Als wetenschap een politieke zaak wordt
Israël en de factor tijd
I
Realiteit
en fictie in
de Nederland-'
se Antillen
1
-—OAG 26 AUGUSTUS 1977
BINNENLAND
Trouw/Kwartet PÖ-RHi3-'§Vi
pnvankelijk wilde ik deze week
ttrslag doen van enkele bijzondere
Ivaringen tijdens de afgelopen
gentijd, die als zomer bekend staat,
aar de actualiteit heeft voorrang,
et proces-Menten komt weer in
^weging. Hoe dat allemaal afloopt
erken we wel, de rechter zal wel
ins een oordeel uitspreken,
aarnaast is de commissie van de
►ren Schöffer, Blom en 't Hart nog
tzig met de studie van de
jhtergronden. Kennelijk niet
jvreden met deze activiteiten is
tlangs de Werkgroep Recht en
penheid in de zaak-Menten
jgericht. De werkgroep stelt zich
n doel „actieve waakzaamheid rond
zaak-Menten te bevorderen",
indelijk, zo wordt opgemerkt, dient
1 recht te worden gesproken over
Ie belangrijke oorlogsmisdadiger",
e werkgroep wil „de wetten en
chtsnormen die steunen op de
«■dragen van de anti-Hitlercoalitie
aaronder de statuten van het
ibunaal van Neurenberg, overeind
>uden tegenover stromingen van
icisme, anti semitisme en
jzelingsacties tegen onschuldige
argers en kinderen". Het vervullen
in door het Derde Rijk begane
jsdaden geeft ruimte aan de
srnieuwde Westduitse
achtsexpansie, zo wordt er nog aan
legevoegd.
Et doel van de werkgroep is dus veel
limer, zoals hieruit blijkt, dan het
zaak-Menten. Wat het recht betreft:
het proces dat nu bezig is dient er
juist voor om vast te stellen of
Menten een oorlogsmisdadiger is.
Dat de werkgroep spreekt over „de
belangrijke oorlogsmisdadiger" laat
al direct zien, dat het proces voor
haar overbodig is. De oordelen zijn al
geveld. Wat de heren van de
werkgroep, voornamelijk bestaande
uit juristen, nu precies willen, wordt
uit het eerste nummer van het
Informatie-bulletin niet recht
duidelijk. Men acht geen garanties
aanwezig, dat de commissie van
onderzoek binnen afzienbare tijd de
nodige documenten zal publiceren.
Kan deze werkgroep daar dan wel
voor zorgen? Nee natuurlijk. Een lang
stuk in dit eerste nummer. Waar gaat
het om in de zaak-Menten? lijkt
regelrecht uit De Waarheid
overgeschreven te zijn. Van Agt heeft
onder zware druk van de meerderheid
in het parlement „en met name door
het optreden van de fractie van de
CPN" toegezegd dat er een
commissie zou komen. Enz. enz. Na
deze propagandistische uitéénzetting
volgt een aantal artikelen,
geschreven door juristen, waarvan
opgemerkt wordt dat zij beschikken
over specifieke kennis en het
„vermogen deze kennis te vergaren
en toe te passen". Hoe dat in zijn
werk gaat zien we vooral in een
artikel van mr. F. F. F. Vries: Het
door Koos van Weringh
optreden van professor Rüter:
symbool of alibi?
C. F. Rüter, hoogleraar in de
strafrechtswetenschappen aan de
Universiteit van Amsterdam, baarde
in een eerdere fase van het proces
enig opzien door als
getuige-deskundige scherpe kritiek
uit te oefenen op de officier van
justitie en de wijze waarop deze zijn
bewijsmateriaal tegen Menten had
verzameld. In het voetspoor van die
officier had De Waarheid,
volksdagblad voor Nederland, dat
enige maanden geleden al
ongebruikelijk en schandalig
-gevonden. De pas opgerichte
werkgroep zet de aanval op Rüter
verder voort. Het artikel van mr.
Vries tó daarbij een absoluut
dieptepunt. Het gaat mij er hier niét
om Rüter te verdedigen die kan
dat zelf wel, zoals is gebleken en
nog minder om genoemde Vries tot
andere gedachten te brengen dat
lijkt niet meer mogelijk maar om
te signaleren wat er gebeurt als
wetenschap een politieke
aangelegenheid wordt.
