De sterke benen van Bernard Buffet
Onhebbelijke Verzen van Herman Gorter
„Mooie dagen": verslag van een grote woede
ernard Buffet: „Bords de la Seine", 1974
Bernard Buffet: „Chateau de Chenonceaux"
oor G. Kruis
[et is langzamerhand bijna onmogelijk geworden het werk van een door zeer velen verguisde,
laar toch door nog meerderen hogelijk bewonderde kunstenaar als Bernard Buffet (49)
l,l< ''olkomen onbevooroordeeld te benaderen. Al vind je dan ook eigenlijk maar zelden uitgebreide
«schouwingen over zijn werk in de onafzienbare reeks overzichtswerken van de moderne
.unst; in tijdschriften en dagbladen was hij al jarenlang het onderwerp van vaak heftige
liscussies. Meermalen viel in dergelijke artikelen de nadruk op het feit, dat Buffet zich
__'erkocht had aan de kunsthandel, dat hij een kei-harde geldmaker zou zijn.
■ernard Buffet paste en past niet
n het beeld van zijn tijd. Hij werk-
e figuratief in een periode, waarin
4e abstracte schilderkunst hoogtij
ierde. Weinigen zagen hem toen
is een avant-garde kunstenaar, als
en voorloper, die hij en dat werd
p'n jaar of tien geleden duidelijk
- in feite toch was.
(Tant hoewel hij altijd figuratief
""""fchilderde, met de „schone" kun-
ten had zijn vroege werk evenmin
e n zelfs nog minder van doen dan,
m een voorbeeld van toen te noe-
aen, de schilders van Cobra. Buf-
et verweerde zich trouwens ook
iet zo fel tegen de nog altijd be-
itaande negentiende-eeuwse op-
rattingen als zou het doel van de
cunst (alleen) zijn, zoals „onze" Bil-
lerdijk het eens uitdrukte: „het
■•choone te beoefenen, te doen er-
cennen, de erkentenis daarvan te
rolmaken en door die volmaking
iet hart te verheffen, te zuiveren, te
rerhemelen, en voor een zedelijke
de rolmaking vatbaar te maken
r Buffet was dus een voorloper van
ie vele jongeren van nu, wier werk
een afspiegeling te zien geeft van
een reactie, die gericht schijnt te
gen de gezapige tevredenheid van
deze tijd. Nu is er, tot 16 januari
1978 in het Gemeentemuseum De
Wieger te Deurne, Noord-Brabant,
de eerste grote overzichtstentoon
stelling van Buffets werk na twin
tig jaar te zien: bijna zeventig schil
derijen, van 1947 tot en met 1977.
Ontwikkeling
'n Wonderlijke ontwikkeling, van
het afschuwelijke, maar fascine
rende mensbeeld van de late veerti
ger en vroege vijftiger jaren, via de
strakke, bijna kleurloze met donke
re verf „getekende" landschaften
uit de. laat ik maar zeggen'lid
schappen van de laatste jaren
De vroege schilderijen: er is hier
een hele reeks, zoals die schreeu
wende vrouw met de kip, de kruisi
gingsscène, de magere, doodstille
stillevens, een weergave van ont
luistering, van ellendige vereenza
ming en verlorenheid. Afschuwe
lijk eigenlijk, maar nogmaals, fas
cinerend door de ontroerende fel
heid van de tragiek, zonder het
boosaardige, cynische behagen,
zonder het sadistische genoegen
dat je nogal eens aantreft in zoveel
kunstuitingen van vandaag-de-
dag.
Ik denk, dat dit een gevolg is van
een niets-ontziend zelfonderzoek,
dat Buffet nadrukkelijk en univer
seel vertaalde, zodat het tot een
algemene visie op „de" ongelukki-
ge mens werd.
Ik neem daarbij zonder meer aan,
dat heb ik trouwens van het begin
af gedaan, dat hij niet anders kon
werken, zóals hij werkte: dit is niet
het oeuvre van een aansteller of
een charlatan, van iemand, die
zichzelf na veel gemanoeuvreer tot,
wat je noemt, een eigen stijl heeft
geforceerd.
Wie ooit zijn „Passion" uit 1945
heeft gezien jammer, dat die hier
niet is 21 droge-naaldetsen, die
Buffet voor een bibliofiele uitgave
van Henri Creuzevault maakte
toen hij nauwelijks achttien jaar
was, zal alles begrijpen van deze
overtuiging.
Jarenlang heeft Buffet „lelijke"
dingen geschilderd, lelijke interi
eurs, lelijke, troosteloze landschap
pen, lelijke kille stadsgezichten.
Velen werden daardoor geschokt.
Het was een schok, die vooral men
sen, die sterk naar het estetisehe
neigen ik hoor daar zelf ook bij
gevoelig stoort. Maar ik geloof, dat
dit goed is. Je moet af en toe eens
uit de droom geholpen worden. En
zo'n werking hadden/hebben die
schilderijen: je kunt er gewoonweg
niet omheen.
