Tentoonstellingen te huur
'Andere woorden'
van Breyten
Breytenbach
intimiteit en veralgemening in poëzie
Kant-en-klaar-pakketten
van NKS
3ver Roland Holst en Kopland
TERDAG 27 AUGUSTUS 1977
Trouw/Kwartet
13
1RDAM ^(i»\AiTjiVArvi,r*lCHfMir
Linksboven: Wim Bijmoer, illustratie uit ,,Het gedeukte fluitke
teltje" door Annie M. G. Schmidt (1952)
Daaronder .titelpagina van „Spiegel van het menselijk bedrijf",
getekend door Jan Luiken (1694)
Midden: C. Jetses, illustratie uit „Afke's tiental" (1903)
Rechtsboven: Lou Strik, illustratie uit ,,Aus den Memoiren des
Herrn Schnabelewopski" van Heinrich Heine (1961)
Rechtsonder: Houtsnede van Jan Bons, voorstudie illustratie
voor „Het leven van Lazarillo de Tormes" (1953)
door R. N. Degens
Goede, aantrekkelijke expo
sities samenstellen is moeilij
ker dan je zou denken als je ze
eenmaal kant en klaar opge
steld ziet. Musea en grote ga
lerieën hebben er hun gespe
cialiseerde mensen voor. Klei
nere culturele instellingen
zien vaak tegen de moeite (en
de kosten) op door gebrek aan
geschikte mensen, en door de
zorg die het bijeenbrengen
van geschikt materiaal met
zich brengt.
Nu slaat dit allemaal niet op ten
toonstellingen van werken van één
kunstenaar in musea, of op ver
kooptentoonstellingen in particu
liere galerieën. Het gaat hier om
„educatieve', opvoedkundige, ten
toonstellingen die op een plezierige
manier informatie geven. Zoals
I over de geschiedenis en de functie
van boekillustraties de kunst van
het slaan van penningen (een meta
len muntachtig gedenk- of sierstuk
zonder wettelijke betaalkracht),
kunst in dienst van en als commen-
i taar op maatschappelijke toestan
den, of over „visuele poëzie".
We noemen deze onderwerpen, om
dat ze onderdeel uitmaken van de
collecties die de Nederlandse
Kunst Stichting (NKS) voor het
aanstaande seizoen heeft samen-
1 gesteld. Dat doet de NKS nu al een
jaar of vijf ten behoeve van een
ieder die daarvan gebruik wil ma
ken. Dat zijn uiteraard niet gewone
particulieren, maar instellingen,
verenigingen, culturele diensten
die gevestigd zijn in gebieden, waar
zelden of nooit tentoonstellingen
van die aard gehouden worden. In
nauwe samenwerking met het mi
nisterie van CRM worden door de
NKS als het ware tentoonstelling
spakketten samengesteld. Al het
benodigde expositiemateriaal is er
in aanwezig, er zijn videofilms of
dia's met projectors bij, en er is een
uitvoerig geïllustreerde folder of
catalogus bij inbegrepen.
Er wordt in bijschriften en toelich
tingen gestreefd naar maximale be
grijpelijkheid, wat niet betekent,
dat er van wordt uitgegaan dat de
bezoekers van zo'n tentoonstelling
al te gemakkelijk verteerbare
plaatjeskijkerij voorgeschoteld
krijgen. Zo is bijvoorbeeld de nu
samengestelde catalogus, die de
tentoonstelling „Visuele poëzie"
begeleidt, echt geen eenvoudige
kost.
Hij de tentoonstelling „Boekillus
traties," die werk van een twaalftal
hedendaagse illustratoren laat
zien, hoort een aantrekkelijk geïl
lustreerd boekje waarin de geschie
denis wordt beschreven van de
boekillustratie die in de middeleeu
wen een duidelijk informatieve
functie had. Dit omdat het volk
niet of maar heel gebrekkig kon
lezen. Voor de uitvinding van de
boekdrukkunst werden behalve ge
schreven manuscripten ook zoge
naamde blokboeken vervaardigd,
Pierre Bonard: penseelteke
ning voor „Natuurlijke histo
rietjes" (1896)
Jan Sluijters: illustratie uit
„Lentegroen" (1908)
waarin tekst en beeld vaak in de
zelfde houtsnede werden uitge
voerd en afgedrukt. Voorbeeld
daarvan is de Bijbel der armen
(Biblia pauperum) een platenbijbel
in beknopte vorm met weinig tekst.
