Het kerstkribbetje )e school eeft niet bij jrood alleen Een tropische keizer Aanvulling van een rookgordijn Zogezegd Zogezegd AG 23 DECEMBER 1977 BINNENLAND Trouw/Kwartet PHS 11 - R 13 inslag van het pas verschenen „De Christenen" van Gascoignc laralleUekst van de tv-serie) en jver van het boek van de maand then van de mensheid" vertonen c in het midden een grote rode Blijkbaar is de zonvererende 0 Achnaton niet de laatste est die dat hemellichaam met oddelijke in verband bracht, ht niet. Wie heeft zelf nooit iets richting gevoeld? En waren niet 1 de vorige eeuw de meeste telijke kerken op het oosten ht? Daarheen bad men, naar de ►mende zon. Jag dat wij Kerstmis hebben was oorspronkelijk een zonnefeest. In ierde eeuw is men op de aloude |van de „onoverwonnen zon" is' geboorte gaan vieren. Een nncring aan het samengaan van ,wee feesten werd nog onlangs lekt op een voorschets van dat iende eeuwse „hoofdwerk van de se schilderkunst", het gelaltaar van Isemheim. waarvan e tweede kerstdag iets op de irisie wordt getoond. Er zou pronkelijk door de kunstenaar tonnengod gepland zijn die de geheimen van het heelal in nasleep zijn kroon van het fd voelt glijden tegenover het d. de Zon van gerechtigheid. Ier de christelijke, historische van het feest ligt er een mrviering (juist zoals met pasen feest van de eerste oogst ligt er de historische herdenkingen doortocht en opstanding). Vaak voor mij de natuurlijke Idense" onderlagen niet minder jelbaar dan de historische achtenis. Maar met Kerstmis is anders. Ik denk dan niet aan de Vroeger, in donker en kou. was een winter misschien zo ingrijpend dat men in het voorjaar de overlevenden telde. Dan let je op het eerste terugkomen van de zon in het holst van de winter. Maar wij leven in lichte en warme ruimtes. Met schrik bedenk ik me nu wel dat het toch zonnewarmte is: een in miljoenen jaren in kolen en olie opgeslagen voorraad die wij er in een paar tientallen jaren doorheen jagen voor licht, warmte en vooral vervoer. Ondertussen denk je met Kerstmis niet aan de zon maar aan het Kind. Er is een heel tafreel rond opgebouwd, het ..kerststalletje". Katholieken zullen het vaker m huis hebben dan protestanten, maar het gaat hier niet om de materiële aanwezigheid. Je kunt het ook op je netvlies hebben, rechtstreeks uit het evangelie van Lucas. De eigenlijke vraagis voor mij niet of het rooms of reformatprisch is, maar of het niet te onnozel is. In een wereld vol politiek, techniek, berekening, een wereld zonder middelpunt, richten massa's mensen in een „willing suspense of disbelief", „in een vrijwillige opschorting van ongeloof" hun hart op een uiterst simpel tafreel. Kan dat zomaar zonder je menselijke waardigheid op te schorten? Het is een dak en daaronder een kind. Daaromheen vader en moeder, dieren, bezoekers, ook met dieren. Ze brengen geschenken. Boven het dak een ster en een goede geest. Eigenlijk door Guus van Hemert vormt het een uiterst beknopte samenvatting van heel de wereld. Wanneer je het vergelijkt met die andere samenvatting: Adam en Eva tussen de dieren en onder de hemellichten van het paradijs, dan mist het de planten, maar het heeft het Kind. En als middelpunt! Ik heb in het boek „Mythen van de mensheid" zitten bladeren om te kijken of ik het tafereel ergens tegenkwam, maar ik merkte dat men daar uiterst sober geweest is met joods-christelijke gegevens. (Tevergeefs zoek je bijvoorbeeld de ezel. of de vier dieren van Ezechiël). Men ontkent niet dat christelijke thema's in mythische vormen geuit kunnen worden, maar laat, in een te waarderen terughoudendheid, zwijgend ruimte voor het eigene van de boodschap. Het kersttafereel vond ik er dus niet. Maar op een andere plaats, in de laatste aflevering van het tweemaandelijks tijdschrift „Getuigenis", heeft