Rüters geschriften worden door de
werkgroep niet als gezaghebbend
aanvaard. Daar is niets tegen als ons
dan zou worden uitgelegd op grond
waarvan dat niet kan, maar dat
gebeurt niet. In 1973 constateert
Rüter in zijn proefschrift, dat de
vervolging en berechting van
Nederlanders en Duitsers voor in de
Tweede Wereldoorlog gepleegde
misdrijven historie is. Dat is op dat
moment ook zo, nieuwe zaken waren
toen niet meer te voorzien. Vries
maakt daarvan, dat Rüter nu in de
zaak-Menten met alle geweld waar
wil maken wat hij in zijn proefschrift
heeft gezegd: „De berechting moet
historie blijven!" Deze verdraaiing is
echter maar kinderspel in
vergelijking met het volgende. Vries
maakt gebruik van een artikel uit het
Amsterdamse universiteitsblad Folia
Civitatis van 4 juni j.l. Daarin wordt
verteld dat Rüter zich sinds 1966
bezighoudt met de uitgave in
boekvorm van alle vonnissen, die in
West-Duitsland tegen
nationaal-socialistische
oorlogsmisdadigers uitgesproken
zijn.
Inmiddels zijn 16 delen verschenen,
elk van ongeveer 800 bladzijden. Deze
serie is van onschatbare betekenis
voor ieder, die studie maakt van
oorlogsmisdrijven. Op grond van
deze activiteiten van Rüter zegt
Enschedé lid van de Hoge Raad en
Rüters voorganger in Amsterdam
tegen Folia Civitatis, dat op dit
gebied iets van Rüter te leren valt,
omdat in Nederland maar weinig
mensen te vinden zijn, die zich zo
intensief met de Duitse rechtscultuur
vanaf 1940 hebben beziggehouden.
Wat doet nu de meester in de rechten
Vries? Hij vertélt om te beginnen niet
dat Rüter die serie boeken over
nationaal-socialistische misdaden
uitgeeft. Dat zou immers niet passen
in het beeld van Rüter, de
doofpot-voorstander. Na de
geciteerde opmerking van Enschedé
zegt hij, jurist Vries, de man met zijn
specifieke kennis en het vermogen
deze kennis te vergaren en toe te
passen: „De Duitse rechtscultuur
vanaf 1940 wordt nu dus
geïntroduceerd in de Nederlandse
procesgang!" H is nauwelijks te
geloven, maar c *aat er echt. Sinds
Hitler en Stalin, zoals bekend twee
gerenommeerde om-hals-brengers
van onafhankelijke
wetenschapsbeoefening, lijkt mij
zo'n staaltje van vervalsing,
omdraaiing en weglating niet meer te
Zijn voorgekomen. De werkgroep
verzoekt hen, die instemmen met de
doelstelling hun adhesie te betuigen
of anderszins te reageren op de
inhoud van het bulletin. Graag
gedaan.
resident Carter gaf dinsdag jl. tij-
jns een persconferentie in Wash-
gton de verzekering, dat hij niet
ornemens is de militaire of andere
1 ilp aan Israël te staken of daarop te
(knotten.
v - »ed, hij is het eens met zijn minis-
r van buitenlandse zaken Cyrus
u|ince dat het legaliseren van drie
JfBiodse nederzettingen op de Weste
ll^ ke Jordaanoever niet in de haak is
hij noemde die handelwijze van
it kabinet-Begin zelfs „onwettig"
i een „nodeloos obstakel op de weg
iar vrede" en buitensporig dank-
lar is hij de Israëlische regering
k al niet voor de geringe tegemoet-
imendheid die zij Vance tijdens
|n jongste rondreis door het Mid-
Oosten heeft betoond. Maar de
ilitaire hulp aan de Joodse staat
^pzetten, neen, daar peinst de pre-
lent niet over.
tze uitspraak kan Carter zijn inge
ven door allerlei overwegingen.
kran*'anK situatie niet volledig uit-
thtsloos is, zou het van de Verenig-
Staten een onverstandige daad
in een van de voornaamste betrok
ken bij het geschil in het Midden-
Men tegen zich in te namen.
trter kan ook bedacht hebben dat
j zichzelf, door zelfs maar te zin-
elen op mogelijke stopzetting, tot
h regelrechte confrontatie zou
Itvafl "gen me' <l°°('se gemeen-
W
schap in Amerika en dat is politiek
verre van aantrekkelijk. Maar het is
ook mogelijk dat de Amerikaanse
president tot zijn uitspraak is geko
men, omdat hij niet het moment wil
verhaasten, waarop de Arabische
landen hun kans schoon zien een
militaire slag te slaan.
