De varianten zijn eindeloos
Muziek voor Joe Albany reden om te willen leven
Roman over een chaos
Chr. J. van Geel als beeldend kunstenaar
r'
l
ar
gen
t
2gef;
T
VRIJDAG 9 SEPTEMBER 1977
KUNST
Sl((
3.V.
-Ro]
iterl
de
terei
Moor T. van Deel
jichten èn tekenen dat is geen
igewone combinatie van werk-
amheden. Galerie Nouvelles
JJmages in Den Haag had onlangs
ii og een expositie onder de titel
«Dichtende schilders, Schllderen-
P°r!|e dichters", met onder meer Wil-
nn Hussem, Armando en Luce-
jert. In de catalogus was zowel
jldend als poëtisch werk van de
'kunstenaar opgenomen en het viel
op hoe moeilijk het is verband
leggen tussen beide uitingen,
idbant taal is iets anders dan verf.
Chry£
iok
DOSil
rgai
s een
I heef?
leem
idt
hapi
Bilt,
mei
Is sul
trdai
ctie
;ur v<
rad,
s
te c<
in
Chr. J. van Geel (1917-1974), publiceerde
Spinroc en andere verzen (1958), Uit de
hoge boom geschreven (1967), Kraaien tel
len tot vier (1970: tekst G. Brands, tekenin
gen Chr. J. van Geel), Het zinrijk (1971),
Enkele gedichten (1973). Posthuum ver
scheen Vluchtige verhuizing (1976). Beel
dend werk verspreid in o.m. Hollands
Maandblad, Barbarber, De Rivisor, Tira
de. Een speciaal nummer aan hem met,
veel tekeningen wijdde het tijdschrift
Raam, no. 102.
w&ls de tweezijdige aanleg omstandiger
ipèetoond en van commentaar voorzien
rordt. wat het geval is in „Zet het blauw
ian de zee een boekje over Willem
lussem (Bert Bakker, 1977), dan gaat er
ityel iets d^gen van een relatie.
foor het werk van de dichter-schilder
:hr. J. van Geel is die mogelijkheid nu
ok geschapen. Gelijktijdig met een ten-
oonstelling van zijn beeldend werk in
et Kunstenaarscentrum te Bergen
LH.) verscheen bij Meulenhoff een door
lly de Waard samengesteld boek over
In nogal onbekende, beeldende produk-
ie, onder de titel „De ene kunst leeft
ooit zonder de andere, althans bij mij".
Surrealist
Pie wat wil zeggen over gedichten en
ekeningen beide, moet over termen en
en conceptie beschikken, waarmee bei-
e kunstgebieden beschreven kunnen
norden. Voor Van Geel heeft J. P. Guépin
ioor zo'n entree gezorgd. Hij gaat in zijn
lijdrage „Van Geel als surrealist" in op
iet vroegste beeldende werk van Van
"teel. Dat blijkt sterk onder invloed van
iet surrealisme ontstaan te zijn. Het
lek bevat een twaalftal uiterst curieuze
ito's van E. van Moerkerken van
ijecten van Van Geel. Er is een veilig-
lidsspeld bij, die André Breton „remar-
quable" vond. Het topstuk uit die perio
de moet „Jeunesse d'un narcisse" ge
weest zijn, getuige de foto: een kunst
boom met narcissen, lepeltjes, geplaatst
in een po, op een spiegel, en brekend door
een kinderstoel.
Guépin maakt duidelijk dat Van Geel,
onder invloed van Du Perron, het surrea
lisme op een meer rationale manier op
vatte, waarbij geen oeverloze woorden
stroom of artistieke roes te pas kwam. In
feite blijkt Van Geel al voor de oorlog
dóór de poëzie (en de beeldende kunst)
van Vijftig te zijn heengegaan.
