Taal als rookgordijn
Wetenschapen armoe
Ziende blind en
horende doof
Patiënten-V
verenigingen
veranderen
traditioneel beeld
Zogezegd
lUDAG 16 DECEMBER 1977
TROUW/KWARTET
13
door Okke Jager
De taal die bedoeld ls om ronduit of
suggestief werkelijkheid en waarheid
te openbaren, wordt met veel
raffinement en naïviteit gebruikt om
de werkelijkheid en de waarheid te
verbergen.
Zo hebben Casey Miller en Kate Swift
in „Words and Women" de
seksistische vertekening in de
Engelse taal aan de kaak gesteld.
Taal impliceert een heel wereldbeeld,
waarin mannen nog altijd de dienst
uitmaken. Taal maakt vrouwen
onzichtbaar. De mens is zo
vanzelfsprekend de man, dat Weijel
zijn boek „Achtergronden van sociale
zekerheid" argeloos kon beginnen
met: „De mens heeft vele
levensbehoeften. Hij moet voedsel
zoeken, kweken of kopen Hij
moet zijn vrouw en kinderen
verzorgen." Vrouwen doen er
overigens zelf aan mee. Een dame zei
over iets onnozels dat een paar
decennia geleden gebeurd zou zijn:
„Het was in het jaar dat ik
rectorsvrouw was." Ook dit is een
aspect van de vrouwendiscriminatie:
er kan geen rector magnificus
optreden, of er draaft een wijfje
naast.
Ook het industriële taalgebruik
versluiert de realiteit. Het is zó
technisch en formalistisch „hij is
nr. 10098704, zij is bandenvulster"
dat het de feitelijke toestand aan het
oog onttrekt, die alleen met de taal
van het hart aan het licht gebracht
zou kunnen worden. Men spreekt in
hogere regionen over zaken die in
werkelijkheid (op de werkvloer) niet
eens bestaan (bijv.
-erkstructurering). Men beroept zich
graag op de stelling dat er pas iets te
verdelen zou zijn, als het
bedrijfsleven meer winst zou maken;
maar in 1975 was er al ruim 11.000
per hoofd van de bevolking 44.000
voor een gezin van vier) te
consumeren, zodat het eigenlijke
probleem is, hoe dit eerlijk moet
worden verdeeld.
Nieuwe toestanden worden
gesuggereerd door nieuwe namen: de
vooroorlogse boekhouder wordt nu
per advertentie opgeroepen als
„economisch medewerker." Het lijkt
wat meer. De bootwerker heet nu
havenarbeider. Het ateliermeisje
heet modinette. De huishoudster
heet hulp in de hulshouding. Maar ze
doen hetzelfde werk. De taal verguldt
de pil die toch geslikt moet worden.
Het theologisch taalgebruik doet
daar niet voor onder. De
goedbedoelde woorden „God hoort u
Vloek niet" kunnen een
werkelijkheid toedekken, die pas
ontmaskerd zou worden door
dergelijke bordjes bij
milieu-bedervende bedrijven: „God
ruikt u. Stink niet zo." Vrome mensen
kunnen zozeer aan wóórden hechten,
ook als daar geen draagvlak in de
werkelijkheid voor is, dat zij de
gebedsformule liever in de troonrede
willen hebben dan de neutronenbom
eruit. En Charles schreef diepzinniger
dan het lijkt: „De predikanten zeiden
liever dat God een God „des vredes"
was dan „van de vrede," maar in mijn
oren klonk „des vredes" minder
vredelievend. Dóórom verkozen zij
het zo, ik wist het, al begreep ik het
niet."
Het politieke taalgebruik lijkt zelfs
speciaal uitgevonden voor wat een
eerlijker generatie „besodemieteren"
noemt. (En nu kunnen vrome mensen
weer eerder over dit wóórd vallen dan
over de zaak zelf). Ook de nieuwe
term „spijtstemmer," die nu weer
opgeld doet bij allen die verbijsterd
zijn over de wijze waarop
A.R.-politici zich lieten ontnemen
wat vanaf Berghuis als moedig
pionier met zoveel moeite was
opgebouwd, heeft vaak iets
versluierends. Er is tijdig geschreven
dat men genoeg gewaarschuwd was
(zoals sommige „spijtstemmers"
achteraf ook erkennen) om
„foutstemmer" te mogen heten: een
„foutparkeerder" kan zich naast een
duidelijk waarschuwingsbord toch
niet als „spijtparkeerder" aandienen?
