Kees Fens en de functie
van literaire kritiek
De Kalkfabriek, een
integraal mislukt boek
Kleurenlitho's in Arnhems museum
ATERDAG 7 JANUARI 1978
BINNENLAND
Trouw/Kwartet
Hollands Glorie bij Jan Cremer
door Jac. Lelsz
ARNHEM Jan Cremer wil zijn eigen Gouden Eeuw schep
pen. Zowel zijn beeldende kunst als zijn schrijverij moet goud
opbrengen. Of dat nu Amerikaans goud is of Nederlands goud.
Wat het laatste betreft, heeft de in Frankrijk wonende schrij
ver Willem Frederik Hermans, die grafiek van hem verzamelt,
hem trouwens een waarschuwing doen toekomen. De bood
schap aan Jan Cremer, die in Amerika woonachtig is als hij
niet reist, kwam op het volgende neer. Nooit naar huis terug
gaan. Zelfs niet als je met goud wordt gelokt. Als de Hollanders
dat doen, weet je zeker dat het vals goud is.
Maar zo nu en dan moet Jan Cre
mer toch terug. En zo is hij dan
ditmaal in het Gemeentemuseum
te Arnhem aanwezig met een aan
tal kleurenlitho's van de laatste vijf
jaar. Met een wat wrang aandoende
voldoening, naar het schijnt. „L.
hetzelfde Arnhem zette Jan Cremer
in 1956, tegengewerkt door officiële
instanties, als Einzelganger de eer
ste wankele schreden op het door
nige pad van de Kunst", lezen we in
nummer 2 van de Jan Cremer
Krant, die de tentoonstelling ver
gezelt.
Parodie
Op deze tentoonstelling parodieert
Jan Cremer, die in 1956 voor korte
tijd de kunstacademie in de Gel
derse hoofdstad bezocht, acht jaar
voordat zijn eerste dubieuze boek
.Ik Jan Cremer" uitkwam, op het
thema „Hollands Glorie". Aller
eerst met onafzienbare velden tul
pen, de horizon uiterst hoog,
slechts een streepje blauwe lucht
daar bovenuit. Sommigen hebben
in die allermiserabelst geschilderde
tulpen allemaal billen gezien, want
daar draait het in het handwerk
van Jan Cremer nu eenmaal om.
Wij willen hem daar niet dadelijk
van verdenken.
Hoe kan men Hollands Glorie nog
meer op de hak nemen? Natuurlijk,
met de Nederlandse maagd, de be
nen gespreid, het kruisje zedig be
dekt met de vaderlandse driekleur.
Of met onze koeien, de zwartbonte,
fiere schonken, volle uiers. „Natio
nale Trots". En niet te vergeten
met onze 17de eeuwse schilder
kunst.
In het pop-art geschilderde „Dutch
Masters" herkent men Rem-
brandts staalmeesters. Zakenman
netjes hoor. tuk op geld. Dikke
sigaar in het hoofd. En ditmaal
achter een tafel waarop géén Hol
lands laken maar waaroverheen de
Amerikaanse vlag is gedrapeerd.
Toch ook iets van een zèlfportret
van Jan Cremer? Of zou het gans
onbaatzuchtig zijn dat hij deze li
tho-serie (hij spreekt zelf van een
„Silkscreen-vierluik") in een oplage
van honderd exemplaren maakte?
En dat hij dat in 1977 deed naar een
al van 1965 daterend olieverfdoek?
Tenslotte zijn er dan nog een aan
tal korenvelden. Forse, weldragen-
de schoven. Geel en goud. Het zou
ons niet helemaal verbazen als in
de manier, waarop Jan Cremer dit
op papier heeft gezet, althans enige
beïnvloeding is te bespeuren van
de in Nederland geboren Ameri
kaan Willem de Kooning. We den
ken aan De Koonings „Greece on
8th Avenue". Ze kennen elkaar per
soonlijk en bekend is dat Cremer
hem bewondert.
De Hollandse landschappen van
Jan Cremer zijn nogal een kakel
bonte vertoning, wat de kleur be
treft. Qua vormgeving is het grof en
slordig. Letten we op de achterlig
gende intenties, dan erkennen we
dat ironie en relativering aanvaard
baar zijn en heilzaam kunnen wer
ken, maar met azijn alleen maakt
men geen grote kunst.
