d-eerkrachten de ruimte geven
Een priester die zijn weg vervolgde
Denkproces
op glad ijs
^Theo Knippen neemt afscheid van Katholieke Onderwijs Vereniging
Fusie zit er
voorlopig niet in
Wetenschap en techniek
ATERDAG 27 AUGUSTUS 1977
r
Ia ruim dertien jaar voorzitter geweest te zijn van de Katholieke Onderwijs
'ereniging (KOV, 42.000 leden) draagt Theo Knippen vandaag de hamer over aan
e heer J. G. M. van Wegberg, die ook al enige jaren in het hoofdbestuur van de
[OV zit. Theo Knippen, die nu met pensioen gaat, heeft zo het een en ander
leegemaakt in de dertien jaar dat hij voorzitter was. In 1964, toen hij als
oorzitter aantrad, begonnen namelijk grote veranderingen in de katholieke kerk
n daarmee in de katholieke school, vorm te krijgen.
[nippen heeft een zeer ruime ervaring in het katholieke onderwijs,
chtereenvolgens als onderwijzer aan twee mulo-scholen en later als hoofd van
len mulo. In 1959 werd hij rijksinspecteur van het lager onderwijs en in 1964
BINNENLAND
Trouw/Kwartet
11
vroeg de KOV hem voorzitter van deze vereniging te worden.
Deze oude rot in het onderwijsgebeuren gaat overigens met zijn pensionering niet
verloren voor het onderwijs. Minister Van Kemenade benoemde hem onlangs tot
voorzitter van de commissie die de samenwerking tussen de opleidingsscholen
voor kleuterleidsters en onderwijzers moet begeleiden. „Volgens de minister is
dat een halve weektaak, maar ik denk dat dat wel meer wordt", aldus Knippen.
Ter gelegenheid van zijn afscheid van de KOV zijn wij eens gaan praten met Theo
Knippen. Uiteraard ging het gesprek voornamelijk over het katholieke
onderwijs.
~)EN HAAG Onlangs schreven de
federlandse bisschoppen een brief
ver de katholieke school. Kortweg
""wam deze brief erop neer dat de
atholieke gemeenschap zoveel moge-
jk katholieke scholen moet steunen.
witeiraag: Is het in deze tijd nog wel haal-
aar om overal katholieke scholen te
lichten en in stand te houden? Het is
Itjch zo dat de leerlingenaantallen dras
tisch teruglopen.
JRnippen: „De bisschoppen hebben
iet deze brief de waarde van het'
'atholieke onderwijs willen onderstre-
'en. Daarbij hebben ze uiteraard een
ieaal beeld van de katholieke school
-Jillen schetsen, al erkennen ze dat er
ci de praktijk nogal eens fouten ge
haakt worden, zoals bij alle mensen-
'serk. De brief gaat over het katholie-
e onderwijs, dat is het punt waar het
ging. De brief gaat bij voorbeeld
iet over de vraag naar welke scholen
atholieke ouders hun kinderen zou-
en kunnen sturen. Dat zou een heel
■andere invalshoek geweest zijn.
lm nu op uw vraag te komen, wij
inden dat als je de keus hebt naar
relke school je kinderen moeten
aan, dat dan de katholieke school de
este keus is. Op de tweede plaats
olgt dan de oecumenische school. In
en tijd dat bijna iedereen moeite
eeft met het verwoorden van een
antal geloofswaarheden, is het erg
elangrijk, dat <je overdracht van die
lH baarheden aan de kinderen gebeurt in
^J-e eigen geloofsgemeenschap. Dat
lgCz(an dus, wat ons betreft, in de katho-
•uiTeke school het best. In een oecumeni-
i. M<che school wordt dat al veel moeilij-
p,er, omdat toch op een aantal punten
IUs Principiële verschillen bestaan tussen
le katholieke en de protestantse ge-
■■pofsbeleving. Neem nou alleen maar
;:"-;:Te plaats van de genade, de sacramen-
en of bij voorbeeld de Maria-verering
rf het belang van de sacramenten.
r-::iovendien vind ik het uitermate be-
^jngrijk dat een eventuele oecumeni
sche school gedragen wordt door een
chte oecumenische geest in de ge-
ïeenschap waar de school vanuit
■■aat. Die oecumenische geest is be-
eii- aald nog niet algemeen aanwezig.
