Als wetenschap een politieke zaak wordt Israël en de factor tijd I Realiteit en fictie in de Nederland-' se Antillen 1 -—OAG 26 AUGUSTUS 1977 BINNENLAND Trouw/Kwartet PÖ-RHi3-'§Vi pnvankelijk wilde ik deze week ttrslag doen van enkele bijzondere Ivaringen tijdens de afgelopen gentijd, die als zomer bekend staat, aar de actualiteit heeft voorrang, et proces-Menten komt weer in ^weging. Hoe dat allemaal afloopt erken we wel, de rechter zal wel ins een oordeel uitspreken, aarnaast is de commissie van de ►ren Schöffer, Blom en 't Hart nog tzig met de studie van de jhtergronden. Kennelijk niet jvreden met deze activiteiten is tlangs de Werkgroep Recht en penheid in de zaak-Menten jgericht. De werkgroep stelt zich n doel „actieve waakzaamheid rond zaak-Menten te bevorderen", indelijk, zo wordt opgemerkt, dient 1 recht te worden gesproken over Ie belangrijke oorlogsmisdadiger", e werkgroep wil „de wetten en chtsnormen die steunen op de «■dragen van de anti-Hitlercoalitie aaronder de statuten van het ibunaal van Neurenberg, overeind >uden tegenover stromingen van icisme, anti semitisme en jzelingsacties tegen onschuldige argers en kinderen". Het vervullen in door het Derde Rijk begane jsdaden geeft ruimte aan de srnieuwde Westduitse achtsexpansie, zo wordt er nog aan legevoegd. Et doel van de werkgroep is dus veel limer, zoals hieruit blijkt, dan het zaak-Menten. Wat het recht betreft: het proces dat nu bezig is dient er juist voor om vast te stellen of Menten een oorlogsmisdadiger is. Dat de werkgroep spreekt over „de belangrijke oorlogsmisdadiger" laat al direct zien, dat het proces voor haar overbodig is. De oordelen zijn al geveld. Wat de heren van de werkgroep, voornamelijk bestaande uit juristen, nu precies willen, wordt uit het eerste nummer van het Informatie-bulletin niet recht duidelijk. Men acht geen garanties aanwezig, dat de commissie van onderzoek binnen afzienbare tijd de nodige documenten zal publiceren. Kan deze werkgroep daar dan wel voor zorgen? Nee natuurlijk. Een lang stuk in dit eerste nummer. Waar gaat het om in de zaak-Menten? lijkt regelrecht uit De Waarheid overgeschreven te zijn. Van Agt heeft onder zware druk van de meerderheid in het parlement „en met name door het optreden van de fractie van de CPN" toegezegd dat er een commissie zou komen. Enz. enz. Na deze propagandistische uitéénzetting volgt een aantal artikelen, geschreven door juristen, waarvan opgemerkt wordt dat zij beschikken over specifieke kennis en het „vermogen deze kennis te vergaren en toe te passen". Hoe dat in zijn werk gaat zien we vooral in een artikel van mr. F. F. F. Vries: Het door Koos van Weringh optreden van professor Rüter: symbool of alibi? C. F. Rüter, hoogleraar in de strafrechtswetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam, baarde in een eerdere fase van het proces enig opzien door als getuige-deskundige scherpe kritiek uit te oefenen op de officier van justitie en de wijze waarop deze zijn bewijsmateriaal tegen Menten had verzameld. In het voetspoor van die officier had De Waarheid, volksdagblad voor Nederland, dat enige maanden geleden al ongebruikelijk en schandalig -gevonden. De pas opgerichte werkgroep zet de aanval op Rüter verder voort. Het artikel van mr. Vries tó daarbij een absoluut dieptepunt. Het gaat mij er hier niét om Rüter te verdedigen die kan dat zelf wel, zoals is gebleken en nog minder om genoemde Vries tot andere gedachten te brengen dat lijkt niet meer mogelijk maar om te signaleren wat er gebeurt als wetenschap een politieke aangelegenheid wordt. Rüters geschriften worden door de werkgroep niet als gezaghebbend aanvaard. Daar is niets tegen als ons dan zou worden uitgelegd op grond waarvan dat niet kan, maar dat gebeurt niet. In 