Het kerstkribbetje
)e school
eeft niet bij
jrood alleen
Een tropische keizer
Aanvulling
van een
rookgordijn
Zogezegd
Zogezegd
AG 23 DECEMBER 1977
BINNENLAND
Trouw/Kwartet PHS 11 - R 13
inslag van het pas verschenen
„De Christenen" van Gascoignc
laralleUekst van de tv-serie) en
jver van het boek van de maand
then van de mensheid" vertonen
c in het midden een grote rode
Blijkbaar is de zonvererende
0 Achnaton niet de laatste
est die dat hemellichaam met
oddelijke in verband bracht,
ht niet. Wie heeft zelf nooit iets
richting gevoeld? En waren niet
1 de vorige eeuw de meeste
telijke kerken op het oosten
ht? Daarheen bad men, naar de
►mende zon.
Jag dat wij Kerstmis hebben was
oorspronkelijk een zonnefeest. In
ierde eeuw is men op de aloude
|van de „onoverwonnen zon"
is' geboorte gaan vieren. Een
nncring aan het samengaan van
,wee feesten werd nog onlangs
lekt op een voorschets van dat
iende eeuwse „hoofdwerk van de
se schilderkunst", het
gelaltaar van Isemheim. waarvan
e tweede kerstdag iets op de
irisie wordt getoond. Er zou
pronkelijk door de kunstenaar
tonnengod gepland zijn die
de geheimen van het heelal in
nasleep zijn kroon van het
fd voelt glijden tegenover het
d. de Zon van gerechtigheid.
Ier de christelijke, historische
van het feest ligt er een
mrviering (juist zoals met pasen
feest van de eerste oogst ligt
er de historische herdenkingen
doortocht en opstanding). Vaak
voor mij de natuurlijke
Idense" onderlagen niet minder
jelbaar dan de historische
achtenis. Maar met Kerstmis is
anders. Ik denk dan niet aan de
Vroeger, in donker en kou. was
een winter misschien zo ingrijpend
dat men in het voorjaar de
overlevenden telde. Dan let je op het
eerste terugkomen van de zon in het
holst van de winter. Maar wij leven in
lichte en warme ruimtes.
Met schrik bedenk ik me nu wel dat
het toch zonnewarmte is: een in
miljoenen jaren in kolen en olie
opgeslagen voorraad die wij er in een
paar tientallen jaren doorheen jagen
voor licht, warmte en vooral vervoer.
Ondertussen denk je met Kerstmis
niet aan de zon maar aan het Kind. Er
is een heel tafreel rond opgebouwd,
het ..kerststalletje". Katholieken
zullen het vaker m huis hebben dan
protestanten, maar het gaat hier niet
om de materiële aanwezigheid. Je
kunt het ook op je netvlies hebben,
rechtstreeks uit het evangelie van
Lucas. De eigenlijke vraagis voor mij
niet of het rooms of reformatprisch is,
maar of het niet te onnozel is. In een
wereld vol politiek, techniek,
berekening, een wereld zonder
middelpunt, richten massa's mensen
in een „willing suspense of disbelief",
„in een vrijwillige opschorting van
ongeloof" hun hart op een uiterst
simpel tafreel. Kan dat zomaar
zonder je menselijke waardigheid op
te schorten?
Het is een dak en daaronder een kind.
Daaromheen vader en moeder,
dieren, bezoekers, ook met dieren. Ze
brengen geschenken. Boven het dak
een ster en een goede geest. Eigenlijk
door Guus van Hemert
vormt het een uiterst beknopte
samenvatting van heel de wereld.
Wanneer je het vergelijkt met die
andere samenvatting: Adam en Eva
tussen de dieren en onder de
hemellichten van het paradijs, dan
mist het de planten, maar het heeft
het Kind. En als middelpunt!
Ik heb in het boek „Mythen van de
mensheid" zitten bladeren om te
kijken of ik het tafereel ergens
tegenkwam, maar ik merkte dat men
daar uiterst sober geweest is met
joods-christelijke gegevens.