In brieven, waarvan fragmenten in het
boek staan afgedrukt, bleef Van geel ook
veel later zichzelf in verband brengen
met het surrealisme. Aan Jan Hanlo
schrijft hij in 1960: „Het surrealisme is
geen kunstschool, het is een menselijke
staat, een mentaliteit". Hij beweert dan
oog gekregen te hebben „voor het 'ver
borgen' surréalisme, het valt bijna samen
met wat je 'de zenuwen in de kunst' kan
noemen". Van Geel doelt hier op een
instelling, een mentaliteit, die hem zijn
hele leven, traceerbaar in beide kunsten,
is bijgebleven: een open oog voor beteke
nissen, een verdiepen in mogelijkheden.
Vogeltjes
Zijn surrealisme komt dan ook, globaal
gezegd, op de overtuiging neer dat alles
wat wij maken of het nu een tekening
of een gedicht is méér uitdrukt dan wij
weten. De contemplatie over mogelijke'
betekenissen neemt in Van Geels leven
een belangrijke plaats in. In het beelden
de werk zelfs opvallend zichtbaar. Zijn
haast monomane beperking tot vogelt
jes, interieuren en gevonden voorwerpen
bewijst dat. Hij schreef mij eens: „de
varianten zijn eindeloos". Dat is waar,
alleen: wie niet tien, maar duizenden
vogeltjes tekent heeft er allicht meer van
begrepen.
De Bergense tentoonstelling wil een zo
volledig mogelijk beeld geven van Van
Geels beeldende activiteiten. De foto's
van Van Moerkerken hangen er, een keus
uit de tentoonstelling in 1961 in het Am
sterdamse Stedelijk Museum, een keus
uit die in Galerie Balans in 1972 en een
keus uit het werk van daarna.
Het is merkwaardig dat Van Geel op
steeds kleiner formaat is gaan werken.
Waren de vogels uit het Stedelijk nog op
een flink stuk papier en uit de kluiten
gewassen, in later tijd werd de correspon-
dentiekaart Van Geels laboratorium
ruimte bij uitstek. En die werd in steeds
beperktere zin benut. Het is alsof daar
mee uitgedrukt wordt wat Van Geel aan
Hanlo schreef over „het leven" „Alleen
'verdiept', microscopisch heb ik er vat
op".
Velpon
Over de techniek zou in dit verband heel
wat te zeggen zijn. Soms vormt een ge
vonden stukje hout, opgeplakt, de kern
van een dier. dat eromheen ontstaat.
Dikwijls glanst er iets in het binnenste
van een Van Geels vogel: dat is dan
velpon Van Geel smeerde het uit op het
papier en liet zich min of meer leiden
door de aldus ontstane vorm Zijn pen
Ondervond weerstand. Het interessante
van deze techniek is dat veel vogels een
binnenste krijgen: velpon, een stuk hout,
een opgeplakte veer, een gedroogd blad,
e.d. Van Geel gaf ze een identiteit mee.
Daardoor verveelt zijn werk nooit
De interieurtjes (tafel. lampekap en twee
stoelen) zijn net als de vogels variaties op
een thema. In al hun kleurigheid en
vaak verkleurdheld door het bluswater
(Van Geels huis brandde af in 1972, waar
door veel werk is verloren gegaan) —zijn
de interieurtjes waarschijnlijk het meest
innemend.
Geheel in overeenstemming met zijn sur
realistische objecten van voor de oorlog,
plakte Van Geel in later tijd bijzonder
gewone dingen (een moer. een aantal
lucifers, een elektriciteitsdraadje) op Cor-
respondentiekaarten. Hij noemde ze
„dikdoeners". Ze gaan erg ver in hun
soort
In het boek „De ene kunst leeft nooit
zonder de andere" gaan G. Brands en
Micky Piller op deze dikdoeners uitvoeri
ger in. Ook Nico Scheepmakers artikel
„De ene kunst leeft nooit zonder de ande
re" gaan- G. Brands en Micky Piller op
deze dikdoeners uitvoeriger in. Ook Nico
Scheepmakers artikel „De twijfel of een
door Rubens opgeraapte spijker wel een
Rubens is" vertelt er iets over
Naast een massa afbeeldingeh. bevat het
boek nog artikelen van Hillenius, Térèse
Cornips, Emmens, en Goudsblom, voorts
brieffragmenten en een bibliografie. De
tentoonstelling in Bergen duurt tot 22
september Daarna verhuist hij naar de
Rijksacademie in Amsterdam. Volgend
jaar zal hij te zien zijn in het Schiedamse
Stedelijk Museum.