1973 constateert Rüter in zijn proefschrift, dat de vervolging en berechting van Nederlanders en Duitsers voor in de Tweede Wereldoorlog gepleegde misdrijven historie is. Dat is op dat moment ook zo, nieuwe zaken waren toen niet meer te voorzien. Vries maakt daarvan, dat Rüter nu in de zaak-Menten met alle geweld waar wil maken wat hij in zijn proefschrift heeft gezegd: „De berechting moet historie blijven!" Deze verdraaiing is echter maar kinderspel in vergelijking met het volgende. Vries maakt gebruik van een artikel uit het Amsterdamse universiteitsblad Folia Civitatis van 4 juni j.l. Daarin wordt verteld dat Rüter zich sinds 1966 bezighoudt met de uitgave in boekvorm van alle vonnissen, die in West-Duitsland tegen nationaal-socialistische oorlogsmisdadigers uitgesproken zijn. Inmiddels zijn 16 delen verschenen, elk van ongeveer 800 bladzijden. Deze serie is van onschatbare betekenis voor ieder, die studie maakt van oorlogsmisdrijven. Op grond van deze activiteiten van Rüter zegt Enschedé lid van de Hoge Raad en Rüters voorganger in Amsterdam tegen Folia Civitatis, dat op dit gebied iets van Rüter te leren valt, omdat in Nederland maar weinig mensen te vinden zijn, die zich zo intensief met de Duitse rechtscultuur vanaf 1940 hebben beziggehouden. Wat doet nu de meester in de rechten Vries? Hij vertélt om te beginnen niet dat Rüter die serie boeken over nationaal-socialistische misdaden uitgeeft. Dat zou immers niet passen in het beeld van Rüter, de doofpot-voorstander. Na de geciteerde opmerking van Enschedé zegt hij, jurist Vries, de man met zijn specifieke kennis en het vermogen deze kennis te vergaren en toe te passen: „De Duitse rechtscultuur vanaf 1940 wordt nu dus geïntroduceerd in de Nederlandse procesgang!" H is nauwelijks te geloven, maar c *aat er echt. Sinds Hitler en Stalin, zoals bekend twee gerenommeerde om-hals-brengers van onafhankelijke wetenschapsbeoefening, lijkt mij zo'n staaltje van vervalsing, omdraaiing en weglating niet meer te Zijn voorgekomen. De werkgroep verzoekt hen, die instemmen met de doelstelling hun adhesie te betuigen of anderszins te reageren op de inhoud van het bulletin. Graag gedaan. resident Carter gaf dinsdag jl. tij- jns een persconferentie in Wash- gton de verzekering, dat hij niet ornemens is de militaire of andere 1 ilp aan Israël te staken of daarop te (knotten. v - »ed, hij is het eens met zijn minis- r van buitenlandse zaken Cyrus u|ince dat het legaliseren van drie JfBiodse nederzettingen op de Weste ll^ ke Jordaanoever niet in de haak is hij noemde die handelwijze van it kabinet-Begin zelfs „onwettig" i een „nodeloos obstakel op de weg iar vrede" en buitensporig dank- lar is hij de Israëlische regering k al niet voor de geringe tegemoet- imendheid die zij Vance tijdens |n jongste rondreis door het Mid- Oosten heeft betoond. Maar de ilitaire hulp aan de Joodse staat ^pzetten, neen, daar peinst de pre- lent niet over. tze uitspraak kan Carter zijn inge ven door allerlei overwegingen. kran*'anK situatie niet volledig uit- thtsloos is, zou het van de Verenig- Staten een onverstandige daad in een van de voornaamste betrok ken bij het geschil in het Midden- Men tegen zich in te namen. trter kan ook bedacht hebben dat j zichzelf, door zelfs maar te zin- elen op mogelijke stopzetting, tot h regelrechte confrontatie zou Itvafl "gen me' <l°°('se gemeen- W schap in Amerika en dat is politiek verre van aantrekkelijk. Maar het is ook mogelijk dat de Amerikaanse president tot zijn uitspraak is geko men, omdat hij niet het moment wil verhaasten, waarop de Arabische landen hun kans schoon zien een militaire slag te slaan. De militaire factor kan bij geen en kele beschouwing van de toestand in het Midden-Oosten worden verwaar