De militaire factor kan bij geen en
kele beschouwing van de toestand in
het Midden-Oosten worden verwaar
loosd. Alleen al het feit, dat sinds
1948 de wapens daar zo dikwijls heb
ben gesproken, houdt de geesten
waakzaam. En de militaire factor is
geen statisch gegeven. Ze is onder
hevig aan doorlopende veranderin
gen en verschuivingen. Nog altijd
bestaat in brede kring de overtui
ging, dat Israël iedere combinatie
van regionale partners militair de
baas kan. De vraag is, ten eerste,
waar die overtuiging op rust; en ver
volgens op de grondslagen voor die
overtuiging immuun zijn voor de
tand des tijds. De militaire factor is
in niet geringe mate verweven met
de factor tijd.
Reeds nu is het zo dat de legers die
de Arabische landen op de been heb
ben vele malen groter zijn dan de
Israëlische strijdkrachten. Gaan de
Arabieren tot mobilisatie over, ,dan
wordt de verhouding twaalf op een
in hun voordeel; maar ook nu is de
verhouding reeds acht op een.
De zeven tegenspelers van Israël
hebben naar schatting zo'n 885.800
man onder de wapenen. Ze beschik
ken over 7365 tanks en 1514 gevechts
vliegtuigen. De overeenkomstige cij
fers voor Israël zijn: 158000 man, 2700
tanks en 543 vliegtuigen.
door Henk Neuman
Vergeleken bij het begin van de Yom
Kippur-Oorlog van 1973 hebben de
Israëlische bevelhebbers kans ge
zien hun operationele mankracht
met 33000 personen uit te breiden.
Zij hebben dat resultaat voorname
lijk bereikt door militairen, die in de
logistieke en ondersteuningssfeer
niet volstrcks onmisbaar waren, een
onmiddellijke gevechtstaak te
geven.
In het moderne vakjargon heet
zoiets, dat de Israëli's hun „tail-to-
teeth ratio" hebben verbeterd. Bo
vendien hebben ze, in 600 daarvoor
geschikte functies, mannelijke mili
tairen vervangen door vrouwelijke.
Maar de „winst" van die 33000 man
gevechtstroepen is op zichzelf onvol
doende reden om de reusachtige
Arabische Getalsmeerderheid met
gelijkmoedigheid te bekijken.
Ook de oude militaire vuistregel dat
de aanvaller, teneinde succes te
kunnen boeken, zeker drie- a vier
maal zo sterk moet zijn als de verde
diger, biedt hier weinig troost. In
dien het waar is, dat Israël zijn
Arabische tegenstanders militair
nog altijd de baas is, dan Kgt de
oorzaak daarvan in het feit, dat de
kwaliteit van de Israëlische strijd
krachten voorlopig superieur is aan
die van de Arabieren.
Zowel de wapensystemen die Israël
in gebruik of in produktie heeft als
het niveau en de organisatie van 's
lands militaire mankracht houden
de balans in evenwicht of doen haar
zelfs doorslaan ten gunste van
Israël.
Nog dit jaar begint de produktie van
de nieuwe Israëlische „Chariot"-
tank, ontworpen door generaal Is
rael Tal en uitgeroepen door zijn
landgenoten als een wapen dat alle
bestaande tanks ter wereld een hal
ve generatie vooruit is. De door Is
raël zelf ontwikkelde Kfir-jager be
gint operationeel te worden en over
twee of drie jaar neemt de produktie
een aanvang van de Kfir-5.
De kwaliteit van de wapens die Is
raël zelf vervaardigt doet niet onder
voor de produkten van het buiten
land. Bovendien vermindert eigen
produktie de afhankelijkheid van
andere staten, terwijl ze nog goedko
per is óók. Zo kost de Kfir maar de
helft van de Franse F-1E die door
Egypte wordt aangeschaft.
De drie Israëlische krijgsmachtde
len landmacht, marine en lucht
macht beschikken over aanzienlij
ke gevechtservaring. De Israëlische
bevelhebbers, van het compagnies
niveau tot de hoogste regionen toe
zijn in staat onverwachte en onor
thodoxe initiatieven te ontwikkelen.
Verder is Israël in staat, door een
goed gebruik te maken van „de bin
nenlijnen", het zwaartepunt van
zijn militaire kracht telkens daar te
leggen waar het als gevolg van de
ontwikkeling der krijgsgebeurtenis-
sen het meest noodzakelijk Is. Ik
schreef met opzet, dat de Israëlische
bevelhebbers „in staat" zijn onver
wachte initiatieven te ontwikkelen.
