Oorlogen meer en meer een moordpartij' a eens twee dagen blind de wereld door Hulpmiddelen gehandicapten vaak slecht Grondstoffen een indirect probleem Wetenschap en techniek Hartinfarct: zenuwen |T6R0AÜ 11 FEBRUARI 1978 BINNENLAND Trouw/Kwartet - pELFT Hulpmiddelen voor gehandicapten zijn [echnisch vaak beneden peil. Daarom heeft de De ielftse fysicus dr H. L. Jonkers onlangs het idee [eopperd, een kwaliteits-controle-instituut van de jrond te krijgen, speciaal voor de hulpmiddelen- ndustrie. Dr Jonkers kwam met zijn idee in het gieuws. omdat de klachten over hulpmiddelen niet ran de lucht zijn, en hij was een van de eersten die iet probleem niet alleen puntig formuleerde, maar gok een remedie aangaf. De 41-jarige dr Jonkers weet waarover hij spreekt, want iij is zelf gehandicapt. Hij is sedert enkele jaren geheel ilind. De gehandicapte, zo jegt hij, behoort tot een min derheidsgroep; hij kan vrij wel nooit een vuist maken ■lij stuit in de meeste geval len op een charitatieve sfeer die hem dwingt tot een dank baarheidshouding. Maar ook gehandicapten willen mon dig leven. Als hij dat echtei probeert, stuit hij altijd op hetzelfde schema, dat van helper - geholpene, en als de scherpe kantjes op tafel ko men, heeft de gezonde, valide meerderheid de neiging om uiteindelijk te zeggen. „Je mag blij zijn dat er tenminste iets voor jullie gebeurt". Die veronderstelde dankbaar heid varieert van „wees blij dat er iets voor jullie ge beurt" tot het grove „je mag dankbaar zijn dat je kwaal niet erger ls". Het schort de gehandicapten trouwens niet aan dankbaar heid. Hun probleem is dat die dankbaarheid niets oplost. jDe grondidee van de heer Jonkers, die wél iets kan op lossen, is eenvoudig. Je kunt zeggen dat zijn idee ontleend is aan zijn vak (hij is als we tenschappelijk hoofdmede werker verbonden aan de vakgroep „stabiliteit en be sturing' van de afdeling cht- en ruimtevaarttech- Mek van de TH). Maar je kunt ook zeggen dat Jonkers idee is ontleend aan de bijbel. En hij is zich beide wortels I bewust. Eigenlijk zegt hij; Wees gehandicapt met de ge handicapten. Ga eens twee dagen blind de wereld door, dan weet je meer dan je in de dikste handboeken kunt lezen. Stelling Toen Jonkers in '76 promo veerde heeft hij deze gedach te als stelling toegevoegd aan zijn proefschrift. „Allen, die zich professio neel bezig houden met de begeleiding van gehandicap ten, dan wel met de ver strekking van financiële of technische hulp aan gehan dicapten, dienen regelmatig trainingsprogramma's, ge baseerd op handicap-simu latie, te ondergaan". In deze formulering hoort men een uitvloeisel van zijn beroep. Wat doe je bijvoor beeld met piloten die de nuk ken en grillen van een DC-10 moeten leren kennen? Die zet je in een 'vluchtnabootser'. En van vluchtnabootsings- technieken weten ze aan de TH in Delft een heleboel af. De vergelijking is duidelijk. Dr Jonkerts zegt „laten we een handicap-nabootsing be ginnen." Dan komen we de fijnste irritaties en de klein ste ongemakkelijkheden op het spoor. En je komt de din gen veel degelijker en syste matischer op het spoor dan het goede hart van de helper ons kan vertellen, ofschoon letterlijk niemand twijfelt aan dat goede hart. Kosten Maar wat gaat het kosten? Dr Jonkers, die weet hoeveel gekwalificeerde vakbe kwaamheid aan een kwali teitscontrole-instituut te pas komt. noemt het een kostba rs aangelegenheid. De aan loopkosten zouden best eens vijftig miljoen of zelfs meer