CHR J. VAN GEEL De ene kunst leeft
nooit zonder de andere, althans bij mij.
Meulenhoff Amsterdam. 1977 96 blz
19.50
"""■loor Rud Niemans
prod
b
n vou
t.
n select groepje pianisten behoor-
tot de bebop-elite van de jaren
'50, waarin de altsaxofonist Char-
Parker leiding gaf aan ingrijpen-
jazz-ontwikkelingen. Naast een
id Powell, John Lewis, Duke Jor-
n speelden ook 3 blankemusici in
rd's combo's, erkend en geaccep-
terd in de nauwe kring van zwarte
•vernieuwers: de pianisten Al
jaar,
iteit<
ad gdaig, Dod Marmarosa nog tijdsbe-
kunntendig door hun met Bird gemaakte
ten v >laatopnamen, hetzelfde gold niet
spoeld oor Albany eens door het altgenie
deze (bestempeld als zijn 2e favoriete pia-
belfct —na Bud Powell. Het prikkelde
Ier fantasie, dat Albany jarenlang
J in een dichte mist scheen opge-
eer deft. Aan Parker's „slapie" herinner-
beha niets dan wat schimmige foto's in
Vargeelde periodieken, wat akkoor-
er eenn in een 5-tal stukken uit Allad-
path-sessions van Lester Young. In de
de betyekendste boeken over Bird wordt
dbany slechts en passant genoemd,
Ross Russell's „Bird lives!" dan
g als de man, die na een onbeteke-
lelijk Ind geschil met de altist in Los
icadentgeles' Finale Club in maart 1946
en „daar sindsdien een ge-
or bertonte van scheen te maken". Joe
eigeiwany werd een levende legende,
Als ar kon ook een interview met
nstellf wn Beat's Ira Gitier in oktober
n de zJ63 toen de pianist bij Mingus
wege er even in New York opdook
ligen ii :ts aan veranderen. Integendeel:
e verdween spoedig nadien wede-
n uit het nieuws.
p) -
ntein
van
yers
Nede
t een g
r ome
n verki
fimyimmige interval
redenen werden gaandeweg dui-
lijker. Met name in de jaren '50
orworstelde Albany veel persoon
ellende door gestrande huwelij-
verslaving aan hard drugs, in
rangenissen en inrichtingen met
•buiten) bitter weinig, bevrij-
werk. Na die grimmige interval
vele jaren mag het een puur
-ï
wonder heten, dat de zachtmoedige,
hypergevoelige Albany die sinistere
reeks frustrerende, traumatische er
varingen wist te overleven.
Eind 1971 zond hij de Britse journa
list Mark Gardner wat eigengemaak
te tapes, kwam een goed jaar later,
met wat geleend geld naar Europa,
als een ziek man, die steun zocht en
vond bij Britse, Deense en Neder
landse jazzvrienden: Han Reiziger,
„Mike" de Ruyter, Anita Schoonho
ven. Er werd een Europees tournee-
tje gerealiseerd, waarbij hij o.m. in
Laren (1974), in het BIM-Huis en in
het Concertgebouw (met Dexter
Gordon en Red Rodney) te horen
was. Voor het Deense Steeple-chase-
label maakte hij o.m. met bassist
Niels H. Pedersen enkele duo-LP's.
