d-eerkrachten de ruimte geven Een priester die zijn weg vervolgde Denkproces op glad ijs ^Theo Knippen neemt afscheid van Katholieke Onderwijs Vereniging Fusie zit er voorlopig niet in Wetenschap en techniek ATERDAG 27 AUGUSTUS 1977 r Ia ruim dertien jaar voorzitter geweest te zijn van de Katholieke Onderwijs 'ereniging (KOV, 42.000 leden) draagt Theo Knippen vandaag de hamer over aan e heer J. G. M. van Wegberg, die ook al enige jaren in het hoofdbestuur van de [OV zit. Theo Knippen, die nu met pensioen gaat, heeft zo het een en ander leegemaakt in de dertien jaar dat hij voorzitter was. In 1964, toen hij als oorzitter aantrad, begonnen namelijk grote veranderingen in de katholieke kerk n daarmee in de katholieke school, vorm te krijgen. [nippen heeft een zeer ruime ervaring in het katholieke onderwijs, chtereenvolgens als onderwijzer aan twee mulo-scholen en later als hoofd van len mulo. In 1959 werd hij rijksinspecteur van het lager onderwijs en in 1964 BINNENLAND Trouw/Kwartet 11 vroeg de KOV hem voorzitter van deze vereniging te worden. Deze oude rot in het onderwijsgebeuren gaat overigens met zijn pensionering niet verloren voor het onderwijs. Minister Van Kemenade benoemde hem onlangs tot voorzitter van de commissie die de samenwerking tussen de opleidingsscholen voor kleuterleidsters en onderwijzers moet begeleiden. „Volgens de minister is dat een halve weektaak, maar ik denk dat dat wel meer wordt", aldus Knippen. Ter gelegenheid van zijn afscheid van de KOV zijn wij eens gaan praten met Theo Knippen. Uiteraard ging het gesprek voornamelijk over het katholieke onderwijs. ~)EN HAAG Onlangs schreven de federlandse bisschoppen een brief ver de katholieke school. Kortweg ""wam deze brief erop neer dat de atholieke gemeenschap zoveel moge- jk katholieke scholen moet steunen. witeiraag: Is het in deze tijd nog wel haal- aar om overal katholieke scholen te lichten en in stand te houden? Het is Itjch zo dat de leerlingenaantallen dras tisch teruglopen. JRnippen: „De bisschoppen hebben iet deze brief de waarde van het' 'atholieke onderwijs willen onderstre- 'en. Daarbij hebben ze uiteraard een ieaal beeld van de katholieke school -Jillen schetsen, al erkennen ze dat er ci de praktijk nogal eens fouten ge haakt worden, zoals bij alle mensen- 'serk. De brief gaat over het katholie- e onderwijs, dat is het punt waar het ging. De brief gaat bij voorbeeld iet over de vraag naar welke scholen atholieke ouders hun kinderen zou- en kunnen sturen. Dat zou een heel ■andere invalshoek geweest zijn. lm nu op uw vraag te komen, wij inden dat als je de keus hebt naar relke school je kinderen moeten aan, dat dan de katholieke school de este keus is. Op de tweede plaats olgt dan de oecumenische school. In en tijd dat bijna iedereen moeite eeft met het verwoorden van een antal geloofswaarheden, is het erg elangrijk, dat <je overdracht van die lH baarheden aan de kinderen gebeurt in ^J-e eigen geloofsgemeenschap. Dat lgCz(an dus, wat ons betreft, in de katho- •uiTeke school het best. In een oecumeni- i. M<che school wordt dat al veel moeilij- p,er, omdat toch op een aantal punten IUs Principiële verschillen bestaan tussen le katholieke en de protestantse ge- ■■pofsbeleving. Neem nou alleen maar ;:"-;:Te plaats van de genade, de sacramen- en of bij voorbeeld de Maria-verering rf het belang van de sacramenten. r-::iovendien vind ik het uitermate be- ^jngrijk dat een eventuele oecumeni sche school gedragen wordt door een chte oecumenische geest in de ge- ïeenschap waar de school vanuit ■■aat. Die oecumenische geest is be- eii- aald nog niet algemeen aanwezig. Ier. fat los je niet op met het gezegde: aa' We zijn allemaal kinderen van één lader". 