de godsdienstpsycholoog A. Uleijn een artikel gewijd aan de psychologische betekenis van het kersttafereel. Hij wijst vooral op de mogelijkheid dat verborgen verlangens die iemand voor zichzelf niet durft te bekennen daarin gesymboliseerd te beleven zijn. Verlangens om als een klein kind het middelpunt te mogen wezen. onbedreigd, in vrede, in intimiteit. Je leeft je even in in een verloren paradijs. Het is een indirect meemaken van het zich fijn en in-eenheid-met-alles voelen van het kleine kind. De erkenning dat dit speciale Kind de Zoon is van Degene die het heelal schept, versterkt nog het gevoel dat de vrede die ervaren wordt, geen grens en ejnde kent. Zo sluit het kersttafereel aan bij onze natuurlijke religiositeit, wat de blijvende aantrekkingskrachtervan verklaart. Maar wat doe ik daar als gelovige mee? Je wilt immers meer dan een psychologisch gevoel, in een korte „suspense of disbelief". Je zou kunnen zeggen dat het op zich geen slecht gevoel is. Zo groeit een mens. Geborgenheid is groeizaam. En ieder mens heeft wel eens het recht een gevoel van middelpunt-zijn, al is het via een symbool, te beleven. Maar als je ziet hoe er gevochten kan worden om kaarten van een nachtdienst, en wat een ruzies er uit kunnen breken waar ieder zijn kerststemming mooi wil houden, is het duidelijk dat de gevaren niet ver zijn. En wanneer iemand, leeg en alleen, geen enkele aanzet van bemind zijn in zijn leven ontdekt, kan de vreselijke kersttijd-depressie optreden. Iedereen, in vrede of in onvrede, zou dan ook mogen weten, dat het gevoel, door het kersttafereel opgeroepen, niet slecht is. maar dat men zich er niet door mag laten konfijten. Het moet opengegooid worden en wat is daartoe geschikter dan het verhaal zelf? De vreugde is „voor het hele volk" staat er. En verderop in datzelfde Lucas-evangelie: „Zalig jullie, arme armen, want aan jullie is het koninkrijk van God. Wee. jullie rijken, want je hebt je troost al ontvangen." Om te bevatten wat dit Kind vertegenwoordigt, is verruiming nodig tot zoiets groots als gerechtigheid. Het evangelie zelf ontdoet dit tafereel van zijn zoetheid. Maar daarmee verliest het niet de warmte die erin ligt. Integendeel. Er blijft van alles uitstralen. Om maar één ding te noemen. Het zegt dat de mens zich niet verloren hoeft te voelen in het heelal. In de onmetelijkheid van de miljoenen lichtjaren, zwarte gaten en onopgeloste geheimen, blijft de mens belangrijk. Dat gaat uit van dit tafereel. Het herinnert aan zoiets vanzelfsprekends dat het kleinste kind op een dorpsplein dan toch maar zijns mogelijkheden heeft die in de vuur-explosie van de sterren afwezig zijn. Want zo n kind kan over de sterren denken, maar deze niet over het kind. En het kan liefhebben. En pijn hebben. En het is belangrijk dat het geen pijn heeft. De mens valt niet in het niet tegenover het heelal! Zoiets straalt uit van de kribbe. En voor de gelovige wordt dit nog versterkt door de overtuiging dat Hij Die alles grondt en leidt, juist dit Kind ziet als Zijn Zoon, en in dit leven van zwakte en goedheid zichzelf afbeeldt. Zo blijft dit tafereel een centrum van aantrekking. Maar het wordt een fata morgana als je er de heldere en ongemakkelijke mysteries van het woord niet bij betrekt. Dor Cil Wigmans b, in vergelijking met de vorige maanden zeer soepel verlo- ;n onderhandelingen tussen CDA en WD verliepen op één int wel zeer vlot. De verdeling van de portefeuilles over de ialitiegenoten kwam zelfs zonder vloek of zucht rond. Zo ging )k probleemloos de „speelkaart" van onderwijs en weten happen over in liberale handen, 't was Pais en vree. f was men blij die „Zwarte Piet" uit handen te kunnen ;ven? In meer dan één opzicht is dit verbazingwekkend of genlijk onrustbarend te noemen, al lijkt het een