De vage grenzen der Etrusken Krol in het middelpunt Poëzie als subjectieve reportage Expositie in Leiden Nieuwe roman: De weg naar Sacramento i JATERDAG 17 DECEMBER 1977 Hi" Trouw/Kwartet 21 Bfonzen satyr. door G. Kruis Het eerste dat opvalt bij een bezoek aan de tentoonstelling „Over de grenzen der Etrusken" die tot 26 februari in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden wordt gehouden is de enorme verscheidenheid van de daar getoonde stukken. Het is een verscheidenheid, die je eigenlijk steeds weer afleidt; als je 't ene voorwerp nog aan 't bekijken bent, word je blik al weer onweerstaanbaar getrokken naar dat ernaast. Toch is het niet zo'n overladen tentoonstelling, het is de eigen collectie Etruskische oudheden, die sinds het begin van de vorige eeuw verzameld is, aangevuld met een royaal bruikleen van het Konnklijk Penningkabinet in Den Haag. De titel van de expositie is afgeleid van één van de stukken, een grote steen met de inscriptie „Grens der Etrusken." Die titel is symbolsich bedoeld: „De bezoeker" aldus een bericht van het museum, „wordt geholpen de grens te overschrijden die een zo ver van ons afstaande cultuur om- I sluit." Op de keeper beschouwd is dat „Grens der Etrusken" eigenlijk wat misleidend: je denkt erbij aan de afbakening tussen het ene land en het andere. En een Etruskisch rijk, dat. zoals men zich vroeger voorstelde, zich uitstrekte van de Tyrrheense tot aan de Adriatische Zee. heeft nooit bestaan. Het was een verbond van een groep stad staten, die in de zesde eeuw vóór Christus op het toppunt van hun macht waren en een groot deel van de Po-vlakte, Latium en Campanië overheersten. Over de herkomst van de Etrusken heeft men zich al sinds de oudheid het hoofd gebroken en wat de ver dere geschiedenis van dit volk be treft is men ook nu nog voor een belangrijk deel aangewezen op de Griekse en Romeinse geschied schrijvers. Zoals de Romein Livius: „De macht der Etrusken strekte zich (vóór de tijd van de Romeinse heer- schappij ver over het land en de zee Ue Kan00P van uit. Sarteano ningkablnet komen, zijn produk- ten van een kunst, die langzamer hand bijna in het vergeetboek is geraakt. Met recht schitterende kleinoden, waarvan de volmaakt heid zich eigenlijk pas tenvolle openbaart, als je ze door een loep bekijkt. En dat kan op deze exposi tie in het Rijksmuseum van Oude heden te Leiden, dat ook een verder bezoek meer dan waard is. Voorwerpen die in 1963 gevonden werden bij Vulci. In welke mate zij de zeeën beheer sten die Italië als een eiland inslui ten blijkt uit hun namen, want de Italische volken noemden de ene de Tuskische naar de gemeen schappelijke naam van dit volk, de andere de Adriatische, naar Adria, een kolonie van de Etrusken En zij breidden zich naar de ene (de 1 Tyrrheense) en de andere (de Adri atische) zee uit en bewoonden elk van de beide gebieden in twaalf jteden, eerst aan deze zijde van de fkpenijnen tot aan de onderste zee en vervolgens aan de andere kant van de Apenijnen, waar zij even veel kolonies stichtten als er steden in het moederland waren en aan de overzijde van de Po alle land in bezit namen tot aan de Alpen." Uit allerlei historische feiten blijkt overigens dat er in dit gebied geen sprake was van een politieke een heid. Toen bij voorbeeld Veji be dreigd werd door de optrekkende Romeinen en Chiusi door de Gal liërs boden de andere Etruskische steden geen enkele steun. Ook de cultuur was verre van eenvormig; de enige bindende factoren waren, de religie en de taal. Individueel Maar juist het individuele karakter van de Etruskische kunst maakt haar zo boeiend. De kleine bronzen beeldjes bij voorbeeld, waarvan er in tegenstelling tot de grotere wer ken, veel bewaard zijn gebleven: Leiden heeft een prachtige collec tie van deze expressieve plastiek- Jes, die, al zijn er zeker Griekse invloeden te onderkennen, van een zeer eigen karakter zijn. De Etrus kische bronsgieters verwerkten die invloeden meer dan dat zij ze, wat ook zo vaak gebeurde in bepaalde» culturen, klakkeloos overnamen. .