kunnen worden. En als de jaarlijkse exploitatielasten tien miljoen zouden zijn, zou hem dat ook niet verbazen. Uit een onderzoek van het CSS uit '72 bleek dat 8,7 pro cent van de bevolking kampt met een functiestoring. Dat betekende toen al meer dan een miljoen mensen. Uit En geland kwamen destijds be richten dat het percentage daar hoger lag, maar ook in Nederland mag verwacht worden dat het cijfer stijgt. Dat komt onder meer door de toenemende kans op onge vallen en de verbeterde medi sche technieken, waardoor steeds meer mensen kunnen worden gered. Daarbij doet zich de vraag voor: Zijn de investeringen, die gestoken worden in het behoud van mensenlevens in overeen stemming met de investerin gen die nodig zijn voor het verschaffen van een mens waardig bestaan? Hard ge zegd. Is het geen wreedheid iemands naakte bestaan op te lappen, koste wat kost, als je niet bereid bent te voorko men dat de rest van zijn be staan technisch gespro ken een ellende wordt? Maar als je consequent bent, en je steekt tientallen miljoe nen in een wetenschappelijke aanpak van de ontwikkeling van hulpmiddelen voor ge handicapten, is dat dan ren dabel? Produktiviteit Dat is nooit uitgezocht, rea geert dr Jonkers. In elk geval zijn er twee factoren die de balans wel eens in evenwicht konden brengen. Ten eerste: als de gehandi capte aan hulpmiddelen krijgt wat hij nodig heeft, geef je een stuk arbeidspro- duktiviteit terug. Misschien wel honderd procent Ten tweede: Je voorkomt verkwisting, van tijd, van door C. G. van Zweden materiaal, van geld. produk tiviteit, enz. Want vergeet niet dat die hulpmiddelen kwestie van gehandicapten een triest beeld oplevert. Aan de Erasmusuniversiteit is een klein officieus onderzoekje gedaan, dat niet meer dan een signalerende waarde had, maar dat een schokkend beeld opleverde. Uit dat on derzoek bleek dat 43 procent van de gehandicapten de hun verstrekte hulpmiddelen redelijk veel gebruikte. 13 procent maakte er een matig gebruik van en 44 procent gebruikte de hulpmiddelen weinig of niet. Over rentabili teit gesproken. Klungelig Dr Jonkers geeft voorbeelden van de klungeligheid waar mee sommige, op zichzelf ge compliceerde apparaten, worden ontworpen en gefa briceerd. Hij vertelt van een ingenieus leesapparaat voor totaal verlamde mensen. Met dat apparaat kan de gehandi capte de bladzijden van zijn boek omslaan, maar niet te rugbladeren! Een ander voor beeld: een gehandicapte krijgt een rolstoel, maar hij kan er zijn huis niet mee in of hij kan er niet mee aan tafel zitten. De buitenstaander denkt misschien dat dit klei nigheden zijn, maar de ge handicapte zelf weet dat dit irriterende, afstotende en op den duur misschien ondraag lijke nalatigheden zijn. Want die gehandicapte blijft op die manier permanent op hulp aangewezen. Maar de kosten lopen hoog op. Een paar jaar geleden nog, kon je voor een blinde volstaan met een stok en een bandrecorder van 600 gulden. Maar nu? Leesapparaat Dr Jonkers legt een klein, zeer nuttig, elektronisch lees apparaat voor blinden voor me op tafel. Het kost 11.500. Daar komt 1500 bij voor een veertiendaagse full-time opleiding om met het appa raat te leren omgaan. Dat wordt 13.000. Daarna heb je een jaar training nodig om er (langzaam) mee te leren le zen. Goed getraind haal je dan een leessnelheid van 50 tot 80 woorden per minuut. Ter vergelijking: Een blind geborene, die van zijn prilste Jeugd af met braille ver trouwd is gemaakt, haalt (in