Ier. fat los je niet op met het gezegde:
aa' We zijn allemaal kinderen van één
lader".
'raag: In de brief van de bisschoppen,
'ordt ook benadrukt dat de docenten
in de katholieke scholen ..katholiek
loeten leven". Bent u niet bang dat
aardoor een soort nieuwe ketterjacht
il ontstaan op onderwijskrachten die
iet helemaal recht in de leer zijn?
nippen. „Als ik één zin uit de brief
an de bisschoppen qua formulering
etreur dan is het deze wel. Ik heb de
rief voor publikatie ingezien en ik
eem het mezelf dan ook kwalijk dat
eze zin aan mijn aandacht is ont-
ïapt. Let wel, qua formulering, niet
essentie. Ik vind dat iemand die
erkzaam is aan een school, waar dui-
elijke doelstellingen geformuleerd
jn, zich loyaal moet opstellen ten
inzien van de doelstellingen van die
:hool. Ik vergelijk het weieens met
;n bakker die niets heeft aan een
lecht die steentjes in plaats van
•enten in het brood stopt. Het komt
echter wel op aan dat je de leer-
•achten bepaalde ruimte laat en hun
eigen verantwoordelijkheid geeft,
ok de docenten kunnen hun twijfels
ibben over het geloof. Dat mag best,
ilang zij zich maar loyaal ten opzich-
van de doelstellingen van de school
ij ven opstellen.
Een fusie tussen de Katholieke
Onderwijs Vereniging (KOV) en
de Protestants Christelijke On
derwijsvakorganisatie (PCO) zit
er voorlopig niet in. „Ik vind dat
PCO en KOV duidelijk een aan
tal punten gemeenschappelijk
hebben, maar toch snakken we
niet naar een fusie," aldus Theo
Knippen.
„Om te beginnen zijn we bezig
met fusies in eigen kring. Het
katholieke onderwijs telt altijd
nog een drietal onderwijsvakbon-
den. Met die verenigingen vinden
op het ogenblik besprekingen
plaats om tot nauwe samenwer
king en wellicht tot een fusie te
komen. Ik vind dan ook dat we dit
soort klusjes eerst in eigen kring
moeten opknappen."
Bovendien zit Knippen niet op
een fusie te wachten, omdat de
samenwerking tussen PCO, KOV
en ABOP (de bij de FNV aange
sloten bond van onderwijzend
personeel) goed is. „Ik vraag me
af of het grote blok, dat PCO en
KOV samen zouden vormen,
goed is voor de verhouding met de
ABOP. Ik denk van niet," aldus
Knippen.
Tenslotte is Knippen bang voor
een splitsing in de PCO, als er
een fusie met de KOV zou ko
men. „Wat schieten we daar nu
mee op. Daar worden we niet
beter van. Ik denk dat het risico
van een scheuring in de PCO bij
een fusie groter is dan een scheu
ring in de KOV. Ik geloof dat de
bereidheid tot samenwerking in
katholieke kring in het algemeen
groter is dan in protestantse
kring."
Ik weet dat het Nederlands katholicis
me tot 1960 een erg gesloten gemeen
schap was met naar buiten toe erg
uniforme opvattingen. Ik weet ook dat
degene die er blijk van gaf in bepaalde
zaken afwijkende meningen te heb
ben, ernaast stond, of liever, ernaast
werd gezet. Die tijd is voorbij".
Vraag: Dc bisschoppen stellen verder,
dat de katholieke school het hoogste
ideaal is. Dat daarvoor desnoods de
voorkeur gegeven moet worden aan bij
voorbeeld een katholieke havo-school
met een zeer beperkte vakkenkeuze,
boven een bijvoorbeeld oecumenische
school waar de keuzemogelijkheid uit
gebreider is. Wat vindt u daarvan?
