Professor Rutgers en het verzet 'Dat deze man deze fysieke moed opbracht is zeer uitzonderlijk' 5s BDAG 17 DECEMBER 1977 BINNENLAND Trouw/Kwartet 13 maanden voor de bevrijding van ons land, februari 1945, eindigt in de gevangenis van luitse Bochum het aardse leven van Victor Rutgers, hoogleraar aan de Vrije Universi- Rutgers, op 16 december 1877 (gisteren »rd jaar geleden dus) geboren als zoon van tdikant-hoogleraar F. L. Rutgers, was van tot 1925 A.R. Kamerlid geweest, daarna een maanden minister in het kortstondige eer- iMnet Colijn (1925-1926), en hij doceerde 1928 straf- en Romeins recht. Evenals I was hij een internationaal bekend figuur: bng vertegenwoordigde hij Nederland op mtwapenlngsconferentie in Genève, hij te deel uit van veel internationaal getinte Isaties en al in 1910 had hij in opdracht van Ier Talma reizen gemaakt naar Engeland en Duitsland om daar kwesties als het staatspen sioen te bestuderen. In de jaren dertig behoorde hij tot degenen die scherp inzagen dat er in Duitsland een verderfe lijk regiem aan de macht was gekomen. Na de Duitse inval in mei 1940 (men droeg hem toen het rectoraat van de VU op omdat men, aldus later prof. mr J. Oranje, zich onder hem het veiligst voelde) bleef hij zijn mening uiten. Zo zei hij in augustus 1940 op de massabijeenkomt van A.R. en C.H. in de Amsterdamse Apollohal, waar ook Colijn en Slotemaker de Bruine spraken, dat onze militaire nederlaag niet betekende „dat de denkbeelden die over de grens den toon aange ven nu ook de onze moeten worden". En ki het Nederlands Juristenblad van 29 november 1941 door J. G. A. Thijs schreef hij een algemeen els moedig omschre ven stuk. Het gezag van de bezetter berustte, aldus Rutgers, „op het feit van zijn macht en niets anders" en een gehoorzaemheidspllcht bestond er daarom volgens hem niet. Hij citeer de Groen van Prinsterer die het onjuist genoemd had „den gekroonden rover, die gisteren den wettigen vorst verjaagd heeft, heden als een van God verordineerde macht te beschouwen". Rut gers noemde het duidelijk dat Romeinen 13 „niet bedoelt het wettig gezag der overheid op één lijn te stellen met de macht van een overweldiger of van een rover". Van de noodzaak van daadwerkelijk verzet tegen de Duitsers raakte Rutgers steeds meer over tuigd. Toen begin 1944 het plan rees om namens de gereformeerde en anti-revolutionaire verzets mensen naar Londen te gaan om de regering er op te wijzen dat de politieke partijen na de oorlog echt niet afgedaan zouden hebben, verklaarde Rutgers, die toen al 66 jaar was, en al twee maal gevangen gezeten had, zich bereid. Even is er sprake van geweest dat KP-lelder Johannes Post zou gaan, maar al gauw werd het minder gewenst geoordeeld dat die zijn „jongens" hier zou verlaten. Op de avond van de 26» april 1944 vertrekt een klein open bootje met ytyf mensen uit Dordrecht, doch niet nadat Rutgefs die tot taak heeft om tijdenrde overtocht voor het eten te zorgen, in gebed voorgegaan te. Via het Haringvliet bereikt het bootje de open zee, maar een kilometer of veertig uit de kust begint de pech: de motor slaat af, er komt water binnen, prof. dr L G. M. Baas Becking uit Leiden (een van de vijf) hoost met zijn hoed. Drie dagen drijft het bootje stuurloos op zee en ten slotte nadert het de kust bij de mond van de Oosterschelde. Er wordt op het vijftal geschoten; pas als met de witte vlag gezwaaid wordt houdt het schieten op. Alle vijf de Inzittenden, die erin geslaagd zijn alle belang rijke papieren overboord te zetten en goed afge sproken hebben wat ze de Duitsers zullen „be kennen", worden gearresteerd. Wonder boven delljke oorzaken herkennen de Duitsers niet de onwaarheid (of zij willen die niet herkennen) van wat hun verteld wordt. Rutgers krijgt twee jaar gevanglsstraf. De Dultae gevangenschap wordt hem echter te