Tenslotte streek hij in Amsterdam
neer, waar hij op de Heerengracht bij
zijn vriendin Lily een stukje mense
lijk geluk probeert te hervinden. Op
hun stille bovenetage begroet hij me
(Hi, Rudy") als een oude kennis. Al
bany, nu 53 jaar oud, blij met de
herleefde interesse, praat in afgebro
ken zinnen, over voorbije jaren, over
nu, zijn muziek.
New York, New York
„Ik ben geboren in Atlantic City. M'n
vader was 'n Italiaan, hij zat in de
bruggenbouw. Hij gaf me 'n accorb-
deon, knoppen. Dat heb ik geweten.
Toen ik de highschool piano ging
spelen, had m'n rechterhand wat
techniek, maar m'n linker kon niks."
de familie pendelde enige keren tus
sen de Oostkust en Californië. Alba
ny leerde de jazzscene van LA ken
nen, „Prez", Art Tatum. „Lester leer
de me de ,brug' vanSweet Lorraine',
'k speelde alles op gehoor".
In New York speelde hij, inmiddels
getrouwd maar nog minderjarig met
Max Kaminsky dixieland in de Villa-
ge. Zijn vader stak er persoonlijk een
stokje voor. New York? Niks, New
York! Albany speelde vervolgens in
de orkesten van Benny Carter (met
M. Roach en J. J. Johnson) en Geor-
Joe Albany
gie Auld. De Auld-band brak op in
St. Louis, er was geen geld meer.
Albany wist met een college New
York te bereiken.
„We sliepen in parken, subwayporta-
len. Daar, in de 52e Straat ontmoette
ik Parker voor het eerst. Ging ge
woon naar 'm toe, stelde me voor."
De invloeden van Lester, Basie en
Tatum maakten plaats voor Bird, de
geniale, ,,'t Was zó mooi, wat-ie
speelde. Hij was bezeten, nee geze
gend, da's 'n beter woord". „Ik speel
de eens per week met Bird en drum
mer Stan Levey in de „Spotlite".
Wie was ik?"
Albany, eenmaal terug in LA, meld
de zich weer bij Parker, toen deze
met Miles Davis in de „Finale Club"
kwam spelen, aan de weinig bebop-
gezinde Westcoast. Hij zucht, woelt
diep de handen door het krullerige
haar. „Tja, die ruzie Misverstan
den, ach, in wezen was mijn gebrek
aan muzikale ervaring de oorzaak".
Albany mist prompt een bijdrage
aan een aantal historische Dial-op-
namen, Marmarosa was zijn ver
vanger.
„Bird kwam toen met een mentale
inzinking in het Camarillo-hosipi-
taal terecht, ik trouwen, 4 maanden
later ook, ze grepen me wegens
drugbezit. Bird zag me, gaf me geld,
chocola, sigaretten. Ik was zo stom
daar weg te lopen, hup een schut
ting over en dat was dat." Pas ln
New York zag Albany Parker terug.
Geruime tijd trokken beiden inten
sief met elkaar op. Het gespannen
milieu, waarin beiden beroepshalve
verkeerden, haalde krachtig naar
beiden uit. Albany: „Pff, ja heroïne
is een killer. Je wordt uitgedaagd,
wil uit nieuwsgierigheid wat probe
ren. Ik raakte verslaafd, zonder het
te beseffen. Met mijn middle class-
komaf was ik niet opgewassen tegen
die hippe Newyorkers. Je wilde er bij
blijven horen, m'n gebrek aan tech
niek compenseren. Het zat goed fout
en 't kostte me jaren om daar achter
te komen." Stilte. In 1957 maakte
Albany met tenor Wame Marsh en
kele proeftapes, die door Riverside
later onder zijn naam werden uitge
bracht. Zo liet de „legende" weer
iets van zich horen." Bassist Whit-
lock zat daar bij, enorme muzikant.