(Tevergeefs zoek je bijvoorbeeld de
ezel. of de vier dieren van Ezechiël).
Men ontkent niet dat christelijke
thema's in mythische vormen geuit
kunnen worden, maar laat, in een te
waarderen terughoudendheid,
zwijgend ruimte voor het eigene van
de boodschap.
Het kersttafereel vond ik er dus niet.
Maar op een andere plaats, in de
laatste aflevering van het
tweemaandelijks tijdschrift
„Getuigenis", heeft de
godsdienstpsycholoog A. Uleijn een
artikel gewijd aan de psychologische
betekenis van het kersttafereel. Hij
wijst vooral op de mogelijkheid dat
verborgen verlangens die iemand
voor zichzelf niet durft te bekennen
daarin gesymboliseerd te beleven
zijn. Verlangens om als een klein kind
het middelpunt te mogen wezen.
onbedreigd, in vrede, in intimiteit. Je
leeft je even in in een verloren
paradijs. Het is een indirect
meemaken van het zich fijn en
in-eenheid-met-alles voelen van het
kleine kind. De erkenning dat dit
speciale Kind de Zoon is van Degene
die het heelal schept, versterkt nog
het gevoel dat de vrede die ervaren
wordt, geen grens en ejnde kent. Zo
sluit het kersttafereel aan bij onze
natuurlijke religiositeit, wat de
blijvende aantrekkingskrachtervan
verklaart.
Maar wat doe ik daar als gelovige
mee? Je wilt immers meer dan een
psychologisch gevoel, in een korte
„suspense of disbelief". Je zou
kunnen zeggen dat het op zich geen
slecht gevoel is. Zo groeit een mens.
Geborgenheid is groeizaam. En ieder
mens heeft wel eens het recht een
gevoel van middelpunt-zijn, al is het
via een symbool, te beleven. Maar als
je ziet hoe er gevochten kan worden
om kaarten van een nachtdienst, en
wat een ruzies er uit kunnen breken
waar ieder zijn kerststemming mooi
wil houden, is het duidelijk dat de
gevaren niet ver zijn.
En wanneer iemand, leeg en alleen,
geen enkele aanzet van bemind zijn
in zijn leven ontdekt, kan de
vreselijke kersttijd-depressie
optreden. Iedereen, in vrede of in
onvrede, zou dan ook mogen weten,
dat het gevoel, door het kersttafereel
opgeroepen, niet slecht is. maar dat
men zich er niet door mag laten
konfijten. Het moet opengegooid
worden en wat is daartoe geschikter
dan het verhaal zelf? De vreugde is
„voor het hele volk" staat er. En
verderop in datzelfde
Lucas-evangelie: „Zalig jullie, arme
armen, want aan jullie is het
koninkrijk van God. Wee. jullie
rijken, want je hebt je troost al
ontvangen." Om te bevatten wat dit
Kind vertegenwoordigt, is
verruiming nodig tot zoiets groots als
gerechtigheid. Het evangelie zelf
ontdoet dit tafereel van zijn zoetheid.
Maar daarmee verliest het niet de
warmte die erin ligt. Integendeel. Er
blijft van alles uitstralen. Om maar
één ding te noemen. Het zegt dat de
mens zich niet verloren hoeft te
voelen in het heelal. In de
onmetelijkheid van de miljoenen
lichtjaren, zwarte gaten en
onopgeloste geheimen, blijft de mens
belangrijk. Dat gaat uit van dit
tafereel. Het herinnert aan zoiets
vanzelfsprekends dat het kleinste
kind op een dorpsplein dan toch
maar zijns mogelijkheden heeft die in
de vuur-explosie van de sterren
afwezig zijn. Want zo n kind kan over
de sterren denken, maar deze niet
over het kind. En het kan liefhebben.
