I
Meeste
bejaarden
ontwijken
gesprek
over de
dood niet
De toestanden
in de wereld
Wetenschap en techniek
Somberheid overheerst niet
in ,,Het Laatste Kwartier"
BINNENLAND
Trouw/Kwartet
door Rob Foppema
Niet veel mensen kunnen het zich veroorloven, een
redevoering te houden die wordt aangekondigd als een
verslag van de toestand van onze aardkloot, zonder een
wat ironische glimlach op te roepen bij de beoogde
toehoorders Tot die uitzonderingen behoort de zeer
Britse wereldburger dr Alexander King, die deze week
een paar merkwaardige pelgrimstochten naar Eindho
ven veroorzaakte.
Hij was daar voor de eerste
aflevering van wat een eerbied
waardige traditie moet wor
den. de door de technische ho
geschool georganiseerde
Holst-lezing. De bedoeling is
dat jaarlijks een vooraan
staand mens een redevoering
zal houden over de ontwikke
ling van de technische weten
schappen. Daaraan is de naam
verbonden van wijlen profes
sor Gillis Holst, oprichter/di
recteur van Philips' natuur
kundig laboratorium en een
van de vaders van de zuidelij
ke TH
Alexander King was een voor
treffelijke keuze voor het op
gang brengen van iets weten
schappelijks dat prestige moet
hebben. Als directeur-generaal
voor wetenschap van de Orga
nisatie voor economische sa
menwerking en ontwikkeling
(OESO) werd hij niet overma
tig bekend maar verwierf zich
in beperkte kring een indruk
wekkend prestige. Het begrip
wetenschapsbeleid kreeg
mede door zijn bemoeienis
vorm. (En hij kan dus met
recht en bescheidenheid con
stateren dat het nog in geen
land erg succesvol gestalte ge
kregen heeft).
Tegenwoordig gaat King door
het leven als onder andere
voorzitter van de Internationa
le federatie van instituten voor
geavanceerde studies (IFIAS)
Weliswaar is deze instelling
nog minder bekend dan het
directoraat-generaal weten
schap van de OESO. en zou
een onwelwillend buitenstaan
der kunnen vermoeden dat zij
een soort Wereldtijdschrift uit
geeft. maar King heeft niets
vaags over zich en wanneer er
gens geavanceerde studies
gaande zijn, weet hij daar van.
Klein voorbeeld: de kwets
baarheid van technisch hoog
ontwikkelde samenlevingen
komt ter sprake, de grote Ame
rikaanse stroomstoringen, sa-
botagepogingen. Maar er zit
ook veel veerkracht in samen
levingen, zegt King, „de Ame
rikaanse Nationale academie
van wetenschappen heeft een
studie lopen, hoe je die verder
zou kunnen vergroten".
Select
Nu Eindhoven toch een groot
man in huis had. werd van zijn
aanwezigheid gebruik ge
maakt om twee kleinere evene
menten te organiseren. Op de
dagen voorafgaand aan de
Holst-lezing werkte King twee
thema's nader uit voor een be
perkt en met zorg gekozen pu
bliek van vooraanstaande
mensen. Wat gebeurt er nu.
wanneer een figuur met onmis
kenbare helikoptervisie ver
slag uitbrengt van de toestand
van de planeet?
Hij verontschuldigt zich voor
die wijdse aankondiging, het is
de door de IFIAS bedachte
naam voor een project dat ove
rigens inderdaad de bedoeling
heeft om alle problemen eens
in onderling verband op een
rijtje te zetten. Hij wil alleen
maar proberen, de algemene
richting aan te geven waar het
met de wereld heen lijkt te
gaan. Dat overzicht komt op
een merkwaardige manier kal
merend over. De problemen
zijn weliswaar groot en het
is een open vraag in hoeverre
we ze aankunnen maar ze
waren al bekend. King schudt
geen verrassingen uit zijn
mouw.
Hoofdprobleem is voor hem de
onontkoombare verdubbeling
van de wereldbevolking (tenzij
er onuitsprekelijke dingen ge
beuren) binnen dertig tot veer
tig jaar. Pas na een jaar of
vijftig zal de groei er uit kun
nen raken. De inventaris die
we nu gebruiken om de wereld
draaiende te houden, de „infra
structuur", is in eeuwen opge
bouwd. Kunnen we die in der
tig jaar verdubbelen? En zo
niet, wat zal dan de prijs zijn
aan menselijk lijden en ont
wrichting? Wat de voedsel
voorziening betreft, lijkt het
technisch mogelijk: honger is
een gevolg van armoede, niet
zo zeer van landbouwkundig
onvermogen.