Een bruikbaar middel om de
werkelijkheid te vernevelen, is de
verplaatsing van hoofdzaken naar
bijzinnen. Vaak wordt „des Pudels
Kern" in feite tussen haakjes gezet.
Zo heeft de heer Scholten op deze
pagina in een artikel over de
meerderheidsstrategie van de PvdA
terloops opgemerkt, dat het CDA een
l\ door Aalt van de Glind
Veel vraagstukken kunnen we met
de (vooral economisch bepaalde)
links/rechtsdeling te lijf. Maar hoe
doen we recht aan het Zuidmoluk-
se volk? Op welke wijze bescher
men we het (ongeboren) leven? Wie
geeft antwoorden op vragen naar
zin en onzin van arbeid? De aard
van deze (en vele andere) vragen
laat zien dat een links/rechts-deling
op z'n minst niet alle principes aan
draagt om tot oplossingen te
komen.
Vanuit een ander gezichtsveld
moet ook iets gezegd worden: zij
die al een 30 jaar met een bepaalde
groepering willen afrekenen, en
constateren dat het CDA nagenoeg
13 van de kiezers achter zich
schaart, kunnen beter proberen
met die groepering rekening te
houden. De jure zal gevoelsmatig
niet kunnen, de facto moet verstan
delijk mogelijk zijn.
Tenslotte valt in het linkse links/
rechts-kamp op dat het dikwijls
'doorgebroken' christenen zijn, die
het CDA verwijten toch bij de WD
te willen belanden. Kun woorden
doen denken aan de leerling die
naar een andere school wil, zijn
huiswerk niet doet, en bij het rap
port tegen z'n pa zegt: „Zie je wel
dat ueze school niet geschikt voor
mij is!"
Al te dikwijls voelen CDA-ers zich
uitstekend thuis in het politieke
midden. Ze koesteren zich met de
„wijsheid" dat ze de waarheid in
het midden vormen. Een ernstige
misvatting; de politieke waarheid
ligt meestal niet in het midden. Bij
de vraag naar de zin van de arbeid
behoort een christen-democraat so-
cialistischer te zijn dan Marx. Bij
de vraag naar de vrijheid van me
ningsuiting behoort een christen
democraat liberaler te zijn dan
Keynes.
stuk interne problematiek in de
personele sfeer in de formatie heeft
ingebracht en het plaatje van 2
november heeft afgewezen. Alvorens
„nader" in te gaan op de fouten van
de PvdA, wilde hij „eerst" op die van
het CDA wijzen. Dat wil zeggen: hij
begon en eindigde met de PvdA en
wijdde daartussenin één zin aan het
CDA. Zo'n indeling suggereert dat
het in die ene zin over een
bijkomstigheid gaat. Maar (met alle
respect voor de eerlijke overtuiging
van Scholten: waren er maar méér
politici zoals hij) wat zou er gebeurd
zijn, als deze „kleinigheid" nu eens
achterwege was gebleven? Dan
hadden wij nu het door hem
verlangde kabinet gehad. Wat
terzijde vermeld wordt, is precies het
punt waar alles om draalt.
Desgewenst mag men het kleineren
tot een druppel, als men dan maar
royaal erkent dat deze druppel de
emmer deed overlopen, ook al was
niet de hele emmer door de
druppelaars gevuld. Mocht men
menen dat in deze beeldspraak aan
de bedoelde druppel te veel gewicht
wordt gehecht en de proporties uit
het oog worden verloren, dan moge
men bedenken dat de letter C een
andere dan de gebruikelijke maatstaf
in gedachten roept: de maatstaf van
„meer dan het gewone," die nu
eenmaal vreemde verschuivingen
kan teweegbrengen in de verhouding
van hoofdzaken en bijzaken.