En pijn hebben. En het is belangrijk
dat het geen pijn heeft.
De mens valt niet in het niet
tegenover het heelal! Zoiets straalt
uit van de kribbe. En voor de gelovige
wordt dit nog versterkt door de
overtuiging dat Hij Die alles grondt
en leidt, juist dit Kind ziet als Zijn
Zoon, en in dit leven van zwakte en
goedheid zichzelf afbeeldt. Zo blijft
dit tafereel een centrum van
aantrekking. Maar het wordt een fata
morgana als je er de heldere en
ongemakkelijke mysteries van het
woord niet bij betrekt.
Dor Cil Wigmans
b, in vergelijking met de vorige maanden zeer soepel verlo-
;n onderhandelingen tussen CDA en WD verliepen op één
int wel zeer vlot. De verdeling van de portefeuilles over de
ialitiegenoten kwam zelfs zonder vloek of zucht rond. Zo ging
)k probleemloos de „speelkaart" van onderwijs en weten
happen over in liberale handen, 't was Pais en vree.
f was men blij die „Zwarte Piet" uit handen te kunnen
;ven? In meer dan één opzicht is dit verbazingwekkend of
genlijk onrustbarend te noemen, al lijkt het een futiliteit in
rhouding tot wat de afgelopen maanden in de politiek
lemaal mogelijk bleek.
De mens leeft) niet bij brood al-
in". Deze geloofsbelijdenis van
risten-democratisch Nederland
terecht niet slechts als antropo-
(isch uitgangspunt gekozen,
aar titel van een programma. Niet
leen weergave van een visie op de
enselijke natuur: „Zo zijn we nu
nmaalmaar doel: „Zó moeten
worden". Dit motto van het
•kiezingsprogramma had zo be-
»n zonder moeite overgenomen
innen worden op de voorpagina
in een in 1980 te publiceren werk-
de populaire weergave van de
|ntourennota van de CDA-minis-
r van onderwijs; het antwoord op
«aar mensen mondig maken",
last de post van justitie en ont-
Ikkelingssamenwerking is toch
!t ministerie van onderwijs de
aats waar christelijke visie en be
id hun meest nauwe verbintenis
^ngaan?
was het onverwacht (wie had
■■rwacht dat Van Kemenade zijn
niet kon afmaken); waar-
H niet zonder aarzelen de gelegen
heid te baat een christen-democra-
iche visie op de ontwikkeling van
;ns, onderwijs en samenleving
iden en voeten te geven? Het
•ld dat langzamerhand velen
Ijgen van de relatie tussen chris-
ijke uitgangspunten en onder
is wordt opnieuw bevestigd. Wij
:en op een gecultiveerde klim-
int, die zijn weg zoekt langs het.
iwtje dat anderen spannen. Rea-
n is beter dan ageren. Zodra
it onderwijs betreft staat de op-
itierol ons op de huid ge
ven.
^tuurlijk, zal men zeggen, zit in
voorafgaande al een bepaalde
vatting verborgen omtrent de
van de overheid met betrek
ing tot het onderwijs: initiëren,
nuleren. Het CDA heeft als poli
ce partij toch vooral een belang-
ke taak in het bewaken van de
Ijheid van onderwijs? En heeft ze
niet prima gekweten van die
in de afgelopen kabinetsperio-
waarin het nogal eens „fout"
teigde te gaan? Een té dirigisti-
en sturende overheid levert
list grote gevaren op!
►verwegingen
JJikele opmerkingen bij de2e ge-
vi'-htengang zijn mi. op hun
laats.
(aal
g,t- Deze houding neigt weer ver
acht veel naar de „lood om oud
■•er filosofie". De overgang van
socialistisch naar een liberaal
^iderwijsbeleid verandert betrek-
elijk weinig in onze houding. We
■kijven waakzaam.
