Een posthume nederlaag
Carnaval, een sociaal verschijnsel?
tegen de
neutronenbom
Een
opmerkelijk
besluit
je hadden mij
minstens tijtü*
Kunnen tippen
liet is een schande!
ik ben diep teleur
gesteld in mijn
colleges'
De kranten staan vol van de Cubaan
se versterkingen die worden aange
voerd in Ethiopië om dat land in
staat te stellen de afscheidingsbewe
ging in Eritrea (naar de geest ver
want met de Palestijnse Bevrij
dingsorganisatie) onder de duim te
krijgen en de aan Somalische troe
pen verloren Ogadenwoestijn te her
overen. >Vie weet, of de Ethiopiërs
en de Cubanen niet verder zullen
gaan, in die zin dat ze het Somali
sche bewind van generaal Moham
med Siad Barre een stevig lesje ge
ven en de marxistische junta in Mo-
gadisjoe (dan wel haar opvolgster)
onder het oog brengen, dat men de
grote Russische broer niet straffe
loos kan verwijderen uit bases (be
doeld zijn de havensteden Berbera
en Kismajoe) die hij met veel moeite
en inspanning heeft verworven en
opgebouwd.
Maar in de kranten staat niets of
ternauwernood iets over mogelij
ke tegenzetten van het westen. De
Bondsrepubliek Duitsland, die de
Somalische hulp bij het bevrijden
van de inzittenden van het gekaapte
Lufthansa-toestel in Mogadisjoe
S.
m
m
door H. J. Neuman
niet kan vergeten, springen heime
lijk met geld bij. Maar de aanvoerder
van het westelijk bondgenootschap,
Amerika, is teruggekomen van een
eerdere toezegging Somalië met wa
pens terzijde te staan en doet nu
verder niets, behoudens het zenden
van een paar oorlogsschepen naar de(
wateren rond de Hoorn van Afrika.'
Waarom zijn de Cubanen zo vrijpos
tig en de Amerikanen zo timide? De
vërklaring moeten we, zoals zo vaak,
zoeken in het recente verleden.
Het was medio mei 1961. President
John F. Kennedy was nog nauwe
lijks bekomen van de eerste cata
strofe uit zijn ambtsperiode: de mis
lukte invasie van een groep door
Amerikanen geleide Cubanen op het
eiland van Fidel Castro. De officiële
codenaam voor deze episode was
„Zapata" geweest; maar de publieke
opinie had er een veel openhartiger
benaming voor gevonden: het fiasco
van de Varkensbaai.
Te herstellen viel er voor presi
dent Kennedy aanvankelijk niets,
maar hij wilde in ierder geval wel
van zijn misslagen leren. Daarom
benoemde hij de zgn. „Cuban Study
Group". Zijn broer Robert zat erin,
de minister van justitie dus, en ver
der de directeur van de Centrale
Inlichtingendienst CIA, Allen Dul
les, en admiraal Arleigh Burke, chef
van de marinestaf. Tot voorzitter be-
r
noemde hij de vermaarde generaal
Maxwell D. Taylor, die op dat mo
ment de titel voerde van „militair
vertegenwoordiger van de presi
dent".
De „Cuban Study Group" vatte haar
taak ruim op. Natuurlijk ging ze
gedetailleerd na wat er aan de voor
bereiding en de uitvoering van „Za
pata" had gemankeerd: de misvat
ting dat men een operatie van een
dergelijke omvang lange tijd geheim
zou kunnen houden, de foutieve ge
dachte dat alles kon worden overge
laten aan de CIA en dat her Penta
gon zich er niet rechtstreeks mee
mocht bemoeien, en bovenal de on
fortuinlijke gedachte van „Washing
ton" (zeg maar: de president) om wel
alles zelf van grote afstand te willen
leiden, doch op het beslissende mo
ment de moed te missen het vizier te
openen en de Amerikaanse verant
woordelijkheid met alle ten dienste
staande middelen gestand te doen.