Kloof
Maar er komt op wereldschaal
een werkgelegenheidspro
bleem aan waarbij vergeleken
de huidige moeilijkheden
randverschijnselen zijn Juist
de arme landen met de groot
ste bevolkingsgroei hebben
een relatief Jonge leeftijdsop
bouw. Gevolg: terwijl het to
taal van de bevolking zich ver
dubbelt, zal het aanbod op de
arbeidsmarkt maar liefst ver
drievoudigen. Wat moeten al
die mensen gaan doen? De
kloof tussen rijke en arme lan
den zal er door deze tendens
niet smaller op worden. Hoe
breed zij kan worden voordat
de vlam in de pan slaat, is weer
zo'n open vraag.
Schaal
King maakt zich verder zorgen
over het opkomen van wereld
omvattende problemen die
geen land afzonderlijk behap
pen kan en die dus „ieders
zaak zijn. maar niemands ver
antwoordelijkheid" In die
klasse ziet hij de beïnvloeding
van het klimaat door verbran
ding van olie. gas en kolen, die
over een jaar of twintig actueel
lijkt te worden. De moeilijk
heid is dat we voorlopig nog
onvoldoende van klimaat en
weer begrijpen om de gevolgen
betrouwbaar te voorspellen.
„Duidelijk een geval waarin
beslissingen genomen zullen
moeten worden vóórdat de fei
ten volledig bekend zijn".
Als slecht hanteerbaar pro
bleem van dezelfde orde zag
King het complex van inflatie,
onstabiele wisselkoersen en uit
de hand lopende betalingsba
lansen. Ook dat is op nationaal
niveau niet meer te beheersen.
De beslissingen worden in
Bonn. Washington en Tokio
genomen hoorde hij in Zwitser
land klaaglijk opmerken.
Kernenergie
Op de laatste energieconferen
tie die King bijwoonde, noteer
de hij („ondanks de twijfelach
tige betrouwbaarheid van alle
projecties") een vrij algemene
overeenstemming dat het eind
van de eeuw een moeilijke pe
riode wordt, wanneer olie en
gas beginnen op te raken ter
wijl alternatieve bronnen nog
niet rijp zijn voor echt massale
toepassing („want dat vergt
meer tijd dan veel mensen
denken ook in beleidskrin
gen"). De „gewone" kernreac
tor zullen we intussen hard no
dig hebben, aldus het algeme
ne gevoelen op de conferentie
in Florida; over de kweekreac
tor waren de meningen ver
deeld Europeanen en Japan
ners zagen ook die als onmis
baar (en werken er hard aan)
Maar de meeste Amerikanen
waren geneigd om dat. wat be
taalbaarheid en succes betreft,
als een tweede Concorde-pro
ject te zien.
Beleid
Intussen wordt de onhanteer
baarheid van problemen in
steeds ingewikkelder samenle
vingen van meer mensen, nog
voortdurend groter De proble
men zelf worden ook groter, ze
komen sneller op ons af. en het
beleidsapparaat is daar niet op
Ingericht De ambtelijke ma
chine verzet zich van nature
tegen veranderingen, aldus
King. Die is er juist voor de
continuïteit, terwijl regeringen
elke vier of vijf jaar komen en
gaan („hoewel ze bij jullie al
leen maar schijnen te góón"
Piet Steenkamp moest daar
dinsdag erg om lachen). Het
resultaat nu is een beleid van
voortdurende crisisbestrij-
ding.
Over de mogelijkheden en on
mogelijkheden van een weten
schapsbeleid hield dr King op
een tweede zitting een opmer
kelijk betoog. Hij is voorstan
der van een coördinerend we
tenschapsminister. waarbij de
verantwoordelijkheid voor de
verschillende onderzoekpro
gramma's blijft bij de betrok
ken departementen. De coör
dinerende minister bevordert
onderlinge afstemming, het
opvullen van lacunes. In Cana
da was dat geprobeerd, zei
King, en het was een complete
mislukking geworden, omdat
de politieke wil ontbrak. De
coördinerende ministers (het
was er daar meer dan een) kre
gen geen medewerking van
hun collega's en de verbrokkel
de toestanden bleven bestaan.
Een even hard als pikant oor
deel. Want King wist dat de
Nederlandse opzet veel met de
Canadese gemeen heeft En
zijn zeer betrokken toehoor
ders wisten dat hij het wist. Je
zag mensen woordeloos naar
elkaar kijken. Dr King is een
uiterst hoffelijk man. Er was
geen onvertogen woord geval
len Maar dat het nergens best
gelukt was, had hij al eerder
gezegd.
