Taal als rookgordijn Wetenschapen armoe Ziende blind en horende doof Patiënten-V verenigingen veranderen traditioneel beeld Zogezegd lUDAG 16 DECEMBER 1977 TROUW/KWARTET 13 door Okke Jager De taal die bedoeld ls om ronduit of suggestief werkelijkheid en waarheid te openbaren, wordt met veel raffinement en naïviteit gebruikt om de werkelijkheid en de waarheid te verbergen. Zo hebben Casey Miller en Kate Swift in „Words and Women" de seksistische vertekening in de Engelse taal aan de kaak gesteld. Taal impliceert een heel wereldbeeld, waarin mannen nog altijd de dienst uitmaken. Taal maakt vrouwen onzichtbaar. De mens is zo vanzelfsprekend de man, dat Weijel zijn boek „Achtergronden van sociale zekerheid" argeloos kon beginnen met: „De mens heeft vele levensbehoeften. Hij moet voedsel zoeken, kweken of kopen Hij moet zijn vrouw en kinderen verzorgen." Vrouwen doen er overigens zelf aan mee. Een dame zei over iets onnozels dat een paar decennia geleden gebeurd zou zijn: „Het was in het jaar dat ik rectorsvrouw was." Ook dit is een aspect van de vrouwendiscriminatie: er kan geen rector magnificus optreden, of er draaft een wijfje naast. Ook het industriële taalgebruik versluiert de realiteit. Het is zó technisch en formalistisch „hij is nr. 10098704, zij is bandenvulster" dat het de feitelijke toestand aan het oog onttrekt, die alleen met de taal van het hart aan het licht gebracht zou kunnen worden. Men spreekt in hogere regionen over zaken die in werkelijkheid (op de werkvloer) niet eens bestaan (bijv. -erkstructurering). Men beroept zich graag op de stelling dat er pas iets te verdelen zou zijn, als het bedrijfsleven meer winst zou maken; maar in 1975 was er al ruim 11.000 per hoofd van de bevolking 44.000 voor een gezin van vier) te consumeren, zodat het eigenlijke probleem is, hoe dit eerlijk moet worden verdeeld. Nieuwe toestanden worden gesuggereerd door nieuwe namen: de vooroorlogse boekhouder wordt nu per advertentie opgeroepen als „economisch medewerker." Het lijkt wat meer. De bootwerker heet nu havenarbeider. Het ateliermeisje heet modinette. De huishoudster heet hulp in de hulshouding. Maar ze doen hetzelfde werk. De taal verguldt de pil die toch geslikt moet worden. Het theologisch taalgebruik doet daar niet voor onder. De goedbedoelde woorden „God hoort u Vloek niet" kunnen een werkelijkheid toedekken, die pas ontmaskerd zou worden door dergelijke bordjes bij milieu-bedervende bedrijven: „God ruikt u. Stink niet zo." Vrome mensen kunnen zozeer aan wóórden hechten, ook als daar geen draagvlak in de werkelijkheid voor is, dat zij de gebedsformule liever in de troonrede willen hebben dan de neutronenbom eruit. En Charles schreef diepzinniger dan het lijkt: „De predikanten zeiden liever dat God een God „des vredes" was dan „van de vrede," maar in mijn oren klonk „des vredes" minder vredelievend. Dóórom verkozen zij het zo, ik wist het, al begreep ik het niet." Het politieke taalgebruik lijkt zelfs speciaal uitgevonden voor wat een eerlijker generatie „besodemieteren" noemt. (En nu kunnen vrome mensen weer eerder over dit wóórd vallen dan over de zaak zelf). Ook de nieuwe term „spijtstemmer," die nu weer opgeld doet bij allen die verbijsterd zijn over de wijze waarop A.R.-politici zich lieten ontnemen wat vanaf Berghuis als moedig pionier met zoveel moeite was opgebouwd, heeft vaak iets versluierends. Er is tijdig geschreven dat men genoeg gewaarschuwd was (zoals sommige „spijtstemmers" achteraf ook erkennen) om „foutstemmer" te mogen heten: een „foutparkeerder" kan zich naast een duidelijk waarschuwingsbord toch niet als „spijtparkeerder" aandienen? Een bruikbaar middel om de werkelijkheid te vernevelen, is de verplaatsing van hoofdzaken naar bijzinnen. Vaak wordt „des Pudels Kern" in feite tussen haakjes gezet. Zo heeft de heer Scholten op deze pagina in een artikel over de meerderheidsstrategie van de PvdA terloops opgemerkt, dat