Ook al dood." Joe's persoonlijke
problemen bleven. Lily zegt fel
„Zo'n man als Joe hebben ze jaren
ontstolen." Joe: „Ja, ik onderging
wel kuren, zoals alcoholisten die
'krijgen. Nou, dat werkt dan niet."
Keerpunt Europa
„Mijn moeder God, zegene haar,
ze voedt nu mijn dochter op gaf
me een brief van die Brit, Gardner.
Ik dacht, Joe, het wordt tijd de
bakens te verzetten, anders hoeft
het niet meer." Europa 1973 werd
een keerpunt. Albany, alweer ruim
twee jaar Amsterdammer, studeert
hard, krijgt weer wat geloof in zich
zelf. „Ik maak vorderingen, dat kun
je hore.n" Hij maakte in november
1976 in Parijs voor het Musica-label
van Alain Boucanus de solo-lp „This
is for friends", waarin zijn affinitiet
met Tatum doorklinkt.
Hij gaat aan de piano zitten, speelt
„Embraceable you". Schouder-du
wend la Monk graven zijn handen
zich in de toetsen. Hij zegt: „Martin
van Duynhoven (de drummer) zei
me eens: je moet hebben geleden,
om goeie muziek te kunnen maken.
Nou ik heb mijn schuld betaald.
Géén idylle, hoor, maar toch heb ik,
geloof ik, nog geluk gehad. Muziek is
mijn reden om te willen leven."
In juni j.l. was hij weer even aan
Amerika's westkust. Met toestem
ming van Musica nam de Japanse
producer Tosh Taenaka een nieuwe
solo-lp met hem op, die „The Albany
Touch" gaat heten. Hij hoopt op een
trio-plaat met Kenny Clarke
(drums) en Pierre Michelot (bas).
„Vorig jaar speelde ik op het Bor
deaux-festival, dit jaar weer, hoop
ik."
Uniek Amsterdam
Albany acht de Nederlandse Jazz
scene de progressiefste van Europa.
Zijn eigen appreciatie-vermogen
strekt zich uit tot John Coltrane.
Alhoewel: „Ik waardeer de instru-
ment-beheersing van die jongeren,
zoals een Don Pullen en die Antho
ny Braxton. Maar ik heb zelf toch
het gevoel dat met Birds muziek
niet alles gedaan is. Hij kijkt me wat
droevig aan. „Werk, genoeg werk is
nog het probleem. Ik werd lid van de
BIM, sloot me aan bij de BUMA, nu
de „gigs" nog."
„Joe heeft geen ellebogen," zegt
Lily.
„Weer zo'n uitdrukking" lacht hij.
„Maar Holland is prima en Amster
dam, oh boy, da's toch uniek. Als ik
hier een stukje om loop, is m'n rot-
humeur meteen verdwenen". Jazz
musici, aldus ook Albany, zijn reizi
gers van nature. „En ze hebben een
band met het boven-natuurlijke.
Bird had dat heel sterk. „Als ik
speel, voel ik dat ik door iets gehol
pen word."
Pas in de kleine uren sta ik weer op
de gracht. Na wijlen Don Byas en
Ben Webster c.s. is nu een pianist
die ooit Bird speelde, onder handbe
reik. Joe Albany, geen legende meer,
maar vlees-geworden werkelijkheid,
voor wie maar naar hem luisteren
wil.
1 Mail
v
en mei
politii
van e<
ebrachj
Bral
dwesti
él
tvangi
t level
tider
eneilai
bekei
J acki(
inl
loor J. van Doorne
tijd is voorbij, dat je een boek kon
ipreken door te trachten aan te tonen,
it het boek goed of slecht geschreven
'as. Je kon daar dan enkele voorbeelden
in toevoegen van goed of slecht taalge-
ik. Dan kon je zeggen, dat het boek in
ft en dat niilieu speelde en dat het voor
;n bepaald publiek bedoeld was.
n 400
deze
ren
horen
huis k
°P
zij o'
et mil
i zich
al vrij K
kosti
;er wi
e keus
oon v
de vi
pen.