loosd. Alleen al het feit, dat sinds 1948 de wapens daar zo dikwijls heb ben gesproken, houdt de geesten waakzaam. En de militaire factor is geen statisch gegeven. Ze is onder hevig aan doorlopende veranderin gen en verschuivingen. Nog altijd bestaat in brede kring de overtui ging, dat Israël iedere combinatie van regionale partners militair de baas kan. De vraag is, ten eerste, waar die overtuiging op rust; en ver volgens op de grondslagen voor die overtuiging immuun zijn voor de tand des tijds. De militaire factor is in niet geringe mate verweven met de factor tijd. Reeds nu is het zo dat de legers die de Arabische landen op de been heb ben vele malen groter zijn dan de Israëlische strijdkrachten. Gaan de Arabieren tot mobilisatie over, ,dan wordt de verhouding twaalf op een in hun voordeel; maar ook nu is de verhouding reeds acht op een. De zeven tegenspelers van Israël hebben naar schatting zo'n 885.800 man onder de wapenen. Ze beschik ken over 7365 tanks en 1514 gevechts vliegtuigen. De overeenkomstige cij fers voor Israël zijn: 158000 man, 2700 tanks en 543 vliegtuigen. door Henk Neuman Vergeleken bij het begin van de Yom Kippur-Oorlog van 1973 hebben de Israëlische bevelhebbers kans ge zien hun operationele mankracht met 33000 personen uit te breiden. Zij hebben dat resultaat voorname lijk bereikt door militairen, die in de logistieke en ondersteuningssfeer niet volstrcks onmisbaar waren, een onmiddellijke gevechtstaak te geven. In het moderne vakjargon heet zoiets, dat de Israëli's hun „tail-to- teeth ratio" hebben verbeterd. Bo vendien hebben ze, in 600 daarvoor geschikte functies, mannelijke mili tairen vervangen door vrouwelijke. Maar de „winst" van die 33000 man gevechtstroepen is op zichzelf onvol doende reden om de reusachtige Arabische Getalsmeerderheid met gelijkmoedigheid te bekijken. Ook de oude militaire vuistregel dat de aanvaller, teneinde succes te kunnen boeken, zeker drie- a vier maal zo sterk moet zijn als de verde diger, biedt hier weinig troost. In dien het waar is, dat Israël zijn Arabische tegenstanders militair nog altijd de baas is, dan Kgt de oorzaak daarvan in het feit, dat de kwaliteit van de Israëlische strijd krachten voorlopig superieur is aan die van de Arabieren. Zowel de wapensystemen die Israël in gebruik of in produktie heeft als het niveau en de organisatie van 's lands militaire mankracht houden de balans in evenwicht of doen haar zelfs doorslaan ten gunste van Israël. Nog dit jaar begint de produktie van de nieuwe Israëlische „Chariot"- tank, ontworpen door generaal Is rael Tal en uitgeroepen door zijn landgenoten als een wapen dat alle bestaande tanks ter wereld een hal ve generatie vooruit is. De door Is raël zelf ontwikkelde Kfir-jager be gint operationeel te worden en over twee of drie jaar neemt de produktie een aanvang van de Kfir-5. De kwaliteit van de wapens die Is raël zelf vervaardigt doet niet onder voor de produkten van het buiten land. Bovendien vermindert eigen produktie de afhankelijkheid van andere staten, terwijl ze nog goedko per is óók. Zo kost de Kfir maar de helft van de Franse F-1E die door Egypte wordt aangeschaft. De drie Israëlische krijgsmachtde len landmacht, marine en lucht macht beschikken over aanzienlij ke gevechtservaring. De Israëlische bevelhebbers, van het compagnies niveau tot de hoogste regionen toe zijn in staat onverwachte en onor thodoxe initiatieven te ontwikkelen. Verder is Israël in staat, door een goed gebruik te maken van „de bin nenlijnen", het zwaartepunt van zijn militaire kracht telkens daar te leggen waar het als gevolg van de ontwikkeling der krijgsgebeurtenis- sen het meest noodzakelijk Is. Ik schreef met opzet, dat de Israëlische bevelhebbers „in staat" zijn onver wachte