Echt
Jean Giono (van de Académie Con-
court) schrijft in het voorwoord in
de catalogus: „Ik ben kunstmin
naar. Het wezen der dingen wordt
voor mij niet door de mode ver
huld. Ik houd bij voorbeeld van
RenoirMen vraagt mij: Hoe
kunt u tegelijkertijd houden van de
vrouwen van Bernard Buffet? Dat
komt omdat ze beiden echt
zijn
Die echtheid komt ook in het latere
werk tot uitdrukking. Want plotse
ling tussendoor barst de kleur los,
wordt de verf soms zwaar op het
doek geboetseerd, een soort felle
overgang naar het feest. Buffet ont
liep zijn succes niet. Dat is ook een
vorm van eerlijkheid. In zijn ar
iater richtte hij zich steeds onbe
zorgder op steeds mooiere land
schappen.
De trieste voorstadjes verdwenen
om plaats te maken voor het Do
genpaleis in Venetië, de Notre
Dame in Parijs, de Mont St. Michel
en kastelen, en nog later worden
het sprankelende haventjes met
jachten, nog steeds overigens met
die bekende donkere contouren al
breekt de kleur wel steeds meer
door.
De schilderijen uit 1976 zijn bijna
onherkenbaar: een romantische
Buffet, geen zware lijnen meer, ge
woon, lekker onbevangen geschil
derde landschappen, waarvan de
beste soms zelfs even aanleunen
tegen het Vlaamse expressionisme,
en waarvan je bij de mindere wel
eens denkt, 't is eigenlijk een beetje
kitscherig, 't kan eigenlijk niet.
Maar 't kan wel, Buffet kan het zich
veroorloven en doet kennelijk pre
cies waar hij zin in heeft.
Je ziet hem toch telkens weer te
rugkomen, in zijn laatste scliilderij-
en komt die lineaire kracht weer
terug: Buffet.
't Zijn sterke benen, die de weelde
kunnen dragen; niettegenstaande
de soms even knikkende knieën is
Bernard Buffet door alles heen in
ieder geval een interessante schil
der gebleven
Bernard Buffet: „Le couple," 1958
,Ik tart elkeen om de onhebbelijke Verzen te begrijpen, die Herman Gorter dezer dagen in de
wereld zond. Er is geen keuze; óf die dichter óf tal van beschaafde menschen in Nederland zijn
trankzinnig", aldus luidde het oordeel van professor Jan ten Brink in 1890 bij de verschijning
iran „Verzen".
tfog in onze tijd wordt in het letterkundig handboek van Knuvelder de bundel afgedaan als
onbegrijpelijk gestamel". Maar er zijn ook telkens dichters en lezers geweest die de bundel van
Sorter (1864-1927) hogelijk hebben gewaardeerd.
Eén van die lezers is Enno Endt die
verantwoordelijk is voor de zojuist
verschenen nieuwe uitgave van de
bundel die sinds 1925 niet meer
ifzonderlijk en in zijn
ïorspronkelijke vorm beschikbaar
yas. De nieuwe uitgave geeft de
Jekst van de eerste uitgave, bevat
ïen inleidend opstel, en geeft bij
-4lle 86 gedichten aantekeningen.
iUdus komt de ongeschoolde lezer
voortreffelijk aanzijn trekken, en
kan de meer geschoolde poëzielezer
Endts aanzetten tot interpretatie
vergelijken met de eigen
opvattingen.
De gedichten zijn door Gorter later
(1897) sensitivistisch genoemd,
waarmee hij bedoelde te zeggen
dat hij geprobeerd heeft „datgene
wat men zintuiglijk doorleeft met
uitschakeling van de geest
onmiddellijk te verklanken."
Hiermee lijkt het erop of Gorter
volslagen a-rationeel te werk is
gegaan, maar zijn opmerking dat
de bundel „zijn
lijdensgeschiedenis" bevat, wijst
erop dat een zekere graad van
bewustheid aanwezig is.
Onderzoek toont dan ook aan dat
door de bundel één grondgedachte
wordt uitgedragen. Dat is de wil
volledig op te gaan in de geliefde of
het licht en dat dan ook volledig in
taal uit te zeggen. Regelmatig
echter blijkt in de gedichten dat de
taal tekort schiet in het tot stand
brengen van geestelijk contact. Dit
taaltekort gaat gepaard met de
bevinding dat de overschrijding
van de grenzen van het eigen ik in
principe onmogelijk is. De ervaring
dat absolute eenwording met het
andere onmogelijk is, maakt het
leven tragisch.
De bundel gedichten vertelt het
verhaal van het verlangen naar
eenwording, van de momenten van
vervulling, en van het besef der
ontoereikendheid. Enno Endt
spreekt niet ten onrechte van
liederen van vervulling en tekort.