Een andere veel-voorkomende
versluiering is dat men, als twee
partijen met eenzelfde verbetenheid
touwtrekken, aan de ene totaal
andere motieven toeschrijft dan aan
de andere. Wijzelf willen alleen maar
krijgen waar we récht op hebben; de
anderen willen mócht. Zo wordt het
streven naar een gelóófwaardig
kabinet stelselmatig verdacht
gemaakt als pure machtswellust.
Natuurlijk kan men van mening
verschillen over de strategie waarmee
dit streven werd uitgevoerd; maar
mogen wij zo lichtvaardig oordelen
over de diepste motieven van de
ander? Ook wie zelf blijkbaar aan
geloofwaardigheid minder waarde
hecht „alles is beter dan
verdeeldheid" kan toch erkennen
dat een ander andere prioriteiten
heeft.
Een verhelderend voorbeeld van een
verduisterend taalgebruik is het,
onderschrift onder een foto van de
heren Van der Grinten. Van Agt en
Wiegel: „Tijdens een eenvoudige
doch voedzame(!) maaltijd tonen zij
hoe heren met elkaar verkeren". Dit
knusse praatje-bij-een-plaatje wil de
lezers suggereren: hier heersen
respect en fatsoen en niet de
scherpe toon van de polariserende
tweedracht. Als men in die lijn
doorredeneert, moet ten slotte het
tweesnijdend-scherpe zwaard van het
bijbelwoord „Gij kunt niet God
dienen én de Mammon" als
sfeerbedervend worden afgewezen.
Misschien is het ook wel ten diepste
déze afwijzing, die achter de
plotselinge voorkeur voor een
hartelijke gesprekstoon onzichtbaar
wordt gemaakt. Bovendien: „Iemand
die doorzijn woord of stijl of toon
waarschuwt om nu maar niet te
polariseren: polariseert. Een van de
bekwaamste polarisatiemethoden is,
de ander met de schijn te belasten
dat hij polariseert" (prof. Nagel).
Natuurlijk kan het op het eerste
gezicht prettig aandoen, als
onderhandelaars elkaar in hun
waarde laten. Maar de eigenlijke
vraag is welke wóórden zij in hun
waarde laten. En precies dfé kwestie
wordt in zo'n „neutraal" bijschrift
onder de gedekte tafel gewerkt.
Allicht gaat het minder stormachtig
toe bij mensen die de huik naar de
wind hangen. Wij kennen Wiegel als
de man die tijdens de oliecrisis
uitriep, dat Nederland veel
vriendelijker voor de Arabieren
moest zijn en het niet altijd maar
voor Israël moest opnemen. Maar
toen onlangs enkele Kamerleden in
een brief aan Carter aandrongen op
een oplossing voor de Palestijnen,
riep dezelfde Wiegel dat Nederland
vriendelijker moest zijn voor Israël.
We herinneren ons ook hoe hij in
„Hervormd Nederland" niet kon
verzwij gen dat het streven van de
WD hóóks staat op de door de Raad
van Kerken voorgestane en ook in
het CD A-program genoemde
hervormingen. Hij zal nu iets anders
moeten zeggen aan dat deel van zijn
tegenover dit kerkelijk verlangen
staande kiezers, dat hem juist
vanwege dit haaks-staan vertrouwen
gaf. Hij weet kennelijk heel goed,
wannéér hij iets zegt of niet zegt.
Onder de vreedzame foto had dus
beter kunnen staan: een weerhaan is
vriendelijker dan een kemphaan.
Ieder is dan nog vrij om te kiezen!