het CDA een l\ door Aalt van de Glind Veel vraagstukken kunnen we met de (vooral economisch bepaalde) links/rechtsdeling te lijf. Maar hoe doen we recht aan het Zuidmoluk- se volk? Op welke wijze bescher men we het (ongeboren) leven? Wie geeft antwoorden op vragen naar zin en onzin van arbeid? De aard van deze (en vele andere) vragen laat zien dat een links/rechts-deling op z'n minst niet alle principes aan draagt om tot oplossingen te komen. Vanuit een ander gezichtsveld moet ook iets gezegd worden: zij die al een 30 jaar met een bepaalde groepering willen afrekenen, en constateren dat het CDA nagenoeg 13 van de kiezers achter zich schaart, kunnen beter proberen met die groepering rekening te houden. De jure zal gevoelsmatig niet kunnen, de facto moet verstan delijk mogelijk zijn. Tenslotte valt in het linkse links/ rechts-kamp op dat het dikwijls 'doorgebroken' christenen zijn, die het CDA verwijten toch bij de WD te willen belanden. Kun woorden doen denken aan de leerling die naar een andere school wil, zijn huiswerk niet doet, en bij het rap port tegen z'n pa zegt: „Zie je wel dat ueze school niet geschikt voor mij is!" Al te dikwijls voelen CDA-ers zich uitstekend thuis in het politieke midden. Ze koesteren zich met de „wijsheid" dat ze de waarheid in het midden vormen. Een ernstige misvatting; de politieke waarheid ligt meestal niet in het midden. Bij de vraag naar de zin van de arbeid behoort een christen-democraat so- cialistischer te zijn dan Marx. Bij de vraag naar de vrijheid van me ningsuiting behoort een christen democraat liberaler te zijn dan Keynes. stuk interne problematiek in de personele sfeer in de formatie heeft ingebracht en het plaatje van 2 november heeft afgewezen. Alvorens „nader" in te gaan op de fouten van de PvdA, wilde hij „eerst" op die van het CDA wijzen. Dat wil zeggen: hij begon en eindigde met de PvdA en wijdde daartussenin één zin aan het CDA. Zo'n indeling suggereert dat het in die ene zin over een bijkomstigheid gaat. Maar (met alle respect voor de eerlijke overtuiging van Scholten: waren er maar méér politici zoals hij) wat zou er gebeurd zijn, als deze „kleinigheid" nu eens achterwege was gebleven? Dan hadden wij nu het door hem verlangde kabinet gehad. Wat terzijde vermeld wordt, is precies het punt waar alles om draalt. Desgewenst mag men het kleineren tot een druppel, als men dan maar royaal erkent dat deze druppel de emmer deed overlopen, ook al was niet de hele emmer door de druppelaars gevuld. Mocht men menen dat in deze beeldspraak aan de bedoelde druppel te veel gewicht wordt gehecht en de proporties uit het oog worden verloren, dan moge men bedenken dat de letter C een andere dan de gebruikelijke maatstaf in gedachten roept: de maatstaf van „meer dan het gewone," die nu eenmaal vreemde verschuivingen kan teweegbrengen in de verhouding van hoofdzaken en bijzaken. Een andere veel-voorkomende versluiering is dat men, als twee partijen met eenzelfde verbetenheid touwtrekken, aan de ene totaal andere motieven toeschrijft dan aan de andere. Wijzelf willen alleen maar krijgen waar we récht op hebben; de anderen willen mócht. Zo wordt het streven naar een gelóófwaardig kabinet stelselmatig verdacht gemaakt als pure machtswellust. Natuurlijk kan men van mening verschillen over de strategie waarmee dit streven werd uitgevoerd; maar mogen wij zo lichtvaardig oordelen over de diepste motieven van de ander? Ook wie zelf blijkbaar aan geloofwaardigheid minder waarde hecht „alles is beter dan verdeeldheid" kan toch erkennen dat een ander andere prioriteiten heeft. Een verhelderend voorbeeld van een verduisterend taalgebruik is het, onderschrift onder een foto van de heren Van der Grinten. Van Agt en Wiegel: „Tijdens een eenvoudige doch voedzame(!) maaltijd tonen zij hoe heren met elkaar verkeren". Dit knusse praatje-bij-een-plaatje wil de lezers suggereren: hier heersen respect en fatsoen en niet de scherpe