Een bekend voorbeeld is „Zie je ik
hou van Je", waarvan de laatsté
twee strofen zo luiden:
Zie je ik wou graag zijn
jou, maar het kan niet zijn,
het licht is om je, je bent
nu toch wat je eenmaal bent.
O ja, ik hou van je,
ik hou zo vrees'Iijk van je,
ik wou het helemaal zeggen-
Maar ik kan bet toch niet zeggen.
Aan dit gedicht is nog iets
uitzonderlijks te zien; dat is de
aanspreking van de geliefde met
„je", hetgeen in de poëzie (van
Tachtig tot en met Achterberg)
hoogst ongebruikelijk is. Deze
doorbreking van een literaire
conventie was toen en is nu nog
opmerkelijk.
Minder opmerkelijk toen, maar nu
nog zeer opvallend is de andere
kant van Gorters poëzie. De
allerindividueelste expressie der
emoties noodzaakt ook Gorter tot
geweldpleging op de taal. Hij
beproeft woordvorming, tast de
zinsbouw aan, zodat er een
impressionistische
uitdrukkingswijze ontstaat die
adequaat wil zijn aan de hoge
graad van sensibiliteit. De
confrontatie met dit type
gedichten maakt de uitgave van
„Verzen" daarom ook
literair-historisch tot een
waardevolle editie.
Het zou intussen jammer zijn
wanneer men aan het
li terair-historische aspect van de
uitgave het grootste belang zou
hechten. Het is natuurlijk prettig
dat de bundel voor onderzoek weer
beschikbaar is, maar de
hedendaagse lezer kent uiteraard
ook het levensgevoel dat erin wordt
uitgedrukt. Hartstocht en
door R. L. K. Fokkema
eenzaamheid kennen ook wij, zegt
Enno Endt. „Ze zijn alleen niet
dikwijls zo weerloos en
onomwonden uitgesproken, zo
intens op hun beleving gericht
Hun verwoording in de
Vereen van 1890 kan ons de troost
van bewustwording geven en het
besef van onze lotverwantschap."
Herman Gorter is daarenboven bij
zijn „experimenten" volstrekt
integer, ook waar hij soms ietwat
onbegrijpelijk voor het verstand
lijkt: „Hoor eens, voor ik
schrijf, wacht ik tot het klinkt in
mijn ooren, en als ik ophou is het
omdat mijn ooren óp zijn. Geloof
dat maar al zie je me rare dingen
doen."
Herman Gorter. Verren. De editie
van 1890 met een inleiding en
annotaties van Enno Endt.
Amsterdam 1977. 239 blz. 18,50.
iJfetl
door J. van Doorne
boek van Franz Innerhofer „Mooie dagen" is een roman, maar dan wel van bijzondere
Structuur. Om te beginnen: de titel is een sarcasme. De roman kent uiteraard een ontwikkeling,
maar bevat geen intrige. Het is, met andere woorden, niet een verhaal. Het is samengesteld uit
een groot aantal jeugd-herinneringen, waardoor een indruk gevestigd wordt die meer lijkt op
een handvol kralen dan op een kralensnoer.
n *t>e
hoi
Daar staat tegenover, dat deze (se-
mi-biografische) roman voor zover
ik dat uit de vertaling kan opma
ken zeer beeldend geschreven is. Er
tijn vele bladzijden prachtig proza
In te vinden.
e hoofdfiguur is een buiten-echte-
ijk kind, Holl geheten. Zijn moeder
loudt hem aanvankelijk bij zich,
tok als zij huwt met een goedige
trme arbeider, maar als zijn eigen
'ader niet meer voor hem betaalt,
~vordt hij overgedaan aan die even
eens getrouwde vader. Daar, bij
£ijn stiefmoeder, komt de jongen in
e hel terecht; er ls geen ander
'oord voor. De jongen is dan zo'n
;s jaar. De vader is een grote boer.
iens bedrijf in de bergen van de
•ostenrijkse provincie Salzburg
ligt. Het personeel bestaat uit
knechten en meiden, dagloners en
VJiorigen, waaronder de auteur kin
^oo
Ts
wiei
Dos
deren verstaat die door de voogdij
raad aan boeren zijn toevertrouwd.
Zij krijgen geen loon, moeten heel
hard werken en zij worden schamel
gekleed en slecht gevoed. Hun om
standigheden zijn erbarmelijk.
Holl beschouwt zichzelf ook als
zo'n horige, want hij wordt als zo
danig behandeld.
De schrijver rekent af met het ro
mantisch imago van het „leven op
het land"; het werk op de boerderij,
op de akkers en op de bergweiden,
de almen, is moordend.
„Mooie dagen" is dan ook een soci
ale roman.