„n daarbij hadden ze kennelijk meer voorkeur en bewondering voor de oudere, de archaïsche Griekse kunst, dan voor de be roemde klassieke. Het is een uitermate persoonlijke kunst, die ook wat de vormgeving betreft, zeer uiteenlopend is, soms zeer beweeglijk, speels zelfs en in andere gevallen juist weer wat hou terig en hoekig, heel langgerekt ook. Dat brengt me op het punt van de begeleiding van deze tentoonstel ling. Er is een boekje „De Etrus ken" van drs L. B. van der Meer te koop 9.75) en bij het lezen daarin kom je tot de conclusie, dat de archeologische benadering van dit soort zaken toch een heel andere is, dan de emotioneel-artistieke. Drs Van der Meer ziet bij voorbeeld die vervorming als een gevolg van het feit dat de bronsgieter „wat minder aandacht had voor de anatomie" en vraagt zich dan af voor welk doel deze beeldjes hun langgerekte vorm kregen. Functionaliteit, toe passing dus. Je kunt in zo'n geval natuurlijk altijd aanvoeren, dat specialisten, die dagelijks met dit soort zaken omgaan ze langzamerhand alleen nog maar wetenschappelijk bekij ken. Maar 't blijft voor mij onbe grijpelijk dat je al die prachtige dingen op zo'n bijna dor-schoolse wijze onder de aandacht van het publiek brengt. Het hele boekje staat trouwens ook nog stijf van het jargon. Achterin is wel een kor te woordenlijst opgenomen, maar je vraagt je wel af. waarom ze die meer begrijpelijke woorden niet di rect in de tekst hebben gebruikt. Nu stuit je bij voorbeeld op het woord „inhumatie". Achterin opge kocht: het betekent begrafenis. En dat is maar één voorbeeld uit velen, waaraaan dan nog toegevoegd moet worden dat lang niet alle, toch voor velen soms zeer vreemde woorden, verklaard worden in de lijst. Klaarheid Dat alles werkt uiteraard niet mee aan de opzet van deze tentoonstel ling: wat meer klaarheid te schep pen in de nog steeds met een waas van geheimzinnigheid omgeven wereld der Etrusken. Gelukkig is er op de expositie zelf bijzonder veel te genieten: het glanzende typisch- Etruskische zwarte aardewerk, dat bucchero genoemd wordt is er, veel andere ceramiek ook, asumen, vazen, schalen en kanopen (asur- nen die op mensen gelijkende vor men hebben) en het zwart gevernis te aardewerk uit Volterra. Ook toen al werd min of meer me chanisch gewerkt, vazen werden versierd met behulp van rolstem pels en veel van de ex-voto's (ge schenken aan de goden van gene zen zieken b.v.) werden met een vorm gemaakt. De askisten van kalksteeen of albast, rijk versierd met portretten en vooral) mytholo gische voorstellingen vormen ei genlijk een tentoonstelling apart. Een deel daarvan is ondergebracht in een reconstructie van een ronde grafkelder. En de munten: vaak kleine kunst werken, die je moet bekijken zoals je klein beeldhouwwerk of grafiek bekijkt. Als je de historische waar de ervan even vergeet: 't blijyen dan toch kleine wonderen van ge raffineerde vormgeving en artistie ke scheppingskracht. De gemmen, gesneden stenen, die evenals de munten uit het Koninklijk Pen- „De kat achterna" van Does- chka Meijsing is een mooi voorbeeld van een roman met spiegeling als voornaam structuurprincipe. In het eer ste deel start het verhaal en worden er gegevens aange dragen, die hun afronding vinden in deel drie. Het kleine middendeel is de scharnier. In heel veel boeken gaat het zo toe. Ook „De kus" van Wolkers slaat halverwege in zijn tegendeel om: goed wordt slecht, schijn wordt we zen, vitaal wordt invalide dat soort tegenstellingen beheersen dan de verhaalopzet. Het geeft le zers het gevoel dat zo'n boek rond komt, al kan er zoals in beide genoemde gevallen best nogal „open" geëindigd worden. De romans van Gerrit Krol zijn van een andere aard. In „APPI" be weerde Krol: „Je kunt een verhaal schrijven dat een begin en een ein de heeft. En de woorden er tussenin laten zien hoe het een uit het ander is voortgekomen. Het verhaal heeft een lijn. Je kunt ook een verhaal schrijven met een middelpunt. En alles wat er om heen staat, laat zien hoe het ene met het andere in verband staat. Het leukste is een verhaal te schrijven dat een begin en een ein de heeft en ook een middelpunt." Zulke verhalen schrijft Krol dan ook. Het gaat hem echter