Maar toen Taylor c.s eenmaal de
concludie hadden bereikt dat „Zapa
ta" was mislukt wegens een gebrek
aan coördinatie en aan vastbesloten
heid gingen zij verder. Zij kwamen
met een recept voor de Koude Oorlog
dat er niet om loog. De groep-Taylor
ontwikkelde een bijzonder zwartgal
lige kijk op de internationale situa
tie. Zij meende dat de Verenigde
Staten gewikkeld waren in een wor
steling op leven en dood. Een wor-
steling.die ze wellicht bezig waren te
verliezen, en die ze zeker zouden
verliezen, als er niet een paar drasti
sche maatregelen werden genomen.
Zo zou één van de eerste fasen van
de nationale noodtoestand moeten
worden afgekondigd. Een herzie
ning werd bepleit van alle verdragen
en internationale afspraken, die de
president zouden belemmeren bij
het onbeperkt gebruik van zijn
machtsmiddelen in de Koude Oor
log. Verder zou Amerika het respect
van zijn buren moeten afdwingen;
„en internationale populariteit mag
daarbij niet bet criterium zijn." De
verlening van buitenlandse hulp zou
afhankelijk gesteld moeten worden
van de mate van volgzaamheid bij de
ontvangers. En ten slotte kreeg Ken
nedy de aanbeveling „iedere Koude-
Oorlogoperatie, zodra ze begonnen
is, tot het eind toe uit te voeren met
dezelfde vastbeslotenheid als gold
het een militaire operatie."
De meest extreme aanbevelingen
van de „Cuban Study Group" heeft
de president niet opgevolgd. Maar
het is nauwelijks aan twijfel onder
hevig dat zijn denken over Vietnam
sterk is beïnvloed door het rapport
van Taylor en de zijnen. Zijn gehei
me beslissing de eerste 406 man spe
ciale strijdkrachten en 100 andere
Amerikaanse militaire adviseurs
naar Vietnam te sturen nam hij me
dio mei, juist toen de groep-Taylor
kern in afwachting van het schrifte
lijk verslag mondeliag had verteld
wat haar conclusies waren.
Dat geheime besluit hield in, dat
president Kennedy zich niet langer
wenste te houden aan de limiet van
685 man die gold voor de Amerikaan
se militaire missie in Saigon. Deze
inbreuk op het akkoord van Genève
was helemaal in overeenstemming
met de denkbeelden van Taylor c.s.
om alle lastige „verdragen en inter
nationale afspraken" te herzien. De
zelfde dag dat hij zijn „Special For
ces" naar Saigon stuurde, gaf Ken
nedy toestemming voor geheime
operaties tegen Noord-Victnam, uit
te voeren door Zuidvietnamees per
soneel onder bevel van de CIA, en
tot de penetratie door Zuidvietname-
se militaire eenheden in zuidooste
lijk Laos om eens poolshoogte te
nemen van de communistische ba
ses aldaar. Ook dit paste weer pre
cies in de denkbeelden van generaal
Taylor omtrent „heimelijke militai
re operaties."
Het is waar: president Johnson had
het door zijn voorganger aangevan
gen beleid aiet behoeven voort te
zetten. Het was geen ijzeren wet, dat
hij het Amerikaanse contingent in
zuid-oost Azië moest laten aanzwel
len tot een half miljoen man. Maar
hij deed het. Hij volgde de lijn van
Taylor/Kennedy; en waartoe dat uit
eindelijk geleid heeft, weten we alle
maal. De Amerikaanse déconfiture
in Vietnam, door de Parijse verdra
gen nauwelijks bemanteld, heeft
van de publieke opinie in de Vere
nigde Staten talloze gevolgen gehad.
Een daarvan was een heilige afkeer
van nieuwe inmenging in warme,
onoverzichtelijke landen. Het Viet-
nam-syndroom is er mede oorzaak
van geweest dat Ford en Kissinger
niet konden ingrijpen in Angola,
toen daar de Cubanen en de Russen
het radicale mulattenbewind van
Aghostino Neto op het kussen
hieven.