Maar kunnen wij de taal dan nooit
vertrouwen? Moeten wij lezend en
luisterend als een honderdkoppige
Cerberus letten op elk woord? Voor
wie als kind heeft leren zingen „vest
op prinsen geen betrouwen" behoeft
dit geen opzienbarende conclusie te
zijn. Het is gebrek aan een gezonde
dosis argwaan, dat in de
vermomming van de deugd die
„trouw" heet als grondfout
schuilgaat achter de ideologie van
„alles liever dan verdeeldheid in
eigen kring".
en kabinet Van Agt. Velen hadden anders gehoopt, anderen
inden het uitstekend. De Podium-pagina lezend, en luisterend
in den lande, moet ik toch een open deur intrappen; „Sommi
gen socialisten waren en zijn ziende blind voor redelijke
verlangens van het CDA en sommige christen-democraten zijn
horende doof voor redelijke argumenten pro samenwerking
met de PvdA.
Het spel „wie heeft de schuld" levert meestal alleen verliezers
op. Mij dunkt, 'Den Haag' heeft reeds verloren. Politici en
verwante stemmingmakers kunnen beter uitkijken naar toe
komstige mogelijkheden dan omzien in wrok naar fouten en
foutjes van het verleden. Het lijkt zinvoller te speuren naar
wezenlijke oorzaken. Ik kan hoogstens een paar punten ter
overdenking aangeven.
Wel is meestal in een conflictmodel
(en dat is het links/rechts-schema)
de sleutel tot de oplossing in het
midden te vinden. Zolang de PvdA
en WD elkaar uitsluiten, manoeu
vreren zij zelf het CDA in die sleu
telpositie. En zolang het CDA zich
deze sleutelpositie 'zonder meer'
laat aanleunen, zo lang handelt zij
in strijd met haar uitgangspunt.
Zij die harde noten wensen te kra
ken t.a.v. de zeven (e.a.) loyalisten
passen precies in het straatje van
de links/rechts-stategen. Het werd
de PvdA duidelijk en het is de WD
duidelijk geworden dat het CDA
'niet bij brood alleen' serieus wenst
te nemen. Is het de harde-noten-
krakers ook duidelijk? Als het CDA
haar eigen uitgangspunt serieus
neemt, dan behoren CDA-ers el
kaar serieus te nemen!
In de politiek gaat het om mensen.
De politiek wordt ook gemaakt
door mensen. Oneerlijkheid heeft
grote kansen daar waar mensen
over anderen beslissen, zelfs in een
democratisch stelsel! Het zou een
groot goed zijn wanneer politici
zich meer 'geroepenen' wisten, in
plaats van 'roepers' die eindeloos
het eigen gelijk uitkramen. Geroe
pen, dat wil zeggen genoegen ne
men met de positie die kiezers ge
ven, en persoonlijke ambities min
der waarderen dan gesprekken op
hoog niveau mogelijk maken.
Politici ontlenen hun status meest
al aan hun politieke positie. De
'gewone man' ontleedt zijn status
meestal aanzijn inkomen.
We moeten een stapje, en mis
schien wel een serie stappen, terug.
De status van de gewone man is er
mee gemoeid. Zolang politici alleen
maar denken in termen van 'meer'
en 'hogerop', zolang zullen zij niet
in staat zijn leiding te geven.
Gelukkig zijn er uitzonderingen. Ik
neem er twee. Van Agt die zich
tijdens de onderhandelingen met
de PvdA terug wilde trekken, poli
tiek minder juist, maar menselijk
een teken van hoop. En Aantjes,
die de moed had in de gegeven
omstandigheden 'loyalist' te willen
zijn.
Zolang dit soort mensen in het
CDA zitten, heeft het CDA mij veel
te zeggen.
A. v.d. Glind is leraar godsdienst te
Woerden. Hij is lid van het AR-
Partijbestuur.
v
door H. J. Neuman
Medio september hield Patsy T.
Mink, staatssecretaris voor Ocea
nen, Internationaal Milieubeheer en
Wetenschap, een toespraak voor de
Amerikaanse „National Science Bo
ard". Zij vestigde o.m. de aandacht
op het bestaan van een aantal ont
wikkelingslanden, die de afgelopen
jaren weliswaar aanmerkelijke eco
nomische en maatschappelijke vor
deringen hebben gemaakt, maar
waar de vooruitgang nog geen eigen
dynamiek heeft ontwikkeld. Deze
landen behoren tot de politieke
gangmakers van de Derde Wereld.
