleine stroomstootjes
door gegeven.
Dat ondermijnde hun algeme
ne gezondheid niet volgens de
wat ruwe maatstaf die me-
disch-biologische onderzoe
kers daarvoor meestal hante
ren: ze aten normaal en ze
groeiden normaal. Wel waren
ze tijdens dat uur duidelijk on
rustig.
Op gezette tijden tijdens de
twee maanden durende proef
werd een aantal ratten afge
maakt waarna hun lichaams
slagader en de kransslagade
ren van het hart onder de elek
tronenmicroscoop werden be
studeerd. En daar vonden de
Amerikanen in de vaatwand
alle klassieke verschijnselen
die samengaan met het prille
begin van wat wij slordigweg
aderverkalking noemen.
Dat kan dan nog verschillende
oorzaken hebben, je kunt niet
wantrouwend genoeg zijn op
dit verraderlijke onderzoekter
rein. Maar de Amerikanen stel
den vast dat in ieder geval
geen van hun ratten in die
twee maanden een opmerke
lijk hoge bloeddruk had ont
wikkeld. ondanks de elektrisch
opgeroepen spanningen. Een
kleine helft had wel een iets
verhoogd cholesterolgehalte in
het bloed. Maar die verhoging
hield geen verband met de
lengte van de tijd dat zij elek
tronisch gepest waren. En de
karakteristieke afwijkingen in
de vaatwanden werden ook ge
zien bij dieren waarvan het
cholesterolgehalte niet noe
menswaardig was veranderd.
Hun bevindingen zijn dus ge
heel in overeenstemming met
de veronderstelling dat psy
chologische factoren een onaf
hankelijke rol spelen als mede
oorzaak van hart en vaatziek
ten. Bewezen is er ook na dit
onderzoek nog niets, maar het
is zeker een steun in de rug
voor psychologen die menen
dat zij ook iets zinnigs hebben
bij te dragen aan de gedachte
vorming over wat in onze sa
menleving doodsoorzaak num
mer een is geworden.