futiliteit in rhouding tot wat de afgelopen maanden in de politiek lemaal mogelijk bleek. De mens leeft) niet bij brood al- in". Deze geloofsbelijdenis van risten-democratisch Nederland terecht niet slechts als antropo- (isch uitgangspunt gekozen, aar titel van een programma. Niet leen weergave van een visie op de enselijke natuur: „Zo zijn we nu nmaalmaar doel: „Zó moeten worden". Dit motto van het •kiezingsprogramma had zo be- »n zonder moeite overgenomen innen worden op de voorpagina in een in 1980 te publiceren werk- de populaire weergave van de |ntourennota van de CDA-minis- r van onderwijs; het antwoord op «aar mensen mondig maken", last de post van justitie en ont- Ikkelingssamenwerking is toch !t ministerie van onderwijs de aats waar christelijke visie en be id hun meest nauwe verbintenis ^ngaan? was het onverwacht (wie had ■■rwacht dat Van Kemenade zijn niet kon afmaken); waar- H niet zonder aarzelen de gelegen heid te baat een christen-democra- iche visie op de ontwikkeling van ;ns, onderwijs en samenleving iden en voeten te geven? Het •ld dat langzamerhand velen Ijgen van de relatie tussen chris- ijke uitgangspunten en onder is wordt opnieuw bevestigd. Wij :en op een gecultiveerde klim- int, die zijn weg zoekt langs het. iwtje dat anderen spannen. Rea- n is beter dan ageren. Zodra it onderwijs betreft staat de op- itierol ons op de huid ge ven. ^tuurlijk, zal men zeggen, zit in voorafgaande al een bepaalde vatting verborgen omtrent de van de overheid met betrek ing tot het onderwijs: initiëren, nuleren. Het CDA heeft als poli ce partij toch vooral een belang- ke taak in het bewaken van de Ijheid van onderwijs? En heeft ze niet prima gekweten van die in de afgelopen kabinetsperio- waarin het nogal eens „fout" teigde te gaan? Een té dirigisti- en sturende overheid levert list grote gevaren op! ►verwegingen JJikele opmerkingen bij de2e ge- vi'-htengang zijn mi. op hun laats. (aal g,t- Deze houding neigt weer ver acht veel naar de „lood om oud ■•er filosofie". De overgang van socialistisch naar een liberaal ^iderwijsbeleid verandert betrek- elijk weinig in onze houding. We ■kijven waakzaam. - Is juist niet de Invulling van het (oord „vrijheid" van centrale bete kenis voor de vormgeving van de „derde weg" in de Nederlandse po litiek? Vrijheid in liberalistische zin verschilt hemelsbreed van de socialistische opvatting over be vrijding en emancipatie. Het bewa ken van de vrijheid van onderwijs zonder daar ook vanuit de politiek, ook door een actief beleid, gestalte aan te geven verschraalt tot juridi sche haarkloverijen. Vrijheid en christelijke zin houdt zowel gave als opgave in. Als het over onderwijs gaat staat nog velen het „ideaal" van een neutrale overheid voor ogen, die de structurele ruimte en midde len biedt waarbinnen de onderwijs praktijk in vrijheid kan gedijen. Van Van Kemenade heeft men ten minste ook kunnen leren dat de structuur van het onderwijs niet is los te zien van inhoudelijke vorm geving en dat vrijwel niet is los te zien van inhoudelijke vormgeving en dat vrijwel elke voorziening een uitdrukking is van gewenste maat schappelijke ontwikkelingen. De school leeft niet alleen bij het „brood" van neutrale middelen, maar de overheid moet op haar eigen wijze een actieve bijdrage leveren aan de ontwikkeling van jonge mensen voor een samenle ving waar gerechtigheid woont. De als neutraal bedoelde term „deug- delijkheidseisen" kan als voor beeld dienen. Is het in strijd met de deugdelijkheidseisen wanneer een school besluit leerlingen de gele genheid te geven natuurkunde in hun vakkenpakket te laten vallen voor muziek en hen daarover eind examen afneemt? Een minister van onderwijs voor wie onderwijsbeleid gestalte krijgt vanuit een opvat ting dat de ontwikkeling van de cognitieve