Knippen: „Ik vind niet dat, zoals dat
in mijn tijd was, je verplicht bent naar
een katholieke school te gaan, ook al
is dat een heel slechte school. Toen ik
in 1964 voor het eerst een jaarrede
hield als kersverse voorzitter van de
KOV heb ik al gezegd dat de katholie
ke scholen er in de eerste plaats voor
moeten zorgen goede scholen te zijn.
De tijd raakt voorbij dat men in het
onderwijs de levensbeschouwing be
langrijker vindt dan het onderwijs. Ik
meen dan ook, om op de havo-school
terug te komen, dat het goede onder
wijs voorop moet staan en dat in een
door Henri Kruithof.
als door u genoemd geval er samen
werking gezocht zou kunnen worden
met een protestantse school."
Vraag: Hiermee zijn we dan op de prak
tijk van alledag gekomen. Automatisch
komt dan de vraag naar boven, hoe het
katholieke karakter van het onderwijs
gestalte moet krijgen.
Knippen: „Om te beginnen zijn er
natuurlijk de godsdienstlessen, maar
dat zal duidelijk zijn. Op de tweede
plaats kun je bijvoorbeeld tijdens het
„vak" wereldoriëntatie bij bepaalde
onderwerpen de christelijke waarden,
normen en opvattingen aan de orde
stellen. Hierbij bedoel ik uitdrukkelijk
niet het te onpas en geforceerd opvoe
ren van katholieke termen en be
grippen.
Je merkt op de lagere scholen dat de
scherpe scheiding tussen de vakken
aan het verdwijnen is. Ook Van Keme
nade heeft in het wetsontwerp basis
onderwijs die scheiding laten vallen.
Wel, dat willen wij met de catechese
ook: ze moet worden ingepast in het
geheel. Vervolgens kan het katholieke
karakter van de school blijken uit je
dagelijks handelen op de school. Je
moet aan de kinderen duidelijk ma
ken waarom je iets doet of niet doet.
Je kunt bijvoorbeeld goed zijn voor
een ander, zomaar, je kunt ook goed
zijn voor een ander omdat je vindt dat
hij je medemens is en omdat het een
Goddelijke opdracht is. Het bijzonde
re van een katholieke school zit dus
ook in de motivatie achter je hande
len, die je ook aan de leerlingen duide
lijk moet maken. En tenslotte blijkt
de eigen identiteit uit de viering van
typisch katholieke evenementen bin
nen de schoolgemeenschap.
Ook Van Kemenade heeft er meerma
len op gewezen dat de levensbeschou
wing in elke opvoeding meespeelt. Die
overtuiging leeft bij een heleboel men
sen, met name in het basisonderwijs,
veel meer dan bijvoorbeeld een jaar of
vijf, zes geleden.
Het godsdienstonderwijs is overigens
bepaald geen eenvoudige zaak. Tot
1964 werd de catechismus, die was
gesteld in vraag-en-antwoord-vorm,
nog op alle scholen gebruikt. Je was
„goed katholiek" als je die vragen en
antwoorden uit je hoofd kende. Al
tientallen jaren daarvoor was er be
zwaar tegen de catechismus, vanuit
didactisch oogpunt. De zinnen die
daarin stonden waren theologisch
juist, maar je kon een kind net zc goed
een zin in het Afghaans leren, want hij
snapte er verder geen mieter van. Mijn
kleindochtertje heeft pas ,het „Wees
Gegroet" geleerd. Daar kómt ergens
de zinsnede „vol van genade" in voor.
Prompt zegt zij: „vol limonade".
De bisschoppen zeiden in 1964 dus: de
catechismus is vanaf nu afgeschaft.