Staatssecretaris Mink zei dat er voor
de Verenigde Staten een veiligheids
belang in is gelegen de steun van
deze landen te krijgen. Zij zei letter
lijk: „Voor landen als Brazilië,
Mexico, Iran, Turkije en Maleisië is
bestendige economische vooruit
gang van wezenlijke betekenis voor
hun binnenlandse stabiliteit en der
halve van gewichtig buitenlands-po
litiek belang voor de Verenigde Sta
ten. De stabiliteit en veiligheid van
deze landen vormen sleutels tot de
vrede en stabiliteit van de hele we
reld. Rudimentaire faciliteiten en
instellingen voor wetenschap en
techniek in deze landen moeten wor
den gesteund, aangemoedigd en op
gekweekt."
Afgezien van de interessante opsom
ming „concentratielanden", die me
vrouw Mink daar gaf, stelde zij een
probleem aan de orde dat meer en
meer de aandacht trekt (overigens al
geruime tijd voordat zij op 16 sep
tember jl. het woord nam in Was
hington D.C.). Indien wij ervan uit
gaan dat wetenschap en techniek
kunnen bijdragen tot het bestrijden
en mogelijk zelfs oplossen van de
armoede in de wereld, hoe kan dat
dan het veiligst (met name voor de
landen van de Derde en Vierde We
reld) en het meest effectief worden
geregeld? Op welke wijze komt een
land tot de oprichting van een tech
nologische en wetenschaps-infra-
structuur die enerzijds de zelfstan
dige mogelijkheid biedt voor onder
zoek en ontwikkeling en die van de
andere kant toch weer geïntegreerd
is met de internationale weten
schap? Wat zijn de beste mechanis
men voor de overdracht van kennis
en vaardigheid? Wat is de juiste
technologie voor landen die nog niet
klaar zijn voor geavanceerde indu
striële technieken en ontwerpen?
Staatssecretaris Mink hoopte dat de
„Natioal Science Board" op deze en
soortgelijke vragen een antwoord
zou kunnen vinden.
Toevallig kwam vrijwel hetzelfde
probleem vorige week in Den Haag
ter sprake toen daar, onder auspi
ciën van het Interuniversitaire Insti
tuut voor Internationaal Recht
het T.M.C. Asser Instituut prof.
Richard Falk van de universiteit van
Princeton het had over de inwerking
van technologische ontwikkelingen
op het volkenrecht. De technologie
is volgens prof. Falk altijd een
tweesnijdend zwaard geweest. Aan
de ene kant wekte ze hoop dat bevrij
ding mogelijk zou zijn (van armoede
en schaarste), aan de andere kant
boezemde ze de vrees in dat ze de
maatschappelijke en intellectuele
vermogens van de mensheid wel
eens te boven zou kunnen gaan (de
Faust-legende).
In ieder geval is nu een stadium
bereikt, waarin de technologie de
bestaande geo-politieke structuur
(een verzameling van nationale, soe
vereine staten) te machtig wordt. De
territoriale soevereiniteit over de
landmassa voldoet misschien nog
net aan de vereisten van een doel
treffend beheer en aan minimale
normatieve verlangens. Maar ten
aanzien van de oceanen en de ruimte
schiet zij op dramatische wijze te
kort.
Prof. Falk daarin overigens be
streden door andere deelnemers aan
het colloquium zei vrijwel niets te
verwachten van de internationale
zeerechtconferentie. Voor een suc
cesrijke exploitatie van de rijkdom
men op en onder de zeebodem zijn
immers kolossale kapitaalsinveste
ringen nodig, uitgaven die lange tijd
bescherming behoeven en die dus
niet gedaan zullen worden zonder
een aanzienlijke mate van politieke
stabiliteit. De arme landen, die deel
willen hebben aan de rijkdommen
van de zee, kunnen zich deze reu
sachtige investeringen niet veroorlo
ven en ook zijn zij geen meesters
over de politieke stabiliteit in hun
regie. Aan te nemen valt derhalve
dat zij letterlijk achter het net
zullen vissen en dat de zeerechtcon
ferentie hooguit een bevestiging zal
brengen van de status quo. Ambas
sadeur Pardo van Malta, die oor
spronkelijk deze conferentie op gang
heeft gebracht (de oceanen als
„common heritage of mankind") zou
nu al diep teleurgesteld zijn.