Via de houtsneden, kopergravures
en etsen (zoals bijvoorbeeld de be
kende series van Jan Luyken) komt
men dan bij de uitvinding van nieu
we grafische technieken als de li
thografie en de houtgravure. Tech
nieken waarmee uiterst fijne de
tails weergegeven konden worden.
„Hierdoor kreeg ook de boekillus
tratie van de negentiende eeuw ge
heel nieuwe mogelijkheden en im
pulsen," aldus Kurt Löb in de toe
lichting bij deze expositie. „In deze
eeuw van technische, maar ook
communicatieve explosies, nemen
woord en beeld een steeds grotere
plaats in. Het wordt de eeuw van
talloze geïllustreerde magazines,
van modeprenten, van geïllustreer
de reisverhalen en geschiedkundi
ge werken."
Löb, die behalve de teksten voor
deze tentoonstelling „Boekillustra
ties" ook de catalogustekst schreef,
volgt in zijn „meer dan vluchtige
vogelvlucht" de moderne ontwik
keling van de reproduktie-metho-
den (fotomechanisch, chemigra-
fisch) en schrijft over de boek
kunst, die zich rond de eeuwwisse
ling ontwikkelde, over de illustratie
van het kinderboek die omstreeks
1950 meer in de belangstelling
komt, en zegt onder meer over het
vak van boekillustrator:
„Deze tak van kunst is zo veelzij
dig, dat ook de opleidingsmogelijk
heden evenzo verschillend kunnen
zijn. Sommigen zijn autodidact,
anderen werden oorspronkelijk
binnen het beeldend kunstonder
wijs opgeleid tot vrij beeldend kun
stenaar, of studeren op afdelingen
voor grafische vormgeving of in een
speciale klas voor illustratie. Maar
allen die zich indringend en op ni
veau met illustratie bezig houden
hebben één eigenschap gemeen: zij
moeten goed kunnen tekenen, in
staat zijn om gegevens als mens en
dier, interieur en architectuur, het
landschap met vegetaties zó op
paier te zetten, dat de kijker on
middellijk begrijpt waar het om
gaat."
De tekenaars van wie voor deze
catalogus werkstukken ter illustra
tie werden gekozen, kónden het in
elk geval. Wij geven daarvan een
paar voorbeelden hierbij. Het zijn
ook deze illustraties en hun bij
schriften die dit handzame ge
schriftje zo aantrekkelijk maken.
Een duidelijk voorbeeld van de niet
alleen informatieve, maar ook at
tractieve waarde van een goede il
lustratie.
De Nederlandse Kunst Stichting,
die aan de Oostelijke Handelskade
in Amsterdam gevestigd is, heeft
behalve de voor dit seizoen hieuw
samengestelde kant-en-klaar ten
toonstellingen ook nog een aantal
van vorige jaren in roulatie. Omdat
daar nog steeds vraag naar is. Men
kan ze huren. Op voorwaarden
waarover de NKS graag inlichtin
gen verschaft.
!en van de laatste gedichten die
Roland Holst schreef, luidt:
leeuwen zwierden langs zijn ramen
schreeuwden, maar de verre zee
leef stil hij prevelde de namen
an wie ontsliepen, en gedwee
acht hij: straks zal ik ook ontslapen,
ik eindlijk aan de beurt ben.
et zij zo (en hij zat te gapen)
oed maar dat men aan sterven went.
rwf jr, Lr p <us-LSA a s
ff. jX
IL'k <2.^ -Aoo/A
i cc Cpcp*.,-)
ujA~T
door T. van Deel
:et gedicht werd, na Hoists dood,
ipubliceerd in Tirade 217 (septem-
er 1976). Uit de reproduktie van het
andschrift in het onlangs versche
en boekje „Roland Holst, ten af-
iheid" blijkt echter dat de laatste Ontstaan
(gel aanvankelijk anders luidde. Er
end eerst: „goed maar dat ik aan
erven wen". Holst streepte daarna
ik" door en verving het door „men".
aan deze zaak. Ik wil nu alleen bena
drukken dat getuige de wijziging
voor Holst dichten zoiets is als veral
gemenen.
t vind dit een indrukwekkende
ariant.