Tegelijk met de expositie is num
mer 2 van de Jan Cremer Krant
uitgekomen. Dat is tien jaar na
nummer 1, dat destijds in beslag
werd genomen in opdracht van de
officier van justitie mr H. E. van
Renesse. Hij vond het geschrevene
aanstotelijk voor de eerbaarheid.
Aanleiding was een klacht van de
ft Jk
schrijver dichter Cees Nooteboom
naar aanleiding van een artikel
over Liesbeth List.
De tentoonstelling van Jan Cremer
duurt in Arnhem tot 5 februari. In
het gemeentelijk museum Het
Princessehof te Leeuwarden begint
op 12 januari, eveneens een exposi
tie van Jan Cremers grafiek. Deze
expositie zal overwegend dezelfde
litho's omvatten als die welke in
Arnhem te zien zijn. De tentoon
stelling in Leeuwarden duurt tot 27
februari.
Jan Cremer: „Dutch Masters" Lithoserie Silk
screen-vierluik") 1977. In 1965 als olieverfdoek ver
vaardigd. Hier een van de vier identieke delen van de
litho-serie.
door T. van Deel
In dit nieuwe jaar is Kees Fens
geen literair criticus meer van De
Volkskrant. Ik moet zeggen dat
mij dat spijt, niet alleen voor zijn
vele lezers, maar ook voor het
Nederlandse literaire klimaat.
Een even zorgvuldig integer en
vooral ondogmatisch criti
cus van zijn formaat zie ik niet.
De laatste tijd heeft Fens heel wat te
verduren gehad. Kritiek op kritiek is
natuurlijk niet te vermijden, maar in
zijn geval nam die vormen aan waar
voor het etiket onrechtvaardig meer
dan gepast lijkt. Een stoot onder de
gordel gaf eind 1976 VN-criticus Carel
Peeters in zijn ook in deze kolommen
besproken essay „Het avontuurlijk
uitzicht". Peeters schildert Fens af als
een belijdend katholiek die zich in zijn
kritieken „fladderend in de hogere sfe
ren van de persoonlijke getuigenis" be
geeft. Dit bezwaar dat Fens zijn
aanvankelijk Merlynse close reading-
standpunt* verruild zou hebben voor
een minstens zo enghartige privé-reac-
tie dit bezwaar berust feitelijk ner
gens op. Zeker, Fens heeft in twee de
cennia kritieke praktijk wei een ontwik
keling doorgemaakt (mag hij?), maar
dat is er zeker niet een die minder recht
doet aan het te bespreken literaire werk
en meer aan het besprekende persona
ge. Fens is altijd de secure, smaakvolle
en zeer belezen criticus gebleven, die hij
destijds was. alleen kreeg hij met de
jaren zoveel greep op elk boek dat hij
zich een synthetiserender aanpak kon
veroorloven, zonder nochtans in per
soonlijke belijdenissen te verzanden.
Weerstanden
Verdachtmakingen als deze van Pee
ters doen vermoeden dat Fens op ande
re dan strikt zakelijke gronden weer
standen oproept. Bij Peeters had het
duidelijk te maken met Fens' katholi
cisme. dat vooral blijkt uit zijn laatste
essaybundel Tussentijds (1972).
Bij anderen ligt het weer anders. Twee
maanden geleden op 5 november, open
de H. C. ten Berge een nieuwe aanval.
Hij schreef een lange ingezonden brief
naar De Volkskrant, waarin hij Fens in
gebreke stelde. Fens zou moeilijker
werk niet meer bespreken of er zich
maar wat vanaf maken en vooral de
poëzie zou daar onder te lijden hebben.
Enige dagen later, op 15 november,
stond er een uitvoerig artikel van Fens
in de krant over de positie van de lite
raire dagbladkritiek Het was een som
ber gestemd stuk. waaruit naar voren
kwam dat het volgens hem niet meer
goed mogelijk is (consumptie-redenen
vooral) om grondig in een dagblad op
moeilijke literatuur te reflecteren, en
bijna overbodig om het te doen op de
grauwe middelmaat, die naar Fens' me
ning op het moment sterk overheerst.