Volgens prof. Falk zijn we een tijd
perk van „technologisch imperialis
me" binnen gegaan. De voordelen
van wetenschap en techniek komen
thans in overweldigende mate ten
goede aan de rijke landen van de
Eerste en de Tweede Wereld.
Slechts ongeveer twee procent van
de technologische inspanning van
dit moment strekt de Derde en de
Vierde wereld ten voordeel.
Dat moet anders worden. En volgens
prof. Falk is er een geforceerd pro
gramma van technologische nood
hulp nodig om de bestaande ontwik
keling tot staan te brengen of om te
buigen. Prof. Falk zou behalve de
politieke en de economisch-sociale
mensenrechten ook de technologi
sche mensenrechten erkend willen
zien, wellicht compleet met een
„Amnesty International for Techno
logy"- Niet alleen zouden alle men
sen het recht op wetenschap en tech
nologie moeten bezitten, maar ze
zouden ook bescherming dienen te
krijgen tegen het onverantwoorde
lijk of onoordeelkundig gebruik van
technologie door hun eigen of bui
tenlandse overheden.
Als voorbeelden noemde prof. Falk
Guatemala, waar van overheidswege
het gebruik van pesticiden wordt
aangemoedigd die op grote schaal
kanker verwekken, en de nucleaire
installaties te Oakridge, waar jaren
achtereen de neutronenemissie met
een factor van 100.000 is onderschat.
Ook in de toelichting op de begroting
van Buitenlandse Zaken 1978 is on
langs aandacht geschonken aan
„aangepaste technologie en over
dracht van technologie". Opgemerkt
werd daar o.m. dat een groot deel
van het onderzoek in de ontwikke
lingslanden nog geënt is op westerse
voorbeelden en niet op de eigen pro
blematiek. „Het gevolg is", aldus de
toelichting, „dat er voor de proble
men der arme landen doorgaans
geen passende technologie bestaat
en (dat) zij zich daarom met de
onaangepaste technologie van de rij
ke landen moeten tevreden stellen.
Het is noodzakelijk dat de arme lan
den een eigen technologische infra
structuur opbouwen en daarmede
een eigen technologie gaan ontwik
kelen welke arbeidsintensief is, aan
sluit bij hun consumptieve behoef
ten, de omvang van de markt en
beschikbaarheid van hulpbronnen
in deze landen".
door Jelle Jan Klinkert
Een diabetes-patiënt komt wel eens voor onverwachte proble
men te staan. Wat moet je doen als Je een speciaal dieet nodig
hebt terwijl je ln de kantine van je bedrijf moet eten? Dan ga
je naar de keuken en je vraagt erom. Maar dan blijkt, dat de
kok die dagelijks terugkerende vraag steeds minder leuk gaat
vinden en dat laat blijken ook. En de anderen aan tafel, die
een kom soep met brood eten, verbazen zich maar al te
duidelijk over je „voorkeursbehandeling", die zou blijken uit
een complete warme maaltijd.
Of ben je lichamelijk gehandicapt, zodat je altijd de hele dag
in een rolstoel moet doorbrengen. Wat moet Je doen als je
merkt dat de meeste openbare gebouwen aan jou geen
toegang bieden? Of nog erger: wat moet je doen als je merkt
dat goedwillende mensen je behandelen alsof Je een klein
kind bent; als iemand die niet slechts het gebruik van zijn
benen maar ook dat van zijn hoofd mist?
Voor veel chronisch zieken en gehan
dicapten zijn dit soort problemen
heel bekend. Ze hebben te maken
met het beeld, dat de buitenwereld,
de wereld van de „normale" mensen
van hen heeft. Een beeld dat op zijn
beurt de zelfopvatting van een chro
nisch zieke of gehandicapte be
ïnvloedt.