!e soort is bekend. Het is meen ik
eats, de door Holst zo bewonderde
trse dichter, wiens manuscripten
likens weer in een bepaald stadium
ön de versproduktie deze variëring
an eerste naar derde persoon verto-
:n. Van een behoefte aan veralge-
ening geven de meeste dichters
ijk. In zijn „Varianten bij Achter-
;rg" onderscheidt R. L. K. Fokke-
a dan ook de soort: „veralgeme-
nde varianten".
doet dus menig dichter iets derge-
ks, de kras die Holst vlak voor zijn
tod door „ik" heen haalde en het
nen" dat hij ervoor in de plaats
hreef, blijf ik indrukwekkend en
lfs ontroerend vinden. Het is de
jcijfering van de eerste persoon in
volle overtuiging dat deze is be-
repen in de derde persoon. Het om-
at bovendien de troost die uitgaat
an het boven-indivlduele.
r zou stellig een mooi artikel ge-
threven kunnen worden over deze
Briant van Holst, want zijn hele
unst- en levensopvatting is ermee
het geding. Er zitten veel kanten
Deze zelfde gedachte domineert het
dagboek „Over het maken van een
gedicht" dat Rutger Kopland bij
hield en dat hij afdrukte in het laat
ste nummer van De Revisor (TV/3).
Het is een uniek document, waarin
het ontstaan van een gedicht op de
voet wordt gevolgd en waaruit blijkt
hoe verknoopt de overwegingen kun
nen zijn van een dichter. Een derge
lijke tekst was onze literatuur nog
niet rijk. Alleen Vestdijk heeft zich
er eens aan gewaagd, weliswaar ach-
teraf en zeer globaal. Hij vervaardig
de zogenaamd ter plekke een vers in
het achtste hoofdstuk van zijn lezin
genserie voor de Gestelse gijzelaars
„De glanzende kiemcel". Kopland
geeft een heel wat eerlijker kijkje in
de keuken. Na veel overwegingen en
gestimuleerd door zijdelingse, maar
met de kwestie verweven bespiege
lingen, ontstaat in de loop van twee
maanden dit gedicht:
Geen gezicht, geen handen, geen
haar, en altijd
een ander. Het is weer de geur van
een vreemde
mantel, zo dichtbij als die geur, maar
ook zo
onzichtbaar, ook zo voorbij. Ik kijk
naas de hei.
naar de mistige, eenzame berkjes en
denk hoe
ik het moet zeggen, hoe moet ik het
zeggen dat.
ik ben weer gelukkig, weer net zo
alleen als
vroeger, ik verlangde, en wist niet
naar wie. Ze
had geen gezicht nog, geen haar en
geen handen, ze
was altijd een ander, ze rook zo
dichtbij maar zo
vreemd, als jij nu. Wie ben je, zeg ik,
we hebben
samen een leven al achter de rug en
nog moet ik
denken, liefste wie ben je. Ze neemt
mijn hoofd
in haar handen en strijkt het haar
uit mijn gezicht.
Het is een erg goed gedicht, en het is
merkwaardig genoeg zelfs een
nóg beter gedicht voor wie er zich
Koplands dagboek aan vooraf kan
denken.
Wat zo'n dagboek, waarschijnlijk
niet ten overvloede, bewijst, is: dat
poëzie gemó&kt wordt. De dichter is
tijdens de creatie zijn eigen lezer.
Hoewel het in dit geval, aangezien
hij een dagboek bijhield, door Kop
land natuurlijk wel extreem kritisch
werd aangepakt, mag toch worden
aangenomen dat over het algemeen
de kritische functie ingeschakeld
blijft. Dat moet ook wel. want an
ders hebben wij niets aan het ge
dicht. Kopland schrijft: „Mijn ver
slag suggereert dat alles wat ik op
schrijf als gedicht heel persoonlijk
is, heel speciaal met mijn eigen par
ticuliere situatie verbonden, maar
het resultaat van alle denkwerk
Rutger Kopland
wordt het tegenovergestelde: bui
ten-persoonlijk en algemeen
Tour de force
Deze tour de force, die toch het
door Hans Ester
Het proces tegen Breyten Breytenbach, dat van 20 juni tot 15 juli
in Pretoria werd gevoerd, eindigde met vrijspraak. De voornaam
ste aanklacht, het lidmaatschap van een verboden organisatie
„Okhela" die zich de omverwerping van de bestaande orde in
Zuid-Afrika ten doel zou hebben gesteld, werd door de rechter
niet bewezen geacht.
kenmerk is van alle ware poëzie, kan
iedereen enigszins zelf meemaken
die Koplands dagboek leest. Kop
land haalt geen kras door 'ik' en
tóch pretendeert hij te veralgeme
nen. Ik denk dat Kopland de oplos
sing van Holst te eenvoudig vindt.
Voor Holst is in principe de persoon
lijke ervaring alleen geschikt voor
bedichting wanneer er een mytholo
giserende vorm aan gegeven kan
worden. Holst is bij uitstek de dich
ter van de derde persoon (ook al zou
hij in de eerste schrijven). Kopland
daarentegen probeert het algemene
niet buiten zichzelf maar in zichzelf
aan te treffen. Hij heeft de overtui
ging dat alleen wie krachtig en sub
tiel zijn eigen gevoelens durft for
muleren, op een communicabele
manier, de veralgemening dient.