Daarbij vergeten ze echter één ding,
namelijk dat de nieuwe aanpak van
het godsdienstonderwijs nog niet was
uitgekristalliseerd en dus zaten we
toen met een gat. Niet iedere docent
was catechetisch en didactisch zo
goed geschoold dat hij onmiddellijk
kon overstappen van het uit het hoofd
leren naar de nieuwe opvatting: de
ervaringswereld van het kind als uit
gangspunt nemen en daarin verbin
dingen leggen met religieuze elemen
ten. Het heeft jaren geduurd voordat
er enige lijn in het nieuwe gods
dienstonderwijs kwam. Pas nu begint
er een beetje schot in te komen. In die
tussentijd zijn er wel erg veel kinderen
opgegroeid, waarvoor elke theologi
sche, liturgische of zelfs bijbelse ken
nis vreemd was. Mensen van wie je net
zo goed kon horen dat Mozes een
Egyptisch veldheer was, als midvoor
van Ajax.
Deze week suggereerde iemand voor
de radio dat de onmogelijkheid om
een afspraak over een abortuswet te
maken iets van doen zou hebben met
de tegenstelling rooms-protestant.
Het werd, geloof ik, niet in diepe
ernst gezegd maar het viel me toch
op hoe scherp en onprettig het
woord rooms in deze tijd van contact
en aaneensluiting kan klinken. Wie
opgegroeid is in een dorp met een
grote roomse meerderheid en een
kleine protestantse minderheid (die
op haar beurt weer gesplitst was in
hervormden, gereformeerden en la
ter nog vrijgemaakten) kan zich die
'scherpe klank van het woord rooms
nog maar al te goed herinneren. In
zo'n dorp kwam het voor dat je de
roomsen die om je heen woonden,
nauwelijks kende, zó in zichzelf ge
keerd kon zo'n protestantse gemeen
schap zijn. De jongens van de room
se school waren op straat de haast
natuurljke vijanden van de jongens
van de school met den bijbel en een
van de vragen waarover in ernst wel
eens gesproken is of roomsen wel in
de hemel konden komen. Er waren
door J. G. A. Thijs
ook wonderlijke verschillen: room
sen wensten elkaar geen gelukkig
maar „zalig" nieuwjaar, leerkrach
ten van de roomse school werden
niet met „meester" maar met „mon
sieur" aangesproken.
Eigenlijk was die roomse omgeving
ons totaal vreemd. Ik herinner me
een voorval uit de>-verwarrende we
ken na de bevrijding van het zuiden,
eind 1944, dat die onbekendheid
goed illustreert. Wij waren, hoewel
we nauwelijks een geweer konden
hanteren, door de bevrijders als een
soort hulptroepen in dienst genomen
en een van de taken die wij vervullen
moesten was de bewaking van een
baileybrug in het dorp (de Duitsers
lagen nog een kilometer of acht ver
der). We moesten die brug vrijhou
den voor militair verkeer en voetgan
gers verwijzen naar een kleinere
brug emaast. Op een ochtend nader
de een roomse priester van wie mij
wel opviel dat hij zijn hand op een
vreemde manier onder zijn kleding
hield maar wat dat betekende wist ik
niet. De geestelijke volgde mijn aan
wijzing om de grote brug te verlaten
niet op, keek mij op een onwezenlij
ke manier aan en Üep tot mijn ont
steltenis door. Wat moest ik doen,
waarvoor hadden ze me in vredes
naam een geweer gegeven? Ik raakte
in paniek en zou misschien vreemde
dingen gedaan hebben indien mijn
„maat" met wie ik de wacht deelde,
mij niet teruggetrokken had. De
priester kon zijn weg vervolgen. La
ter hoorde ik dat de geestelijke „Ons
Heer" bij zich droeg en op weg was
naar een stervende. Van mijn poging
om „Ons Heer" tegen te houden is
schande gesproken. Mijn comman
dant moest en zou naar de pastorie,
excuses aanbieden.
Overigens was de situatie in zo'n
dorp nog „open" vergeleken bij wat
je leest over een verder verleden. Zo
is het in 1885 op de theologische
school van de afgescheidenen in
Kampen voorgekomen dat er uitvoe
rig gesproken werd over het gedrag
van drie docenten (Noordtzlj, Ba-
vinck en De Cock) omdat die de r.-k.
voofman Schaepman verwelkomd
hadden toen die in Kampen kwam
spreken. Hoewel die begroeting in
een zijzaaltje geschiedde en volgens
het drietal „bloot uit burgerlijke be
leefdheid", ging het anderen te ver.