RDAG 17 DECEMBER 1977
Over angsten
wordt weinig
openlijk gepraat
toen ze pas op de ziekenafde
ling kwam, ook wel om een
sptiltje gevraagd).
De meeste bewoners staan op
het punt van het aanvaarden
van hun eigen dood, niet op
één punt, maar bewegen zich
binnen bepaalde grenzen
heen en weer. De angst voor
de dood is namelijk zo'n diep
gewortelde emotie, dat het
bijna vanzelfsprekend is, dat
ook wanneer een grote mate
van aanvaarding bereikt is,
toch opnieuw angsten de kop
kunnen opsteken.
Een heel belangrijk gegeven
uit het onderzoek van Jan
Matse, is het feit, dat het
door hem bezochte bejaar
dentehuis er een van her
vormde signatuur was (met
een deels sterk'gereformeer
de bondsgerichte bevolking).
Het al dan niet hebben van
een geloof is van zeer grote
invloed op het denken over
de dood. Enerzijds kan het
geloof de angst voor de dood
verkleinen, anderzijds kan
het (vooral wanneer het zeer
orthodox getint is, zoals bij
veel gereformeerde bonders)
juist veel angst oproepen in
verband met het al dan niet
„klaar zijn" voor de dood en
het al dan niet „behouden
zijn".
„Heerlijk"
Er waren bejaarden, die zich
zo over de dood uitspraken,
dat er een indrukwekkende
rust vanuit ging, zoals een
mevrouw die zei. „Moeilijk?
De dood moeilijk? Het is al
leen maar heerlijk, de over
kant wacht. Hoe kun je nu
verdrietig zijn, als je weet dat
het nog fijner wordt?" In
deze opvatting verliest de
dood zijn bedreiging, omdat
men hem voelt als een nood
zakelijke overgang naar iets
mooiers. Aan de andere kant
gaf juist het geloof veel men
sen grote angsten, omdat zij
niet wisten of zij wel behop-
den zouden zijn en of hun
strijd „om te gaan" wel groot
genoeg was. In de opvattin
gen van sommige bejaarden
hoort deze strijd zelfs erg he
vig te zijn, anders is er so wie
so geen sprake van redding
Uiteraard heeft het regelma
tig geconfronteerd worden
met de dood ook zijn gevol
gen voor het personeel, dat in
een bejaardentehuis werkt
Hoe voelen deze mensen, die
vaak nog heel jong zijn. het
aan om altijd om te moeten
gaan met zaken als ziekte,
aftakeling, verdriet en dood9
Werkt dat deprimerend? Dat
blijkt erg mee te vallen, om
dat het personeel, hoe goed
men ook met bepaalde bewo
ners kan opschieten, toch
geen sterke emotionele ban
den met hen heeft. Het blijft
voor hen een stuk werk, wel
een belangrijk deel van hun
leven, maar niet het enige.
Anders dan de bewoners voor
wie het tehuis het enige huis
is, dat zij nog hebben, hebben
de personeelsleden allemaal
een eigen privé-leven buiten
het tehuis. Dat bevordert het
afstand-nemen ten opzichte
van gebeurtenissen in het te
huis, heel erg.
„Nooit in tranen"
Afgezien daarvan blijkt het
sterven van een bejaarde in
de regel geen erg emotionele
zaak te zijn voor een verzorg
ster. „Ik ben nog nooit in
tranen geweest" zei een ver
zorgster en andere perso
neelsleden zeggen „het perso
neel is niet erg onder indruk"
of „het personeel reageert
niet erg" Natuurlijk reageert
men niet eender op elk sterf
geval: „Van de een houd je
meer dan van de ander", zei
een verzorgster, dat hoort
misschien wel niet en je pro
beert het te voorkomen,
maar niettemin gebeurt het
wel."
„Bij sommigen met wie Je
echt contact hebt, treft het Je
ontzettend, maar dat komt
niet zoveel voor", zei een an
dere verzorgster. Dat er soms
wel sprake is van een zekere
opluchting na de dood van
een lastige bejaarde, bracht
een verzorgster nogal cru on
der woorden: „Als het een
vervelende is. zeg je: geluk
kig, die is dood".
Niet tragisch
Dat het personeel niet erg
emotioneel reageert op de
dood van een bejaarde, komt
ook door de leeftijd: men
vindt het overlijden van een
ouder iemand eigenlijk niet
tragisch. Bovendien relati
veert men elk sterfgeval met
de opmerking: „Het is wel
erg. maar we moeten weer
door. anderen hebben onze
hulp nodig".