aspecten van de mense lijke persoonlijkheid voor onze sa menleving de hoogste prioriteit moet hebben, zal moeite hebben de wet op dit punt te wijzigen. Natuurlijk moet rekening ge houden worden met het feit dat „de mammoettanker die onderwijs heet slechts enkele graden uit zijn koers gezet kan worden", maar zo als de demissionaire minister nog onlangs terecht opmerkte: „dat verandert wel veel in de vele mijlen wegliggende bestemming." Welke overwegingen bij het CDA ook ten grondslag hebben ge legen aan de beslissing om het mi nisterie van onderwijs niet zelf te claimen, wèl blijkt hieruit dat men in ieder geval aan onderwijs een lage prioriteit toekent en dat acht ik zeer laakbaar. Drs. C. Wigmans is als wetenschap pelijk medewerker verbonden aan de vakgroep didactiek van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Eigenlijk was het een beschamende vertoning, toen 4 december jl. de 56- jarige Jean-Bedel Bokassa zich in een half-napoleontische plechtig heid te Bangui kroonde tot keizer van het Centraal -Afrikaanse Rijk. Vroeger kenden we dit gebied als de kolonie Oebangi-Sjari, onderdeel van Frans Equatoriaal Afrika. In december 1958 kreeg het autonomie binnen de Franse „Communeauté" en in augustus 1960 werd het, bin nen hetzelfde verband, een onafhan kelijke republiek, de Centraal-Afri- kaanse Republiek. President werd David Dacko, die bij herhaling verklaarde getroffen te zijn door Charles de Gaulle's „va derlijke liefde". Het was zijn manier om uit te drukken, dat hij de hulpbe dragen uit de Franse schatkist broodnodig had voor het intact hou den van zijn pesidentiële huishou ding. Hij had o.m. een neef die nog enige tijd na het zelfstandig worden van de republiek sergeant bleef in het Franse leger. In 1962 beging president Dacko de fout deze neef uit te nodigen in zijn dienst te treden en het Centraal- Afrikaansc leger te organiseren. Die neef was niemand minder dan de huidige keizer. Bokassa voldeed aan zijn opdracht, werd in 1963 met de rang van kolonel opperbevelhebber en nam op Nieuwjaarsdag 1966 de macht in het land over. De neef zette president Dacko af, plaatste hem onder huisarrest en deelde mee dat hij de macht aan zich had getrokken om een eind tc maken „aan bet maatschappelijke onrecht". Tegeno ver buitenlandse verslaggevers noemde hij een kras staaltje van dat onrecht: één van de leden van Dac- ko's partij bezat vier auto's en zes villa's. Bokassa is een wrede, grillige man die maar al te gemakkelijk het mis verstand versterkt, dat Afrikaanse leiders per definitie verwende kinde ren zijn. Spoedig verleende hij zich zelf de titel van maarschalk. Hij liet zich benoemen tot voorzitter-voor- het-leven van de regerende partij, de Mesan-beweging voor de Maatschap pelijke Evolutie van Zwart Afrika; en natuurlijk bleef hij opperbevel hebber van de strijdkrachten. Een paar jaar geleden opende hij persoonlijk een campagne tegen diefstal in de Centraal-Afrikaanse Republiek. Aan het hoofd van een met knuppels uitgerust detache ment soldaten drong hij de gevange nis van Bangui binnen en liet daar 45 mannen, die wegens diefstal wa ren opgesloten, afranselen. Drie ge vangenen werden doodgeslagen, door H. J. Neuman verscheidenen werden ernstig ge wond. De volgende dag nodigde Bo kassa al zijn onderdanen uit naar een platform in het centrum van de hoofdstad te komen,' waar hij zowel de doden als de gewonden had ten toongesteld. „Zolang er gestolen wordt, wordt er geslagen", zei hij. „Alle dieven moeten dood. Er zal er geen één overblijven in de Centraal- Afrikaanse Republiek". Geslagen werd ook en dan nog wel door Bokassa persoonlijk de Asso ciated Press-verslaggever Michael- Godsmith, die eerder dit jaar werd opgepakt omdat hij de in- en uitwen dige veiligheid van de republiek in gevaar