Op deze analyse reageerde in NRC/Han-
delsblad van 23 december de zure criti
cus Poll. Hij omschreef Fens als „een
soort Van Agt van de literatuur", „ook
altijd sterk in het afleggen van droeve
persoonlijke verklaringen over zijn te
kortkomingen". Fens moest er, volgens
Poll, dan maar mee ophouden. Hij had
niet goed gelezen, want Fens hèd al, in
de laatste alinea van zijn stuk, gezegd,
dat hij dat zou doen. „Dat het hier
beweerde bepaalde conclusies wense
lijk, zo niet onvermijdelijk maakt, is
duidelijk," schreef hij.
Hetze
Op zaterdag 24 december wijdde De
Volkskrant een hele pagina aan Fens.
Onder de titel „Halfliteraten, onpiepels
en andere critici" krijgt niet alleen
Fens, maar krijgen eigenlijk alle critici
van Nederland er van Sybren Polet van
langs, aangezien ze „door hun luiheid,
bevooroordeeldheid en gemakzucht bij
dragen aan het kloterige literaire kli
maat" en bovendien „een bepaald deel
van de schrijvers uiterst onredelijk be
handelen, respectievelijk geen kansen
geven, onder wie naar mijn (d.i. Polets)
oordeel de meest interessante."
Het is een hetze, overduidelijk. Niet
alleen krijgt Fens dingen in zijn schoe
nen geschoven, die nu juist bij uitstek
niet op hem van toepassing zijn daar
over direct meer maar ook stijgt de
klacht op van een verdrukte, want on-
gerecenseerde of inadequaat gerecen
seerde literatuur. Die van Polet name
lijk. Polets wapenbroeder, De Groene-
recensent Vogelaar, had al eerder, in
Raster 2, een pleidooi gehouden voor
een partijdige kritiek. Die kritiek zou
zich juist moeten richten op avant-gar-
distische literatuur, en zou de verwach
tingen moeten manipuleren waarmee
lezers literair werk benaderen. Die le
zers dienen omgeturnd, er is iets mis
met hun „literatuurconcept". En de cri
tici staven hen in hun mening. Zo wordt
nooit begrip gekweekt voor Vogelaars
en Poletten, en voor de (niet alleen
literaire) ideologie waar hun werk uit
drukking van is.
Het zal mij intussen dan ook niet ver
wonderen als De Volkskrant dit jaar
een zusje van De Groene wordt, in lite
rair-kritisch opzicht. Er zullen geen
boekbesprekingen meer in verschijnen,
maar stukken naar aanleiding van boe
ken over ons vastgeroest leesgedrag en
onze conservatieve kunstbeschouwing.
Ik betreur het dat Kees Fens ermee
ophoudt.
Onpartijdig
Ik betreur het meer nog dat hij zoveel
onrechtvaardige kritiek heeft moeten
Kees Fens
verduren. Wie de moeite neemt zijn
produktie van de afgelopen jaren nauw
keurig te bezien (en daarbij in aanmer
king neemt dat sommige boeken, die
van Polet en Vogelaar bv., door andere
critici Van Marissing en Sarneel
wel degelijk in De Volkskrant bespro
ken werden) die moet wel constateren
dat Fens alle jaren door een open oog
voor het beste heeft gehad dat onze
literatuur opbracht. Nimmer heeft hij
zich begeven in literaire coterieën, hij
ging onpartijdig en scherpzinnig zijn
eigen gang. hij prees mét argumenten
het ene werk van een auteur en viel het
andere, mét argumenten, af. Dikwijls
waren zijn kritieken méér dan kritie
ken, ze namen geregeld de vorm aan
van korte essays en konden de bewaar
map in. Ik heb het vaak betreurd dat
Fens zijn stukken niet bundelde. Had
hij dat wel gedaan dan konden nu veel
verdachtmakingen zonder veel moeite
ontzenuwd worden.
Aan bezeten lezers als Fens heeft onze
literatuur behoefte. Ze wagen zich aan
de tekst, op zoek nog steeds zoals hij
in „De eigenzinnigheid van de litera
tuur" (1964) schreef naar „het absolu
te woord, het woord waarin alles over
(ons) en het leven gezegd wordt, defini
tief", een soort „vooruit willen lopen op
de eeuwigheid". Zo iemand ziet weinig
in neo-romantische gemakkelijkheid,
noch in dogmatisch experiment, daar
voor is literatuur hem een te belangrij
ke en te vrije onderneming.