- Is juist niet de Invulling van het
(oord „vrijheid" van centrale bete
kenis voor de vormgeving van de
„derde weg" in de Nederlandse po
litiek? Vrijheid in liberalistische
zin verschilt hemelsbreed van de
socialistische opvatting over be
vrijding en emancipatie. Het bewa
ken van de vrijheid van onderwijs
zonder daar ook vanuit de politiek,
ook door een actief beleid, gestalte
aan te geven verschraalt tot juridi
sche haarkloverijen. Vrijheid en
christelijke zin houdt zowel gave
als opgave in.
Als het over onderwijs gaat
staat nog velen het „ideaal" van
een neutrale overheid voor ogen,
die de structurele ruimte en midde
len biedt waarbinnen de onderwijs
praktijk in vrijheid kan gedijen.
Van Van Kemenade heeft men ten
minste ook kunnen leren dat de
structuur van het onderwijs niet is
los te zien van inhoudelijke vorm
geving en dat vrijwel niet is los te
zien van inhoudelijke vormgeving
en dat vrijwel elke voorziening een
uitdrukking is van gewenste maat
schappelijke ontwikkelingen. De
school leeft niet alleen bij het
„brood" van neutrale middelen,
maar de overheid moet op haar
eigen wijze een actieve bijdrage
leveren aan de ontwikkeling van
jonge mensen voor een samenle
ving waar gerechtigheid woont. De
als neutraal bedoelde term „deug-
delijkheidseisen" kan als voor
beeld dienen. Is het in strijd met de
deugdelijkheidseisen wanneer een
school besluit leerlingen de gele
genheid te geven natuurkunde in
hun vakkenpakket te laten vallen
voor muziek en hen daarover eind
examen afneemt? Een minister van
onderwijs voor wie onderwijsbeleid
gestalte krijgt vanuit een opvat
ting dat de ontwikkeling van de
cognitieve aspecten van de mense
lijke persoonlijkheid voor onze sa
menleving de hoogste prioriteit
moet hebben, zal moeite hebben de
wet op dit punt te wijzigen.
Natuurlijk moet rekening ge
houden worden met het feit dat „de
mammoettanker die onderwijs
heet slechts enkele graden uit zijn
koers gezet kan worden", maar zo
als de demissionaire minister nog
onlangs terecht opmerkte: „dat
verandert wel veel in de vele mijlen
wegliggende bestemming."
Welke overwegingen bij het
CDA ook ten grondslag hebben ge
legen aan de beslissing om het mi
nisterie van onderwijs niet zelf te
claimen, wèl blijkt hieruit dat men
in ieder geval aan onderwijs een
lage prioriteit toekent en dat acht
ik zeer laakbaar.
Drs. C. Wigmans is als wetenschap
pelijk medewerker verbonden aan
de vakgroep didactiek van de Vrije
Universiteit te Amsterdam.
Eigenlijk was het een beschamende
vertoning, toen 4 december jl. de 56-
jarige Jean-Bedel Bokassa zich in
een half-napoleontische plechtig
heid te Bangui kroonde tot keizer
van het Centraal -Afrikaanse Rijk.
Vroeger kenden we dit gebied als de
kolonie Oebangi-Sjari, onderdeel
van Frans Equatoriaal Afrika. In
december 1958 kreeg het autonomie
binnen de Franse „Communeauté"
en in augustus 1960 werd het, bin
nen hetzelfde verband, een onafhan
kelijke republiek, de Centraal-Afri-
kaanse Republiek.
President werd David Dacko, die bij
herhaling verklaarde getroffen te
zijn door Charles de Gaulle's „va
derlijke liefde". Het was zijn manier
om uit te drukken, dat hij de hulpbe
dragen uit de Franse schatkist
broodnodig had voor het intact hou
den van zijn pesidentiële huishou
ding. Hij had o.m. een neef die nog
enige tijd na het zelfstandig worden
van de republiek sergeant bleef in
het Franse leger.