toon van de polariserende tweedracht. Als men in die lijn doorredeneert, moet ten slotte het tweesnijdend-scherpe zwaard van het bijbelwoord „Gij kunt niet God dienen én de Mammon" als sfeerbedervend worden afgewezen. Misschien is het ook wel ten diepste déze afwijzing, die achter de plotselinge voorkeur voor een hartelijke gesprekstoon onzichtbaar wordt gemaakt. Bovendien: „Iemand die doorzijn woord of stijl of toon waarschuwt om nu maar niet te polariseren: polariseert. Een van de bekwaamste polarisatiemethoden is, de ander met de schijn te belasten dat hij polariseert" (prof. Nagel). Natuurlijk kan het op het eerste gezicht prettig aandoen, als onderhandelaars elkaar in hun waarde laten. Maar de eigenlijke vraag is welke wóórden zij in hun waarde laten. En precies dfé kwestie wordt in zo'n „neutraal" bijschrift onder de gedekte tafel gewerkt. Allicht gaat het minder stormachtig toe bij mensen die de huik naar de wind hangen. Wij kennen Wiegel als de man die tijdens de oliecrisis uitriep, dat Nederland veel vriendelijker voor de Arabieren moest zijn en het niet altijd maar voor Israël moest opnemen. Maar toen onlangs enkele Kamerleden in een brief aan Carter aandrongen op een oplossing voor de Palestijnen, riep dezelfde Wiegel dat Nederland vriendelijker moest zijn voor Israël. We herinneren ons ook hoe hij in „Hervormd Nederland" niet kon verzwij gen dat het streven van de WD hóóks staat op de door de Raad van Kerken voorgestane en ook in het CD A-program genoemde hervormingen. Hij zal nu iets anders moeten zeggen aan dat deel van zijn tegenover dit kerkelijk verlangen staande kiezers, dat hem juist vanwege dit haaks-staan vertrouwen gaf. Hij weet kennelijk heel goed, wannéér hij iets zegt of niet zegt. Onder de vreedzame foto had dus beter kunnen staan: een weerhaan is vriendelijker dan een kemphaan. Ieder is dan nog vrij om te kiezen! Maar kunnen wij de taal dan nooit vertrouwen? Moeten wij lezend en luisterend als een honderdkoppige Cerberus letten op elk woord? Voor wie als kind heeft leren zingen „vest op prinsen geen betrouwen" behoeft dit geen opzienbarende conclusie te zijn. Het is gebrek aan een gezonde dosis argwaan, dat in de vermomming van de deugd die „trouw" heet als grondfout schuilgaat achter de ideologie van „alles liever dan verdeeldheid in eigen kring". en kabinet Van Agt. Velen hadden anders gehoopt, anderen inden het uitstekend. De Podium-pagina lezend, en luisterend in den lande, moet ik toch een open deur intrappen; „Sommi gen socialisten waren en zijn ziende blind voor redelijke verlangens van het CDA en sommige christen-democraten zijn horende doof voor redelijke argumenten pro samenwerking met de PvdA. Het spel „wie heeft de schuld" levert meestal alleen verliezers op. Mij dunkt, 'Den Haag' heeft reeds verloren. Politici en verwante stemmingmakers kunnen beter uitkijken naar toe komstige mogelijkheden dan omzien in wrok naar fouten en foutjes van het verleden. Het lijkt zinvoller te speuren naar wezenlijke oorzaken. Ik kan hoogstens een paar punten ter overdenking aangeven. Wel is meestal in een conflictmodel (en dat is het links/rechts-schema) de sleutel tot de oplossing in het midden te vinden. Zolang de PvdA en WD elkaar uitsluiten, manoeu vreren zij zelf het CDA in die sleu telpositie. En zolang het CDA zich deze sleutelpositie 'zonder meer' laat aanleunen, zo lang handelt zij in strijd met haar uitgangspunt. Zij die harde noten wensen te kra ken t.a.v. de zeven (e.a.) loyalisten passen precies in het straatje van de links/rechts-stategen. Het werd de PvdA duidelijk en het is de WD duidelijk geworden dat het CDA 'niet bij brood alleen' serieus wenst te nemen. Is het de harde-noten- krakers ook duidelijk? Als het CDA haar eigen uitgangspunt serieus neemt, dan behoren CDA-ers el kaar serieus te nemen! In de politiek gaat het om mensen. De politiek wordt ook gemaakt door mensen. Oneerlijkheid heeft grote