Ook nu, bij de Amerikaanse daden
loosheid in de Hoorn van Afrika,
speelt het een rol. Misschien heerst
in Washington tevens de overtui
ging, dat het moderne supermogend-
heden niet langer past in te grijpen
in de lotgevallen van gelijkwaardige
naties. Maar als dat de consequentie
is van de huidige „gelijkheids"-filo-
sofic, zo heeft Robert Tucker on
langs geschreven, dan dreigen
macht en orde zich van elkaar los te
maken. Dan dreigt er een internatio
nale samenleving te ontstaan, waar
in voorname bezitters van macht
niet langer de voornaamste schep
pers of waarborgers van orde zijn.
De verantwoordelijkheid die zij
schuwen gaan dan over op supermo-
gendheden met minder scrupules.
Het is de gedachte van de „Cuban
Study Group" in haar tegendeel ver
keerd
ADVERTENTIE
EUROPA MEUBEL
Omdat u niet
elke dag meubelen koopt
Meer reden
In 1924 was er een groep voorgan
gers uit de kerken die uit veront
rusting over de gruwelen van het
oorlogsbedrijf van de eerste we
reldoorlog de Vereniging „Kerk
en Vrede" oprichtten. Nu in 1978
is de reden tot verontrusting des
te groter. We zullen dan ook als
christenen binnen en buiten de
kerken meer dan ooit aan onze
opdracht moeten beantwoorden
door ons op te stellen in de gees
telijke wapenrusting (i.e. geweld
loze weerbaarheid), Dereid tot lij
den, zoekend naar gerechtigheid
en verzoening.
Want het kan anders omdat het
anders moet. Niet door nog meer
geweld te organiseren voor het
behoud of voor de omverwerping
van de bestaande (wan)orde,
maar door ons aan te sluiten bij
de lange mars van geweldloos
verzet en verzoening, die al op
weg is van de profeten van Israël
en de volgelingen van Jezus
Christus en die voort gaat via
Oandhi, Martin Luther King en
Dom Helder Camara tot in onze
dagen toe. Deze lijn wordtin onze
dagen ook doorgetrokken door
de Wereldraad van Kerken, die
de kerken en christenen heeft op-
fjeroepen om bereid te zijn te
even zonder de bescherming van
de wapens en om druk uit te
oefenen óp de regeringen om de
veiligheid te verzekeren met an
dere middelen dan door toe
vlucht te nemen tot aanwending
van middelen van massavernieti
ging.
Harry Zeldenrust en Michiel van
Alphen zijn stafmedewerker* van
„Kerk en Vrede" de vereniging
van christen-antimilitaristen. Zij
schreven dit artikel in overleg en
overeenstemming met het dagelijks
bestuur van de vereniging.
Trouw/Kwartet *P 9 - RHS 11
VRIJDAG 10 FEBRUARI 1978
laarsen, had zich even opgelost in
het gek mogen zijn, met een veeg
over het gezicht of een clownesk
traliewerk van zwarte strepen over
de anders rode wangen. Ze
mochten als ze wilden zelfs lijken
op broeder Dood waar ze in het
daagse leven het tegendeel van
moeten vormen.
Niets is gek. Alle gradaties van
verkleding komen voor, vanaf
iemand die, als ijsbeer vermomd,
verdwijnt in het schuimplastic, tot
een oude dame die twee
glinsterende lovertjes op haar
linkerwang heeft geplakt. En ook
gewoon je eigen kleren mag. In
Maastricht is geen
eenheidscarnavalskleding.
Integendeel. Toen ik op de
verscheidenheid van kleren en
grime ging letten, raakte ik in een
uiterste verwondering. Iedereen,
van drie tot tachtig jaar, was
anders gegrimeerd. Gebeurde dat
altijd zo of was dat de speciale gave
van dit Jaar? Een soort hoogtij van
abstracte kunst. Ondanks de
eenheid van het feest, een
vonkenregen van individualisme
precies andersom als wat de
industriële maatschappij, met haar
ver doorgevoerde gelijkschakeling
en geringe eenheid, ons te bieden
heeft.
De meer ondefinieerbare deinende
deunen met puur Maastrichtse
teksten waren alom tegenwoordig.
Ik was al een beetje ingepraat door
een oudere Maastrichtse. Op het
dorpje bij de stad, waar ze
opgroeide, werd ze, toen ze zo
dertien zestien jaar was, drie
dagen Intern naar het klooster van
de zusters gestuurd om daar met de
zusters en veel andere meisjes te
bidden voor de zonden die
bedreven werden. „En niemand
vertelde je, wat die zonden waren.