In 1962 beging president Dacko de
fout deze neef uit te nodigen in zijn
dienst te treden en het Centraal-
Afrikaansc leger te organiseren. Die
neef was niemand minder dan de
huidige keizer. Bokassa voldeed aan
zijn opdracht, werd in 1963 met de
rang van kolonel opperbevelhebber
en nam op Nieuwjaarsdag 1966 de
macht in het land over. De neef zette
president Dacko af, plaatste hem
onder huisarrest en deelde mee dat
hij de macht aan zich had getrokken
om een eind tc maken „aan bet
maatschappelijke onrecht". Tegeno
ver buitenlandse verslaggevers
noemde hij een kras staaltje van dat
onrecht: één van de leden van Dac-
ko's partij bezat vier auto's en zes
villa's.
Bokassa is een wrede, grillige man
die maar al te gemakkelijk het mis
verstand versterkt, dat Afrikaanse
leiders per definitie verwende kinde
ren zijn. Spoedig verleende hij zich
zelf de titel van maarschalk. Hij liet
zich benoemen tot voorzitter-voor-
het-leven van de regerende partij, de
Mesan-beweging voor de Maatschap
pelijke Evolutie van Zwart Afrika;
en natuurlijk bleef hij opperbevel
hebber van de strijdkrachten.
Een paar jaar geleden opende hij
persoonlijk een campagne tegen
diefstal in de Centraal-Afrikaanse
Republiek. Aan het hoofd van een
met knuppels uitgerust detache
ment soldaten drong hij de gevange
nis van Bangui binnen en liet daar
45 mannen, die wegens diefstal wa
ren opgesloten, afranselen. Drie ge
vangenen werden doodgeslagen,
door H. J. Neuman
verscheidenen werden ernstig ge
wond. De volgende dag nodigde Bo
kassa al zijn onderdanen uit naar
een platform in het centrum van de
hoofdstad te komen,' waar hij zowel
de doden als de gewonden had ten
toongesteld. „Zolang er gestolen
wordt, wordt er geslagen", zei hij.
„Alle dieven moeten dood. Er zal er
geen één overblijven in de Centraal-
Afrikaanse Republiek".
Geslagen werd ook en dan nog wel
door Bokassa persoonlijk de Asso
ciated Press-verslaggever Michael-
Godsmith, die eerder dit jaar werd
opgepakt omdat hij de in- en uitwen
dige veiligheid van de republiek in
gevaar zou hebben gebracht en de
keizer beledigd.
Bokassa's weerzin tegen maatschap
pelijk onrecht nam in snel tempo af.
Het aantal auto's, villa's en vrouwen
dat hij bezit (in zijn pre-keizerlijke
periode begon hij te flirten met de
Islam en noemde zich Salah Eddin
Achmed) bedraagt een veelvoud van
wat de in 1966 verjaagde profiteurs
erop na hielden. Als hij in Frankrijk
verblijft en dat gebeurt nogal eens
dan staat hem een eigen chateau
ter beschikking te Villevorant in de
Sologne.
Franse ministers zijn ter verwelko
ming aanwezig als zijn persoonlijke
Caraveile (geschenk van wijlen pre
sident Pompidou) landt op de lucht
haven van Tours. Trouwens, ook
voor de keizerskroning heeft Frank
rijk diep in de buidel getast. Sinds
augustus zijn op Franse kosten 130
Centraalafrikaanse soldaten opge
leid om de volbloeden (eveneens met
de complimenten van Frankrijk) te
berijden, die de gouden koets in de
kroningsstoet moesten begeleiden.
Met Frans geld zijn ettelijke Merce-
deswagens aangeschaft, alsmede 200
BMW-motoren om de gasten op het
feest te escorteren.
De vraag mag gesteld worden, van
waar al deze Franse belangstelling,
vanwaar dit schaamteloos adoreren
van een extravagante tiran? Dat het
hier een vroegere Franse kolonie
betreft, verklaart nauwelijks iets.