zou hebben gebracht en de keizer beledigd. Bokassa's weerzin tegen maatschap pelijk onrecht nam in snel tempo af. Het aantal auto's, villa's en vrouwen dat hij bezit (in zijn pre-keizerlijke periode begon hij te flirten met de Islam en noemde zich Salah Eddin Achmed) bedraagt een veelvoud van wat de in 1966 verjaagde profiteurs erop na hielden. Als hij in Frankrijk verblijft en dat gebeurt nogal eens dan staat hem een eigen chateau ter beschikking te Villevorant in de Sologne. Franse ministers zijn ter verwelko ming aanwezig als zijn persoonlijke Caraveile (geschenk van wijlen pre sident Pompidou) landt op de lucht haven van Tours. Trouwens, ook voor de keizerskroning heeft Frank rijk diep in de buidel getast. Sinds augustus zijn op Franse kosten 130 Centraalafrikaanse soldaten opge leid om de volbloeden (eveneens met de complimenten van Frankrijk) te berijden, die de gouden koets in de kroningsstoet moesten begeleiden. Met Frans geld zijn ettelijke Merce- deswagens aangeschaft, alsmede 200 BMW-motoren om de gasten op het feest te escorteren. De vraag mag gesteld worden, van waar al deze Franse belangstelling, vanwaar dit schaamteloos adoreren van een extravagante tiran? Dat het hier een vroegere Franse kolonie betreft, verklaart nauwelijks iets. Van meer belang is de overweging, dat een anti-communistisch keizer rijk een nuttige buffer kan zijn, die de eigenlijke steunpunten van Fran se invloed in Afrika (Senegal, Ivoor kust en Gabon) beschermt tegen het opdringende marxisme-leninisme. door Marlen Beinema Maar de ware reden is waarschijn lijk: uranium. In het begin van de jaren zestig stelden de Franse com missie voor atoomenergie en de Compagnie Fran<;aise des Minerais d'Uranium (CFMU) al vast dat deze strategische delfstof in de bodem zat en wel na Bakouma, in een moeras achtige, ontoegankelijke streek, 800 km van de hoofdstad. In 1969 werd een exploitatiemaatschappij opge richt. Bokassa kreeg een vijfde van de aandelen. Maar het bleek erg omslachtig het uraniumerts uit de bodem te halen en naar de bewoonde wereld te brengen. De resultaten waren teleurstellend; en in 1971 ga ven de Fransen er vrijwel de brui aan. Voor Bokassa, die nogal wat geld kon gebruiken, was dit een bittere tegenvaller. Overal leurde hij met zijn Centraal-Afrikaanse uranium. Hij schreef zelfs zonder succes een brief aan Nixon. Begin 1974 raakte hij zijn concessie kwijt aan Alusuisse, een Zwitserse maat schappij die nog nooit een gram ura niumerts aan de oppervlakte had gebracht. De Fransen protesteerden heftig, maar daar lieten ze het voor- Jopig bij. Nauwelijks was echter Giscard d'Es- taing in mei 1975 aan de macht geko men, of hij nam het Centraal-Afri- kaanse uranium onder zijn persoon lijke hoede. Zijn neef Jacques Gis card d'Estaing, op dat moment fi nancieel directeur van de Franse commissie voor atoomenergie, liet hij een overeenkomst tot stand bren gen, die zowel door de Fransen als door Alusuisse en Bokassa kon wor den getekend. Er kwam een nieuwe maatschappij, genaamd „Uranium de Centrafrique" (URCA), waarin de Fransen en de Zwitsers elk voor dertig procent deelnamen en Bokas sa voor veertig procent. De ontgin ning van de ertslagen bij Bakouma is technisch nog even moeilijk als destijds, maar de uraniumprijs Is inmiddels snel gestegen en eerder dit jaar deelde URCA daarom in een „feasibility study" mee, dat in het begin van de jaren tachtig met de ontginning kan worden aange vangen. Het is niet het bladgoud op de kroon van Bokassa I dat de mogendheden aanlokt, maar de kostbare „yellow cake" die er uit de bodem kan wor den gewonnen. Waarschijnlijk is het ook niet toevallig, dat behalve Frankrijk ook Zuid-Afrika een deel van de kosten van 's keizers kroning heeft gedragen Weinig taalgebruikers zullen er naar