kansen daar waar mensen over anderen beslissen, zelfs in een democratisch stelsel! Het zou een groot goed zijn wanneer politici zich meer 'geroepenen' wisten, in plaats van 'roepers' die eindeloos het eigen gelijk uitkramen. Geroe pen, dat wil zeggen genoegen ne men met de positie die kiezers ge ven, en persoonlijke ambities min der waarderen dan gesprekken op hoog niveau mogelijk maken. Politici ontlenen hun status meest al aan hun politieke positie. De 'gewone man' ontleedt zijn status meestal aanzijn inkomen. We moeten een stapje, en mis schien wel een serie stappen, terug. De status van de gewone man is er mee gemoeid. Zolang politici alleen maar denken in termen van 'meer' en 'hogerop', zolang zullen zij niet in staat zijn leiding te geven. Gelukkig zijn er uitzonderingen. Ik neem er twee. Van Agt die zich tijdens de onderhandelingen met de PvdA terug wilde trekken, poli tiek minder juist, maar menselijk een teken van hoop. En Aantjes, die de moed had in de gegeven omstandigheden 'loyalist' te willen zijn. Zolang dit soort mensen in het CDA zitten, heeft het CDA mij veel te zeggen. A. v.d. Glind is leraar godsdienst te Woerden. Hij is lid van het AR- Partijbestuur. v door H. J. Neuman Medio september hield Patsy T. Mink, staatssecretaris voor Ocea nen, Internationaal Milieubeheer en Wetenschap, een toespraak voor de Amerikaanse „National Science Bo ard". Zij vestigde o.m. de aandacht op het bestaan van een aantal ont wikkelingslanden, die de afgelopen jaren weliswaar aanmerkelijke eco nomische en maatschappelijke vor deringen hebben gemaakt, maar waar de vooruitgang nog geen eigen dynamiek heeft ontwikkeld. Deze landen behoren tot de politieke gangmakers van de Derde Wereld. Staatssecretaris Mink zei dat er voor de Verenigde Staten een veiligheids belang in is gelegen de steun van deze landen te krijgen. Zij zei letter lijk: „Voor landen als Brazilië, Mexico, Iran, Turkije en Maleisië is bestendige economische vooruit gang van wezenlijke betekenis voor hun binnenlandse stabiliteit en der halve van gewichtig buitenlands-po litiek belang voor de Verenigde Sta ten. De stabiliteit en veiligheid van deze landen vormen sleutels tot de vrede en stabiliteit van de hele we reld. Rudimentaire faciliteiten en instellingen voor wetenschap en techniek in deze landen moeten wor den gesteund, aangemoedigd en op gekweekt." Afgezien van de interessante opsom ming „concentratielanden", die me vrouw Mink daar gaf, stelde zij een probleem aan de orde dat meer en meer de aandacht trekt (overigens al geruime tijd voordat zij op 16 sep tember jl. het woord nam in Was hington D.C.). Indien wij ervan uit gaan dat wetenschap en techniek kunnen bijdragen tot het bestrijden en mogelijk zelfs oplossen van de armoede in de wereld, hoe kan dat dan het veiligst (met name voor de landen van de Derde en Vierde We reld) en het meest effectief worden geregeld? Op welke wijze komt een land tot de oprichting van een tech nologische en wetenschaps-infra- structuur die enerzijds de zelfstan dige mogelijkheid biedt voor onder zoek en ontwikkeling en die van de andere kant toch weer geïntegreerd is met de internationale weten schap? Wat zijn de beste mechanis men voor de overdracht van kennis en vaardigheid? Wat is de juiste technologie voor landen die nog niet klaar zijn voor geavanceerde indu striële technieken en ontwerpen? Staatssecretaris Mink hoopte dat de „Natioal Science Board" op deze en soortgelijke vragen een antwoord zou kunnen vinden. Toevallig kwam vrijwel hetzelfde probleem vorige week in Den Haag ter sprake toen daar, onder auspi ciën van het Interuniversitaire Insti tuut voor Internationaal Recht het T.M.C. Asser Instituut prof. Richard Falk van de universiteit van Princeton het had over de inwerking van technologische ontwikkelingen op het volkenrecht. De technologie is volgens prof. Falk altijd een tweesnijdend zwaard geweest. Aan de ene kant wekte ze hoop dat