Van meer belang is de overweging,
dat een anti-communistisch keizer
rijk een nuttige buffer kan zijn, die
de eigenlijke steunpunten van Fran
se invloed in Afrika (Senegal, Ivoor
kust en Gabon) beschermt tegen het
opdringende marxisme-leninisme.
door Marlen Beinema
Maar de ware reden is waarschijn
lijk: uranium. In het begin van de
jaren zestig stelden de Franse com
missie voor atoomenergie en de
Compagnie Fran<;aise des Minerais
d'Uranium (CFMU) al vast dat deze
strategische delfstof in de bodem zat
en wel na Bakouma, in een moeras
achtige, ontoegankelijke streek, 800
km van de hoofdstad. In 1969 werd
een exploitatiemaatschappij opge
richt. Bokassa kreeg een vijfde van
de aandelen. Maar het bleek erg
omslachtig het uraniumerts uit de
bodem te halen en naar de bewoonde
wereld te brengen. De resultaten
waren teleurstellend; en in 1971 ga
ven de Fransen er vrijwel de brui
aan.
Voor Bokassa, die nogal wat geld
kon gebruiken, was dit een bittere
tegenvaller. Overal leurde hij met
zijn Centraal-Afrikaanse uranium.
Hij schreef zelfs zonder succes
een brief aan Nixon. Begin 1974
raakte hij zijn concessie kwijt aan
Alusuisse, een Zwitserse maat
schappij die nog nooit een gram ura
niumerts aan de oppervlakte had
gebracht. De Fransen protesteerden
heftig, maar daar lieten ze het voor-
Jopig bij.
Nauwelijks was echter Giscard d'Es-
taing in mei 1975 aan de macht geko
men, of hij nam het Centraal-Afri-
kaanse uranium onder zijn persoon
lijke hoede. Zijn neef Jacques Gis
card d'Estaing, op dat moment fi
nancieel directeur van de Franse
commissie voor atoomenergie, liet
hij een overeenkomst tot stand bren
gen, die zowel door de Fransen als
door Alusuisse en Bokassa kon wor
den getekend. Er kwam een nieuwe
maatschappij, genaamd „Uranium
de Centrafrique" (URCA), waarin
de Fransen en de Zwitsers elk voor
dertig procent deelnamen en Bokas
sa voor veertig procent. De ontgin
ning van de ertslagen bij Bakouma
is technisch nog even moeilijk als
destijds, maar de uraniumprijs Is
inmiddels snel gestegen en eerder
dit jaar deelde URCA daarom in een
„feasibility study" mee, dat in het
begin van de jaren tachtig met de
ontginning kan worden aange
vangen.
Het is niet het bladgoud op de kroon
van Bokassa I dat de mogendheden
aanlokt, maar de kostbare „yellow
cake" die er uit de bodem kan wor
den gewonnen. Waarschijnlijk is het
ook niet toevallig, dat behalve
Frankrijk ook Zuid-Afrika een deel
van de kosten van 's keizers kroning
heeft gedragen
Weinig taalgebruikers zullen er
naar streven altijd precies te zeggen
wat ze bedoelen. Het sociale verkeer
binnen de kringen van familie, ken
nissen. medewerkers enz. zou onaan
genaam gestremd worden, wanneer
we altijd de meest onverhullende for
mulering gebruikten om overduide
lijk te maken hoe we over mensen en
dingen denken.
Je kunt in voorkomende gevallen van
of tegen iemand vaak beter zeggen
dat je hem niet zo erg aardig vindt,
dan dat je hem erg onaardig vindt. De
eerste uitspraak hoeft niet per se te
duiden op laffe onoprechtheid, maar
kan ook voortkomen uit de bedoeling
de ander zo min mogelijk te kwetsen
als met het eigen oordeel verenigbaar
is, of uit het besef dat eigen oordeel
ook wel eens vooroordeel kan zijn.