veel: In de armen van een zijn medegevangenen overlijdt hij. Wie was deze Rutgers, van wie gezegd is dat het verlangen naar het leiderschap hem beslist vreemd was maar die door zijn scherp oordeel en zijn persoonlijke moed tóch leider werd? Op deze pagina een paar notities uit gesprekken met mensen die hem gekend hebben en uit wat stuk over prof. dr V. H. ;ers zou geheel kunnen be- uit anekdoten en aardi- rhalen, vooral uit de tijd iij hoogleraar was. Zijn in rdam wonende dochter, oud-Kamerlid mr J. C. ;ers, wijst mij de hoge les- ('van zijn oom geërfd') ichter haar vader 's its staande placht te wer- om de slaap de baas te n. Rutgers was een echt it-mens. Vaak liep hij 's ids laat de studentensocië- binnen om een lang ge- »k te beginnen met wie r maar aanwezig waren, fcens een oud-student was vaak een der laatsten die |r huis ging. I dochter: „Onlangs vertelde ie- me nog dat hij eens met mijn WWtc op zaterdagavond naar de Mil gegaan was en daar tot laat ^Hhem gepraat had. De volgende ;en versliep de student zich, de kerktijd heen, maar van zijn Ier kreeg hij als verwijt te ho- Prof. Rutgers was wél in de In de oratie (over de invloed j yhet christendom in het romein- cht) waarmee hij in het najaar A het rectoraat aanvaardde, ^fede Rutgers over het feit dat tuiggeronk en schieten de Z telijke studie belemmerden. de Duitsers hem eens 's mor- H vroeg kwamen halen waren ze ^■aasd Rutgers gekleed te vinden, het bleek dat hij nog steeds ide studie wa3. iter prof. mr W. F. de Gaay man, die hem als student een ij aar meegemaakt heeft: „Rut had nogal bezwaar tegen mijn atie. Hij vroeg mijn vrouw en te logeren en toen hebben we nachten lang over het proef- lft gepraat. Zo'n gesprek duurde twaalf uur 's avonds tot vijf uur e morgen, en niet iedereen is ihikt voor die nachtelijke con- atlesJa, ik heb Rutgers gekend. Het was in de tijd dat U veel kleiner was, er was daar- veel meer persoonlijk contact slijk. Ik heb veel aan Rutgers te :en. Hij was een zeer scherpzin- man en in de goede zin een man de wereld. Hij was ook erg lis: vooral spelletjes waarbij be ning nodig was hadden zijn lief- Sij loste elk weekend de zater- luzzel van de Times op, hij had erg mathematische geest. Zo hij, toen hij a.r. fractieleider de beste lijstverbindingen uit lenen.' C. Smeenk en J. A. de e vertellen in hun geschiedenis de ARP dat het rekenwerk van ;ers de ARP in 1922 twee zetels heeft opgeleverd. Zij noemen een 'goed rekenmeester'. el. igrii^lcJ Twee portretten van prof. V. H. Rutgers. Links: omstreeks zestigjarige leeftijd (op het eind van de jaren dertig dus). Rechts: na vrijlating uit zijn tweede gevangenschap in sep tember 1943, toen hij een baardje droeg litiek niet vies' Jaay Fortman: „Wat ik van Rut- geleerd heb is dat politiek niet r netjes is dan welk ander vak dat het geen minderwaardig voor ambitieuze mensen is. Als oiets hoorde zeggen kon hij nij- rorden. Ja, toen Hitier opkwam, hij al vroeg ingezien dat daar levensgevaarlijke gek aan het was. In 1936 heeft hij op een nationaal congres over straf- t in Berlijn geprotesteerd tegen ifschaffen door de nazi's van de ngrijke rechtsregel dat iets al maar strafbaar is als er op dat lent al een wet is die het straf- stelt, dat strafbaarstelling dus t met terugwerkende kracht gebeuren. Toen ik in 1964 in i colleges gaf, kwam er iemand me toe die zich die rede van ;ers nog herinnerde. Weliswaar je leven geen gevaar als je toen erlijn zoiets zei, maar toch bete- le zo'n openlijke verklaring >rm heeft hij ook gesjouwd voor Protestantse Hulpcomité voor olgden om ras en geloof (hulp aan Duitsland verdreven Jo- waarvan hij voorzitter was. ers had iets kosmopolitisch, internationale belangstelling al uit het onderwerp van zijn gurele rede: de strafbaarstelling de aanvalsoorlog. Zelfs in zijn lijk had hij iets