om dat mid delpunt. Zijn boeken beschrijven kringen om een steen, die in de vijver is geworpen. Het gaat om die steen. Die is bij Krol altijd tamelijk abstract. In zijn roman „De chauf feur verveelt zich" komt die harde kern neer op de tegenstelling hard- zacht. Daarop zijn de meeste (of alle) opmerkingen en gebeurtenis sen in het boek terug te voeren. De roman „De laatste winter" heeft als middelpunt de notie „zitten." Van uit zo'n begrip ontstaan verwante of juist tegengestelde begrippen, die met elkaar wat je zou kunnen noemen het semantisch veld van de tekst vormen. door T. van Deel Verknipt Aan de oppervlakte met een be gin en eind speelt zich de illu stratie van het middelpunt af in de vorm van een verhaal, maar Krol presenteert dat verhaal op een to taal andere manier dan Meijsing en Wolkers. Hij verknipt de handeling, interrumpeert talloze malen, en buigt in feite voortdurend de hori zontale beweging van de tekst in verticale richting: gebeurtenissen worden gedachten, anecdote wordt filosofie. Vandaar dat tenslotte een boek van Krol de indruk van een gedicht achterlaat: gevarieerde herhaling in een gesloten, stilstaan de wereld. Voor Krol hoeft het verhaal niet zo nodig meer. Het gaat om heel ande re dingen. Als hij dan toch verhaal- Gerrit Krol elementen in elke roman verwerkt, dan zijn die al aardig geschemati seerd en verwijzen ze in feite al naar hun abstracte middelpunt. Ook in zijn nieuwste roman, „De weg naar Sacramento" is dat weer heel opvallend. Zoals gebruikelijk bij Krol meet een man zich met zijn omgeving. Ik denk dat aan dit schema al zijn boeken gehoorzamen. Er komt een „ik" aan het woord die wil weten wie hij is en die uit realiteit tot abstractie komt die uiterlijke ge beurtenissen verinnerlijkt, die zoekt naar constanten, voorwaar den. regels. Hij wil doorkrijgen hoe de wereld en hijzelf in elkaar steekt. „Wat ik niet begreep, her schreef ik zodanig dat ik het wel begreep." Deze fundamentele be hoefte aan overzicht c.q. aan macht, drukt zich in de boeken van Krol uit waar het zachte, vloeiende, amorfe (gebeuren) wordt omgezet in het harde, hoekige, uitgekristal liseerde (denken). Zo wordt een ver haalgebeurtenis vergeleken, b.v. met het ontstoppen van een afvoer pijp, een beeld trouwens dat wel heel sterk met het middelpunt van de roman verband houdt. Krols werk wemelt van de analogieën, metaforen, tegenstellingen. In nog abstractere vorm kunnen verhaal gebeurtenissen overdacht worden, b.v in termen van oorzaak en ge volg. of zelfs van a en b. De formule is Krols ideaal. Nog onlangs schreef hij een essay ermee vol: „De gewo ne man en het geluk", waarin hij zich verstout te bepalen, te kwanti ficeren hoe gelukkig iemand is. Achterop het boekje staat: „Als Je het leven maar goed beschrijft, dan kom je er vanzelf achter hoe het in elkaar zit." De nieuwe roman „De weg naar Sacramento" speelt weer op veel verschillende plaatsen in de we reld Het zijn ook weer vooral vrou wen, waaraan de ik zijn plaats en eigenschappen afmeet. Die vrou wen zijn bij Krol personificaties van de wereld, van het andere-dan- ik. De drang zichzelf en de wereld te begrijpen krijgt dan op het anek dotisch niveau de vorm van een wereldreis, waarop veel confronta ties met vrouwen. Op het filosofi sche niveau is de formule er de mooiste uitdrukking van. Evenals in „De ziekte van Middle- ton" komt in ..De weg naar Sacra mento" dikwijls „ziekte" ter spra ke. „Mijn ziekte is dat ik de wereld maar bekijk en bekijk Actie, dót is het wat er van mijn verlangd wordt. Wie verlangt dat? De om standigheden verlangen dat. Ik word naar buiten geworpen door de druk der omstandigheden." En het erbij aansluitende fragment luidt: „Onder het motto: als je jezelf niet begrijpt, probeer dan de wereld te begrijpen. Laat de wereld door je heen gaan. Laat de wereld jou KRAKEN." De roman beschrijft een ziekte, die zelfs leidt tot moord een agres sieve daad die in Krols proza nogal opvalt. Het hele boek door trou wens zijn de formuleringen harder. Een voorbeeld: „En daarom mis schien zoek ik een vrouw die mij ..ter wille" is zoals dat heet. omdat ik zelf