initiatieven te ontwikkelen. Toen in de Yom Kippur-oorlog een Israëlische nederlaag niet meer vol strekt denkbeeldig leek, hebben ze die initiatieven ook wel ontplooid. Maar de organisatie van de strijd krachten was eigenlijk zodanig, dat de minister van defensie in feite de rol van de grote veldheer moest ver vullen. Toen Mosje Dayan dat wei gerde, had er aanvankelijk heel wat paniek en verwarring geheerst. Opeens besefte men dat de bevelvoe ring al te zeer gecentraliseerd was; De huidige minister van defensie, Ezer Weizman, wil thans die zwak heid wegnemen en hij heeft gene raal Tal dezelfde van de „Chariot" opgedragen een diepgaand onder zoek in te stellen en met concrete voorstellen te komen. Maar Israels sterkste punt blijft de kwaliteit van zijn bewapening. En juist in die sector halen de Arabie ren een groot deel van hun achter stand in. Gesteund door de rijkdom men van Saoedi-Arabië de Golf-sta- ten en andere olieproducenten ver richten zij omvangrijke wapenaan kopen in de Sowjet-Unie Groot-Brit- tannië, Frankrijk en de Verenigde Staten. De afgelopen 42 maanden hebben die aankopen naar schatting zo'n dertig miljard dollar belopen. Opistreeks 65 procent van de tran sacties is afgesloten sedert januari 1976. Niet altijd is het technisch ontwik kelingspeil van de bevolking in de aankopende landen zodanig, dat een spoedig februik van zeer geraffi neerde wapens kan worden tege moet gezien. Maar als de spannin gen in het Midden-Oosten oplopen, als een vijfde ronde van de Israë- lisch-Arabische worsteling zou drei gen, dan worden die geraffineerde wapens zonder twijfel overgebracht naar andere Arabische landen, die dichter bij Israël liggen en waar het technisch ontwikkelingspeil van de bevolking boger ligt dan, seg, in Koeweit of Saoedi-Arabië. Dit alles brengt Amerikaanse en ver scheidene Westeuropese waarne mers ertoe te veronderstellen dat de Israëlische kwalitatieve superiori teit na 1978 niet meer gewaarborgd zal zijn. Na 1978 kan er dus een tijdperk aanbreken, waarin de Ara bische landen hun numerieke over wicht volop tot gelding kunnen bren gen. Voor president Carter kan dat aanleiding hebben gevormd plechtig -te verklaren dat de toevoer van mo derne Amerikaanse wapens naar Is raël thans niet zal worden afge sneden. door mr N. Debrot De laatste jaren werd mij herhaaldelijk het verzoek gedaan mijn oordeel uit te spreken over staatsrechtelijke en volken rechtelijke alternatieven voor de Antillen. Ik heb mij tot nu toe verontschuldigd op grond van de mededelingen van bewinds lieden en parlementariërs in Den Haag en Willemstad, dat plannen werden opgesteld op economisch, sociaal en cultureel gebied met de bedoeling tot een planmatige voorbereiding van de onafhankelijkheid te geraken. Ik was niet nauwkeurig op de hoogte van de aard van deze voorbereidingen en wilde in ieder geval niet met uitspraken deze besprekingen doorkruisen. De situatie is echter momenteel fundamenteel gewijzigd en heeft zelfs een ernstige wending geno men. De plannen, die gemaakt zijn, blijken niet tot een politiek ak koord, maar tot politieke antago nisme te voeren. Dit komt niet om dat de bewindslieden en persmedia niet met goede bedoelingen bezield zouden zijn. Integendeel: ik ben ervan overtuigd, dat zij allen er wel degelijk naar streven een akkoord te bereiken, maar tot hun verba zing in antagonistische verhoudin gen terechtkomen. Dit is niet zo verwonderlijk als op het eerste gezicht lijkt. Wij stuiten vrijwel op alle conferenties op te genstrijdigheden van deze aard. Dit komt doordat de mensen aan de conferentietafel met de beste bedoelingen met ficties beginnen en pas later met de realiteit reke ning houden. Men waagt zich pas aan de realiteit, die nu eenmaal altijd weerbarstiger