streven altijd precies te zeggen wat ze bedoelen. Het sociale verkeer binnen de kringen van familie, ken nissen. medewerkers enz. zou onaan genaam gestremd worden, wanneer we altijd de meest onverhullende for mulering gebruikten om overduide lijk te maken hoe we over mensen en dingen denken. Je kunt in voorkomende gevallen van of tegen iemand vaak beter zeggen dat je hem niet zo erg aardig vindt, dan dat je hem erg onaardig vindt. De eerste uitspraak hoeft niet per se te duiden op laffe onoprechtheid, maar kan ook voortkomen uit de bedoeling de ander zo min mogelijk te kwetsen als met het eigen oordeel verenigbaar is, of uit het besef dat eigen oordeel ook wel eens vooroordeel kan zijn. In zo'n situatie zal het overigens veel al zo zijn, dat de gesprekspartner het „niet zo erg aardig" best begrijpt en dat deze verzachtende omschrijving voor hem geen rookgordijn is maar een belichting die de sfeer wat min der onvriendelijk maakt. Ook de terrasbezoeker aan wie een voorbijwandelende schoonheid de kwalificatie „niet onknap" ontlokt, is niet zonder meer van een gebrek aan waarheidsliefde te beschuldigen. Dié dubbele ontkenning kan immers voortvloeien uit terughoudendheid bij het tonen van eigen gevoelens. Eufemismen (verzachtende omschrij vingen) als heengaan en transpireren worden gehanteerd door wie de ..har de" woorden doodgaan en zweten uit huiver of schaamte wil vermijden. We kunnen gebruikers van dat soort uitdrukkingen erop wijzen dat ze. al gebruikende, het .zachte" woord weer „hard" maken: overlijden mag ooit eens overgaan betekend hebben, het heeft toch al snel weer de harde waarde van doodgaan gekregen. En we kunnen de vraag „waar is het toilet?" al zo rein vinden, dat we moeite hebben niet met de vinger naar het voorhoofd te wijzen als ons gevraagd wordt „waar kan ik mijn handen wassen?" door iemand wie het niet in de eerste, maar pas in de tweede, hygiënische, plaats erom gaat de vingertoppen te bewateren na zelf gewaterd te hebben. Kortom, men kan van situatie tot situatie van mening verschillen over de zinnigheid of wenselijkheid van zulke vervagende uitdrukkingen. Maar een morele veroordeling is daar bij niet op zijn plaats. Deze en andere soorten „onnauwkeu rig" taalgebruik zijn niet verwerpe lijk zolang verondersteld mag worden dat hoorders of lezers de spelregels kennen en daardoor geen slachtoffer De kernfysicus D. J. Groeneveld in een stelling bij zijn Gronings proef schrift: „Het verdient aanbeveling bij telefoonverkeer een voorziening te treffen waardoor het nummer van het aanvragende toestel zichtbaar wordt gemaakt op het aangevraagde toestel voordat de verbinding tot stand is gekomen. Daardoor wordt de privacy van de telefoonabonnee vergroot en wordt het misbruik van de telefoon bestreden." De medicus A. Kylstra in een stelling bij zijn Leids proefschrift. „Het feit dat bij het invaren van sluizen in Friesland aanwijzingen in de Neder landse taal gegeven worden, is reeds een bedenkelijke zaak; het schallen van aanwijzingen door de luidspre kers in de Duitse taal is echter stui tend." De bioloog J. Buitenwcrf in een stel ling bij zijn Gronings proefschrift: „Het verkoopbeleid van energie leve rende bedrijven is meer in overeen stemming met de slagzin: „Koop meer voor minder geld" dan met de door het ministerie van economische zaken gevoerde campagne: „Verstan dig met energie". worden van misverstand of mislei ding. Deze algemene regel kan men mijns inziens ook toepassen op het taalge bruik in reclame en politiek. Wel is het zo. dat op deze gebieden zakelijke of andere belangen een rol kunnen spelen, waardoor de verleiding groot is om gebruik tot misbruik te laten verworden. Een vruchtenlimonade waar nauwe lijks of geen vruchten aan te pas gekomen zijn aanprijzen als „gevita- liseerd" is