Niet alleen lezers, ook critici zullen
Fens missen. Hij deed hen maar al te
dikwijls hun eigen beperkingen onder
vinden.
Het *ich voornamelijk bepalen tot nauw
keurig leien en analyseren van een tekst.
door J. van Doorne
„De Kalkfabriek" van de Oosten
rijkse schrijver Thomas Bern-
hard ben ik geboeid gaan lezen,
omdat een vorig boek van hem,
„De Oorzaak", mij goed bevallen
was. De feiten die in „De Kalkfa
briek" worden gegeven, zijn een
voudig. Een zonderling koopt van
zijn laatste geld een kalkfabriek
(vermoedelijk wordt bedoeld: een
kalkbranderij) die niet meer in
bedrijf is en eenzaam gelegen. Hij
versterkt het gebouw alsof het
een vesting moest worden en gaat
er wonen met zijn zwaar invalide
vrouw.
Deze zonderling, Konrad geheten, is
iemand die geen wetenschappelijke
scholing heeft, doch die zich wel voorge
nomen heeft, een studie te schrijven
over het gehoor. Hij is daar al tientallen
jaren mee bezig en hoopt in de verlaten
heid van de kalkbranderij te kunnen
komen tot het opschrijven van zijn le
venswerk. dat al kant en klaar in zijn
hersenen aanwezig is. Hij kan daar ech
ter niet toe komen. Hij is een toegewijd
echtgenoot, helpt en verzorgt zijn aan
haar stoel gekluisterde vrouw. Tevens
is hij een sadist, die zijn vrouw aan
urenlange proefnemingen, het gehoor
betreffende, onderwerpt. Die proefne
mingen zijn volstrekt zinloos, volstrekt
onwetenschappelijk. Deze Konrad nu,
een geesteszieke man, schiet zijn invali
de vrouw tenslotte dood. Dat feit wordt
bij de aanvang van het boek vermeld.
Volgens de mededeling op de achterzij
de van het boek, weet de lezer na het
boek uit te hebben, waarom Konrad
zijn vrouw gedood heeft. Helaas weet ik
het niet. Ik ben er niet eens zeker van,
dat het toch geen ongeluk geweest is.
Om het nu eens heel eenvoudig te zeg
gen: dat zit me niet lekker.
De compositie
Het boek is vreemd opgebouwd. Aller
eerst is er de „ik" die het verhaal ver
telt. Hij komt behalve dan als „stem"
niet in het verhaal voor. Hij is anoniem.
Héél vreemd is dat niet. Deze gevolgde
methode is ook al in vorige eeuwen
toegepast. Vreemder is. dat Konrad, die
als een mensenschuwe zonderling gete
kend wordt, toch heel wat schijnt te
hebben afgepraat met twee beheerders
van landerijen Wat die twee allemaal
van Konrad gehoord hebben, vertellen
zij aan de „ik" van het verhaal, die een
verzekeringsagent schijnt te zijn. De
roman doet zich dus voor als een vertel
ling uit de derde hand. Thomas Bern-
hard heeft het zich heel moeilijk ge
maakt. En hij heeft het zijn lezers moei-
maakt. En hij heeft het zijn lezers
moeilijk gemaakt, want die beseffen
heel goed. dat de geschiedenis wordt
opgebouwd uit wat Konrad over zich
zelf verteld heeft en dus partijdig is op
zijn minst. De vrouw wordt niet ge
hoord Daarenboven wordt wat de bei
de beheerders uit hun herinnering op
diepen, verteld aan de „ik", wiens onon
derbroken relaas dan de eigenlijke ro
man vormt.
Een onmogelijk procédé.
Ik weet natuurlijk wel, dat een auteur
almachtig is. Hij kan de gedachten le
zen van al zijn figuren. Hij is eveneens
vrij in het kiezen van het procédé. Als
hij een „ik" invoert, kan hij de gedach
ten van die „ik" lezen. Maar zelfs van
deze macht doet Bernhard afstand. Hij
bouwt zijn verhaal uitsluitend op uit
herinneringen, die overigens uiteraard
volledig door hem bepaald worden. Hij
maakt op zeer kronkelige wijze gebruik
van zijn literaire almacht. Het boek
doet zich dus voor als een verzameling
dorpse roddelpraat, losgebarsten na
een moord. De geloofwaardigheid van
zulk een verhaal wordt er bepaald niet
groter door. En toch behoort een roman
geloofwaardig te zijn in dié zin. dat de
lezer de illusie van een werkelijkheid,
een mogelijke werkelijkheid geschon
ken wordt.