Toen in de Yom Kippur-oorlog een
Israëlische nederlaag niet meer vol
strekt denkbeeldig leek, hebben ze
die initiatieven ook wel ontplooid.
Maar de organisatie van de strijd
krachten was eigenlijk zodanig, dat
de minister van defensie in feite de
rol van de grote veldheer moest ver
vullen. Toen Mosje Dayan dat wei
gerde, had er aanvankelijk heel wat
paniek en verwarring geheerst.
Opeens besefte men dat de bevelvoe
ring al te zeer gecentraliseerd was;
De huidige minister van defensie,
Ezer Weizman, wil thans die zwak
heid wegnemen en hij heeft gene
raal Tal dezelfde van de „Chariot"
opgedragen een diepgaand onder
zoek in te stellen en met concrete
voorstellen te komen.
Maar Israels sterkste punt blijft de
kwaliteit van zijn bewapening. En
juist in die sector halen de Arabie
ren een groot deel van hun achter
stand in. Gesteund door de rijkdom
men van Saoedi-Arabië de Golf-sta-
ten en andere olieproducenten ver
richten zij omvangrijke wapenaan
kopen in de Sowjet-Unie Groot-Brit-
tannië, Frankrijk en de Verenigde
Staten. De afgelopen 42 maanden
hebben die aankopen naar schatting
zo'n dertig miljard dollar belopen.
Opistreeks 65 procent van de tran
sacties is afgesloten sedert januari
1976.
Niet altijd is het technisch ontwik
kelingspeil van de bevolking in de
aankopende landen zodanig, dat een
spoedig februik van zeer geraffi
neerde wapens kan worden tege
moet gezien. Maar als de spannin
gen in het Midden-Oosten oplopen,
als een vijfde ronde van de Israë-
lisch-Arabische worsteling zou drei
gen, dan worden die geraffineerde
wapens zonder twijfel overgebracht
naar andere Arabische landen, die
dichter bij Israël liggen en waar het
technisch ontwikkelingspeil van de
bevolking boger ligt dan, seg, in
Koeweit of Saoedi-Arabië.
Dit alles brengt Amerikaanse en ver
scheidene Westeuropese waarne
mers ertoe te veronderstellen dat de
Israëlische kwalitatieve superiori
teit na 1978 niet meer gewaarborgd
zal zijn. Na 1978 kan er dus een
tijdperk aanbreken, waarin de Ara
bische landen hun numerieke over
wicht volop tot gelding kunnen bren
gen. Voor president Carter kan dat
aanleiding hebben gevormd plechtig
-te verklaren dat de toevoer van mo
derne Amerikaanse wapens naar Is
raël thans niet zal worden afge
sneden.
door mr N. Debrot
De laatste jaren werd mij herhaaldelijk het verzoek gedaan
mijn oordeel uit te spreken over staatsrechtelijke en volken
rechtelijke alternatieven voor de Antillen. Ik heb mij tot nu toe
verontschuldigd op grond van de mededelingen van bewinds
lieden en parlementariërs in Den Haag en Willemstad, dat
plannen werden opgesteld op economisch, sociaal en cultureel
gebied met de bedoeling tot een planmatige voorbereiding van
de onafhankelijkheid te geraken. Ik was niet nauwkeurig op de
hoogte van de aard van deze voorbereidingen en wilde in ieder
geval niet met uitspraken deze besprekingen doorkruisen.
De situatie is echter momenteel
fundamenteel gewijzigd en heeft
zelfs een ernstige wending geno
men. De plannen, die gemaakt zijn,
blijken niet tot een politiek ak
koord, maar tot politieke antago
nisme te voeren. Dit komt niet om
dat de bewindslieden en persmedia
niet met goede bedoelingen bezield
zouden zijn. Integendeel: ik ben
ervan overtuigd, dat zij allen er wel
degelijk naar streven een akkoord
te bereiken, maar tot hun verba
zing in antagonistische verhoudin
gen terechtkomen.
Dit is niet zo verwonderlijk als op
het eerste gezicht lijkt. Wij stuiten
vrijwel op alle conferenties op te
genstrijdigheden van deze aard.