braille) circa 200 woorden per minuut. De ziende lezer haalt 400 woorden en als hij erg geroutineerd is zelfs het dubbele. Nu is het denkbaar de achter stand van de gehandicapte in te lopen. Het lees-apparaat van dr Jonkers werkt met fo to-elektrische cellen, die het letterbeeld omzetten in voel bare impulsen. (Dat gaat ge paard met een irriterend ge zoem. hinderlijk voor de ge bruiker en zijn omgeving). Maar het is denkbaar het leesapparaat uit te breiden met een kleine computer, waardoor er geen voelbare, maar hoorbare impulsen ont staan. De lezer zou dan een voudig naar de tekst kunnen luisteren. Dat betekent wel dat het apparaat geen 11.500, meer kost, maar 30 tot 40.000 gulden gaat kos ten. De hulpmiddelenindu strie is pijlsnel op weg om zeer moderne en zeer gecom pliceerde hulpmiddelen op de markt te brengen. Nog een voorbeeld: Een een voudige duw-rolstoel kostte een paar jaar geleden circa 1500 gulden. Een elektrisch aangedreven stoel komt thans al gauw op 6.000 gul den. En een dame, die er in *74 een verstrekt kreeg, moest er in '76 al voor 1860 gulden aan laten repareren, en in '77 voor 2000 gulden Buiten die reparaties heeft ze letterlijk elke maand ellende met het ding. Dat is duidelijk een kwestie van een slechte, om niet te zeggen amateuris tische constructie. Dat noemt de heer Jonkers ver spilling. Intussen is de betreffende dame ten einde raad, want hier gaat een stuk levenskwa liteit verloren, afgezien van de verkwisting van tijd en energie. Als je in zo n geval als gehandicapte te horen krijgt 'dat je nog blij mag zijn', enz. dan is dat mis schien te begrijpen (want de omstanders hébben zich in zo'n geval kapot gesjouwd), maar het is natuurlijk nfet de oplossing. Daarom klinkt het nogal wrang, als ik dr Jon kers heel nuchter hoor zeg gen: „Gehandicapten liggen er vaak uit als ze proberen mondig te zijn." Nog een voorbeeld: Een blin de is gebaat bij een instru ment dat elektronisch obsta kels signaleert. Maar, als zo'n apparaat alleen obstakels signaleert die boven het pla veisel uitateken en niet de voetangels en klemmen die ontstaan door afdalingen, zo als kuilen, en afstappen aan stoepranden, dan is de blinde eigenlijk nauwelijks gebaat, hoe magnifiek het apparaat ook geconstrueerd is en hoe duur het ook is. Adaptatie technologie betekent dan ook niet alleen de gehandi capte aanpassen aan het mi lieu, maar ook het milieu aanpassen aan de gehandi capte. En als ik vraag hoe dat dan moet, omdat elke gehan dicapte immers zijn strikt in dividuele eisen stelt, ant woordt de heer Jonkers: Er zal ook modulair moeten worden ontworpen en ver strekt. Dat betekent: ga uit van basis- of standaardmo dellen en maak daarop vari anten volgens zeg maar het blokkendoossysteem. Vergeten Dr. H. L. Jonkers: zorg voor een kwaliteitscontrole-instantie Over de hulpmiddelen die verstrekt worden, merkt dr Jonkers op, dat ze eigenlijk moeten schuilgaan achter de taak die ze verrichten moe ten. Dat inzicht dankt hij aan de in '44 bij een luchtgevecht omgekomen Franse vlieger schrijver Antoine de Saint Exupéry. Het betekent dat de gehandicapte zulke hulp middelen moet hebben, dat hij op den duur kan vergeten dat hij een verlengstuk han teert. En over de 'taak' van dat hulpmiddel zegt hij: „dat betekent het verrichten van een complex van nauw sa menhangende acties." (Denk maar aan dat omslaan, maar óók terugbladeren). Maar het hulpmiddel moet ook schuilgaan in die zin dat het niet zo monsterachtig le