'raag: In de brief van de bisschoppen, 'ordt ook benadrukt dat de docenten in de katholieke scholen ..katholiek loeten leven". Bent u niet bang dat aardoor een soort nieuwe ketterjacht il ontstaan op onderwijskrachten die iet helemaal recht in de leer zijn? nippen. „Als ik één zin uit de brief an de bisschoppen qua formulering etreur dan is het deze wel. Ik heb de rief voor publikatie ingezien en ik eem het mezelf dan ook kwalijk dat eze zin aan mijn aandacht is ont- ïapt. Let wel, qua formulering, niet essentie. Ik vind dat iemand die erkzaam is aan een school, waar dui- elijke doelstellingen geformuleerd jn, zich loyaal moet opstellen ten inzien van de doelstellingen van die :hool. Ik vergelijk het weieens met ;n bakker die niets heeft aan een lecht die steentjes in plaats van •enten in het brood stopt. Het komt echter wel op aan dat je de leer- •achten bepaalde ruimte laat en hun eigen verantwoordelijkheid geeft, ok de docenten kunnen hun twijfels ibben over het geloof. Dat mag best, ilang zij zich maar loyaal ten opzich- van de doelstellingen van de school ij ven opstellen. Een fusie tussen de Katholieke Onderwijs Vereniging (KOV) en de Protestants Christelijke On derwijsvakorganisatie (PCO) zit er voorlopig niet in. „Ik vind dat PCO en KOV duidelijk een aan tal punten gemeenschappelijk hebben, maar toch snakken we niet naar een fusie," aldus Theo Knippen. „Om te beginnen zijn we bezig met fusies in eigen kring. Het katholieke onderwijs telt altijd nog een drietal onderwijsvakbon- den. Met die verenigingen vinden op het ogenblik besprekingen plaats om tot nauwe samenwer king en wellicht tot een fusie te komen. Ik vind dan ook dat we dit soort klusjes eerst in eigen kring moeten opknappen." Bovendien zit Knippen niet op een fusie te wachten, omdat de samenwerking tussen PCO, KOV en ABOP (de bij de FNV aange sloten bond van onderwijzend personeel) goed is. „Ik vraag me af of het grote blok, dat PCO en KOV samen zouden vormen, goed is voor de verhouding met de ABOP. Ik denk van niet," aldus Knippen. Tenslotte is Knippen bang voor een splitsing in de PCO, als er een fusie met de KOV zou ko men. „Wat schieten we daar nu mee op. Daar worden we niet beter van. Ik denk dat het risico van een scheuring in de PCO bij een fusie groter is dan een scheu ring in de KOV. Ik geloof dat de bereidheid tot samenwerking in katholieke kring in het algemeen groter is dan in protestantse kring." Ik weet dat het Nederlands katholicis me tot 1960 een erg gesloten gemeen schap was met naar buiten toe erg uniforme opvattingen. Ik weet ook dat degene die er blijk van gaf in bepaalde zaken afwijkende meningen te heb ben, ernaast stond, of liever, ernaast werd gezet. Die tijd is voorbij". Vraag: Dc bisschoppen stellen verder, dat de katholieke school het hoogste ideaal is. Dat daarvoor desnoods de voorkeur gegeven moet worden aan bij voorbeeld een katholieke havo-school met een zeer beperkte vakkenkeuze, boven een bijvoorbeeld oecumenische school waar de keuzemogelijkheid uit gebreider is. Wat vindt u daarvan? Knippen: „Ik vind niet dat, zoals dat in mijn tijd was, je verplicht bent naar een katholieke school te gaan, ook al is dat een heel slechte school. Toen ik in 1964 voor het eerst een jaarrede hield als kersverse voorzitter van de KOV heb ik al gezegd dat de katholie ke scholen er in de eerste plaats voor moeten zorgen goede scholen te zijn. De tijd raakt voorbij dat men in het onderwijs de levensbeschouwing be langrijker vindt dan het onderwijs. Ik meen dan ook, om op de havo-school terug te komen, dat het goede onder wijs voorop moet staan en dat in een door Henri Kruithof. als door u genoemd geval er samen werking gezocht zou kunnen worden met een protestantse school." Vraag: Hiermee zijn we dan op de prak tijk van alledag gekomen. Automatisch komt dan de vraag naar boven, hoe het katholieke karakter van het onderwijs gestalte moet krijgen. Knippen: „Om te beginnen zijn er natuurlijk de godsdienstlessen, maar dat zal duidelijk zijn. Op de tweede plaats kun je bijvoorbeeld tijdens het „vak" wereldoriëntatie bij bepaalde onderwerpen de christelijke waarden, normen en opvattingen aan de orde stellen. Hierbij bedoel