bevrij ding mogelijk zou zijn (van armoede en schaarste), aan de andere kant boezemde ze de vrees in dat ze de maatschappelijke en intellectuele vermogens van de mensheid wel eens te boven zou kunnen gaan (de Faust-legende). In ieder geval is nu een stadium bereikt, waarin de technologie de bestaande geo-politieke structuur (een verzameling van nationale, soe vereine staten) te machtig wordt. De territoriale soevereiniteit over de landmassa voldoet misschien nog net aan de vereisten van een doel treffend beheer en aan minimale normatieve verlangens. Maar ten aanzien van de oceanen en de ruimte schiet zij op dramatische wijze te kort. Prof. Falk daarin overigens be streden door andere deelnemers aan het colloquium zei vrijwel niets te verwachten van de internationale zeerechtconferentie. Voor een suc cesrijke exploitatie van de rijkdom men op en onder de zeebodem zijn immers kolossale kapitaalsinveste ringen nodig, uitgaven die lange tijd bescherming behoeven en die dus niet gedaan zullen worden zonder een aanzienlijke mate van politieke stabiliteit. De arme landen, die deel willen hebben aan de rijkdommen van de zee, kunnen zich deze reu sachtige investeringen niet veroorlo ven en ook zijn zij geen meesters over de politieke stabiliteit in hun regie. Aan te nemen valt derhalve dat zij letterlijk achter het net zullen vissen en dat de zeerechtcon ferentie hooguit een bevestiging zal brengen van de status quo. Ambas sadeur Pardo van Malta, die oor spronkelijk deze conferentie op gang heeft gebracht (de oceanen als „common heritage of mankind") zou nu al diep teleurgesteld zijn. Volgens prof. Falk zijn we een tijd perk van „technologisch imperialis me" binnen gegaan. De voordelen van wetenschap en techniek komen thans in overweldigende mate ten goede aan de rijke landen van de Eerste en de Tweede Wereld. Slechts ongeveer twee procent van de technologische inspanning van dit moment strekt de Derde en de Vierde wereld ten voordeel. Dat moet anders worden. En volgens prof. Falk is er een geforceerd pro gramma van technologische nood hulp nodig om de bestaande ontwik keling tot staan te brengen of om te buigen. Prof. Falk zou behalve de politieke en de economisch-sociale mensenrechten ook de technologi sche mensenrechten erkend willen zien, wellicht compleet met een „Amnesty International for Techno logy"- Niet alleen zouden alle men sen het recht op wetenschap en tech nologie moeten bezitten, maar ze zouden ook bescherming dienen te krijgen tegen het onverantwoorde lijk of onoordeelkundig gebruik van technologie door hun eigen of bui tenlandse overheden. Als voorbeelden noemde prof. Falk Guatemala, waar van overheidswege het gebruik van pesticiden wordt aangemoedigd die op grote schaal kanker verwekken, en de nucleaire installaties te Oakridge, waar jaren achtereen de neutronenemissie met een factor van 100.000 is onderschat. Ook in de toelichting op de begroting van Buitenlandse Zaken 1978 is on langs aandacht geschonken aan „aangepaste technologie en over dracht van technologie". Opgemerkt werd daar o.m. dat een groot deel van het onderzoek in de ontwikke lingslanden nog geënt is op westerse voorbeelden en niet op de eigen pro blematiek. „Het gevolg is", aldus de toelichting, „dat er voor de proble men der arme landen doorgaans geen passende technologie bestaat en (dat) zij zich daarom met de onaangepaste technologie van de rij ke landen moeten tevreden stellen. Het is noodzakelijk dat de arme lan den een eigen technologische infra structuur opbouwen en daarmede een eigen technologie gaan ontwik kelen welke arbeidsintensief is, aan sluit bij hun consumptieve behoef ten, de omvang van de markt en beschikbaarheid van hulpbronnen in deze landen". door Jelle Jan Klinkert Een diabetes-patiënt komt wel eens voor onverwachte proble men te staan. Wat moet je doen als Je een speciaal dieet nodig hebt terwijl je ln de kantine van je bedrijf moet eten? Dan