'e moderne roman vereist echter een
eel andere aanpak. Hierbij moet wel
angetekend worden dat er nog altijd
)mans geschreven worden die niet meer
Enen mag óók zeggen: niet minder) dan
£n boeiende geschiedenis zijn. Gelukkig
ïaar dat zulke boeken nog geschreven
'orden.
nder moderne roman versta ik hier ech-
:r de roman die zich bezig houdt met de
ïoderne problematiek van het bestaan.
bedoel dan de problematiek die zich
oordoet, als wij gaan vragen naar de
^ond van ons bestaan, naar oorsprong
doel van het leven. De literatuur is wel
let het voornaamste slagveld van de
orlog der geestelijke tegenstellingen,
aar toch wel een belangrijk. Soms wor-
n er achtergrond-gevechten gevoerd en
ims blijkt plotseling dat er voorhoede-
ihermutselingen bezig zijn. Literaire
ritiek kan daarom niet alleen maar
lechts technisch-taalkundig zijn.
'at geldt zeker ook voor het bespreken Maar zo simpel als het voor een door een
van een boek als „De buitenstaander"
van Régis Debray.
Veroordeeld
Mijn lezers zullen de naam kennen. De
auteur is een tijdlang in het nieuws ge
weest. Deze in 1940 geboren Fransman,
een intellectueel, voortkomende uit een
zeer gegoed gezin, is in de jaren zestig
naar Zuid-Amerika gegaan en heeft zich
daar ingezet voor revolutie en democra
tie. Hij werd door een'^oliviaans militair
gerechtshof ter dood veroordeeld, en
werd door persoonlijk toedoen van de
toenmalige president van Frankrijk
Charles de Gaulle, na vier jaar gevangen
schap aan Frankrijk uitgeleverd.
Over zijn ervaringen heeft hij een roman
geschreven, die ik hier inleid. Het boek
wil niet een verslag zijn, maar een ver
haal. De auteur laat het spelen in een niet
nader genoemde staat, een staat die veel
op Venezuela lijkt.
Het is een chaotische wereld, waarheen
de schrijver ons meeneemt. Het is de
wereld van geheel Zuid-Amerika. De
hoofdpersoon van de roman is een Zwit
ser van netten huize, die gedreven door
ideologische motieven, naar Zuid-Ameri
ka gaat om daar revolutie en democratie
te dienen. Hij is niet wat wij een salon
communist noemen, nee, hij wil zich echt
inzetten voor de goede zaak en doet dan
dan ook.
De omslag van het boek.
ideologie bevlogene Europeaan scheen te
zijn, was de wereld die hij intrad, zeker
niet.
Het lijkt zo eenvoudig: vecht voor vrij
heid, gelijkheid en broederschap. Maar
de hoofdpersoon. Frank geheten, vond er
een volstrekt ondoorzichtige samenle
ving, die daarenboven geheel anders was
(en is) dan de Europese. Er was allereerst
een regering van militairen, dan was er
een Volksfront, de „officiële" bevrijdings
organisatie. Daarnaast waren er de com
munisten, de anarchisten en de stads-
guerrilla. De opstandige groepen zijn het
met elkaar oneens wat de te voeren tac
tiek betreft. Frank raakt daartussen.
Moeilijk
Ik moet zeggen dat het boek een beetje
moeilijk te lezen is. Het is, voor mij
althans, enigszins verward. Maar er staan
zulke prachtige stukken beschrijvings
kunst in, dat ik het toch geboeid, ja, zeer
geboeid gelezen heb.
De auteur laat zijn lezers allereerst een
afgrond van ellende zien: de geweldig-
grote armoe-wijken die zich gevórmd
hebben rondom de luxueuze kern van de
hoofdstad van het land. Onvoorstelbaar
leed wordt daar geleden.