„Een onheilspellend teken voor de
kerk" noemde prof. L(ucas) Linde
boom het en een andere docent
(Brummelkamp) „weende bijna over
deze val van kerk en school." Ten
slotte kwamen Bavinck en De Cock
met een verklaring die de waarheid
in het midden liet en de zaak werd
gesust.
Opvallend is ook wat de latere C.H.
voorman De Savornin Lohman in
1886 over Schaepman schreef: „Hoe
wel hij echt rooms is geloof ik dat hij
een echt Hollands hart heeft." Dat er
toch sprake van vriendschap kan
zijn blijkt uit wat Lohman later aan
Schaepman schreef: „Als rooms-ka-
tholiek zoudt gij, mijn vriend, mij
moeten verbranden, maar als
Schaepman zijt gij blijde dat niet
behoeven te doen."
De genoemde prof. Lindeboom ver
telde in 1925, toen hij tachtig werd,
dat hij in zijn eerste gemeente Den
Bosch („een zeer zwakke kudde, ne
gentig zielen, kinderen inbegrepen")
niet weinig tegenstand van de room
sen ondervond. „Op straat bleek dat.
'k Hoorde in den eersten tijd. als ik
passeerde, wel eens een nijdig: Gooit
hem in de Dieze." Maar vooral werk
te de roomse geestelijkheid tegen als
Lindeboom in Tilburg een zaaltje
wilde huren om er te preken. Pas
toen hij de burgemeester gedreigd
had in de open lucht te zullen optre
den („onder dien lindeboom, op het
plein") kwam de toezegging dat er
spoedig grond voor een eigen kerkje
zou komen. Het kerkje kwam er.
door Rob Foppema
„Als het kalf verdronken is, is het des te minder zinvol
om de put te dempen." De omkering van een traditio
nele wijsheid spreekt gegarandeerd meer aan dan een
andere onverwachte mededeling. En daar is het dr. W.
A. Wagenaar waarschijnlijk ook wel een beetje om te
doen. Hij houdt zich indringend bezig met de manier
waarop mededelingen mensen aanspreken.
De redenering achter zijn te- computer. Je kunt ook probe-
gendraadse opvatting over het
kalf en de put is overigens on
berispelijk. We mogen aanne
men dat het over een ordelijk
ingerichte boerderij gaat. waar
niet dagelijks kalveren in de
put vallen (anders was die al
lang gedempt of tenminste van
een deugdelijke omheining
voorzien; het goede oude
spreekwoord heeft duidelijk
betrekking op een volstrekt
onverwachte gebeurtenis bin
nen een al lang bestaande situ
atie).
Hoe ordelijk de boerderij ook
is, er bestaat een risico dat er
een kalf in de put valt. hoe
klein ook. Bijna niets is onmo
gelijk, en ook het onwaar
schijnlijke gebeurt, als je er
maar lang genoeg op wacht.
Laten we aannemen dat het
risico dat een bepaald kalf in
een bepaald jaar in de put valt
en dus verdrinkt 0,1 pro
cent is. Het preciese getal doet
er niet toe, als het maar klein is
(wanneer we aannemen dat er
gemiddeld tien kalveren op de
boerderij zijn, zal er gemiddeld
eens in de honderd jaar een in
de put vallen het is dus
waarschijnlijk dat noch de
boer noch zijn vader zo'n onge
luk heeft meegemaakt, zodat
het inderdaad onverwacht is).