Chronisch zieken en gehandicapten
zijn zich deze samenhang van beeld
en zelfbeeld steeds meer bewust ge
worden. Dat is een van de oorzaken
van de sterk toegenomen belangstel
ling voor organisaties van chronisch
zieken en gehandicapten, zoals die de
laatste jaren waar te nemen valt.
Om duidelijk te maken waarom die
organisaties zo belangrijk zijn. is het
goed- iets over dat mechanisme van
beeld- en zelfbeeldvorming te ver
tellen.
Afwijkend
Onmiddellijk na de geboorte van een
kind vangt een opvoedingsproces
aan, dat hem de rest van zijn leven
niet meer met rust laat. Het gebeurt
eerst heel intensief door ouders en
andere gezinsleden (we noemen dat
primaire socialisatie) en later door
anderen zoals onderwijzers, vriendjes
en collega's (secundaire socialisatie).
In dat proces wordt aan het kind
duidelijk gemaakt hoe de wereld in
elkaar zit en op welke wijze hij en
andere mensen zich daarin behoren
te gedragen.
Dat betekent, dat hij leert dat er een
onderscheid is tussen „normaal" en
„abonormaal" gedrag. Normaal ge
drag is daarbij: dat gedrag dat je van
een bepaalde persoon met bepaalde
eigenschappen in een bepaalde situa
tie mag verwachten.
Vervolgens wordt aan het opgroeien
de kind duidelijk gemaakt, door de
manier waarop anderen met hem om
gaan, wie hijzelf is en welke eigen
schappen hij heeft. Andere mensen
spiegelen hem zichzelf voor. Zo ver
krijgt een mens zijn identiteit in de
omgang met anderen.
Nu is net in èen samenleving (een
groepje mensen, een vereniging, een
volk) zo. dat normaal gedrag wordt
toegejuicht en abnormaal gedrag
wordt afgekeurd. Daarom wordt er op
mensen die zich afwijkend gedragen,
druk uitgeoefend om zich te verande
ren en om normaal gedrag te gaan
vertonen. Toepassing van die druk
noemt een socioloog ..sociale contro
le". en deze kan op allerlei manieren
plaats vinden: door opsluiting als
straf zo goed als door een glimlach als
beloning.
In het algemeen heeft deze druk, deze
sociale controle tot gevolg dat de
meeste mensen zich normaal gedra
gen. Dat is gemakkelijk, omdat daar
door Je omgang met andere mensen
eenvoudiger wordt: je weet wat je
kunt verwachten; zo ontstaat er een
zekere orde in de samenleving van
mensen.
Die aanpassing aan de druk tot nor
maal gedrag gaat heel ver. Uit onder
zoek onder een groep geesteszieken
bleek, dat ook deze zich trachtten te
gedragen als „normale" geesteszie
ken; ze pasten zich dus aan aan de
opvattingen die in hun omgeving
daarover bestonden. Datzelfde bleek
ook uit een onderzoek onder blinden,
met de veelzeggende titel: the ma
king of blind men; een blinde is niet
zomaar een blinde, maar hij moet uit
de reacties van zijn omgeving leren
hoe een normale blinde zich ge
draagt.
Organisatie
We kunnen dat op twee manieren
bekijken. Ten eerste biedt een patiën
tenvereniging sociaal contact r.iet
mensen. En al die mensen, die als
„abnormale" individuen in een ver
der gezonde omgeving geloof waren
gaan hechten aan hel beeld, dat die
omgeving van hen had. en die hun
gedrag aan de verwachtingen van
hun omgeving gingen aanpassen al
die mensen ontdekken plotseling dat
er een andere wereld bestaat. Een
wereld, waarin aile zieken en gehan
dicapten allemaal even gezond en
normaal zijn. Waarin je je niet waar
hoeft te maken als zieke of gehandi
capte iets wat je. gek genoeg, vaak
moet doen (denk aan het verhaal van
die diabetes patiënt aan het begin
van dit stuk) Er blijkt een wereld te
bestaan, waarin mensen echt als nor
male mensen op elkaar reageren. Zo
kan de individuele gehandicapte of
chronisch zieke eindelijk gaan ont
dekken wie hij zelf is. En dal is voor
elk mens. maar vooral voor hem. ont
zettend belangrijk.