Wat mij in vorig werk van de auteur
opviel, is ook nu weer aanwezig: er zijn
ellenlange zinnen, sommige wel van een
pagina lang. Dat is zonder meer irrite
rend, omdat de opzettelijkheid er dik
bovenop ligt. Zulke lange zinnen zijn
het tegendeel van functioneel, want je
moet bij herhaling teruglezen. Waarom
Thomas Bernhard dit doet, is me dan
ook eën raadsel
Maar de auteur haalt in dit boek nog
iets heel anders uit. Hij past uit den
treure herhaling van bepaalde woorden
toe.
Nu kan dat zeer suggestief, ja, buitenge
woon beeldend zijn. Wie „Het grauwe
Huls" (Bleak House) van Dickens gele
zen heeft, zal zich misschien de eerste
pagina van de roman herinneren, waar
wel twintjg maal het woord „MiSt" voor
komt. En toch, welk een meesterlijk
proza behelst die bladzijde
Thomas Bernhard maakt er in „De
Kalkfabriek" een gewoonte van. Dat
werkt uitermate Irriterend. Ik krijg de
indruk, dat hij meent iets heel bijzon
ders, iets heel kostelijks aan zijn stijl te
hebben toegevoegd. Enkele duizenden
malen, en dat niet overdreven, wordt
het zinnetje gezegd: „Moet Konrad ge
zegd hebben". Als je dat twintig keer op
één pagina gelezen hebt, krijg je genoeg
van het lezen. Maar het boek telt 216
bladzijden!
Niet alleen dit zinnetje (of een geringe
variatie daarop) wordt herhaald Je
komt allerlei bladzijden tegen, die ge
kenmerkt worden door herhaling van
een bepaald woord. De auteur neemt
telkens een soort van trefwoord waar
mee hij de lezer mateloos ergert. Zo is er
een poeder-pagina, een bijzonder-pagi-
na, een most-pagina, een wanten-pagi
na, een suikertang-pagina, een maat
schappij-pagina, een misdrijf-pagina,
een sleepaak-pagina en nog veel meer
Je wordt er bij het lezen gewoon gek
van.
Zelfs al zouden de in het boek gesugge
reerde gebeurtenissen boeiend zijn, dan
zou ergernis elke vorm van ontroering
de nek omdraaien Besef wel, dat zulke
trefwoorden twintig maal of meer op
een enkele pagina voorkomen
Ik heb me afgevraagd wat de zin van
dat herhalen is. Ik kan er echter geen
zinnige verklaring van geven De auteur
kan niet gedacht hebben, dat hij hier
mee roddelpraat typeert, want hij wil
beslist een serieus boek schrijven, dat
blijkt uit alles. Hij is er bepaald niet op
uit, roddelpraat aan de kaak te stellen.
Daarenboven is er dit Misschien geen
enkele „praat" is zo boelend, zo rijk aan
vormen als Juist dorpsroddel.
Bij al die narigheid voegt zich ook nog
die van de ongeloofwaardigheid van de
geschiedenis. De hoofdfiguur en zijn
vrouw (de laatste uitsluitend volgens
haar man) gedragen zich zó vreemd, dat
ik als lezer er niet 44n wilde
Nu gebeuren er in het „echte" leven de
gekste dingen. Zij behoeven niet geloof
waardig gemaakt te worden Maar dat
moet wel degelijk met boek-felten. Dat
is de taak van de schrijver. Volgens mij
schiet Thomas Bernhard hier schrome
lijk tekort.
Ik heb zelden zulk een integraal mislukt
boek gelezen.
Thomas Bernhard: „De Kalkfabriek"
(„Das Kalkwerk"). Bij „De Arbeiders
pers" te Amsterdam. Vertaald door Hans
W. Bakx. Paperback. Aantal pagina's 21C.
Prijs 28,50.