Het juryrapport van de Herman
Gorterprijs 1976, de poëzieprijs van
de stad Amsterdam, zegt het zo:
„Koplands werk was nooit privé.
Steeds werden algemene gevoelens
particulier geformuleerd of anders
om, hoe men dat zeggen wil. In deze
laatste bundel (Een lege plek om te
blijven) lijkt oris evenwel een su
bliem samengaan van beide polen
bewerkstelligd, waardoor deze ge
dichten vreemd genoeg meest fun
damentele dingen aangaande ons
bestaan op heel Intieme manier
meedelen. Kopland verliest bij zijn
gericht zijn op lezers die ene lezer
allerminst uit het oog."
Paradox
Intimiteit en veralgemening, dat
lijkt zie de poëzie van Holst
niet samen te kunnen gaan, maar in
de poëzie van Kopland ligt die para
dox op een overtuigende manier be
sloten. Het is therapeutische poëzie,
het geeft (nogmaals het jury-rap
port; „een formulering voor gevoe
lens die anders vaag en deswege
onhandelbaar zouden zijn". Blij
kens het imponerende dagboek
„Over het maken van een gedicht"
geldt dit niet alleen voor lezers, ook
voor de dichter zelf.
Holst schrapte „ik" en het was
binnen zijn levens- en kunstopvat
ting een indrukwekkende wijzi
ging. Kopland zou. ten slotte, het
„ik" laten staan. Het zou dan niet
„men" betekenen, hoogtij „wij",
maar vooral „ik".
Het proces werd door Breytenbachs
collega-schrijvers en door literatuur
wetenschappers in Zuid-Afrika, di
rect of van een zekere afstand, inten
sief gevolgd. Dirk Opperman, de nes
tor van de Zuidafrikaanse schrijvers,
vertoonde zich zelfs in de rechtszaal
en ook de docenten Afrikaans van de
Universiteit van die Witwatersrand
lieten zich niet onbetuigd. De rech
terlijke uitspraak in dit nieuwe pro
ces verraste iedereen in hoge mate,
omdat Breytenbach juist wegens
zijn lidmaatschap van Okhela op 26
november 1975 tot 9 jaar gevangenis
straf was veroordeeld. De conclusie
is: Breytenbach is öf in 1975 ten
onrechte veroordeeld óf in 1977 ten
onrechte vrijgesproken.
Volksheld
Voor de Zuidafrikaanse zondags
kranten 'Rapport'. 'Sunday Ti
mes' die belust zijn op politieke
en morele schandalen (volgens een
bevriend redacteur aldaar is dat de
enige manier om kranten te verko
pen) is het nieuwe proces welkome
aanleiding geweest, weer eens in
Breytenbachs persoonlijke leven te
grasduinen. Met het gevolg, dat
Breyten zo wordt in de Zuidafri
kaanse pers over hem gesproken
naar de mening van de schrijver W.
A. de Klerk (Sunday Times. 24 juli
1977) een volksheld is geworden.
De Klerk verklaart de plaats, die
Breytenbach zijns inziens in de har
ten van de Afrikaners inneemt, uit
een soort algemene verzetsneiging
van de Afrikaner, gepaard met een
diepgaande vergevingsgezindheid.
De publieke opinie in Zuid-Afrika
over Breytenbach lijkt mij echter te
complex, om in enkele zinnen samen
te vatten. Eén aspect daarvan zou ik
hier toch willen noemen: de nauwe
lijks verholen bewondering voor een
man, die, strijdend met zijn Afri
kaanse achtergrond zij het dus in
een conflictsituatie het Afrikaner-
dom in den vreemde heeft vertegen
woordigd.
De eigen taal het Afrikaans is
voor Breyten Breytenbach een le
vensnoodzaak. Hij houdt van Afri
kaans en worstelt met „Apartaans".
De geschiedenis van de eigen taal en
van de eigen letterkunde doen zich
echter nog steeds gelden: scheppend
omgaan met deze taal garandeert
apriori een plaats binnen de eigen
culturele traditie. Zulk een creativi
teit wordt, zonder dat op het karak
ter van het geschrevenen wordt ge
let, bij voorbaat als bevestiging van
het eigene ervaren.