lijk hoeft te zijn. Dr Jonkers spreekt van de 'cosmetiek' van de hulpmiddelea De ge handicapte moet dikwijls voort met hulpstukken die met grote nadrukkelijkheid zijn handicap onderstrepen. Het uiterlijk is vaak zó lelijk, dat de gebruiker eens te meer gehandicapt is, en dat laat ste, daar heeft men weinig oog voor, aldus dr Jonkers. Zijn pleidooi is: pak die adap tatietechnologie weten schappelijk aan en zorg voor een kwaliteitscontrole-in stantie. De investering is groot, maar levert rendement op. or J. G. A. Thijs it nu de discussies over de neutro- bom de aandacht voor de atoom- iens weer eens extra doen opleven, het mij door „toevallige" lectuur hoe lang geleden al iets van die zettende problematiek voorzien of rvoeld moet zijn. Ik meende dit te even uit wat professor Herman Ba- een jaar voor zijn dood (in 1920. was toen 69. de eerste wereldoorlog nog vers in het geheugen) schreef ijn brochure „Christendom, oorlog 'olkenbond". Bavinck bleek in te dat veel argumenten die tot dan gebruikt waren in de discussie r de oorlog hun waarde verloren Iden. „Het oorlogen," schreef hij. randert meer en meer in een ordpartij. omdat het zijne wapenen de laboratoria ontvangt, met che- che en mechanische middelen ge- rd wordt en aan alle reglemen- ng en humanisering zich onttrekt." hnck. die eerder al uitgesproken I dat „het slagveld een abattoir 'orden is." schreef nu: „Trots alle aie leuzen hebben de oorlogvoeren- volken in meerdere of mindere te de hooge beginselen der christe- e moraal met voeten getreden en ■i geen middel ontzien om de tegen- nders te vernietigen." En: „Ook in i oorlog moeten menschen men- >en blijven en zich niet tot dieren Ugen." Geluiden als die van Bavinck werden in gereformeerde kring destijds niet zóveel gehoord. Over het algemeen werd de discussie over het oorlogs- vraagstuk daar in het bijbelse of juri dische vlak getrokken en werd de bloedige realiteit niet zo erg onder kend. Waar anti-militaristische gevoe lens oplaaiden werd daartegen fors van leer getrokken. Zo wees A. Brum- melkamp, toen hij in het zicht van de verkiezingen van 1909 de a r. politiek uiteenzette, op „den plicht tot zelfver dediging" en hij hekelde „een valsche vredesbeweging die door de maat schappij gaat" („de anti-militaristen stellen het alsof het hebben van een leger en een vloot een uitvloeisel is van ijdele gloriezucht"). Als Abraham Kuyper in 1915 (Europa staat dan al een jaar in brand) waar schuwt voor het zonder meer partij kiezen voor een zojuist opgerichte „anti-oorlogsraad" gebruikt hij ter men als „onschriftuurlijke dopers dweperij" (de dopersen trokken al in de zestiende eeuw tegen de oorlog te velde, memoreert hij) en „spiritualis me" en hij veroordeelt „het geheele streven dat poogt nu reeds te realiseren wat eerst in het eeuwige vrederijk kan komen." Twee Jaar tevo ren had Colijn, die toen nog minister van oorlog in het kabinet Heemskerk was, in een kamerdebat over de kust verdediging gesproken op een manier die (onbedoeld, mogen we aannemen) de indruk versterkt kan hebben dat oorlog een romantische onderneming Prof. mr A. Anema is. Sprekend over de moeilijkheid van een landing op de kust zei Colijn: „Ik heb er ettelijke in mijn leven meege maakt. Wij deden dat in Indië onder veel gunstiger omstandigheden. Wij hadden wel een vijand tegenover ons. die soms de landing trachtte te belet ten; er werd wel wat geschoten bij de landing, er vielen eenige dooden en gewonden, maar tenslotte