ik uitdrukkelijk niet het te onpas en geforceerd opvoe ren van katholieke termen en be grippen. Je merkt op de lagere scholen dat de scherpe scheiding tussen de vakken aan het verdwijnen is. Ook Van Keme nade heeft in het wetsontwerp basis onderwijs die scheiding laten vallen. Wel, dat willen wij met de catechese ook: ze moet worden ingepast in het geheel. Vervolgens kan het katholieke karakter van de school blijken uit je dagelijks handelen op de school. Je moet aan de kinderen duidelijk ma ken waarom je iets doet of niet doet. Je kunt bijvoorbeeld goed zijn voor een ander, zomaar, je kunt ook goed zijn voor een ander omdat je vindt dat hij je medemens is en omdat het een Goddelijke opdracht is. Het bijzonde re van een katholieke school zit dus ook in de motivatie achter je hande len, die je ook aan de leerlingen duide lijk moet maken. En tenslotte blijkt de eigen identiteit uit de viering van typisch katholieke evenementen bin nen de schoolgemeenschap. Ook Van Kemenade heeft er meerma len op gewezen dat de levensbeschou wing in elke opvoeding meespeelt. Die overtuiging leeft bij een heleboel men sen, met name in het basisonderwijs, veel meer dan bijvoorbeeld een jaar of vijf, zes geleden. Het godsdienstonderwijs is overigens bepaald geen eenvoudige zaak. Tot 1964 werd de catechismus, die was gesteld in vraag-en-antwoord-vorm, nog op alle scholen gebruikt. Je was „goed katholiek" als je die vragen en antwoorden uit je hoofd kende. Al tientallen jaren daarvoor was er be zwaar tegen de catechismus, vanuit didactisch oogpunt. De zinnen die daarin stonden waren theologisch juist, maar je kon een kind net zc goed een zin in het Afghaans leren, want hij snapte er verder geen mieter van. Mijn kleindochtertje heeft pas ,het „Wees Gegroet" geleerd. Daar kómt ergens de zinsnede „vol van genade" in voor. Prompt zegt zij: „vol limonade". De bisschoppen zeiden in 1964 dus: de catechismus is vanaf nu afgeschaft. Daarbij vergeten ze echter één ding, namelijk dat de nieuwe aanpak van het godsdienstonderwijs nog niet was uitgekristalliseerd en dus zaten we toen met een gat. Niet iedere docent was catechetisch en didactisch zo goed geschoold dat hij onmiddellijk kon overstappen van het uit het hoofd leren naar de nieuwe opvatting: de ervaringswereld van het kind als uit gangspunt nemen en daarin verbin dingen leggen met religieuze elemen ten. Het heeft jaren geduurd voordat er enige lijn in het nieuwe gods dienstonderwijs kwam. Pas nu begint er een beetje schot in te komen. In die tussentijd zijn er wel erg veel kinderen opgegroeid, waarvoor elke theologi sche, liturgische of zelfs bijbelse ken nis vreemd was. Mensen van wie je net zo goed kon horen dat Mozes een Egyptisch veldheer was, als midvoor van Ajax. Deze week suggereerde iemand voor de radio dat de onmogelijkheid om een afspraak over een abortuswet te maken iets van doen zou hebben met de tegenstelling rooms-protestant. Het werd, geloof ik, niet in diepe ernst gezegd maar het viel me toch op hoe scherp en onprettig het woord rooms in deze tijd van contact en aaneensluiting kan klinken. Wie opgegroeid is in een dorp met een grote roomse meerderheid en een kleine protestantse minderheid (die op haar beurt weer gesplitst was in hervormden, gereformeerden en la ter nog vrijgemaakten) kan zich die 'scherpe klank van het woord rooms nog maar al te goed herinneren. In zo'n dorp kwam het voor dat je de roomsen die om je heen woonden, nauwelijks kende, zó in zichzelf ge keerd kon zo'n protestantse gemeen schap zijn. De jongens van de room se school waren op straat de haast natuurljke vijanden van de jongens van de school met den bijbel en een van de vragen waarover in ernst wel eens gesproken is of roomsen wel in de hemel konden komen. Er waren door J. G. A. Thijs ook wonderlijke verschillen: room sen wensten elkaar geen gelukkig maar „zalig" nieuwjaar, leerkrach ten van de roomse school werden niet met „meester" maar met „mon