Opvallend is. dat het perso
neel. door het meemaken van
die sterfgevallen beslist niet
aan het denken wordt gezet
over de eigen dood. Daarvoor
voelt men een te groot ver
schil in leeftijd tussen de
overledenen en zichzelf (ook
al zijn bepaalde verzorgsters
zelf al boven de zestig). Het
gevaar van dit relativeren en
het routineus worden en het
meemaken van sterfgevallen
kan. volgens Jan Matse zijn.
dat men de gevoeligheid gaat
verliezen. Een leidinggeven
de verzorgster zei hierover:
„Soms moet er wel eens ge
waarschuwd worden dat ze
niet bij de lift plezier kunnen
staan maken en de radio aan
zetten. wanneer zojuist is
meegedeeld dat iemand over
leden is."
Jan Matse: „Het laatste
kwartier", uitg. Boom, Meppel
ƒ29.50.
door Cisca Dresselhuys
van bejaarde mensen over
het algemeen als een niet erg
tragisch gebeuren gezien.
Deze mensen hebben vaak
een lang leven achter de rug,
dus is hun sterven niet naar.
redeneert men. Het is wel
duidelijk, dat bejaarden zelf
heel anders tegen hun dood
aankijken; voor hen is het
zeker geen „gewone, norma
le" zaak, voor hen is het een
huiveringwekkende werke
lijkheid. die erg dichtbij ge
komen is. Er zijn wel bejaar
den, die naar de dood uitkij
ken. maar dat zijn er maar
weinig en bovendien zijn dat
vrijwel altijd mensen, die er
beroerd aan toe zijn.
„Wij jongeren (en bij een be
jaarde vergeleken is vrijwel
iedereen „een jongere") heb
ben de neiging het probleem
van de dood voor de bejaarde
te onderschatten. De dood is
voor een ouder mens zeker
geen betrekkelijke kleinig
heid, zelfs wanneer hij zover
gekomen is, dat hij de dood
aanvaard heeft. Ook voor de
oudere mens blijft de dood
altijd een weerzin-wekkende
werkelijkheid, in de nabij
heid waarvan zij leven en
waarmee zij in het reine moe
ten komen. Wij als niet-be-
jaarden moeten er dus enorm
voor oppassen de moeilijkhe
den op dit punt te reduceren:
ze zijn er wel degelijk, ook al
worden wij er niet voortdu
rend mee geconfronteerd",
meent Jan Matse
In het bejaardentehuis vindt
men uitingen van sterke af
weer tegenover de gedachte
aan de eigen dood naast ui
tingen van volledige bereid
heid te sterven. Het meren
deel van de bewoners zit tus
sen deze twee uitersten in.
Het is overigens niet zo, dat
iemand, die op een gegeven
moment zijn eigen dood aan
vaard heeft, dat ook steeds zo
blijft voelen, hij kan best
weer eens overvallen worden
door angst. Openlijke afweer
tegen de gedachte van de ei
gen dood komt bij veel te
huisbewoners voor, soms
openlijk geuit, maar meestal
in bedekte termen te kennen
gegeven (zoals: „je moet aan
vaarden dat dit je laatste te
huis is, dat je hier waar
schijnlijk dood uitgedragen
zult worden, maar daar moet
je maar niet teveel over den
ken, anders heb je geen leven
meer").
Daarnaast zijn er ook men
sen, die al tot een zekere aan
vaarding zijn gekomen, hoe
wel deze bijna altijd gepaard
gaat met nog wel graag ver
der willen leven (Een be-
woonster, die op de ziekenaf
deling lag met griep en long
ontsteking, zei tegen de ver
zorgster, die haar wilde laten
eten: „Je bent lief, maar ik
wil dood". Een andere vrouw,
die al meer dan een jaar ziek
ligt. zei „Ik ben niet levens
moe, maar ik ben het leven
moe". Deze mevrouw heeft.
AMSTERDAM Hoe
wel bewoners van een be
jaardenhuis meer dan de
doorsnee Nederlander in
aanraking komen met de
dood, kan men van een
bejaardentehuis beslist
niet zeggen, dat het le
ven er somber is en
voortdurend onder druk
van de komende dood
staat. Over het algemeen
is het leefklimaat in een
bejaardenhuis goed. Dat
komt voornamelijk door
dat de bewoners zich een
bepaalde manier van le
ven hebben aangewend,
min of meer vanzelf,
waarin sprake is van een
„ontspannen ontwijken
van de dood".