Dit komt doordat de mensen aan
de conferentietafel met de beste
bedoelingen met ficties beginnen
en pas later met de realiteit reke
ning houden. Men waagt zich pas
aan de realiteit, die nu eenmaal
altijd weerbarstiger is dan abstrac
te stellingen en voorstellingen, als
de ficties niet tot een akkoord lei
den;- Is het zo ver, dan kan men
geen groter kwaad aanrichten dan
te pogen de partijen tot een ak
koord te dwingen.
Ficties
Ik zou de aandacht voor de volgen
de ficties willen vragen:
1. De fictie van de vanzelfspreken
de eenheid van de Nederlandse An
tillen, zoals ze laatstelijk in het
Statuüt is geregeld. Men doet het
voorkomen alsof de eilanden niet
anders dan In de vorm van de hui
dige unie zouden kunnen bestaan.
Men vergeet, dat alleen al in de
vorige eeuw, dus na de opheffing
van de Westindlsche Compagnie en
de periode van de „verwarring" de
Antillen driemaal een principiële
structuurwijziging hebben onder
gaan.
Men kent a) het tijdvak van de drie
kolonieën. 8uriname-Cura?ao en
onderhorigheden, St Eustatius, 8t
Maarten en Saba (1815-1828);
b) het tijdvak van de ene kolonie,
bestaande uit de subkolonieën Su
riname, Curacao en onderhorige el-
landen, St Eustatius plus Saba en
tenslotte St Maarten op z'n eentje
(1828-1848);
c) het tijdvak van de twee koloni
eën en vervolgens de rijksdelen on
der de verschillende regelingen van
1848-1975 en
d) het tijdvak van de twee rijksde
len Nederland en de Nederlandse
Antillen.
De wijzingen hangen bepaald niet
samen, zoals weieens wordt ge
steld, met de grillen van admini
stratieve ambtenaren, bijvoorbeeld
de commissaris-generaal Van den
Bosch (1828 enz.).
Het adagium „nomina sunt odiosa"
(namen zijn hatelijk, red. Trouw)
maant niet alleen tot hoflijkheid,
het is een waarschuwing, dat men
er voor waken moet principiële
aangelegenheden tot persoonlijke
aangelegenheden te reduceren.
Ik weet, men doet dit zeer vaak in
de politiek. Maar daarmee is de
zaak niet goed gepraat. De frequen
te wijzigingen van de structuur
hangen samen met het feit, dat de
Antilliaanse eilanden, naast pun
ten van verwantschap ook onmis
kenbare punten van verschil tonea
Wat weègt het zwaarst? Daar gaat
het juist om bij deze besprekingen.
Het is mijns inziens in ieder geval
niet verstandig, waarschijnlijk ook
niet eens mogelijk, een politiek ak
koord te bereiken door van te voren
de voorwaarden te stellen dat de
eilanden in één staatsrechtelijk
verband moeten worden verenigd.
2. De fictie dat Nederland van de
ne op de andere dag uit de Antillen
zou kunnen vertrekken. Ook als
het staatsrechtelijk verband met
Nederland zou worden verbroken,
zou de Nederlandse aanwezigheid
voortduren. De Nederlandse in
vloed is er diep geworteld, veel die
per dan men zich meestal reali
seert.
In het algemeen wordt aangeno
men dat de Nederlandse invloed
pas met de zgn. bemachtiging
(1634) is begonnen. Cultureel ge
sproken kan zelfs de vraag gesteld
worden of de Nederlandse invloed
in de zestiende eeuw, dus in de zgn.
Spaanse tijd niet aanzienlijk groter
was dan in de negentiende eeuw. Ik
hoef er alleen maar op te wijzen dat
een van de eerste Spaanse bestuur
sambtenaren (LAzaro Bejarano)
vanwege zijn erasmiaanse sympa
thieën voor de Inquisitie van His-
panolia (het tegenwoordige 8t. Do
mingo) is gedaagd. De smokkel
handel bepaalde zich toen niet al
leen tot alcoholica zoals in onze
eeuw, maar strekte zich ook uit de
werken van de humanisten, vooral
de Nederlandse humanisten.
De bekende Venezolaanse presi
dent Romulo Bétancourt heeft mij
persoonlek in. 1963 toevertrouwd
dat naar zijn mening de democrati
sche gezindheid, waardoor het Ve
nezuela van vandaag zich van vele
andere Zuidamerikaanse republie
ken onderscheidt, mede is bevor
derd door de binding met Noord-
Europa en wel via Nederland en de
Antilliaanse eilanden. Bétancourt
is tijdens zijn ballingschap ook op
Curacao werkzaam geweest. Aan
het einde van de vorige en het
begin van deze eeuw betekende het
in Venezuela een pré als men kon
zeggen dat men zijn opleiding op
Curacao had genoten.