sieur" aangesproken. Eigenlijk was die roomse omgeving ons totaal vreemd. Ik herinner me een voorval uit de>-verwarrende we ken na de bevrijding van het zuiden, eind 1944, dat die onbekendheid goed illustreert. Wij waren, hoewel we nauwelijks een geweer konden hanteren, door de bevrijders als een soort hulptroepen in dienst genomen en een van de taken die wij vervullen moesten was de bewaking van een baileybrug in het dorp (de Duitsers lagen nog een kilometer of acht ver der). We moesten die brug vrijhou den voor militair verkeer en voetgan gers verwijzen naar een kleinere brug emaast. Op een ochtend nader de een roomse priester van wie mij wel opviel dat hij zijn hand op een vreemde manier onder zijn kleding hield maar wat dat betekende wist ik niet. De geestelijke volgde mijn aan wijzing om de grote brug te verlaten niet op, keek mij op een onwezenlij ke manier aan en Üep tot mijn ont steltenis door. Wat moest ik doen, waarvoor hadden ze me in vredes naam een geweer gegeven? Ik raakte in paniek en zou misschien vreemde dingen gedaan hebben indien mijn „maat" met wie ik de wacht deelde, mij niet teruggetrokken had. De priester kon zijn weg vervolgen. La ter hoorde ik dat de geestelijke „Ons Heer" bij zich droeg en op weg was naar een stervende. Van mijn poging om „Ons Heer" tegen te houden is schande gesproken. Mijn comman dant moest en zou naar de pastorie, excuses aanbieden. Overigens was de situatie in zo'n dorp nog „open" vergeleken bij wat je leest over een verder verleden. Zo is het in 1885 op de theologische school van de afgescheidenen in Kampen voorgekomen dat er uitvoe rig gesproken werd over het gedrag van drie docenten (Noordtzlj, Ba- vinck en De Cock) omdat die de r.-k. voofman Schaepman verwelkomd hadden toen die in Kampen kwam spreken. Hoewel die begroeting in een zijzaaltje geschiedde en volgens het drietal „bloot uit burgerlijke be leefdheid", ging het anderen te ver. „Een onheilspellend teken voor de kerk" noemde prof. L(ucas) Linde boom het en een andere docent (Brummelkamp) „weende bijna over deze val van kerk en school." Ten slotte kwamen Bavinck en De Cock met een verklaring die de waarheid in het midden liet en de zaak werd gesust. Opvallend is ook wat de latere C.H. voorman De Savornin Lohman in 1886 over Schaepman schreef: „Hoe wel hij echt rooms is geloof ik dat hij een echt Hollands hart heeft." Dat er toch sprake van vriendschap kan zijn blijkt uit wat Lohman later aan Schaepman schreef: „Als rooms-ka- tholiek zoudt gij, mijn vriend, mij moeten verbranden, maar als Schaepman zijt gij blijde dat niet behoeven te doen." De genoemde prof. Lindeboom ver telde in 1925, toen hij tachtig werd, dat hij in zijn eerste gemeente Den Bosch („een zeer zwakke kudde, ne gentig zielen, kinderen inbegrepen") niet weinig tegenstand van de room sen ondervond. „Op straat bleek dat. 'k Hoorde in den eersten tijd. als ik passeerde, wel eens een nijdig: Gooit hem in de Dieze." Maar vooral werk te de roomse geestelijkheid tegen als Lindeboom in Tilburg een zaaltje wilde huren om er te preken. Pas toen hij de burgemeester gedreigd had in de open lucht te zullen optre den („onder dien lindeboom, op het plein") kwam de toezegging dat er spoedig grond voor een eigen kerkje zou komen. Het kerkje kwam er. door Rob Foppema „Als het kalf verdronken is, is het des te minder zinvol om de put te dempen." De omkering van een traditio nele wijsheid spreekt gegarandeerd meer aan dan een andere onverwachte mededeling. En daar is het dr. W. A. Wagenaar waarschijnlijk ook wel een beetje om te doen. Hij houdt zich indringend bezig met de manier waarop mededelingen mensen aanspreken. De redenering achter zijn te- computer. Je kunt ook probe- gendraadse opvatting over het kalf en de put is overigens on berispelijk. We mogen aanne men dat het over een ordelijk ingerichte boerderij gaat. waar niet dagelijks kalveren in de put vallen (anders was die al lang gedempt of tenminste