Vooral het begin kon ik slechts met
moeite lezen. En dat niet omdat het
slecht geschreven zou zijn, maar
omdat het zulk een opeenstapeling
van ellende en vooral ook van on
recht uitbeeldt, dat het je bij de
keel grijpt.
Het beeld van de geschetste sa
menleving komt sterk overeen met
dat van andere jonge Oostenrijkse
auteurs. Het volstrekt onvolwaar
dige, uitzichtloze leven van knech
ten, melden en dagloners krijgt op
onthutsende wijze gestalte.
Leegheid
Het godsdienstig leven van al die
mensen is van een voor ons onvoor
stelbare leegheid. De mensen heb
ben geen geloof; zij zijn slechts lid
van de Rooms-Katholieke kerk,
houden zich aan allerlei gebruiken,
doch trekken geen enkele evangeli
sche consequentie uit dat liglmaat-
schap. Ook de pastoor trekt zich
van de ellende die zich vopr zijn
ogen afspeelt, niets aan. Hij papt
met de rijke boer aan. De school
meester in het dorp is al evenzo.
Nu is „Mooie dagen" niet alleen
Franz Innerhofer
maar een sociale roman. Het kind
Holl is en blijft de hoofdpersoon.
Gaandeweg groeit in het kind en
later in de jongen en nog weer later
in de jongeman een geweldig ver
zet. Er groeit een grote woede in
hem. De beschrijvingen van het
vooral in de winter barre en woeste
berglandschap zijn uitstekend.
Maar het béste proza van dit boek
verbeeldt die opstand, die woede;
geeft aan die woede ook recht
streeks woorden.
Het kan niet anders of de jammer
lijke belevenissen van Holl tasten
zijn toch al heel mager geloofsleven
aan. Hij kent maar éen God, die
van de pastoor, van de biecht, van
de penitentie, van het zich bekrui
sen en het afraffelen van gebeden.
En die God heeft alles in de hand.
Hij kan alles, maar hij doet niets..
Dat wil zeggen, Hij doet niets voor
kinderen als HolL Hoe hij, Holl, ook
bidt, God verhoort zijn gebeden
niet. En hij wil toch maarzo weinig:
een beetje geluk. Holl leert zich
aan, te vloeken. En dan besluit hij
om dat vloeken op zijn biechtspie
gel te zetten. Een biechtspiegel
kwam vroeger wel in Rooms-Kat
holieke gebedenboeken voor. Het
was een lijst van zonden, als geheu
gensteuntje te gebruiken door de
biechteling. Maar Holl is niet bang,
dat vloeken te vergeten omdat hij
dan geen vergeving zou krijgen.
Nee, hij is niet bang dat vloeken te
vergeten, omdat hij dan de opge
legde penitentie niet zal kunnen
overslaan. Dat is een aandoenlijk-
kinderlijke, zielige poging om
wraak te nemen op een almachtig
God door wie Holl in volstrekte zin
in de steek gelaten wordt.
Het slot van het boek vertelt over
Holl's bevrijding uit de greep van
zijn natuurlijke vader. Dit slot is
naar mijn smaak wel erg rommelig
uitgevallen, maar daar kan mijn
zeer goede indruk van dit boek niet
wegnemen.
Vertaling
Met de vertaler heb ik nog een
appeltje te schillen. De vertaling
kan in haar geheel wel behoorlijk
zijn. Zij leest in elk geval gemakke
lijk. Maar zij is slordig.
Zo vind ik: „Het mens van Strauss
haar mond viel open" in plaats van
„De mond van het mens van
Strauss viel open". Bij herhaling
staat er „omkleden" in plaats van
„verkleden". „Ten enen male" be
hoort te zijn: „te enen male". Er
gens is sprake van de respectieve
lijke moeders in plaats van de res
pectieve moeders.
Klein grut allemaal. Maar dat klei
ne grut irriteert. Ik heb daarenbo
ven beslist niet alles opgesomd.
Een vreemde fout maakt de verta
ler op pagina 110. Holl had nogal
vaak ruzie met zijn broertjes, de
wettige kinderen van zijn vader.
Tot straf moet Holl dan de vijver
schoonmaken. Holl denkt in dit
verband, aldus de vertaler: „Tegen
hen zegt stiefmoeder, dat ze moe
ten zorgen, dat ze verder komen, en
tegen mij: en jij gaat de ganzenvij-
ver uitscheppen."
De moeder heeft uiteraard gezegd:
„Maak dat jullie wegkomen". Po
pulair gezegd: „Wegwezen Jullie".
Zijn er geen biechtspiegels voor
vertalers?
Franz Innerhofer: „Mooie dagen"
(„Schóne Tage"). Vertaald door
Hans Hom. Bij „De Arbeiderspers"
te Amsterdam. Paperback. Aantal
pagina's 237. Prijs 29.50.