En dan hoorde je die muziek!
Woedend ben ik op mijn moeder
geweest!"
Later mocht ze mee met haar
grotere zusjes, en nu nog danst zij
als er op carnaval een harmonie
langs komt, urenlang met haar
dochter en kleinkinderen door de
kamer, en host op straat en in
cafés. „Ik hoef echt niet veel te
drinken, een pilsje is al genoeg".
„Het is net of je een bent met
iedereen".
En ze vroeg zich af; „Ben ik nu de
echte met carnaval of juist op die
andere dagen?" Ik heb haar niet
geantwoord. Toen zei ze zelf;
„Misschien moetje wel een paar
dagen zo zijn om te laten zien dat
het de andere dagen niet goed is."
In de stad werd ik opgenomen door
een feest waar jonge en oude
mensen, en ook diverse standen,
door elkaar lopen. In Maastricht is
veel straatcarnaval en dat is het
beste. De straat lijkt bij „binnen"
getrokken te zijn. Je neemt je glas
bier in het ene café en zet het leeg
weg in een ander. En iedereen kan
op ieder moment van gewoon lopen
tot dansen komen en andersom.
was van een vierdaags feest waar ik
niet op verdacht was geweest. Ik
had een sociaal verschijnsel
verwacht, maar het bleek een
natuurverschijnsel.
door Guus van Hemert
Carnaval is voor mij altijd iets
geweest van vreemde mensen. Eén
keer heeft mijn moeder, geloof ik,
op vastenavond de uitbundigheid
begaan ons op een gevulde koek te
tracteren. Carnaval bestond bij ons
in het westen evenmin als in
Ierland of Spanje.
Een jaar of twintig geleden echter
was ik voor studie naar Maastricht
verhuisd en zou ik het onder ogen
moeten zien. Een mij vreemd
sociaal gebeuren, dat
onsympathieker werd naarmate ik
er meer over hoorde praten.
Maar op de zaterdag waarop alles
zo'n beetje begint, bleken de eerste
verschijnselen zo argeloos dat mijn
weerstand als van opzij werd
aangevallen. Het was helder, koud,
winderig weer, met een gouden zon.
En overal kinderen omgetoverd
in glanzende clowns, heksen,
cowboys, poezen, rovers. Je kon
geen straat uitkijken of er was iets
dat zei: deze dag is niet als andere
dagen. Oranjefeest-sfeer maar dan
met twaalf kleuren in plaats van
één.
Toch ging de kennismaking niet zo
diep dat ik sindsdien de kriebel
voelde om met die dagen naar het
zuiden te trekken. Dit jaar moest ik
echter juist vóór carnaval in
Maastricht zijn, en kennissen
haalden mij over het weekend te
blijven.
Eigenlijk had ik verder willen lezen
in een boek: „Lc christianisme
va-t-il mourir?" (Is het christendom
ten dode opgeschreven?) door de
historicus Jean Delumeau. Daarin
worden reformatie,
contra-reformatie en verlichting nu
eens niet tegenover elkaar gezet,
maar beschouwd als een
gemeenschappelijke weerstand
tegen het oude, volkse heidendom.
Een weerstand die werkte via orde,
vrees en bewustheid, die de
staatsorde achter zich had en door
de mensen deels met hypocrisie
ontdoken, deels met heldenmoed
beleefd werd. Het is niet zeker dat
dit speciale christendom zal blijven
bestaan, maar daarmee hoeft het
christendom nog niet uit te
sterven.
Zo was in die menigte zelfs het
„klassenverschil" van mooi en
niet-mooi uitgewist, en dat niet
puriteins, maar in de sfeer van al
dat gewieg en ge-omarm. Wat een
andersheid in zo'n oeroud
volksfeest, wat een
gedifferentieerdheid in zo'n
gebeurtenis.
door Harry Zeldenrust en MIchiel van Alphen
Word niet boos op mij als u er
anders tegenaan kijkt. Ik weet dat
er niet voor niets affiches in
Maastricht hangen waarop staat,
tussen de confetti door: „trijj daog
zwiere, neh net ieredót is
vastelaovend viere".