nlet-Neder- Hij was een erudiete intellec- v® van roken en een glas wijn. Dat deze man de moed heeft gehad in het et te gaan vind ik iets uitzonder- Ik heb hem na zijn gevange- appen nog gesproken, hij praat- larover met een grote afstande- leid, hoewel hij echt niet iemand die gemakkelijk aanvaardde 3éen ander zei wat hij moest i Er waren mensen die hem If vonden. Hij kon Je scherp de Ben en dat ging dan niet op de manier van tegenwoordig: Tk vraag me af ofmaar hij zei gewoon: 'Daar deugt niets van'. Ik was toen een grote bewonderaar van Barth, van wie hij niets moest hebben, en dat zei hij rechtuit. Maar de vriend schap leed daar niet onder, achter dat abrupte zat een warme persoon lijkheid.' 'De duivel' Recht voor zijn raap, zouden we nu zeggen, antwoordde Rutgers ook knokploegleider Johannes Post, toen die hem prees omdat hij met het bootje meewilde: „Professor, dat een man als u dat doet, daar zijn we trots op." Bruins Slot, onze vroegere hoofdredacteur, heeft voor zijn dood nog opgeschreven wat Rutgers toen antwoordde: „Dat geeft de duivel je in; met zulke verhalen hebben ze Kuyper verpest." In een herdenkingsartikel in Trouw, begin mei '45, stond niet alleen dat Rutgers vervuld was van een heilige ijver voor het recht, maar ook dat hij als man van de oude generatie begrip had voor de jongeren. „De bruggenbouwer par excellence tus sen '40 en '45", werd hij genoemd. Prof. De Gaay Fortman: „Uw vraag of Rutgers de jeugd goed begreep, vind ik eigenlijk moeilijk te beant woorden. Hij had de gave om con tacten te leggen met die studenten die echt studeerden, dat wil zeggen: die meer deden dan voor tentamen of examen nodig was. In mijn geval interesseerde hem mijn belangstel ling voor het verband tussen chris tendom en recht. Maar iemand die niéts meer deed dan strikt nodig was, zou in zijn studententijd geen goede relaties met Rutgers gehad hebben. Het had, geloof ik, wat se lectiefs. Maar voor de eerstejaars was er geen onderscheid: die moes ten allemaal een keer bij hem thuis komen eten. En hij was de enige hoogleraar die regelmatig in de soos kwam." Oog voor detail Parlementair geschiedschrijver mr. P. J. Oud noemt Rutgers een man van bijzondere eruditie, doch vindt dat hij het „te veel in kleinigheden zocht". De Gaay Fortman: „Nee, ik kan niet zeggen dat hij de grote lijnen niet zag. Wel had hij veel oog voor het detail, maar 7,o was zijn instelling nu eenmaal. Wat ik nooit helemaal begrepen heb is dat hij in 1925/26 niet meer op de A.R.-lijst gekomen is, dat hij uit de politiek verdwenen is. Het is maar een veron derstelling, maar misschien is de verklaring dat men hem te weinig soepel vond, dat hij wat weinig ge richt was op zachtere vormen van overleg. Het beste vond ik hem in het persoonlijk gesprek." Bruins Slot heeft verteld dat Rut gers, met wiens dochter hij in de jaren dertig trouwde, in het Frans nog welsprekender was dan in het Nederlands. Ook onthulde hij dat het ingezonden stuk in De Stan daard van 18 mei 1940, waarin ge protesteerd werd tegen Colijns be schuldiging dat Koningin en kabi net in de oorlogsdagen smadelijk gevlucht waren, weliswaar door Rutgers getekend was maar door diens schoonzoon Nico Okma opge steld. Deze laatste had Rutgers er van overtuigd dat het van belang was zijn naam eronder te zetten. En zo werd het betoog dat de historie wel eens een heel wat milder oordeel zou kunnen vellen „dan hetwelk thans velen uiten" het protest van Rutgers. Het ergste Rutgers („in al zijn breedheid een min of meer conservatieve anti-re volutionair", aldus Bruins Slot) heeft nog getracht tijdens de bezet ting een nieuwe hoofdredactie van De Standaard zonder Colijn te vor men toen Max Blokzijl aan de redac tie werd opgedrongen (Bruins Slot en anderen weigerden mee te doen) en ook heeft hij lang de liquidatie van