Dan valt dat ongelukkige kalf.
iedereen vindt dat er iets moet
gebeuren („zoiets mag toch
niet kunnen voorkomen"), de
put moet dicht. Maar wat is de
reële situatie? Er waren tien
kalveren, met elk een kans van
0,1 procent om in dat jaar in de
put te vallen. Totale kans dus
één procent dat er een kalf
verdrinkt. Maar er is voorlopig
één kalf minder. Wat is dus de
kans dat er het komende jaar
een kalf in de put valt? Geen
boekenbon voor de goede op
lossing, die kans is afgenomen,
die is nu 0,9 procent.
Als het kalf verdronken is, is
het des te minder zinvol om de
put te dempen. Het risico dat
er een in valt, is ingecalculeerd
in de ordelijke en door traditie
bepaalde opzet van onze boer
derij; wanneer het een keer ge
beurt, zou dat dus bepaald
geen aanleiding moeten zijn
om de watervoorziening van
het hele bedrijf met een dra
matisch gebaar af te snijden.
Vorige keer
Maar toch: wanneer het kalf
verdronken is, dempt men de
put. Zo luidt de oude wijsheid
van het spreekwoord, en zo re
ageren we inderdaad vaak. Dr.
Wagenaar durft op dat punt
een generalisatie aan: mensen
die bezig zijn met maatregelen
om rampen te voorkomen, pro
beren vaak om de vórige ramp
te voorkomen. Maar dat levert
niet gegarandeerd de meest
doeltreffende strategie op.
Het principe zit trouwens wel
ingebakken in onze geschiede
nis. Eeuwen lang was de hoog
ste wijsheid dat je dijken zo
hoog moest maken, dat ze de
hoogste uit de kronieken be
kende waterstand konden
weerstaan. Dat lijkt een dege
lijke en absolute norm. maar
het heeft een zekere overeen
komst met het dempen van de
put: er bestaat geen enkel
zicht op de waarschijnlijkheid
dat het waterpeil bij de eerst
volgende springvloed een
nieuw record bereikt.
(Het systeem werd met de tot
standkoming van de Deltawet
in 1958 verlaten. De doelstel
ling werd toen: beperking van
het risico van grote overstro
mingen tot eens in de zoveel
eeuwen. De dijken moesten
daartoe verhoogd worden om
een waterpeil te weerstaan dat
uit geen kroniek direct kon
worden afgelezen, maar wel
met statistische methoderi kon
worden berekend).
Ook een vorm van put dempen
natuurlijk de Deltawet zou
er zonder de stormramp van
'53 niet licht gekomen zijn.
Maar toch een stuk berede-
neerder dan de reacties op
onze denkbeeldige boerderij.
Daarmee is niets onaardigs ge
zegd over die boer of zijn denk
vermogen, het gaat alleen om
menselijke beslissingen en hoe
die tot stand komen. Daar zijn
voor concrete situaties wel
eens mooie schema's voor ont
wikkeld, maar die blijken on
voldoende met de praktijk
overeen te stemmen, aldus dr
Wagenaar. „Een mens kan er
gens 'zus' en tegelijkertijd 'zo'
over denken." Dat soort sub
tiele effecten is in geen schema
te vatten en door geen compu
ter na te bootsen.
Als je tot dat inzicht gekomen
bent en Je wilt toch mensen
helpen om zo zinnig mogelijke
beslissingen te nemen, dan
kun Je in principe twee kanten
uit. Je kunt proberen om het
denkproces te dwingen vol
gens de strakke vormen van
het schema en de logica van de
ren om de beslissende mens
voor zijn feilbare maar ongeë
venaard subtiele denkwerk de
best mogelijke basis te ver
schaffen.
Niet anders
Wagenaar is duidelijk die
tweede school toegedaan.
„Mensen zijn zoals ze zijn, en je
moet ze niet anders willen ma
ken." Het is de filosofie van
zijn hele werkomgeving, het
Instituut voor zintuigfysiolo
gie van TNO in Soesterberg,
waar hij hoofd van de afdeling
psychologie is. Het IZF is al
lang bezig met het aanpassen
van werk- en leefsituaties aan
de mogelijkheden van de men
sen die erin moeten werken en
leven.