Ook carnavalvierenzal wel een
kunst zijn. En ook weet ik dat er
geen kerkklok voor carnaval zal
lulden. De klokken met hun
paasvreugde zijn daarvoor te
modern. Maar wel zag ik hoe nog
steeds de Servaas en de Sint J an de
grandioze en al omvattende
achtergrond willen vormen van
deze uit de diepte van de tijden en
van de driften komende feesten.
Maar mijn grootste verwondering
begon toen ik me realiseerde dat in
die menigte de vrouwen en meisjes
ervan bevrijd waren mooi te
moeten zijn. Zij hadden
bijvoorbeeld hun gezichten zwart
gemaakt, of groen, en zich met
todden omhangen. Herkenbaar
vaak nog, maar niet mooi meer.
En op die dag al begon ik de
straatgevels ervan te verdenken
dat ze er anders uitzagen dan
gewoonlijk. Minder recht. Ja, zelfs
leken ze hier en daar een lichte
golfbeweging uit te voeren. In ieder
geval maakte telkens ergens een
kind of volwassene onverwacht een
paar danspassen. De meneer
achter het loket van het
postkantoor had strepen over zijn
gezicht, maar bleef op zijn gewone,
lichtelijk droefgeestige manier zijn
zaken uitvoeren. Een
merkwaardige toestand.
Niet dat ik meegedaan heb. Maar
toen 's zondags de optocht met zijn
groepen gekken door de smalle
straten danste, zag ik nu heel
duidelijk zonder iets gedronken
te hebben de gevels even in
beweging komen. Het waren koude
dagen, maar het feest scheen zo'n
oerkracht te hebben dat het daar
tegen kon. Groepen en individuen,
jong en oud, in een eeuwig
deinende cadans, in de zon, in de
regen, in lamplicht, door de
straatjes, in de wijdheid van het
Vrijthof tegen de onbewogen glorie
van de grote Romaanse en gotische
kerken, die zelf niet aan de
beweging deelnamen.
Toen ik tenslotte, de morgen van
aswoensdag op de markt een
groentevrouw, met een zwart
askruisje op haar voorhoofd, de
serpentines zag wegvegen van de
keien, wist ik dat dit het slotgebaar
Van deze lectuur werd ik
afgehouden doordat men mij
meetroonde naar de stad. En wat
zag ik? Ik zag niet alles. Maar dat is
in Zutphen en Den Helder ook niet
het geval. Ik was bang geweest dat
na twintig jaar de melodieën
veranderd zouden zijn in het
commerciële eenheidsgestamp dat
voor carnavalsliederen doorgaat,
maar die vrees bleek ongegrond.
En ook dit niet verplicht,
sommigen toonden wel iets, een
middel, een paar benen. Maar dit
was geen must. Het waren er zelfs
weinig. De dagelijkse dwang om op
een modeplaat of een Amerikaanse
pin-up te lijken, met vlotte Jeans,
stralende ogen, interessante
Gepakt tussen dansende mensen
kwam ik op het idee dit artikeltje
te schrijven. Wel een bewijs dat ik
er niet helemaal bijhoorde. Want
geen echte carnavalvierderzou
zo'n onzalige gedachte in zijn hoofd
gekregen hebben.
De politicoloog U. Rosenthal in een
stelling bij zijn Rotterdamse proef
schrift: „De .tachtig-urige' werkweek,
welke veel politici als bewijs van hun
harde werken aanvoeren, gaat voor
een niet gering deel op aan lunches en
diners in gerenommeerde Haagse res
taurants en aan informele gesprek
ken in cafés. Voor niet-politici, zaken
lieden daargelaten, heten dergelijke
bezigheden recreatie en vertier".
Dezelfde: „Bij de beoordelingen van
de buitenlandse politiek van de Sow-
jet-Unie in de jaren 1938-1941 wordt
te weinig acht geslagen op het feit dat
de Sowjet-Unie geen deel heeft gehad
in de afspraken van München (sep
tember 1938)".