Daarnaast neemt hij zijn lezers mee naar
gevechten van de stadsguerrilla en later
beschrijft hij op buitengewoon suggestie
ve wijze een tocht door het oerwoud. Er
moet een wapentransport worden opge
haald, dat door een schatrijke gewetenlo
ze wapenhandelaar gedropt is op een
strand.
De smerige rol van de internationale wa
penhandel wordt aan de kaak gesteld. Je
maakt in het boek besprekingen mee van
illegalen, die het onderling volstrekt on
eens zijn. Je ondergaat als lezer de ver
lammende invloed van het moordende
klimaat en je beseft, dat de revolutie in
Zuid-Amerika voorlopig nog een hopelo
ze zaak is. De kapitalistische en militaire
krachten zijn nog veel te sterk. Maar
tegelijkertijd voel je dat het toch niet
lang meer duren zal, of heel de constella
tie zal in een afgrijselijk bloedbad uit
monden.
De figuur Frank raakt gedeillusioneerd.
Hij kan als Europeaan de rechte weg
tussen al de kuiperijen niet vinden. Het
schijnt hem toe dat de revolutionairen op
volstrekt dilettantische wijze de revolu
tie voorbereiden. Tevens schijnt het hem
toe, dat zij het doel allang uit het oog
verloren hebben. De revolutie is een doel
op zichzelf geworden.
De roman ls tevens een liefdesgeschiede
nis. Frank wordt minnaar van een heel
mooi meisje, dat een vrij hoge plaats in
een revolutionaire beweging bekleedt.
Hij heeft haar ongecompliceerd lief.
Maar het meisje'heeft hem slechts aan
vaard omdat zij haar seksuele lusten
bevredigen moet. Haar werkelijke gelief
de is de revolutie, wat zij daar dan ook
onder verstaan moge.
Deze relatie wordt in het boek scherp
belicht.
Ook in deze verhouding blijft Frank een
buitenstaander.
Alternatief
Een goede roman heeft vele facetten. Zo
ook deze roman. Hij geeft een alleszins
aanvaardbaar beeld van de revolutionai
re krachten in Zuid-Amerika. En dat is
geen wonder, want de auteur heeft letter
lijk met gevaar van eigen leven in dat
werelddeel geleefd en gestreden. Hij is er
met moeite uit gered. Maar dat is het nu
juist. De auteur is door middel van de
Gaulle uit de ellende gehaald. Maar de
anderen, de revolutionairen die daar in
dat werelddeel vechten, hebben geen
achtergrond, geen enkele mogelijkheid
tot behoud. En dat is wat mij zo ver
schrikkelijk benauwt. Je schrijft een arti
kel over het boek „De Buitenstaander"
en Je doet dat in een volstrekt veilige
kamer. Wie ben Je eigenlijk? Ben je wel
solidair met de mensen die in Zuid-Ame
rika strijden? En hoe moet Je solidair
zijn?
De roman geefc hierop geen antwoord.
En ik weet ook geen antwoord. Wat mij
wel degelijk duidelijk ls geworden door
deze roman, geschreven door een man die
gevochten heeft in Zuid-Amerika, is dat
het evangelie van Christus een alterna
tief ls, dat nauwelijks aan bod komt, en
tevens, dat dit alternatief het enige is dat
de wereld redden kan.
Aan de gelovigen in Christus de op
dracht, zo snel als mogelijk dat alterna
tief gestalte te geven in een maatschap
pijleer en een staatsleer die aan de ge
rechtigheid ruimte geven zal. En ook de
daad. Anders zal het Marxisme de wereld
veranderen in een woestijn.
Régis Debray: „De Buitenstaander". Bij
A, W. Bruna Zoon te Utrecht en Ant
werpen. Oorspronkelijke titel: „L'Indésl-
rable". Vertaald door Benjo Maso. Paper
back. Aantal pagina's 239. Prijs 22.90.