slaagde men. Als de soldaat maar wat rijst en droge visch in zijn ransel heeft, dan kan hij het wel vierentwintig uur uit houden In 1928, als de ARP een halve eeuw bestaat, schrijft VU-hoogleraar mr A. Anema (dan vijftig jaar hij zou 94 worden) dat de opvattingen over de oorlog de laatste tijd weer de neiging hebben terug te keren naar wat de christenen vaak gezegd hebben: dat oorlog op zichzelf niet volstrekt ver werpelijk is („zoals door sommige sec ten werd geleerd") maar dat men moet onderscheiden tussen de rechtvaardi ge oorlog en de ónrechtvaardige. Rechtvaardig is een oorlog alleen als hij strekt óf tot rechtmatig zelfver weer óf tot noodzakelijke rechtsver- werkelijking. dat ls dus óf tot nood weer of tot rechtsexecutie, elke andere oorlog daarentegen is volstrekt te ver oordelen en verwerpelijk." Anema pleit in hetzelfde stuk voor een inter nationale rechtsorde maar voegt daar aan toe dat men zich niet moet „ver beelden dat men alle oorlogen tn de toekomst zal vermijden. Dat alles is vals pacifisme, dat niet rekent met de zondige werkelijkheid." In augustus 1932 schrijft Colijn in een serie Standaard-artikelen over onze defensie onder meer dat men het vraagstuk van de oorlog „moet bezien los van de gruwelen, die men inzonder heid roet den modernen oorlog acht verbonden te zijn," een uitlating die de voorman van „Kerk en Vrede", prof. dr G. J. Heering, in het verkeerde keelgat schiet. „Aan de camouflage weigeren wij mee te doen," aldus Hee ring, die ook valt over een opmerking van Colijn dat het niet zeker is dat een toekomstige oorlog gruwelijker zal zijn dan de vorige omdat men (aldus Colijn) niet ovet het hoofd moet zien „dat er niets meer onzeker is dan het beeld dat een toekomstige oorlog te zien zal geven." Colijn acht het goed mogelijk dat een toekomstig conflict „in minder mèAnden zijn oplossing verkrijgt dan de wereldoorlog jaren gevorderd heeft." Zelfs toen de Nederlanders in mei 1940 voor het eerst gezien of ervaren had den wat oorlog is. gingen veel ogen toch niet onmiddellijk open voor de realiteit. Hoeveel Jongens hebben zich in die zonnige maand staan vergapen bij een in de omgeving van hun huis neergestorte Fokker OI of bij een ander wonder van de techniek." Toen de eerste atoombommen een heel nieuw tijdperk inluidden stond er in het toen pas bovengronds geworden „Trouw" een klein bericht. Nog in 1966 zei onze vroegere hoofdredacteur dr Bruins Slot dat het oorlogsvraagstuk „binnen onze (bedoeld werd: de gere formeerde) kring ten diepste nog nooit helemaal serieus genomen" is. door Rob Foppema „Wij zijn er nogal vol van dat olie etcetera over. zeg. vijftig jaar wel ongeveer op zal zijn, en werpen ons dus met grote ijver op de energiekwestie, omdat we de hoeveelheid gebruikte energie niet drastisch willen verminderen. Afgezien van energie voor directe „be hoeften" zoals verwarming en eten koken gebruiken we dan die energie voor wat in het algemeen „produktie" heet. Maar waar halen we dan de grondstoffen vandaan waarvan we iets willen produceren?" De vraag is van de heer J. H. van Leeuwen uit Rozendaal (G) en hoewel deze krant een voortreffelijke vragenrubriek heeft, lijkt dit de beste plaats voor een poging tot antwoord. Een hele boel dingen maken we van olie, redeneert de heer Van Leeuwen: plastic, asfalt, geneesmiddelen, kunstmest. Waar maken we dat van als de olie op is? En ook andere grondstoffen kunnen niet eindeloos worden gebruikt De heer Van Leeu wen heeft