In zo'n situatie zal het overigens veel
al zo zijn, dat de gesprekspartner het
„niet zo erg aardig" best begrijpt en
dat deze verzachtende omschrijving
voor hem geen rookgordijn is maar
een belichting die de sfeer wat min
der onvriendelijk maakt.
Ook de terrasbezoeker aan wie een
voorbijwandelende schoonheid de
kwalificatie „niet onknap" ontlokt, is
niet zonder meer van een gebrek aan
waarheidsliefde te beschuldigen. Dié
dubbele ontkenning kan immers
voortvloeien uit terughoudendheid
bij het tonen van eigen gevoelens.
Eufemismen (verzachtende omschrij
vingen) als heengaan en transpireren
worden gehanteerd door wie de ..har
de" woorden doodgaan en zweten uit
huiver of schaamte wil vermijden.
We kunnen gebruikers van dat soort
uitdrukkingen erop wijzen dat ze. al
gebruikende, het .zachte" woord
weer „hard" maken: overlijden mag
ooit eens overgaan betekend hebben,
het heeft toch al snel weer de harde
waarde van doodgaan gekregen.
En we kunnen de vraag „waar is het
toilet?" al zo rein vinden, dat we
moeite hebben niet met de vinger
naar het voorhoofd te wijzen als ons
gevraagd wordt „waar kan ik mijn
handen wassen?" door iemand wie
het niet in de eerste, maar pas in de
tweede, hygiënische, plaats erom
gaat de vingertoppen te bewateren
na zelf gewaterd te hebben.
Kortom, men kan van situatie tot
situatie van mening verschillen over
de zinnigheid of wenselijkheid van
zulke vervagende uitdrukkingen.
Maar een morele veroordeling is daar
bij niet op zijn plaats.
Deze en andere soorten „onnauwkeu
rig" taalgebruik zijn niet verwerpe
lijk zolang verondersteld mag worden
dat hoorders of lezers de spelregels
kennen en daardoor geen slachtoffer
De kernfysicus D. J. Groeneveld in
een stelling bij zijn Gronings proef
schrift: „Het verdient aanbeveling bij
telefoonverkeer een voorziening te
treffen waardoor het nummer van het
aanvragende toestel zichtbaar wordt
gemaakt op het aangevraagde toestel
voordat de verbinding tot stand is
gekomen. Daardoor wordt de privacy
van de telefoonabonnee vergroot en
wordt het misbruik van de telefoon
bestreden."
De medicus A. Kylstra in een stelling
bij zijn Leids proefschrift. „Het feit
dat bij het invaren van sluizen in
Friesland aanwijzingen in de Neder
landse taal gegeven worden, is reeds
een bedenkelijke zaak; het schallen
van aanwijzingen door de luidspre
kers in de Duitse taal is echter stui
tend."
De bioloog J. Buitenwcrf in een stel
ling bij zijn Gronings proefschrift:
„Het verkoopbeleid van energie leve
rende bedrijven is meer in overeen
stemming met de slagzin: „Koop
meer voor minder geld" dan met de
door het ministerie van economische
zaken gevoerde campagne: „Verstan
dig met energie".
worden van misverstand of mislei
ding.
Deze algemene regel kan men mijns
inziens ook toepassen op het taalge
bruik in reclame en politiek. Wel is
het zo. dat op deze gebieden zakelijke
of andere belangen een rol kunnen
spelen, waardoor de verleiding groot
is om gebruik tot misbruik te laten
verworden.
Een vruchtenlimonade waar nauwe
lijks of geen vruchten aan te pas
gekomen zijn aanprijzen als „gevita-
liseerd" is misleidend. Want wie uit
de kennis van andere „echte" woor
den ook maar een flauwe notie ervan
heeft dat „vita" leven betekent, kan
daardoor ten onrechte veronderstel
len dat deze drank de gezondheid
'bevordert, terwijl het tegendeel eer
der het geval is.
Nu is er op het gebied van de reclame
een Raad die klachten tegen mis
bruik nagaat en zo nodig maatrege
len neemt. In de politiek hebben we
een dergelijke officiële instantie niet.