Het instituut doet dat niet in
hoofdzaak uit zachtaardig
heid, maar omdat keihard
blijkt dat het omgekeerde niet
werkt. De ontwerpers van ma
chines, toestellen, verlichtings
installaties, marineschepen en
verkeerssituaties, nemen gaar
ne aan dat de gebruiker zich
wel naar de eigenaardigheden
van hun scheppingen zal voe
gen. Dat wil die gebruiker in
het algemeen best proberen,
maar wanneer hij daarbij op
de grenzen stuit van wat lijf en
zintuigen aan kunnen, draait
het toch uit op rugpijn, hoofd
pijn, verminderde paraatheid
en ongelukken. (Die marine
schepen staan niet zomaar in
het lijstje. Het IZF hoort van
huis uit bij de militaire tak van
TNO, de Rijksverdedigingsor
ganisatie. Langzamerhand
maakt het civiele werk de helft
van de omzet uit).
Van de „eenvoudige" proble
men van zien en horen, via de
verwerking van de zo opgeda
ne informatie, is het instituut
ook terechtgekomen bij het
pure denkproces. Ook dat
blijkt, net als de zintuigelijke
waarneming, zijn natuurlijke
begrenzingen te hebben. Wor
den die overschreden, en dat
gebeurt geregeld, dan kunnen
er dingen mis gaan. Dr Wage
naar: mensen zijn geen compu
ters. Ze moeten problemen ver
eenvoudigen om een beslissing
te kunnen nemen, en daarbij
treedt soms een vertekening
op die de beslissing ongunstig
beïnvloedt.
Systematisch
Een aantal veel toegepaste
vereenvoudigingen is nu be
kend „Zo heeft men de nei
ging, te generaliseren op basis
van heel kleine steekproeven
(Wie eens steelt is altijd een
dief). Ook denkt men dat ge
beurtenissen die gemakkelij
ker voorstelbaar zijn, eerder
zullen voorkomen dan moeilijk
voorstelbare gebeurtenissen
(Zoals de waard is, vertrouwt
hij zijn gasten). Onze vooroor
delen maken dat we systemati
sche verbanden zien waar ze
niet zijn (De wens is de vader
van de gedachte), terwijl we
werkelijk bestaande verban
den over het hoofd zien."
Een opleiding en voorlichting
blijken nauwelijks in staat te
zijn, het gedrag van mensen in
dit opzicht te wijzigen, waar
schuwt Wagenaar de optimis
ten onder ons: we leren weinig
van eigen en andermans fou
ten. „Daarom moeten we be
langrijke problemen op een zo
danige manier formuleren, dat
de menselijke denktrant geen
vertekeningen teweegbrengt.
De Informatie moet dus in een
vorm gegoten worden die aan
het menselijk vermogen is aan
gepast; net zoals we stoelen
aanpassen aan de vorm van
ons achterwerk (en niet an
dersom)."
Dr Wagenaar heeft een -tref
fend voorbeeld uitgewerkt.
Dingen die elk jaar met een
vrij vast percentage stijgen,
zoals vroeger ons energiever
bruik, en nog altijd de bevol
king van India, nemen met het
jaar sneller toe en bereiken, als
het groeipercentage gelijk
blijft, duizelingwekkende
hoogten. Laat je mensen daar
van een grafiekje of een tabel
letje zien en vraag Je ze, hoe
ver het over een jaar of vijf zal
zijn als het zo doorgaat, dan
schatten ze te laag. Niet een
beetje te laag, maar stukken.
Mensen zijn intuïtief geneigd
om aan te nemen dat het gra
flekje verder rechtdoor zal lo
pen, terwijl het in feite steeds
steiler oploopt als er niets bij
zonders gebeurt. Dat betekent
een systematische onderschat
ting van dreigende problemen,
die tot systematisch verkeerde
keuzen kan lelden. Wagenaars
voorgestelde herformulering,
maak een ander graflekje, niet
van het aantal Indiërs per vler
kante kilometer, maar van het
aantal vierkante kilometers
per Indiër. Daar blijken men
sen zich minder gauw en min
der erg op te verkijken.