misleidend. Want wie uit de kennis van andere „echte" woor den ook maar een flauwe notie ervan heeft dat „vita" leven betekent, kan daardoor ten onrechte veronderstel len dat deze drank de gezondheid 'bevordert, terwijl het tegendeel eer der het geval is. Nu is er op het gebied van de reclame een Raad die klachten tegen mis bruik nagaat en zo nodig maatrege len neemt. In de politiek hebben we een dergelijke officiële instantie niet. Maar wel vele onofficiële. Als daar verhullende formuleringen over de schreef van de mogelijke misleiding gaan. vinden politiek-andersdenkcn- den daarin een goede gelegenheid om uit te leggen hoe onzuiver dat en hoe zuiver eigen woordgebruik is. Zo heeft Okke Jager vorige week op deze pagina in een artikel over „Taal als rookgordijn" zijn voorbeelden, voor zover ze iets met politiek te maken hadden, alle ontleend aan uit spraken van of over CDA- of WD- politici. En wat sommige predikanten op zondag doen met bijbelwoorden deed hij op vrijdag met die zo onheili ge teksten, namelijk het gekozen fragment gebruiken als kapstok om eigen opvattingen en opwellingen aan op te hangen. Ik wil echter zijn exegese en commen taar niet bestrijden. Enkele niet alle van zijn voorbeelden waren in meer dan één betekenis treffend. De mondige lezers zullen daarover al wel voor zichzelf geoordeeld hebben. Wel wil ik hier een aanvulling geven om dat het door Jager gelaakte woordge bruik nu eenmaal in alle politieke kringen voorkomt, ook in de volgens hem waarschijnlijk betere. Mijn voorbeelden drie uit vele mo gelijke staan alle direct of indirect in verband met de laatste, moeizame, ook naar mijn oordeel teleurstellende wijze van een kabinet formeren. Op 26 Januari 1974 nam het PvdA- congres een resolutie aan, die het mogelijk maakte dat de partij-orga nisaties gekozen vertegenwoordigers tussentijds deden aftreden. In de toe lichting van het Partijbestuur werd gesteld dat het hier „om een streven naar maximale inspraak van de kie zers" ging. Maar zij die eventueel terugroepen zijn niet de vele kiezers die de kandidaten gekozen hebben, maar de enkele partijfunctionarissen die achteraf deze macht in handen hebben. Na de niet geheel buiten zijn toedoen mislukte eerste fase van de kabinets formatie zegt de dan nog demissio naire ministerpresident Den Uyl voor Tros-Aktua (3-12-77) dat bij hem steeds zwaar gewogen heeft de „ver plichting tegenover de kiezers om te gaan regeren". Alsof het alleen krach ten en machten buiten Den Uyl om zijn geweest die het hem onmogelijk maakten aan die „verplichting" tc voldoen en niet ook een zich meer gelegen laten liggen aan de dichtbij zijnde partijraad dan. aan de al weer ver weg zijnde kiezers; en alsof alle CDA-stemmers bij voorbaat gekozen hadden voor een bepaalde regerings- combinatie en niet allereerst, op grond van een stevig programma, voor hun eigen partij „We zullen" zei Ed van Thijn in de Rooie Haan (3-12-77) „een oppositie voeren die belangen veilig stelt". Het klinkt als een fraaie garantie. Maar als er mensen zullen komen die van die garantie gebruik willen maken, hebben zij weinig aan de schone schijn die bemantelt dat een opposi tie in de meeste gevallen een minder heid vormt, die in een democratie geen enkele garantie kan bieden. Ik heb ai laten uitkomen dat ik over het al dan niet passend zijn van dit soort woordgebruik wat milder oor deel dan Jager. Wel acht ik het nood zakelijk, dat bij het onderwijs op alle niveaus maar vooral op de lagere de leerlingen de mogelijkheden van de taal, Juist ook bij reclame en poli tiek. leren zien en doorzien. Dat soort weerbaarheid is broodnodig, een eer ste levensbehoefte dus. En daarbij passen geen bezuinigingen. Integen deel.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1977 | | pagina 11