landverraders door de verzets beweging veroordeeld. (Een artikel in die geest schreef hij in het illegale Trouw, na het doodschieten van de Nederlandse generaal Seyffardt die Nederlanders voor het Oostfront aanwierf.) Maar naarmate de tijd verstreek kreeg hij meer begrip voor het harde verzet. De avond voordat hij naar Engeland zou vertrekken antwoordde hij op de vraag van Bruins Slot wat hij het ergste vond wat de Duitsers ons aandeden: „Het afschuwelijkste vind ik dat ze onze cultuur vernietigen". Dat was het laatste woord dat Bruins Slot van hem gehoord heeft. sen. Toen hij voor de eerste maal in Scheveningen gevangen zat (dat was nog in 1940) organiseerde hij avondwijdingen voor zijn mede-ge- vangenen. Een voorbeeld Toen in april '44 het bootje stuur loos op zee dreef, toonde hij zich geestelijk ongebroken. Een van zijn metgezellen in die spannende dagen was mr Th. J. A. M. (Theo) van Lier, die inmiddels 21 jaar Tweede-Ka merlid voor de PvdA geweest is en nu lid van de Raad van State is. Mr Van Lier, ruim 33 jaar na de mislukte overtocht: „Ja, ik heb Rut gers maar een week of acht, negen dagen meegemaakt, maaridat was in een belangrijke periode van zijn leven en van het mijne trouwens ook. Ik was toen 28, heel wat jonger dan Rutgers dus, en ging voor de verzetsgroep Albrecht mee om te trachten het radiocontact met Lon den te verbeteren. Op 24 april werd Gerbrandy Bij zijn terugkeer in ons land na de bevrijding zei Gerbrandy, met wie Rutgers erg bevriend geweest was: „Wat mij het meeste bedroeft is dat Rutgers ons niet bereikt heeft." Toen Gerbrandy in het gebouw van De Standaard met de mensen van Trouw sprak „begon zijn stem te trillen en stond hij bijna te huilen toen hij het over Rutgers en zijn mislukte overtocht had," aldus Bruins Slot. Dr. L. De Jong, die vaststelt dat de reacties van Rutgers („een humaan en vredelievend mens") op de bezet ting heel wat zuiverder waren dan die van Colijn, citeert van Bruins Slot over Rutgers' verzetswerk nog: „Voor een betrekkelijk oud man, die geen bloed kon zien en die uitge sproken bang was voor pijn, is dat zeer opmerkelijk." Over Rutgers* onverstoorbare ge loofsmoed in gevangenschap en ge vaar zijn er verscheidene getuigenis- V Mr. Th. J. A. M. van Lier de motor van het bootje in Dor drecht proefgedraaid en vanuit die plaats vertrokken we ook. Dus niet vanuit Klundert, zoals wel geschre ven is. De naam Klundert hebben we tegenover de Duitsers genoemd om het spoor naar onze helpers niet te wijzen." Ja, toen de boot na korte tijd pech kreeg en ronddreef, vrolijkte Rut gers ons op door het opgeven van raadsels en het vertellen van ge beurtenissen uit zijn leven. Wat in het gedenkboek van de groep Al brecht staat is juist; Rutgers was een voorbeeld, hij mopperde geen ogenblik toen de tegenslag kwam, ook niet toen hoge golven het bootje heen en weer deden slingeren. Ik heb toen een diep respect voor deze man gekregen, hij was diep religieus en heeft een onvergetelijke indruk op me gemaakt. We zijn toen eerst in Middelburg gevangen gezet en daar hebben we, voordat we naar Haren en later naar Utrecht gingen, samen gezeten. We hebben er heel wat afge praat, over de werkloosheid, over de kabinetten van voor de oorlog en over nog veel meer. Behalve Rut gers' geloof, bleek ons daar ook zijn sterke democratische overtuiging." Wat Van Lier niet helemaal kan ver klaren is het feit „dat de Duitsers ons verhaal dat onze tocht niets met verzet te maken had niet zonder meer afwezen en dat ze ook aannamen dat we inderdaad van Klundert vertrokken waren. Mis schien speelde een rol dat ze in de grond van de zaak respect hadden voor zo'n tocht over zee, iets wat zij doodgriezelig vonden. Als een van ons doorgeslagen was, waren er be slist doodvonnissen gevallen. Rut gers vertelde hun dat hij naar Enge