Als geen andere dichter in Afrikaans
heeft Breytenbach zich van deze
„historische" plaats binnen de Afri
kaner gemeenschap proberen los te
maken. De titel, die het onlangs bij
Meulenhoff te Amsterdam versche
nen tweede deel van Breytenbachs
verzamelde gedichten meekreeg, is
daarom typerend: „Met andere
woorden. Gedichten 1970-1975". (371
blz.. 32,50).
Nieuwe elementen
De vertrouwde taal van iedere dag is
weliswaar terug te vinden in deze
gedichten, maar iedere versregel be
vat tevens iets nieuws. Woorden wor
den dubbelzinnig of krijgen nieuwe,
ongekende eigenschappen, dingen
uit de werkelijkheid worden met
nieuwe elementen verbonden, waar
door hun betekenis verandert, waar
door zij eigenlijk pas betekenis krij
gen. Breytenbachs gedichten zijn
feen permanente struikelweg voor de
lezer: nieuwe woordcombinaties,
woorden, die in hun segmenten wor
den uitgelegd, wekken bevreemding
op, De dichtregels verzetten zich er
in eerste instantie tegen, begrepen te
worden en in vertrouwde voorstellin
gen en gedachten te worden geïnte
greerd. Het vanzelfsprekende wordt
eerst vervreemd, om later toegang te
bieden tot mogelijke andere beteke
nissen. Een voorbeeld hiervan biedt
het gedicht „iby bieg 'n vrout" uit de
bundel „Lotus" (gepubliceerd 1970
onder het pseudoniem Jan Blom)
'heuningswart begyntjie
rooivoet in die sneeu
mond
'n skulp vol bloed
borsies dye
klokke swye
lende o
ellende
dag
gestyfde lug
iewers einders
klokke wyer
bosse swye
skulp se skaamlip
die vrou
'n abdy us 'n heuningkorf
my liefde staan op reis
Liefde
Ook elders in deze bundel, waarvoor
de dichter in 1972 de Van der Hoogt-
prijs ontving, wordt de liefde gethe
matiseerd. Het tweede gedicht uit
deze bundel '(lotus)' bevat in het
vijfde couplet de volgende regels:
'ek het jou sien huil van die kennis/
die kennis van die aand'. André P.
Brink koos de tweede regel als titel
voor zijn roman, die in Zuid-Afrika
werd verboden en in Nederland als
'Kennis van de avond' verscheen.
De andere bundels, die dit tweede
deel van het verzameld werk omvat,
zijn: 'Oorblyfsels. Uit die pelgrim se
verse na 'n tydelike' (1970), 'Skryt'
(1972) en 'Met ander woorde. Vrugte
van die droom van stilte' (1973). Te
vens zijn in dit deel de in tijdschrif
ten en elders gepubliceerde gedich
ten 1969-1975 opgenomen.
Aan 'Skryt' is in Trouw al veel aan
dacht besteed, omdat dit werk in
1975 in Zuid-Afrika werd verboden.
'Met ander woorde' begint met een
brief, waarin de dichter op de bete
kenis en de waarde van het Zen-
Boeddhisme ingaat. Vanuit het Zen-
Boeddhisme slaat Breytenbach een
brug naar zijn gedichten. Deze brief
bevat een soort poëtica van de dich
ter zelf. Een bevestiging van een aan
de gedichten waargenomen ver
schijnsel lijken de volgende regels
uit de genoemde brief te zijn: "n
Gedig gaan deur alle stellings van
die wording en beroeringe van die
vervreemding.' (blz. 252)
Woordenlijst
Evenals het eerste deel van het ver
zameld werk bevat ook dit deel een
woordenlijst Afrikaans-Nederlands,
samengesteld door Adrlaan van Dis.
Wanneer de uitgever bij deze uitga
ve de lezer in Nederland op het oog
heeft (de Nederlandse titel wijst
daarop), zou ik het toejuichen, wan
neer bij een volgende druk de woor
denlijst danig werd uitgebreid en
ook in twijfelgevallen toch het be
treffende woord zou worden opge
nomen.
Zal dit boek vol gedichten in het
Afrikaans de Zuidafrikaanse lezer
bereiken? Ik hoop van harte, dat de
censor in Zuid-Afrika niet te veel zal
letten op de hierin opgenomen bun
del 'Skryt'. Breytenbach is voor de
verdere ontwikkeling van de Zuidaf
rikaanse letterkunde van groot be
lang. Daarvoor is het nodig, dat in
Zuid-Afrika zijn werk toegankelijk
is en gelezen wordt. Het beeld van
de dichter Breytenbach dient op
zijn literaire werk en op niets anders
gebaseerd te zijn.
Breyten Breytenbach