Maar wel vele onofficiële. Als daar
verhullende formuleringen over de
schreef van de mogelijke misleiding
gaan. vinden politiek-andersdenkcn-
den daarin een goede gelegenheid om
uit te leggen hoe onzuiver dat en hoe
zuiver eigen woordgebruik is.
Zo heeft Okke Jager vorige week op
deze pagina in een artikel over „Taal
als rookgordijn" zijn voorbeelden,
voor zover ze iets met politiek te
maken hadden, alle ontleend aan uit
spraken van of over CDA- of WD-
politici. En wat sommige predikanten
op zondag doen met bijbelwoorden
deed hij op vrijdag met die zo onheili
ge teksten, namelijk het gekozen
fragment gebruiken als kapstok om
eigen opvattingen en opwellingen
aan op te hangen.
Ik wil echter zijn exegese en commen
taar niet bestrijden. Enkele niet
alle van zijn voorbeelden waren in
meer dan één betekenis treffend. De
mondige lezers zullen daarover al wel
voor zichzelf geoordeeld hebben. Wel
wil ik hier een aanvulling geven om
dat het door Jager gelaakte woordge
bruik nu eenmaal in alle politieke
kringen voorkomt, ook in de volgens
hem waarschijnlijk betere.
Mijn voorbeelden drie uit vele mo
gelijke staan alle direct of indirect
in verband met de laatste, moeizame,
ook naar mijn oordeel teleurstellende
wijze van een kabinet formeren.
Op 26 Januari 1974 nam het PvdA-
congres een resolutie aan, die het
mogelijk maakte dat de partij-orga
nisaties gekozen vertegenwoordigers
tussentijds deden aftreden. In de toe
lichting van het Partijbestuur werd
gesteld dat het hier „om een streven
naar maximale inspraak van de kie
zers" ging. Maar zij die eventueel
terugroepen zijn niet de vele kiezers
die de kandidaten gekozen hebben,
maar de enkele partijfunctionarissen
die achteraf deze macht in handen
hebben.
Na de niet geheel buiten zijn toedoen
mislukte eerste fase van de kabinets
formatie zegt de dan nog demissio
naire ministerpresident Den Uyl voor
Tros-Aktua (3-12-77) dat bij hem
steeds zwaar gewogen heeft de „ver
plichting tegenover de kiezers om te
gaan regeren". Alsof het alleen krach
ten en machten buiten Den Uyl om
zijn geweest die het hem onmogelijk
maakten aan die „verplichting" tc
voldoen en niet ook een zich meer
gelegen laten liggen aan de dichtbij
zijnde partijraad dan. aan de al weer
ver weg zijnde kiezers; en alsof alle
CDA-stemmers bij voorbaat gekozen
hadden voor een bepaalde regerings-
combinatie en niet allereerst, op
grond van een stevig programma,
voor hun eigen partij
„We zullen" zei Ed van Thijn in de
Rooie Haan (3-12-77) „een oppositie
voeren die belangen veilig stelt". Het
klinkt als een fraaie garantie. Maar
als er mensen zullen komen die van
die garantie gebruik willen maken,
hebben zij weinig aan de schone
schijn die bemantelt dat een opposi
tie in de meeste gevallen een minder
heid vormt, die in een democratie
geen enkele garantie kan bieden.
Ik heb ai laten uitkomen dat ik over
het al dan niet passend zijn van dit
soort woordgebruik wat milder oor
deel dan Jager. Wel acht ik het nood
zakelijk, dat bij het onderwijs op alle
niveaus maar vooral op de lagere
de leerlingen de mogelijkheden van
de taal, Juist ook bij reclame en poli
tiek. leren zien en doorzien. Dat soort
weerbaarheid is broodnodig, een eer
ste levensbehoefte dus. En daarbij
passen geen bezuinigingen. Integen
deel.