ooit gelezen dat bij na alle metalen over honderd jaar zeer schaars zullen zijn. „Laten we dus vrolijk zeggen we hebben ze nog tweehon derdvijftig jaar. Wat doen we dan met hetzij onze kerncen trales, hetzij onze zonnespie- gels? Is de aarde d£n al echt „uitgewoond"? Ook recycling is maar een beperkt aantal ke ren mogelijk." „Op" is niet op Eerst maar de olie. Het staat als een paal boven water dat die op raakt, maar dat is een ontwikkeling die geleidelijker zal gaan dan het woord „op" suggereert. Van wat er in de grond zit. kunnen we maar een beperkt gedeelte op een rede lijke manier naar boven krij gen, ongeveer eenderde tot de helft. Ook dat is weer geen scherpe grens: met meer moei te en meer geld is er meer uit te wringen. Van ons huidige olieverbruik gaat het overgrote deel naar de energievoorziening. Als grond stof om dingen te maken, ge bruiken me misschien een pro cent of vijf. Het ziet er daarom naar uit dat. wanneer olie al lang te duur en te schaars is geworden om te verbranden, er nog wel olie als grondstof be schikbaar zal zijn. Dat is natuurlijk nog geen blij vende oplossing. Op de lange duur zullen we moeten over schakelen op plantaardige pro- dukten (en daarmee via een omweg op zonne-energie. De mogelijkheden van een chemi sche industrie op basis van grondstoffen als hout of suiker worden hier en daar nu al ver kend. Een andere reële moge lijkheid is de basis waarop de chemische industrie ooit ont stond: steenkool. Dat is geen zichzelf vernieuwende bron, maar de voorraden zijn wel erg groot. Dan de metalen. Dat over hon derd jaar alles schaars zou zijn. is een van de minder juiste waarschuwingen uit het eerste rapport van de Club van Rome. Die cijfers deugden niet erg en bovendien was een een voudige economische wetma tigheid over het hoofd gezien. Als je van een bepaald mine raal weet waar er genoeg in de grond zit om twintig, dertig jaar voort te kunnen, is het weinig interessant om een geo loog te huren om nog meer te zoeken. Dat wil niet zeggen dat er geen probleem is. Er is maar een beperkt aantal plekken waar je grondstoffen op een makke lijke manier kunt winnen, waar ze namelijk door geologi sche toevalligheden in vrij gro te concentraties voorkomen. Dat noem je dan erts en dat maal je kapot en Je haalt er uit wat je hebben wil. Die handige plekken raken op. je zult dus moeten uitwijken naar armere ertsen en steeds meer stenen kapotmalen om de zelfde hoeveelheid metaal te winnen. Op den duur ben je onvoorstelbaar grote steenho pen aan het maken en dat kost meer energie dan redelijker wijs is op te wekken dus Je loopt toch vast. Onuitputtelijk Maar tegen deze redenering maakte de Amerikaan Alvin Weinburg in 1975 bezwaar in een verhaal dat nog steeds ac tueel is. Wat wij nu aan grond stoffen gebruiken, zei hij, komt in de sector metalen voor 95 procent neer op ijzer en alumi nium. Wat die twee betreft, maakt Weinberg zich voor de komende miljoen Jaar niet on gerust. De vijf procent „diver sen". die in onze samenleving veelal wel een strategische rol spelen, zal wel degelijk een breed scala aan problemen op leveren. Maar omdat het maar om relatief beperkte hoeveel heden gaat. kun je in de win ning van die andere metalen per kilo flink wat meer energie stoppen. Het is dus principieel niet waar dat de grondstoffenvoorzie- ning haar eigen energiecrisis veroorzaakt. Aan de andere kant is duidelijk dat de hele kwestie van de grondstoffen in belangrijke mate kan worden