van een deugdelijke omheining voorzien; het goede oude spreekwoord heeft duidelijk betrekking op een volstrekt onverwachte gebeurtenis bin nen een al lang bestaande situ atie). Hoe ordelijk de boerderij ook is, er bestaat een risico dat er een kalf in de put valt. hoe klein ook. Bijna niets is onmo gelijk, en ook het onwaar schijnlijke gebeurt, als je er maar lang genoeg op wacht. Laten we aannemen dat het risico dat een bepaald kalf in een bepaald jaar in de put valt en dus verdrinkt 0,1 pro cent is. Het preciese getal doet er niet toe, als het maar klein is (wanneer we aannemen dat er gemiddeld tien kalveren op de boerderij zijn, zal er gemiddeld eens in de honderd jaar een in de put vallen het is dus waarschijnlijk dat noch de boer noch zijn vader zo'n onge luk heeft meegemaakt, zodat het inderdaad onverwacht is). Dan valt dat ongelukkige kalf. iedereen vindt dat er iets moet gebeuren („zoiets mag toch niet kunnen voorkomen"), de put moet dicht. Maar wat is de reële situatie? Er waren tien kalveren, met elk een kans van 0,1 procent om in dat jaar in de put te vallen. Totale kans dus één procent dat er een kalf verdrinkt. Maar er is voorlopig één kalf minder. Wat is dus de kans dat er het komende jaar een kalf in de put valt? Geen boekenbon voor de goede op lossing, die kans is afgenomen, die is nu 0,9 procent. Als het kalf verdronken is, is het des te minder zinvol om de put te dempen. Het risico dat er een in valt, is ingecalculeerd in de ordelijke en door traditie bepaalde opzet van onze boer derij; wanneer het een keer ge beurt, zou dat dus bepaald geen aanleiding moeten zijn om de watervoorziening van het hele bedrijf met een dra matisch gebaar af te snijden. Vorige keer Maar toch: wanneer het kalf verdronken is, dempt men de put. Zo luidt de oude wijsheid van het spreekwoord, en zo re ageren we inderdaad vaak. Dr. Wagenaar durft op dat punt een generalisatie aan: mensen die bezig zijn met maatregelen om rampen te voorkomen, pro beren vaak om de vórige ramp te voorkomen. Maar dat levert niet gegarandeerd de meest doeltreffende strategie op. Het principe zit trouwens wel ingebakken in onze geschiede nis. Eeuwen lang was de hoog ste wijsheid dat je dijken zo hoog moest maken, dat ze de hoogste uit de kronieken be kende waterstand konden weerstaan. Dat lijkt een dege lijke en absolute norm. maar het heeft een zekere overeen komst met het dempen van de put: er bestaat geen enkel zicht op de waarschijnlijkheid dat het waterpeil bij de eerst volgende springvloed een nieuw record bereikt. (Het systeem werd met de tot standkoming van de Deltawet in 1958 verlaten. De doelstel ling werd toen: beperking van het risico van grote overstro mingen tot eens in de zoveel eeuwen. De dijken moesten daartoe verhoogd worden om een waterpeil te weerstaan dat uit geen kroniek direct kon worden afgelezen, maar wel met statistische methoderi kon worden berekend). Ook een vorm van put dempen natuurlijk de Deltawet zou er zonder de stormramp van '53 niet licht gekomen zijn. Maar toch een stuk berede- neerder dan de reacties op onze denkbeeldige boerderij. Daarmee is niets onaardigs ge zegd over die boer of zijn denk vermogen, het gaat alleen om menselijke beslissingen en hoe die tot stand komen. Daar zijn voor concrete situaties wel eens mooie schema's voor ont wikkeld, maar die blijken on voldoende met de praktijk overeen te stemmen, aldus dr Wagenaar. „Een mens kan er gens 'zus' en tegelijkertijd 'zo' over denken." Dat soort sub tiele effecten is in geen schema te vatten en door geen compu ter na te bootsen. Als je tot dat inzicht gekomen bent en Je wilt toch mensen helpen om zo zinnig mogelijke beslissingen te nemen, dan kun Je in principe twee kanten uit. Je kunt proberen om het denkproces te dwingen vol gens de strakke vormen van het schema en de logica van de ren om de beslissende mens voor zijn feilbare maar ongeë venaard subtiele denkwerk de best mogelijke basis te ver