is dan abstrac te stellingen en voorstellingen, als de ficties niet tot een akkoord lei den;- Is het zo ver, dan kan men geen groter kwaad aanrichten dan te pogen de partijen tot een ak koord te dwingen. Ficties Ik zou de aandacht voor de volgen de ficties willen vragen: 1. De fictie van de vanzelfspreken de eenheid van de Nederlandse An tillen, zoals ze laatstelijk in het Statuüt is geregeld. Men doet het voorkomen alsof de eilanden niet anders dan In de vorm van de hui dige unie zouden kunnen bestaan. Men vergeet, dat alleen al in de vorige eeuw, dus na de opheffing van de Westindlsche Compagnie en de periode van de „verwarring" de Antillen driemaal een principiële structuurwijziging hebben onder gaan. Men kent a) het tijdvak van de drie kolonieën. 8uriname-Cura?ao en onderhorigheden, St Eustatius, 8t Maarten en Saba (1815-1828); b) het tijdvak van de ene kolonie, bestaande uit de subkolonieën Su riname, Curacao en onderhorige el- landen, St Eustatius plus Saba en tenslotte St Maarten op z'n eentje (1828-1848); c) het tijdvak van de twee koloni eën en vervolgens de rijksdelen on der de verschillende regelingen van 1848-1975 en d) het tijdvak van de twee rijksde len Nederland en de Nederlandse Antillen. De wijzingen hangen bepaald niet samen, zoals weieens wordt ge steld, met de grillen van admini stratieve ambtenaren, bijvoorbeeld de commissaris-generaal Van den Bosch (1828 enz.). Het adagium „nomina sunt odiosa" (namen zijn hatelijk, red. Trouw) maant niet alleen tot hoflijkheid, het is een waarschuwing, dat men er voor waken moet principiële aangelegenheden tot persoonlijke aangelegenheden te reduceren. Ik weet, men doet dit zeer vaak in de politiek. Maar daarmee is de zaak niet goed gepraat. De frequen te wijzigingen van de structuur hangen samen met het feit, dat de Antilliaanse eilanden, naast pun ten van verwantschap ook onmis kenbare punten van verschil tonea Wat weègt het zwaarst? Daar gaat het juist om bij deze besprekingen. Het is mijns inziens in ieder geval niet verstandig, waarschijnlijk ook niet eens mogelijk, een politiek ak koord te bereiken door van te voren de voorwaarden te stellen dat de eilanden in één staatsrechtelijk verband moeten worden verenigd. 2. De fictie dat Nederland van de ne op de andere dag uit de Antillen zou kunnen vertrekken. Ook als het staatsrechtelijk verband met Nederland zou worden verbroken, zou de Nederlandse aanwezigheid voortduren. De Nederlandse in vloed is er diep geworteld, veel die per dan men zich meestal reali seert. In het algemeen wordt aangeno men dat de Nederlandse invloed pas met de zgn. bemachtiging (1634) is begonnen. Cultureel ge sproken kan zelfs de vraag gesteld worden of de Nederlandse invloed in de zestiende eeuw, dus in de zgn. Spaanse tijd niet aanzienlijk groter was dan in de negentiende eeuw. Ik hoef er alleen maar op te wijzen dat een van de eerste Spaanse bestuur sambtenaren (LAzaro Bejarano) vanwege zijn erasmiaanse sympa thieën voor de Inquisitie van His- panolia (het tegenwoordige 8t. Do mingo) is gedaagd. De smokkel handel bepaalde zich toen niet al leen tot alcoholica zoals in onze eeuw, maar strekte zich ook uit de werken van de humanisten, vooral de Nederlandse humanisten. De bekende Venezolaanse presi dent Romulo Bétancourt heeft mij persoonlek in. 1963 toevertrouwd dat naar zijn mening de democrati sche gezindheid, waardoor het Ve nezuela van vandaag zich van vele andere Zuidamerikaanse republie ken onderscheidt, mede is bevor derd door de binding met Noord- Europa en wel via Nederland en de Antilliaanse eilanden. Bétancourt is tijdens zijn ballingschap ook op Curacao werkzaam geweest. Aan het einde van de vorige en het begin van deze eeuw betekende het in Venezuela een pré als men