ga je naar de keuken en je vraagt erom. Maar dan blijkt, dat de kok die dagelijks terugkerende vraag steeds minder leuk gaat vinden en dat laat blijken ook. En de anderen aan tafel, die een kom soep met brood eten, verbazen zich maar al te duidelijk over je „voorkeursbehandeling", die zou blijken uit een complete warme maaltijd. Of ben je lichamelijk gehandicapt, zodat je altijd de hele dag in een rolstoel moet doorbrengen. Wat moet Je doen als je merkt dat de meeste openbare gebouwen aan jou geen toegang bieden? Of nog erger: wat moet je doen als je merkt dat goedwillende mensen je behandelen alsof Je een klein kind bent; als iemand die niet slechts het gebruik van zijn benen maar ook dat van zijn hoofd mist? Voor veel chronisch zieken en gehan dicapten zijn dit soort problemen heel bekend. Ze hebben te maken met het beeld, dat de buitenwereld, de wereld van de „normale" mensen van hen heeft. Een beeld dat op zijn beurt de zelfopvatting van een chro nisch zieke of gehandicapte be ïnvloedt. Chronisch zieken en gehandicapten zijn zich deze samenhang van beeld en zelfbeeld steeds meer bewust ge worden. Dat is een van de oorzaken van de sterk toegenomen belangstel ling voor organisaties van chronisch zieken en gehandicapten, zoals die de laatste jaren waar te nemen valt. Om duidelijk te maken waarom die organisaties zo belangrijk zijn. is het goed- iets over dat mechanisme van beeld- en zelfbeeldvorming te ver tellen. Afwijkend Onmiddellijk na de geboorte van een kind vangt een opvoedingsproces aan, dat hem de rest van zijn leven niet meer met rust laat. Het gebeurt eerst heel intensief door ouders en andere gezinsleden (we noemen dat primaire socialisatie) en later door anderen zoals onderwijzers, vriendjes en collega's (secundaire socialisatie). In dat proces wordt aan het kind duidelijk gemaakt hoe de wereld in elkaar zit en op welke wijze hij en andere mensen zich daarin behoren te gedragen. Dat betekent, dat hij leert dat er een onderscheid is tussen „normaal" en „abonormaal" gedrag. Normaal ge drag is daarbij: dat gedrag dat je van een bepaalde persoon met bepaalde eigenschappen in een bepaalde situa tie mag verwachten. Vervolgens wordt aan het opgroeien de kind duidelijk gemaakt, door de manier waarop anderen met hem om gaan, wie hijzelf is en welke eigen schappen hij heeft. Andere mensen spiegelen hem zichzelf voor. Zo ver krijgt een mens zijn identiteit in de omgang met anderen. Nu is net in èen samenleving (een groepje mensen, een vereniging, een volk) zo. dat normaal gedrag wordt toegejuicht en abnormaal gedrag wordt afgekeurd. Daarom wordt er op mensen die zich afwijkend gedragen, druk uitgeoefend om zich te verande ren en om normaal gedrag te gaan vertonen. Toepassing van die druk noemt een socioloog ..sociale contro le". en deze kan op allerlei manieren plaats vinden: door opsluiting als straf zo goed als door een glimlach als beloning. In het algemeen heeft deze druk, deze sociale controle tot gevolg dat de meeste mensen zich normaal gedra gen. Dat is gemakkelijk, omdat daar door Je omgang met andere mensen eenvoudiger wordt: je weet wat je kunt verwachten; zo ontstaat er een zekere orde in de samenleving van mensen. Die aanpassing aan de druk tot nor maal gedrag gaat heel ver. Uit onder zoek onder een groep geesteszieken bleek, dat ook deze zich trachtten te gedragen als „normale" geesteszie ken; ze pasten zich dus aan aan de opvattingen die in hun omgeving daarover bestonden. Datzelfde bleek ook uit een onderzoek onder blinden, met de veelzeggende titel: the ma king of blind men; een blinde is niet zomaar een blinde, maar hij moet uit de reacties van zijn omgeving leren hoe een normale blinde zich ge draagt. Organisatie We kunnen dat op twee manieren bekijken. Ten eerste biedt een patiën tenvereniging sociaal contact r.iet mensen. En al die mensen, die als „abnormale" individuen in een ver der gezonde omgeving geloof waren