Verantwoordelijkheid
De Nederlandse aanwezigheid in
Venezuela en op de Antillen kan
niet met één pennestreek onge
daan worden gemaakt. Dit is niet
alleen een zaak om zich genoeglijk
in de handen te wrijven, zij brengt
ook bepaalde verantwoordelij khe
den met zich mee. Niemand zal
ontkennen dat er weieens Neder-
lands-Venezolaanse antagogismen
hebben bestaan, maar evenmin
kan men ontkennen dat er onmis
kenbaar Nederlands-Venezolaanse
sympathieën bestaan, die in het
bijzonder ook door de ontmoetin
gen op de Antillen worden bevor
derd.
3. De fictie dan een nauw verband
met Venezuela gevaarlijk zou zijn
voor de Antillen. Er heeft altijd,
van het begin der tijden af, een
nauw verband bestaan tussen het
vasteland en de eilanden. Aruba
ligt op ongeveer dertig kilometer,
Curacao en Bonaire op ongeveer
tachtig kilometer van Venezuela
De binding heeft ook in de zgn.
Nederlandse tijd bestaan, dus van
1648 tot heden. Men denke aan de
Zwerfpriesters tijdens de West-In
dische compagnie, de intellectuele
ballingen in de negentiende en
twintigste eeuw en de economen
van de recente tijden. Men kan
historisch gegroeide banden niet
wegvagen. Men kan dit evenmin
doen met de geo-politieke bin
dingen.
4. De fictie dat de vaststelling van
staatsrechtelijke en volkenrechte
lijke alternatieven aan een politiek
akkoord kan voorafgaan. De
staatsrechtelijke regeling is een
neerslag van het akkoord en niet
omgekeerd. Handelt men omge
keerd, dan brengt men antogonls-
men teweeg. Naar mijn oordeel kan
de Jurist zich niet verontschuldigen
met het argument dat hij er om
verzocht is. In delegaties is het eer
ste woord niet aan de jurist, maar
aan de politicus.
Welke weg?
Hoe kan een politiek akkoord wor
den bereikt? Ten eerste: men zal
om te beginnen de eilanden moeten
raadplegen zonder voorwaarden
vooraf. Het argument, dat de bevol
king, c.q. de bevolking van de eilan
den overeenkomstig de bepalingen
van het Statuut door de centrale
regering wordt(worden) vertegen
woordigd, geldt alleen zolang het
Statuut zelf niet in het geding is.
Als het 8tatuut in het geding is,
dan zou zo'n redenering als een
petitio principii (een bewijs van een
stelling met behulp van hetgeen
men moet bewijzen, red. Trouw)
van de hand moeten worden gewe
zen. Ten tweede men zal het Neder
lands standpunt moeten weten, dat
wil zeggen: men zal moeten weten
hoe Nederland zijn aanwezigheid
zal willen en kunnen realiseren.
Men moet vooral niet menen, dat
men per aangetekend schrijven de
onafhankelijkheid aan de Antillen
zou kunnen doen toekomen en wel
om de eenvoudige reden dat het
Nederland van vandaag zijn aan
wezigheid niet met een penne-,
streek ongedaan kan maken Het is
dus niet een kwestie van hoffelijk
heid het is ook een zakelijke
aangelegenheid.
Ten derde. Men zal rekening moe
ten houden met de genoemde his
torisch gegroeide banden met Ne
derland, maar men zal de geo-poli
tieke bindingen met Venezuela niet
bulten beschouwing kunnen laten.
Men mag niet uit het oog verliezen
dat de economische, sociale en cul
turele ontwikkeling van Nederland
in belangrijke mate met de Venezo
laanse verbonden is.
Het is in ieder geval een hoogst
bedenkelijke zaak, dat Venezuela
door bepaalde parlementariërs als
een boeman voor de Antillen wor
den voorgesteld. Het is de vraag of
de Antilliaanse vakbonden ooit een
vuist zullen kunnen maken, zolang
zij niet een binding met machtige
zusterbonden bezitten. Ik meen
evenwel niet in détails te mogen
treden, omdat ik dan op de nog
komende bespreking zou vooruit
lopen.
Mr. N. Debrot i> oud-gouverneur
van de Nederlandse Antillen (enals
Cola Debrot bekend ak dichter
schrijver.