schaffen. Niet anders Wagenaar is duidelijk die tweede school toegedaan. „Mensen zijn zoals ze zijn, en je moet ze niet anders willen ma ken." Het is de filosofie van zijn hele werkomgeving, het Instituut voor zintuigfysiolo gie van TNO in Soesterberg, waar hij hoofd van de afdeling psychologie is. Het IZF is al lang bezig met het aanpassen van werk- en leefsituaties aan de mogelijkheden van de men sen die erin moeten werken en leven. Het instituut doet dat niet in hoofdzaak uit zachtaardig heid, maar omdat keihard blijkt dat het omgekeerde niet werkt. De ontwerpers van ma chines, toestellen, verlichtings installaties, marineschepen en verkeerssituaties, nemen gaar ne aan dat de gebruiker zich wel naar de eigenaardigheden van hun scheppingen zal voe gen. Dat wil die gebruiker in het algemeen best proberen, maar wanneer hij daarbij op de grenzen stuit van wat lijf en zintuigen aan kunnen, draait het toch uit op rugpijn, hoofd pijn, verminderde paraatheid en ongelukken. (Die marine schepen staan niet zomaar in het lijstje. Het IZF hoort van huis uit bij de militaire tak van TNO, de Rijksverdedigingsor ganisatie. Langzamerhand maakt het civiele werk de helft van de omzet uit). Van de „eenvoudige" proble men van zien en horen, via de verwerking van de zo opgeda ne informatie, is het instituut ook terechtgekomen bij het pure denkproces. Ook dat blijkt, net als de zintuigelijke waarneming, zijn natuurlijke begrenzingen te hebben. Wor den die overschreden, en dat gebeurt geregeld, dan kunnen er dingen mis gaan. Dr Wage naar: mensen zijn geen compu ters. Ze moeten problemen ver eenvoudigen om een beslissing te kunnen nemen, en daarbij treedt soms een vertekening op die de beslissing ongunstig beïnvloedt. Systematisch Een aantal veel toegepaste vereenvoudigingen is nu be kend „Zo heeft men de nei ging, te generaliseren op basis van heel kleine steekproeven (Wie eens steelt is altijd een dief). Ook denkt men dat ge beurtenissen die gemakkelij ker voorstelbaar zijn, eerder zullen voorkomen dan moeilijk voorstelbare gebeurtenissen (Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten). Onze vooroor delen maken dat we systemati sche verbanden zien waar ze niet zijn (De wens is de vader van de gedachte), terwijl we werkelijk bestaande verban den over het hoofd zien." Een opleiding en voorlichting blijken nauwelijks in staat te zijn, het gedrag van mensen in dit opzicht te wijzigen, waar schuwt Wagenaar de optimis ten onder ons: we leren weinig van eigen en andermans fou ten. „Daarom moeten we be langrijke problemen op een zo danige manier formuleren, dat de menselijke denktrant geen vertekeningen teweegbrengt. De Informatie moet dus in een vorm gegoten worden die aan het menselijk vermogen is aan gepast; net zoals we stoelen aanpassen aan de vorm van ons achterwerk (en niet an dersom)." Dr Wagenaar heeft een -tref fend voorbeeld uitgewerkt. Dingen die elk jaar met een vrij vast percentage stijgen, zoals vroeger ons energiever bruik, en nog altijd de bevol king van India, nemen met het jaar sneller toe en bereiken, als het groeipercentage gelijk blijft, duizelingwekkende hoogten. Laat je mensen daar van een grafiekje of een tabel letje zien en vraag Je ze, hoe ver het over een jaar of vijf zal zijn als het zo doorgaat, dan schatten ze te laag. Niet een beetje te laag, maar stukken. Mensen zijn intuïtief geneigd om aan te nemen dat het gra flekje verder rechtdoor zal lo pen, terwijl het in feite steeds steiler oploopt als er niets bij zonders gebeurt. Dat betekent een systematische onderschat ting van dreigende problemen, die tot systematisch verkeerde keuzen kan lelden. Wagenaars voorgestelde herformulering, maak een ander graflekje, niet van het aantal Indiërs per vler kante kilometer, maar van het aantal vierkante kilometers per Indiër. Daar blijken men sen zich minder gauw en min der erg op te verkijken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1977 | | pagina 11