Dat ontwijken gebeurt vrij
bewust, om toch bezig te
kunnen zijn met de goede
dingen van het leven. Overi
gens betekent dat ontwijken
van de gedachte aan de dood
beslist niet, dat er sprake is
van een geforceerd verdrin
gen van de dood; wanneer dit
onderwerp ter sprake komt
hebben de meeste bewoners
van een bejaardentehuis er
geen moeite mee om erover
te praten, maar het is geen
zaak. waarmee ze voortdu
rend tobberig bezig zijn.
Tot deze conclusie komt de
Hilversumse socioloog Jan
Matse, die voor zijn proef
schrift „Het Laatste Kwar
tier" (waarop hij gisteren aan
de VU promoveerde) twee
jaar lang onderzoek deed in
een bejaardentehuis. Het was
zijn bedoeling om erachter te
komen hoe in een bejaarden
tehuis met de dood geleefd
wordt. Daarvoor ging hij
twee jaar lang iedere week
een dag naar een bepaald be
jaardenhuis (dat hij in zijn
proefschrift „Het Laatste
Kwartier" noemt) waar hij
praatte met bewoners en per
soneel. Hij ging niet gewa
pend met vobraf opgestelde
vragenlijsten, maar hij liet de
mensen vrijuit praten over
wat hen bezighield, waarbij
hij het gesprek wel regelma
tig op de onderwerpen „ziek
te. aftakelen en sterven"
bracht.
Eigenlijk tot zijn eigen verba
zing merkte hij. dat men in
een bejaardentehuis wel
voortdurend geconfronteerd
wordt met ziekte en dood,
maar dat dit veel minder van
invloed is op de dagelijkse
gang van zaken in zo'n te
huis. dan hij gedacht had.
Aan de ene kant dus geen
sprake van voortdurende
somberheid, aan de andere
kant ook niet van een gefor
ceerd verdringen van de
dood.
Dat de leefsfeer in een be
jaardentehuis over het alge
meen prima en opgewekt is,
wil niet zeggen, dat er geen
bejaarden zijn, die Intensief
bezig zijn met de komende
dood (zowel die van hun
eventuele partner als die van
hemzelf) en die ook erg bang
zijn voor die dood. Maar over
die angsten wordt niet erg
openlijk gepraat. Ook weer
niet uit verdringing, maar uit
een onbewuste weerstand om
over dit onderwerp te praten,
vaak ook uit angst er ande
ren mee lastig te vallen die
liever niet over zulke dingen
wensen te praten.
Verschil
Toen Jan Matse aan de te
huisbewoners vroeg of er in
het huis veel en vaak over de
dood gesproken werden, ont
kenden ze dat bijna allemaal
„Nee, over de dood wordt hier
eigenlijk maar zelden of
nooit gepraat" was de alge
mene mening. Toch was Mat
se zelf tot een heel andere
conclusie gekomen: hij vond,
dat er zeer regelmatig over de
dood gesproken werd. Hoe
dit verschil te verklaren valt?
„Waarschijnlijk ervaren de
bewoners het .gewone
nieuws' over iemand, die ge
storven is. niet als .praten
over de dood'. Daaronder ver
staan ze waarschijnlijk veel
diepergaande gesprekken en
het kan best zijn dat die er
inderdaad niet zoveel zijn.
Maar voor een buitenstaan
der betekenen die gewone ge
sprekken in de trant van
,ach, is mevrouw zus en zo
overleden? Nou misschien
was het maar het beste, want
ze was er erg slecht aan toe
en we moeten toch allemaal
eens gaan' wel degelijk een
bezigzijn met de dood, ook al
voelen de bejaarden dit zelf
niet zo" meent hij.
Dat er door de bejaarden in
derdaad niet vaak gesproken
wordt over hun eigen dood,
klopt wel met de indruk, die
het personeel hiervan heeft.
Zo zegt een verzorgster „Ge
sprekken met bewoners over
hun angst voor de dood, ko
men niet veel voor. De men
sen laten het niet gemakke
lijk los wat ze hierover den
ken. Ze hebben wel een inner
lijke strijd, maar ze praten er
niet over". Andere verpleeg
sters menen, dat de bejaar
den over deze dingen mis
schien eerder met hun eigen
kinderen praten en. wanneer
dit niet het geval is, mis
schien met de oudere perso
neelsleden. Uit gesprekken
met oudere leidinggevende
personeelsleden komt inder
daad naar voren dat zij wel
eens met de bewoners praten
over hun problemen rondom
de naderende dood.
Angstwekkend
Want men moet zich niet
vergissen de dood is ook
voor bejaarden zeker een
angstwekkende zaak. In onze
samenleving wordt de dood