Omgeving
Een tweede belangrijke functie van
patiëntenverenigingen speelt zich af
naar buiten, naar de gezonde omge
ving. Allereerst ondersteunt de orga
nisatie de individuele zieke of gehan
dicapte. die zijn in de vereniging ont
dekte identiteit naar buiten wil bren
gen. Dat ls ontzettend moeilijk tegen
over een omgeving, die zelf niet van
opvattingen veranderd is. Het zelf
vertrouwen wordt dan ook dikwijls
zwaar op de proef gesteld.
Vandaar dat op bijeenkomsten daar
over veel gepraat wordt. Hoe moet je
in bepaalde situaties reageren? Erva
ringen worden uitgewisseld en er kan
een gemeenschappelijke reactiewijze
ontwikkeld worden, die goed blijkt te
voldoen.
Daarnaast is de patiëntenvereniging
belangrijk omdat ze collectief actie
kan ondernemen. Deze kan erop ge
richt zijn om het beeld, de opvattin
gen en de kennis omtrent een bepaal
de ziekte of handicap te wijzigen. Op
de lange duur is zulke actie van groot
belang, omdat de mogelijkheid ge
schapen wordt voor chronisch zieken
of gehandicapten om een volwaardi
ge plaats in de samenleving te ver
werven.
Daarnaast kan de organisatie zich op
de gezondheidszorg of de samenle
ving richten met acties om bepaalde
taateriële voorzieningen los te krij
gen. Met name de Nederlandse Hart
patiëntenvereniging is hier erg sterk
in geweest, maar ook op andere ter
reinen wordt langzaam maar zeker
vooruitgang geboekt.
Mondigheid
Het begrip „mondigheid van de pa
tiënt" kan je op verschillende niveaus
bekijken. Het is belangrijk ln de rela
tie tussen arts en patiënt, maar ook in
de relatie tussen gezondheidszorg en
samenleving. De organisaties van
chronisch zieken en gehandicapten
verwerkelijken op een duidelijke wij
ze mondigheid op een middenniveau.
In het licht daarvan moeten we hun
opkomst ln de laatste tijd sterk toe-
Juichen. Ook als we gezond zijn; of
misschien wel jüist als we gezond
zijn.
Drs. J. J. Klinkert is wetenschappelijk
medewerker aan de Vrije Universiteit
te Amsterdam.
Nu is het probleem van vele chro
nisch zieken en gehandicapten, dat
de verwachtingen over hen op allerlei
vooroordelen berusten en niet op wer
kelijke kennis. „Normale" mensen
blijken vaak de vreemdste opvattin
gen over hen te hebben, gebaseerd op
onkunde of fantasie. En het probleem
daarvan ls. dat dergelijke opvattin
gen toch een zware druk uitoefenen
op die chronisch zieken en gehandi
capten; het dwingt hen tot een be
paald gedrag en bezorgt hen een on
juist, en vaak negatief gekleurd beeld
van zichzelf.
Precies op dit punt ligt nu het grote
belang van patiëntenverenigingen.
De arts W. J. F. van der Vijgh in
een stelling bij zijn aan de Vrije
Universiteit verdedigd proef
schrift: „Een niet aangetaste kies
ls een gave".
De arts R. M. Huisman in een
stelling bij zijn aan de Vrije Uni
versiteit verdedigd proefschrift:
„Gezond snoepen bestaat niet".
De socioloog G. P. Noordzij ln een
stelling bij zijn aan de Vrije Uni
versiteit verdedigd proefschrift:
„De relatief lange duur van de
kabinetsformatie 1977 ls voor een
deel te verklaren uit het gegeven
dat veel onderhandelingsposities
ln de sfeer van de openbaarheid
werden ingenomen".