gaan hechten aan hel beeld, dat die omgeving van hen had. en die hun gedrag aan de verwachtingen van hun omgeving gingen aanpassen al die mensen ontdekken plotseling dat er een andere wereld bestaat. Een wereld, waarin aile zieken en gehan dicapten allemaal even gezond en normaal zijn. Waarin je je niet waar hoeft te maken als zieke of gehandi capte iets wat je. gek genoeg, vaak moet doen (denk aan het verhaal van die diabetes patiënt aan het begin van dit stuk) Er blijkt een wereld te bestaan, waarin mensen echt als nor male mensen op elkaar reageren. Zo kan de individuele gehandicapte of chronisch zieke eindelijk gaan ont dekken wie hij zelf is. En dal is voor elk mens. maar vooral voor hem. ont zettend belangrijk. Omgeving Een tweede belangrijke functie van patiëntenverenigingen speelt zich af naar buiten, naar de gezonde omge ving. Allereerst ondersteunt de orga nisatie de individuele zieke of gehan dicapte. die zijn in de vereniging ont dekte identiteit naar buiten wil bren gen. Dat ls ontzettend moeilijk tegen over een omgeving, die zelf niet van opvattingen veranderd is. Het zelf vertrouwen wordt dan ook dikwijls zwaar op de proef gesteld. Vandaar dat op bijeenkomsten daar over veel gepraat wordt. Hoe moet je in bepaalde situaties reageren? Erva ringen worden uitgewisseld en er kan een gemeenschappelijke reactiewijze ontwikkeld worden, die goed blijkt te voldoen. Daarnaast is de patiëntenvereniging belangrijk omdat ze collectief actie kan ondernemen. Deze kan erop ge richt zijn om het beeld, de opvattin gen en de kennis omtrent een bepaal de ziekte of handicap te wijzigen. Op de lange duur is zulke actie van groot belang, omdat de mogelijkheid ge schapen wordt voor chronisch zieken of gehandicapten om een volwaardi ge plaats in de samenleving te ver werven. Daarnaast kan de organisatie zich op de gezondheidszorg of de samenle ving richten met acties om bepaalde taateriële voorzieningen los te krij gen. Met name de Nederlandse Hart patiëntenvereniging is hier erg sterk in geweest, maar ook op andere ter reinen wordt langzaam maar zeker vooruitgang geboekt. Mondigheid Het begrip „mondigheid van de pa tiënt" kan je op verschillende niveaus bekijken. Het is belangrijk ln de rela tie tussen arts en patiënt, maar ook in de relatie tussen gezondheidszorg en samenleving. De organisaties van chronisch zieken en gehandicapten verwerkelijken op een duidelijke wij ze mondigheid op een middenniveau. In het licht daarvan moeten we hun opkomst ln de laatste tijd sterk toe- Juichen. Ook als we gezond zijn; of misschien wel jüist als we gezond zijn. Drs. J. J. Klinkert is wetenschappelijk medewerker aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Nu is het probleem van vele chro nisch zieken en gehandicapten, dat de verwachtingen over hen op allerlei vooroordelen berusten en niet op wer kelijke kennis. „Normale" mensen blijken vaak de vreemdste opvattin gen over hen te hebben, gebaseerd op onkunde of fantasie. En het probleem daarvan ls. dat dergelijke opvattin gen toch een zware druk uitoefenen op die chronisch zieken en gehandi capten; het dwingt hen tot een be paald gedrag en bezorgt hen een on juist, en vaak negatief gekleurd beeld van zichzelf. Precies op dit punt ligt nu het grote belang van patiëntenverenigingen. De arts W. J. F. van der Vijgh in een stelling bij zijn aan de Vrije Universiteit verdedigd proef schrift: „Een niet aangetaste kies ls een gave". De arts R. M. Huisman in een stelling bij zijn aan de Vrije Uni versiteit verdedigd proefschrift: „Gezond snoepen bestaat niet". De socioloog G. P. Noordzij ln een stelling bij zijn aan de Vrije Uni versiteit verdedigd proefschrift: „De relatief lange duur van de kabinetsformatie 1977 ls voor een deel te verklaren uit het gegeven dat veel onderhandelingsposities ln de sfeer van de openbaarheid werden ingenomen".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1977 | | pagina 13