land wilde omdat hij zich hier niet veilig voelde: hij zou gevaarlopen ten onrechte opgepakt te worden. Daarbij kon hij zich op feiten beroe pen: toen hij na zijn tweede gevan genschap 1n september '43 vrijgela ten werd hadden de Duitsers hem te kennen gegeven dat zijn arrestatie „op een misverstand berustte". Vol gens prof. mr J. Oranje was die mededeling over dat „misverstand" erg teleurstellend geweest voor Rut gers. Maar, zei Oranje in een gehei me senaatsvergadering in maart 1945, „zijn troost was dat die mede deling zelf weer op een misverstand berustte". Humor Rutgers' zin voor humor bleek ook toen hij in Utrecht voor zijn rechters stond: hij betoogde dat hij niet de boot buitengaats gebracht had maar dat de boot hem buitengaats gebracht had. Zo'n opmerking doet denken aan wat een medewerker van het ministerie van O., K. en W. te horen kreeg toen deze tijdens de 117 dagen lange kabinetscrisis van 1925/1926 met de minister in de lift stond en opmerkte: „Hoe lang zult u nog in deze lift staan?" „Minzaam antwoordde de minister: Tot we be neden zijn." Het verhaal is verteld door de in 1949 overleden mr A. A. J. van Beeck Calkoen, destijds chef van de afdeling hoger onderwijs. Hij tekent Rutgers als een soms schijn baar wat pietluttige man, die echter veel belang in zijn mensen stelde en een groot gevoel voor rechtvaardig heid en bescheidenheid had. Hij wei gerde als minister eens een buiten landse decoratie, omdat die ver leend werd voor iets dat onder zijn voorganger (de bekende dr J. Th. de Visser) geschied was. Heemskerk De nu in Wassenaar wonende wedu we van mr Rutgers, de honderdjari ge mevrouw A. M. Rutgers-Hovy, weet zich uit die Haagse periode (het gezin verhuisde in 1928 naar de De Lairessestraat in Amsterdam) nog te herinneren dat er veel bekenden bij haar thuis kwamen. Theo Heemskerk, jarenlang Kamerlid, minister-president van 1908 tot 1913 en bekend geworden als de man van het jolige christendom, was altijd een erg gezellige gast, vertelt zij. „Altijd had hij leuke verhalen en grapjes. Hij was ook erg op mijn man gesteld. Die twee lagen elkaar erg goed. Ook P. A. Diepenhorst kwam vaak, hij was een hulsvriend." Dat de familie Rutgers „charmant" kon ontvangen, is onder meer ver teld door Jonkvrouwe mr C. W. L Wttewaall van Stoetwegen, oud-lid van de Tweede Kamer voor de CHU, die indertijd vlak bij de Rutgersen in Den Haag woonde. Je moest er geïntroduceerd worden, vertelde zij aan dr Puchinger, maar het was er bijzonder gezellig. Rutgers noemt zij „een voortreffelijk man", „een der weinigen in christelijke kring die de mensen zinvol wist te ontvangen. Hij bracht op zo'n avond iedereen met ledereen in contact" Prof. Oranje getuigde in 1945 dat Rutgers „stijl" had: „Hij ontving als een voornaam gastheer en toch voelden zijn gasten zich bij hem op hun gemak, zelfs zijn studenten." Over zijn colleges waren die studenten overigens niet altijd enthousiast: mr B. W. Biesheuvel had het in een gesprek met dr Puchinger over „brabbelend voor zich heen praten" en prof. mr P. J. Verdam, nu com missaris van de koningin in Utrecht, zei tegen dezelfde interviewer dat Rutgers het romeins recht „eigen lijk bijzonder saai" gaf en weinig meer deed dan uit een boek voor lezen. Nolens In de jaren van zijn Kamerlidschap heeft Rutgers zich sterk gemaakt voor de rechtse (rechts toen in de zin van: confessioneel) samenwer king. Op zijn bureau stond een por tret van de roomse leider Nolens met diens handtekening. Niet alleen het gebied van het onderwijs be heerste Rutgers, maar ook zaken als sociale verzekeringen, leeszaal-sub sidies, defensie- en volkenbonds kwesties. Vooral met het christelijk- sociale (van de a.r. afgescheiden) Kamerlid mr A.R. van de Laar en met de SGP'er H. G. Kersten (die eens alle openbare bioscoopvoor stellingen wilde