vertaald in een (onderdeel van het) energieprobleem. Wan neer we dat energieprobleem niet op een verstandige manier de baas worden, zitten we op meer dan een manier in de kou. Je kunt ook van de zenuwen aderverkalking krijgen en dus op den duur een hartinfarct. Wanneer we met deze samenvatting het ondereoek zouden weergeven dat vijf Amerikanen op zeventien laboratoriumratten loslieten, zouden we over de grens van het verantwoord populariseren heen schieten. Maar gegeven het feit dat er verband is aangetoond tussen het optreden van hartaanvallen en het hebben van een wat gejaagde, ambitieuze persoonlijkheidsstructuur, is er alle aanlei ding om te kijken wat er dan wel precies gevonden is. Dat gevonden verband bete kent niet noodzakelijk dat het een het ander veroorzaakt, maar het kan een mens wel op ideeën brengen. Dat is tot nog toe niet erg gebeurd, constate ren William H. Gutstein en me dewerkers van het New York medical College in 8cience (199, 449-451; 1978) Hoge bloeddruk, het gehalte vettige stoffen in het bloed, rookge woonten, dat is en wordt alle maal uitgebreid experimenteel onderzocht. En terwijl daar nog maar gedeeltelijk zinnige resultaten uit komen waar je echt houvast aan hebt. wordt de minstens even verdachte ri sicofactor „de zenuwen" ver rassend weinig nagespeurd. Dat hebben ze dus op de afde ling pathologie van het N.Y. Medical College in Valhalla wel gedaan, en daar kwamen merkwaardig eenduidige resul taten uit. De methode was niet gezellig, overigens: die zeven tien ratten kregen op zorgvul dig uitgezochte plaatsen elek troden in hun hersenen aange bracht. Nadat ze daar een weekje van bekomen waren, werden daar elke dag een dik uur heel kleine stroomstootjes door gegeven. Dat ondermijnde hun algeme ne gezondheid niet volgens de wat ruwe maatstaf die me- disch-biologische onderzoe kers daarvoor meestal hante ren: ze aten normaal en ze groeiden normaal. Wel waren ze tijdens dat uur duidelijk on rustig. Op gezette tijden tijdens de twee maanden durende proef werd een aantal ratten afge maakt waarna hun lichaams slagader en de kransslagade ren van het hart onder de elek tronenmicroscoop werden be studeerd. En daar vonden de Amerikanen in de vaatwand alle klassieke verschijnselen die samengaan met het prille begin van wat wij slordigweg aderverkalking noemen. Dat kan dan nog verschillende oorzaken hebben, je kunt niet wantrouwend genoeg zijn op dit verraderlijke onderzoekter rein. Maar de Amerikanen stel den vast dat in ieder geval geen van hun ratten in die twee maanden een opmerke lijk hoge bloeddruk had ont wikkeld. ondanks de elektrisch opgeroepen spanningen. Een kleine helft had wel een iets verhoogd cholesterolgehalte in het bloed. Maar die verhoging hield geen verband met de lengte van de tijd dat zij elek tronisch gepest waren. En de karakteristieke afwijkingen in de vaatwanden werden ook ge zien bij dieren waarvan het cholesterolgehalte niet noe menswaardig was veranderd. Hun bevindingen zijn dus ge heel in overeenstemming met de veronderstelling dat psy chologische factoren een onaf hankelijke rol spelen als mede oorzaak van hart en vaatziek ten. Bewezen is er ook na dit onderzoek nog niets, maar het is zeker een steun in de rug voor psychologen die menen dat zij ook iets zinnigs hebben bij te dragen aan de gedachte vorming over wat in onze sa menleving doodsoorzaak num mer een is geworden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1978 | | pagina 11