niet opzij kan. en als een spoor voor mij uit gaat liggen. Ze moet zeggen dat ze gelukkig is en dit herhalen, keer op keer als ik. de blik gericht in het duister, haar met mijn roodwitte blindenstok tegen de kiezen sla." Richtingaanwijzer In dit beeld speelt dé vrouw de rol van richtingaanwijzer. De noties richting, stuur, beweging, afwij king. oorzaak, gevolg e.a. staan hiermee in verband. In verband met de moord staan door de tekst verspreid opmerkingen over schuld en boete, rechtvaardigheid, dood straf. Alaska, vanwaaruit de Epi loog verteld wordt, is het eeuwig- witte land waar de straf wacht, maar waar ook verzoening op han den lijkt. Het boek is een soort „Nagelaten bekentenis" (Emants), waarin scherp wordt geanalyseerd wat ten grondslag ligt aan de moord. De schrijvende pen „heeft de functie van een priem, of nagel, wig. drevel of pen, spijker: waar hij binnendringt, moet zijn omgeving wijken en waarin dringt hij bin nen? In mij." Ongeveer zoals in „De chauffeur verveelt zich" eindigt de roman met een vraag aan de lezers: „Ik hoop dat ik u heb vermaakt." Ik heb geen moeite met ja-zeggen, want ook uit „De weg naar Sacra mento", dat weliswaar wat mat be gint, blijkt voor mij dat Krol een van de weinige écht interessante schrijvers van dit ogenblik is. Zijn boeken vragen veel lezersactiviteit door hun verbrokkelde opzet-in- stukjes, maar die wordt altijd rijke lijk beloond, met veel humor bo vendien Gerrit Krol. De weg naar Sacramen to, 19,90. Amsterdam, Em. Qucri- do, 1977, 122 bit. door R. L. K. Fokkema Op de achterflap van de eerste bundel van R. A. Basart staat een passage uit het juryrapport op grond waarvan „Oranjebal" in 1975 de Fontijn-prijs zou zijn toegekend. De vermelding dat het copyright ervan berust bij „het Fens-systeem voor de beoordeling van literaire werken" neemt alle gerezen twijfel weg. Het bestaan van de prijs, van het juryrapport en de toekenning, het is alles gefingeerd. De „grap" bestaat in de aanval op de criticus Fens, die al jaren zijn eisen blijft stellen aan de literaire produktie en zijn oordeel indringend verantwoordt. Welnu, het is bekend dat het gesprek over waardensystemen tegenwoordig of in kwade of in bepaalde reuk staat: ook in de literaire waardering mag volgens sommigen geen norm worden gesteld. Men kan het ook anders stellen en zeggen dat een aantal dichters niet meer wil voldoen aan de eisen die de kritiek stelt. en de normen aanvalt. Daarmee dekken zij zich in tegen een slechte kritiek, wanneer zij althans niet in staat zijn met hun werk verschuivingen aan te brengen in hét normenstelsel van de criticus. Die verschuivingen treden immers altijd op, wanneer een werk van aanzienlijk belang is. Er is een wisselwerking tussen lezer en criticus enerzijds en de schrijver anderzijds. En eigenlijk is het zo dat de schrijver met zijn werk de norm stelt waarnaar men het beoordelen moet. Een normatieve literaire kritiek bestaat sinds jaar en dag al niet meer. En de critici zijn er zich van bewust dat uiteindelijk ieder oordeel berust op een vooroordeel. Nu kunnen bepaalde vooroordelen zich verheugen in een lang leven. De schrijver moet dus van goeden huize komen om die vooroordelen om hals te brengen. Meestal slaagt hij er slechts in de lezer bewust te maken van een aantal vooroordelen, door bijvoorbeeld de verwachtingen die hij koestert niet te honoreren. Zo zou men kunnen menen dat een gedicht over de Twijfel niet mag worden verkleind tot de vraag of men scepsis nu met een c of met een k schrijft. Maar dat doet Basart nu juist wel: Je wordt ouder, de twijfel neemt toe: is het nu scepsis of skepsis? Al is de relativering amusant, toch leidt zij niet tot poëzie, omdat het geheel alleen maar drijft op de vondst. Vindingrijk is Basart wel degelijk bij zijn relativeringen. Talrijke zinspelingen verraden dat hij de traditionele literatuur kent en in het algemeen laat hij blijken dat zijn gedichten vooral berusten op een spel met de aanvaarde norm. 1 Dat laat zijn nieuwe bundel eveneens zien. De titel ervan is ontleend aan een haringkar met de naam „De gezonde apotheek." De naamgeving is typerend