verbieden) botste hij herhaaldelijk. In de kwestie van de vlootuitbreiding in 1923 betoogde Rutgers dat de strekking van de Nederlandse bewapening was het bewaren van de vrede. In het Jubi leumboek dat in 1928 verscheen toen de ARP een halve eeuw be stond wees Rutgers (die behoorde tot de oprichters van de dr. A. Kuy- perstichting) op de grote vormende waarde van het gezin. In menige redevoering bezigde hij de nu wat gezwollen aandoende taal van die tijd. Zo besloot hij in 1920 een Ka- merrede aldus: „De politieke nala tenschap van dr. Kuyper aanvaar den wij moge ook in de toe komst de bazuin van de Anti Revo lutionaire Partij geen onzeker ge luid geven". Bij een andere gelegen heid wees hij niet af dat kerkbezoek als voorwaarde gesteld zou worden bij een voorwaardelijke veroorde ling. 'Sterk geloof' In menig artikel is na het bekend worden van zijn overlijden grote waardering voor zijn werk en zijn persoon uitgesproken. Gezina H. J. van der Molen, de latere hoogleraar, schreef dat hij Jarenlang gemist zou worden en dat hier een leven eindig de gewijd aan de Internationale ge meenschap. Professor P. A. Diepen horst getuigde van hechte vriend schapsbanden en schreef: „De on verenigbaarheid van het christen dom en den absoluten staat werd door Rutgers met taaie volharding verdedigd". A. M. Donner: „Een groot intellect, een moedig hart en een sterk geloof". B. de Gaay Fort man, de vader van de nu demissio naire minister, schreef in een bewo gen levensbericht dat Rutgers „een voorbeeld voor oud en Jong" was. citeerde zijn uitspraak. „Spel is zin nebeeld van de werkelijkheid, spel is een middel om door inspanning uit te rusten van ernstiger bezigheden" en vertelde dat Rutgers in een van zijn gevangenschappen telefoon nummers in factoren ontbond. Dr. E. J. Beumer die als Kamerlid met Rutgers gewerkt heeft (zijn woorden staan in De Gaay Fortman „levens bericht" afgedrukt) noemde hem een stoere werker, „geen indrukwek kend debater als Talma of een schit terend spreker als Heemskerk, maar zijn redevoeringen gaven blijk van een scherpen logischen gedachten- gang." Prof. mr. J. Oranje in maart 1945: „Hij hield van zijn God en kwam er altijd tegenover iedereen voor uit. Hij hield van de zijnen en hij was voor hen allen een steun. Hij hield van zijn werk en was er altijd mee bezig". Verrukt Tenslotte prof. Baas Becking, die met hem de mislukte boottocht maakte maar de gevangenschap overleefde: „Toen wij op de Ooster schelde gearresteerd waren en naar Veere gevoerd werden, zat hij verrukt naar het landschap te sta ren. „Welk een heerlijke dag ik ben nog nooit zo mooi Veere binnen gevaren. Ik had dit voor geen geld willen missen" In Haren zaten wij in het seminarium, waaromheen een groot park lag. een zeer klein gedeelte van den tuin was, tien mi nuten per dag, onze wandelplaats. Hij wandelde langzaam, enigszins voorovergebogen, en alle bloemen en alle boomen, die hij tegenkwam, kende hij bij naam". Over het ver blijf in de cel in Utrecht vertelt Baas Becking dat ook daar de kleine aflei dingen Rutgers verheugden, „tot de vliegen toe die ln de cel op de lamp zaten. Hij vond onder hen een zeke re hiërarchie. Een van de vliegen noemde hij „de verschoppeling". Die mocht nooit op de lamp zitten van de anderen en, weggejaagd, moest die vlieg zich vergenoegen met een plaatsje op het raamkozijn. Ik wist niet dat iemand die zijn leven lang in de rechtswetenschap, in de staatkunde, ln de theologie had doorgebracht, zo'n .biologisch oog' kon hebben". „Wij baden te zamen aandachtig, voor onze fa milie. voor onze kameraden, voor al onze geliefden en voor ons land Het laatste zag ik hem op de binnen plaats van de gevangenis in Kleef, toen wij gelucht werden. Hij wuifde vrolijk naar mij."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1977 | | pagina 13