kon zeggen dat men zijn opleiding op Curacao had genoten. Verantwoordelijkheid De Nederlandse aanwezigheid in Venezuela en op de Antillen kan niet met één pennestreek onge daan worden gemaakt. Dit is niet alleen een zaak om zich genoeglijk in de handen te wrijven, zij brengt ook bepaalde verantwoordelij khe den met zich mee. Niemand zal ontkennen dat er weieens Neder- lands-Venezolaanse antagogismen hebben bestaan, maar evenmin kan men ontkennen dat er onmis kenbaar Nederlands-Venezolaanse sympathieën bestaan, die in het bijzonder ook door de ontmoetin gen op de Antillen worden bevor derd. 3. De fictie dan een nauw verband met Venezuela gevaarlijk zou zijn voor de Antillen. Er heeft altijd, van het begin der tijden af, een nauw verband bestaan tussen het vasteland en de eilanden. Aruba ligt op ongeveer dertig kilometer, Curacao en Bonaire op ongeveer tachtig kilometer van Venezuela De binding heeft ook in de zgn. Nederlandse tijd bestaan, dus van 1648 tot heden. Men denke aan de Zwerfpriesters tijdens de West-In dische compagnie, de intellectuele ballingen in de negentiende en twintigste eeuw en de economen van de recente tijden. Men kan historisch gegroeide banden niet wegvagen. Men kan dit evenmin doen met de geo-politieke bin dingen. 4. De fictie dat de vaststelling van staatsrechtelijke en volkenrechte lijke alternatieven aan een politiek akkoord kan voorafgaan. De staatsrechtelijke regeling is een neerslag van het akkoord en niet omgekeerd. Handelt men omge keerd, dan brengt men antogonls- men teweeg. Naar mijn oordeel kan de Jurist zich niet verontschuldigen met het argument dat hij er om verzocht is. In delegaties is het eer ste woord niet aan de jurist, maar aan de politicus. Welke weg? Hoe kan een politiek akkoord wor den bereikt? Ten eerste: men zal om te beginnen de eilanden moeten raadplegen zonder voorwaarden vooraf. Het argument, dat de bevol king, c.q. de bevolking van de eilan den overeenkomstig de bepalingen van het Statuut door de centrale regering wordt(worden) vertegen woordigd, geldt alleen zolang het Statuut zelf niet in het geding is. Als het 8tatuut in het geding is, dan zou zo'n redenering als een petitio principii (een bewijs van een stelling met behulp van hetgeen men moet bewijzen, red. Trouw) van de hand moeten worden gewe zen. Ten tweede men zal het Neder lands standpunt moeten weten, dat wil zeggen: men zal moeten weten hoe Nederland zijn aanwezigheid zal willen en kunnen realiseren. Men moet vooral niet menen, dat men per aangetekend schrijven de onafhankelijkheid aan de Antillen zou kunnen doen toekomen en wel om de eenvoudige reden dat het Nederland van vandaag zijn aan wezigheid niet met een penne-, streek ongedaan kan maken Het is dus niet een kwestie van hoffelijk heid het is ook een zakelijke aangelegenheid. Ten derde. Men zal rekening moe ten houden met de genoemde his torisch gegroeide banden met Ne derland, maar men zal de geo-poli tieke bindingen met Venezuela niet bulten beschouwing kunnen laten. Men mag niet uit het oog verliezen dat de economische, sociale en cul turele ontwikkeling van Nederland in belangrijke mate met de Venezo laanse verbonden is. Het is in ieder geval een hoogst bedenkelijke zaak, dat Venezuela door bepaalde parlementariërs als een boeman voor de Antillen wor den voorgesteld. Het is de vraag of de Antilliaanse vakbonden ooit een vuist zullen kunnen maken, zolang zij niet een binding met machtige zusterbonden bezitten. Ik meen evenwel niet in détails te mogen treden, omdat ik dan op de nog komende bespreking zou vooruit lopen. Mr. N. Debrot i> oud-gouverneur van de Nederlandse Antillen (enals Cola Debrot bekend ak dichter schrijver.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1977 | | pagina 13