voor het soort poëzie dat hedentendage veel wordt geschreven. Taferelen uit het dagelijks leven worden op een ironische manier becommentarieerd in een taal die weinig afwijkt van de omgangstaal en in een vorm die althans naar rijm en maat gemeten enig vakmanschap verraadt. Het leven staat centraal in de bundels die ik op het oog heb en de relativering van het waardensysteem dat niet alleen literair is. maar ook sociaal, doet dikwijls een grimlachje ontstaan. Gesubsidieerde onmin Eén van de leden van de gefingeerde jury, Mensje van Keulen, die o.a. bekend is als schrijfster van „Bleekers zomer" en „Allemaal tranen", biedt in een bundeltje met de typerende titel „Lotgevallen" de lezer een elftal balladen die alle keurig zijn opgebouwd uit elf vierregelige strofen met omarmend rijm. Ze handelen over het moment van sterven van mensen en dieren Iemand als Lévi Weemoedt komt eveneens uit de Amsterdamse hoek van de anekdottsch-realisten en de zwarte humor. De bunden „Geduldig lijden" bevat gebonden verhalende gedichten over alles en nog wat. De volgende ochtendgymnastiekoefening geeft een indruk: „Dames en heren, staat u allen klaar? Ga zitten met de handen in het haar: van vóór naar achter, doen we nog een keer. Zit dan mistroostig bij de pakken neer." Het voordeel van deze bundels is dat zij op bevattelijke wijze inzicht geven in een bepaalde .levenshouding. Het vervelende eraan is dat men de indruk heeft te maken te hebben met gesubsidieerde onmin. Onmin met het leven en onmin met de poëzie slaan echter nimmer terug op de makers. Enige zelfironie is onmiskenbaar, maar de dichters zijn best tevreden met hun rijm- en verteltalent. Verteltalent bezit ook Alain Tester, wiens ongemakkelijke èn bruisende leefwereld in „Zenuwen, dame?" op boeiende wijze uit de doeken wordt gedaan. Zijn reactie op de dood van zijn vader, zijn commentaar op zijn relatie met zijn zoon, en zijn bespiegelingen naar aanleiding van het verzoek een gedicht te schrijven over de vrede in Vietnam, missen gelukkig alle dat airtje van zelfgenoegzaamheid, dat dit soort uitingen onverteerbaar maakt. Dat is ook zo in de bundel van Arie Gelderblom, „Familie en andere kennissen." alhoewel deze dichter nog concessies doet aan de verwachtingen die men van poëzie kan hebben. Neiging tot mooi makerij van wat alleen maar naargeestig of erg of vervelend is. valt te bespeuren bij Gelderblom die toch graag zonder opsmuk van zijn relaties met mensen vertelt (dat was in zijn vorige bundels wel anders). Verslaggeving Het probleem waarvoor alle genoemde bundels stellen, is, dat er werkelijk niets meer van valt te zeggen dan dat zij streven naar verslaggeving van gewone dingen op de manier van de poëzie. Dat is nu juist een manier die altijd ongewoon is. Die ongewoonheid moet ergens haar rechtvaardiging vinden. En waar vindt zij die anders dan in de algemeen aanvaarde norm dat de manier van de poëzie zodanig kan objectiveren dat men als lezer niet het idee heeft een gluurder te zijn, dat men als lezer niet het Idee krijgt onbarmhartig te zijn, wanneer men meent dat de belevenissen weliswaar interessant zijn, maar weinig verhelderen? Aardig zijn de bundels alleen in contrast met poëzie die die objectivering nastreeft; die nog wat overlaat aan het interpreteervermogen van de lezer; die de vorm kiest van de poëzie omdat die vorm betekenisdragend is; die de anekdote als aanleiding en niet als doel ziet; die niet modieus, maar wel degelijk modern is; die. kortom, geen subjectieve reportage is. De bundels roepen deze vooroordelen in het licht, maar zijn buiten staat dit literaire waardensysteem omver te kegelen. R. A. Basart. De getonde apotheek. De Arbeiderspers, Amsterdam 1977. 48 bli. 18,50. Arie Gelderblom. Familie en andere kennissen. De Bezige Bij, Amsterdam 1977. 44 blz. 12,50. Mensje van Keulen. Lotgevallen. Balladen. Erven Thomas Rap, Baarn 1977. 57 blz. 12, Alain Teister. Zenuwen, dame? De Bezige Bij, Amsterdam 1977. CO blz. 14,50. Lévi Weemoedt. Geduldig lijden. Erven Thomas Rap, Baarn 1977. S7 blz. 12,-.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1977 | | pagina 21